KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Wonen - 1
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
Artikel 9 Waarde - Archeologie 6
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Conventionele Explosieven
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Te Slopen Bebouwing
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Voorstel Nieuwbouw Woning
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Overlegreacties

IJsseldijk Noord 65, Ouderkerk a/d IJssel

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 14-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan IJsseldijk Noord 65, Ouderkerk a/d IJssel met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 aan- of uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van een woning.

1.7 achtererf:

erf aan de achter- en zijkant op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf:

een onderneming, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen van/of het houden van dieren, waaronder wordt begrepen een productiegerichte paardenhouderij..

1.9 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.10 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf-niet agrarisch:

inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten niet zijnde een agrarisch bedrijf zoals genoemd in 1.8.

1.13 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie en beheer dat in de recreatiewoningen, kampeerverblijven en/of kampeermiddelen daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.14 bedrijfswoning:

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.15 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.

1.16 beroep aan huis:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat.

1.17 bestaande aantal woningen:

het aantal woningen, bedrijfswoningen of recreatiewoningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, met uitzondering van de woningen, bedrijfswoningen of recreatiewoningen die zijn gebouwd zonder bouwvergunning en in strijd met voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.18 bestaande (bedrijfs) bebouwing:

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, met uitzondering van bebouwing die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.19 bestaande milieuvergunning:

de geldende milieuvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bijgebouw:

een bij een woning behorend gebouw dat functioneel ondergeschikt is, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw:

één of meer panden, of gedeelten daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste zijn.

1.31 hoofdverblijf:

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.

1.32 huishouden:

onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren..

1.33 internetverkoop

verkoop van artikelen via Internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (evt. per post) bij de klanten worden thuisbezorgd.

1.34 kantoor:

het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden.

1.35 karakteristiek:

een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.36 kleinschalige bedrijvigheid aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten –geen detailhandelsbedrijf zijnde- en de ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de direct omgeving.

1.37 landschappelijke inpassing:

inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

1.38 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.39 mantelzorg:

een tijdelijke maar langer dan 3 maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.40 natuurbeheer:

het natuurvriendelijke beheer van een gebied of delen ervan met het doel om een hogere ecologische waarde te bereiken, zoals een bredere diversiteit van (autochtone) fauna en flora.

1.41 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.

1.42 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.44 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar.

1.45 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd;
    1. 1. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, ter hoogte van het bouwperceel.
  2. b. indien op of over het water wordt gebouwd: het door of namens burgemeester en wethouders vastgestelde peil.

1.46 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

1.47 voorerf:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.48 voorgevel:

gevel van de voorkant van een gebouw.

1.49 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt naar de zijdelingse perceelsgrenzen, zoveel mogelijk evenwijdig aan de openbare weg.

1.50 voorzijde bouwperceel:

de zijde van het bouwperceel die naar de weg is gekeerd waarop het adres/huisnummer is gebaseerd.

1.51 watergangen:

oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer, aanvoer of berging van water.

1.52 woning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.53 wooneenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens;
  2. b. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  3. c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. d. de inhoud van een bouwwerk: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  6. f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  7. g. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  8. h. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  1. a. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: mag niet meer dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang worden gesitueerd;
  2. b. het peil in andere gevallen: mag niet meer dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, worden gesitueerd;
  3. c. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken met buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. de instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  3. c. watergangen en/of waterpartijen en bijbehorende bruggen, duikers, stuwen, ten behoeve van de bestemming en de waterhuishouding;
  4. d. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van landbouwdieren al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  5. e. extensief dagrecreatief medegebruik;

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. b. de ontsluiting van percelen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn:

  1. a. uitsluitend de navolgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken, geen gebouw zijnde Maximum bouwhoogte (m)
voor de voorgevelrooilijn
Maximum bouwhoogte (m) achter de voorgevelrooilijn
Verlichting 4 meter 2 meter
Maximaal 1 vlaggenmast 8 meter niet toegestaan
Speelvoorzieningen 3 meter 3 meter
Terreinafscheidingen en andere bouwwerken 1 meter 2 meter
  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'steiger' een steiger is toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 15 m².

4.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. al dan niet in combinatie met een beroep of kleinschalige bedrijvigheid aan huis volgens 5.3.1;
  3. c. al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 14;
  4. d. met de bijbehorende tuinen en erven en bijbehorende voorzieningen;

alsmede voor:

  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de instandhouding van de bouwkundige karakteristiek van de gebouwen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen of verbouwen van karakteristieke bouwwerken

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. al dan niet in combinatie met een beroep of kleinschalige bedrijvigheid aan huis volgens 6.3.1;
  3. c. al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 14;
  4. d. met de bijbehorende tuinen en erven en bijbehorende voorzieningen zoals vlonders boven water;

alsmede voor:

  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de instandhouding van de bouwkundige karakteristiek van de gebouwen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen - 1' bestemde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen of verbouwen van karakteristieke bouwwerken

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 10.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

10.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 12.2 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
  2. b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  2. b. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  3. c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedragen;
  4. d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting;
  2. b. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  3. c. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  4. d. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en wateren als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken vaar- of voertuigen, arken of andere objecten;
  5. e. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  6. f. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding voor:

  1. a. voor het toestaan van een bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten aan huis;
  2. b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maten en afstanden, mits de afwijkingen niet meer dan 10% bedraagt van de voorgeschreven maten en afstanden;
  3. c. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak en/of de bestemmingsgrens naar de buitenzijde worden overschreden door bouwwerken zoals, (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwgrens en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  5. e. voor het verschuiven van het bouwvlak naar een andere locatie binnen het plangebied, mits:
  1. 1. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  2. 2. de aanwezige landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. 3. geen verslechtering van de milieuhygiënische situatie optreedt;
  4. 4. de massa van de bebouwing is afgestemd op de omgeving;
  5. 5. uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of conform deze wet verleende hogere grenswaarden;
  1. f. voor het inrichten en gebruik van de woning voor inwoning/mantelzorg, mits
  1. 1. de woning daarvoor niet wordt vergroot boven de maximaal toelaatbare omvang van deze woning volgens de geldende bestemming;
  2. 2. de woning niet wordt opgesplitst in twee zelfstandige woningen of zodanig wordt ingericht dat opsplitsing mogelijk is met een simpele ingreep;
  3. 3. de woning niet meer dan één hoofdingang heeft;
  4. 4. de bovenverdieping met hooguit 1 vaste trapopgang bereikbaar is en in zijn geheel bestemd is voor één gezin.

14.2 Criteria

Een afwijking als bedoeld in 14.1 kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de afwijking kan worden voorkomen.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Parkeren

15.2 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past artikel 15.1 toe met inachtneming van de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s) of door haar nadien vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid onder artikel 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 16.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 16.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het eerste lid onder artikel 16.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'IJsseldijk Noord 65, Ouderkerk a/d IJssel'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aan de IJsseldijk Noord 65 in Ouderkerk aan den IJssel ligt een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering zal worden beëindigd. De eigenaar wil de voormalige bedrijfsgebouwen slopen. Met toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling wil hij in ruil voor sloop een nieuwe woning terugbouwen en daarnaast de karakteristieke boerderij splitsen in twee wooneenheden. De gemeente staat positief tegenover dit plan. De ontwikkeling past echter niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daarom wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de IJsseldijk Noord, ten noorden van Ouderkerk aan den IJssel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0003.png"

Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan de IJsseldijk Noord 65, een dijklint langs de Hollandsche IJssel, dat loopt van Ouderkerk aan den IJssel richting Gouderak. Achter de dijk ligt het open veenweidegebied van de Krimpenerwaard. Op de oeverwal, aan de voet van de dijk, komt over vrijwel de gehele lengte van de dijk matig dichte tot dichte lintbebouwing voor. De bebouwing staat overwegend haaks ten opzichte van de dijk en correspondeert nog grotendeels met de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. De bebouwing bestaat afwisselend uit woningen en (agrarische) bedrijven. Onderstaand een luchtfoto van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0004.png"

Luchtfoto van de planlocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan de voorzijde van het perceel staat een karakteristieke hallenhuisboerderij, gebouwd rond 1860. Aan de voorzijde is het woonhuis ondergebracht, aan de achterzijde de stal. Links van de woning staat een zomerhuis dat met een tussenlid met de boerderij is verbonden. Links van het zomerhuis staat het voormalige karnhuis. Verder staan er op het perceel meerdere (verouderde) agrarische opstallen. Door het midden van het perceel en langs de randen lopen weteringen. Het achterste deel van het perceel is bereikbaar via twee bruggen over de wetering. Op onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0005.png"

Aanzicht van de boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0007.png"

Agrarische opstallen

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de agrarische opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van 1.268 m2 te slopen (zie bijlage 1 bij de regels voor de te slopen bebouwing). Het voormalige karnhuis, het zomerhuis en drie schuren blijven behouden vanwege hun cultuurhistorische waarde. Ter compensatie voor de sloop wordt een nieuwe woning gebouwd achter de bestaande boerderij. Tevens wordt de karakteristieke boerderij in twee wooneenheden gesplitst. De opstallen aan de voorzijde van de wetering worden aangewend als bijgebouwen bij deze wooneenheden. De boerderij behoudt de eigen inrit aan de IJsseldijk Noord. De nieuwe woning wordt ook via deze inrit ontsloten en is bereikbaar via één van de bruggen over de wetering. Aan deze zijde van de watergang staat één van de te behouden schuren. Deze krijgt een functie als bijgebouw bij de nieuwe woning. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0008.png"

Impressie toekomstige situatie (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0009.png"Impressie toekomstige situatie (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

Beeldkwaliteit

Voor de nieuwe woning is een voorlopig ontwerp gemaakt. De woning bestaat uit een enkelvoudige massavorm met een zadeldak, zonder aan-, uit- en bijgebouwen zoals een dakkapel of een erker. Het gebouw heeft een stoer uiterlijk en een sobere detaillering. Aan de achterzijde is voorzien in een grote dakoverstek, zodat er een overdekt terras ontstaat. Op het erf is, naast het behoud van bovengenoemde karakteristieke schuur, voorzien in een nieuw bijgebouw, waarvan het sobere uiterlijk past bij de architectuur van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0010.png"

Impressie voorgevel nieuwe woning (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0011.png"

Impressie achtergevel nieuwe woning, met dakoverstek (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken. Het is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro, zoals die hierboven zijn benoemd.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft een ruimte-voor-ruimte-ontwikkeling, waarbij ter compensatie van sloop van agrarische opstallen een nieuwe woning wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande, karakteristieke boerderij gesplitst in twee wooneenheden. Een ruimte-voor-ruimte-ontwikkeling wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Per saldo wordt de bebouwing gereduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.

Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

Beleid voor ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking

van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De

kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk

vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:

  • laag van de ondergrond
  • laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • laag van de stedelijke occupatie
  • laag van de beleving

Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van

belang. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0012.png"

(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)

Planspecifiek

Op basis van de kwaliteitskaart behorende bij de structuurvisie zijn drie kenmerken van landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap, de linten en rivierdijken (rivierdeltalandschap). Onderstaand twee uitsnedes van de kwaliteitskaart met het plangebied rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0013.png"

Uitsnede kwaliteitskaart provinciale structuurvisie Detailuitsnede veenweidelandschap en linten
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.

Richtpunten:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. Er worden drie typen linten onderscheiden: dijklinten, polderlint, boerenervenlint.

Richtpunten:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

De Krimpenerwaard wordt begrensd door de Lek en Hollandsche IJssel. De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. De dijken met dichte lintbebouwing vormen een sterke ruimtelijke begrenzing en een groot contrast met het open veenweidegebied. Voor rivierdijken worden de volgende richtpunten gegeven:

  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de rivierdijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het rivierengebied.
  • Versterken van het doorgaand profiel van de dijk. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk.
  • Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.
  • Behoud van belangrijke doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende (veenweide)landschap.
  • Behoud of herstel van openbaarheid van oevers.
  • Waar mogelijk koppelen van recreatieve routes aan water en/of dijk.

Conclusie

Voorliggend plan leidt niet tot aantasting van de structuur van het veenweidelandschap, de lintbebouwing en de rivierdijk. De karakteristieke boerderij aan de voorzijde van het perceel wordt in twee wooneenheden gesplitst. Er wordt 1.268 m2 aan agrarische opstallen gesloopt. De nieuwe woning wordt verder naar achter op het perceel gebouwd, op de plek waar nu te slopen stallen staan. De totale oppervlakte aan bebouwing neemt met het plan af, waardoor er meer ruimte wordt gecreëerd in het landschap en meer doorzichten ontstaan. Gezien de omvang van het achterliggende poldergebied in relatie tot de omvang van de ontwikkeling kan gesteld worden dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de maat en weidsheid van het veenweidelandschap. De weidsheid van het landschap gaat er juist op vooruit. Aan de voorzijde van het perceel blijft de aanblik van de boerderij en het aangrenzende zomerhuis - en daarmee ook de kenmerken van het lint en de rivierdijk - ongewijzigd. Met de voorgenomen ontwikkeling blijven de landschappelijke kwaliteiten van het veenweidelandschap, het lint en de rivierdijk behouden.

Het provinciaal beleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Ouderkerk 2030

De voormalige gemeente Ouderkerk heeft in 2011 de Structuurvisie 2030 vastgesteld. Voor de structuurvisie is het volgende motto geformuleerd: "Ouderkerk is een vitale, veilige gemeente gelegen aan de Hollandsche IJssel in een polderlandschap met alle kenmerkende activiteiten en uiterlijkheden die daarbij horen. Er is ruimte, zorg en aandacht voor iedereen passend bij de kleinschaligheid". Voor de drie kernen Ouderkerk a/d IJssel, Gouderak en Lageweg en de tussenliggende dijklinten dient extra uitbreidingsruimte te worden geboden voor het behoud van een duurzame, evenwichtig opgebouwde samenleving.

Een streefbeeld in de structuurvisie richt zich op het behoud en de versterking van cultuurhistorische, waardevolle structuren en patronen. Deze lijnen leggen het verband tussen het oorspronkelijke landschap en verschillende oorspronkelijke bebouwingselementen.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief worden verouderde agrarische opstallen gesloopt. In ruil hiervoor wordt achter op het perceel een nieuwe woning gerealiseerd. Tevens wordt de cultuurhistorisch waardevolle boerderij in twee wooneenheden gesplitst, waarmee deze behouden blijft. Hiermee draagt het plan bij aan de versterking van de cultuurhistorische, waardevolle structuren en patronen. Het initiatief sluit hiermee aan op het beleid uit de structuurvisie.

3.3.2 Structuurvisie K5 Gemeenten

Vijf gemeenten in de Krimpenerwaard hebben in 2009 een structuurvisie vastgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste ontwikkeling van het gebied staan. De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen het versterken van sociaal-economische aspecten enerzijds en het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten anderzijds. Met name het patroon van dijk- en dorpslinten en het waterrijke slagenlandschap zijn kenmerkend voor de regio. In een groot deel van het gebied blijft de grondgebonden melkveehouderij de belangrijkste functie. In bepaalde gebieden zal natuur ontwikkeld worden met recreatief medegebruik. In het zuiden van de Krimpenerwaard zijn ook beperkte mogelijkheden voor hervestiging van bedrijven die in het kader van natuurontwikkeling worden uitgekocht. Daarnaast wordt, binnen bestaande opstallen, ruimte geboden aan activiteiten op het vlak van verbrede landbouw en vernieuwend ondernemerschap.

De belangrijkste uitgangspunten voor de kernen zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen. De K5 structuurvisie voorziet in een kernenprofilering, die een kader biedt voor de afstemming en sturing van investeringen tussen kernen.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het slopen van overtollige voormalige agrarische opstallen. In ruil hiervoor wordt één nieuwe woning gebouwd en wordt de cultuurhistorisch waardevolle boerderij in twee wooneenheden gesplitst. Het patroon van het dijklint en het slagenlandschap blijven hierbij intact. Hiermee draagt het plan bij aan het waarborgen van de cultuurhistorische en landschapskwaliteiten in het plangebied.

3.3.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit gemeente Krimpenerwaard' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden door samenhangende bebouwingstypologieën. De gebiedsbeschrijvingen en gebiedsgerichte criteria worden gezien als de gewenste eigenschappen van het bouwplan.

Planspecifiek
De navolgende afbeeldingen tonen een uitsnede van de niveaukaart en de gebiedenkaart. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0015.png"

Het plangebied ligt binnen de aanduidingen 'bijzonder' en 'Hollandsche IJssel'. De IJsseldijk is één van de bebouwingslinten in het buitengebied waar een bijzonder welstandsniveau geldt. In deze gebieden gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. De waarde is gelegen in de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lint- en dijkbebouwing. Het beeld is kleinschalig, met variatie in open en meer besloten delen. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

Met voorliggend plan worden oude bedrijfsopstallen gesloopt, met uitzondering van enkele karakteristieke schuren. In ruil voor sloop wordt een nieuwe woning teruggebouwd, aan de achterzijde van het perceel op de plek waar eerst de bedrijfsgebouwen stonden. Door de nieuwe woning in de tweede lijn te bouwen, blijven de bestaande cultuurhistorische boerderij met zomerhuis en karnhuis het beeld bepalen. De nieuwe woning gaat door de teruggelegen ligging niet concurreren met dit beeld. Dit wordt nog eens ondersteund door de verschijningsvorm (enkelvoudige bouwmassa met zadeldak, sobere detaillering en kleurstelling). De woning en bijgebouw zijn zo geplaatst dat er een open zicht blijft naar het achterland. Op het achterste perceel blijft een karakteristieke schuur gehandhaafd. Deze schuur staat vóór de nieuwe woning, maar omdat deze bebouwing 'tweedelijns' ligt achter de bestaande boerderij, is dit passend als een 'nieuw erf'. Het plan levert een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit ter plekke. Bij het ontwerp is duidelijk rekening gehouden met de geldende welstandscriteria voor het deelgebied Hollandsche IJssel.

3.3.4 Erfgoednota Rijker met erfgoed

De gemeente Krimpenerwaard ligt in een voor Nederland uniek gebied. Nergens anders in Nederland is de weidsheid van het Hollandsche landschap zo voelbaar en nergens in Nederland is het zo ongerept als in de Krimpenerwaard. Binnen dit gebied is een grote hoeveelheid cultureel erfgoed aanwezig in de vorm van cultuurlandschappen, structuren, gebouwd erfgoed en archeologie. Deze nota is opgesteld om de cultuurhistorische waarden op een evenwichtige wijze in de belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen mee te nemen. De gemeente heeft voor haar erfgoedbeleid de volgende doelstelling geformuleerd:

''We willen een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente creëren , die de kansen van het behoud van erfgoed benut en waardoor alle gebruikers, zowel inwoners als bezoekers, zich op vele vlakken kunnen laven aan de cultuurhistorische rijkdom binnen de gemeente.''

Om dit doel te behalen zijn in de nota voor de gehele gemeente acht ambities opgesteld:

  1. 1. Erfgoed is, conform de wet, één van de ruimtelijke belangen die vooraf verankerd is in de beleidsprocessen.
  2. 2. Cultuurhistorische kennis en waarden worden bij ruimtelijke ontwikkelingen betrokken.
  3. 3. Gemeentelijke monumenten dragen bij aan de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente en verbeelden de gedeelde en de eigen geschiedenis van de kernen in de Krimpenerwaard. Deze geschiedenis houden we levend.
  4. 4. We dragen het erfgoed gezond over op de volgende generaties.
  5. 5. De specifieke kwaliteiten, sfeer en karakteristieken van de kernen, linten en het landschap zijn duidelijk waarneembaar.
  6. 6. De emotionele binding en het identiteitsgevoel van de inwoners met hun leefomgeving wordt versterkt doordat iedere inwoner toegang heeft tot de historie van zijn/haar leefomgeving.
  7. 7. We streven naar (openbare) erfgoed beleving die is geïntegreerd in de woon- en werkomgeving.
  8. 8. Samen werken we aan de verbreding en het delen van onze kennis.

In het kader van artikel 21 uit de Erfgoedverordening Krimpenerwaard 2017 dient tevens te worden opgenomen hoe voorliggend plan rekening houdt met aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten uit de omgeving. Op grond van artikel 20 is het verboden om panden die in het bestemmingsplan de aanduiding 'karakteristiek' hebben zonder vergunning geheel of gedeeltelijk te slopen.

Planspecifiek

Op het perceel staan een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Dit betreft de boerderij met het zomerhuis, de karnmolen, de oude wagenschuur en het spoelhuis op het voorste perceel en een schuur op het achtergelegen perceel. Deze waardering is toegekend op basis van bouwhistorisch onderzoek. Met voorliggend plan blijven deze karakteristieke gebouwen in stand. Doordat de nieuwe woning op het achterliggende perceel wordt gebouwd kunnen de karakteristieke bijgebouwen bewaard blijven en gaat de nieuwe woning in beeld niet concurreren met de boerderij.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'IJsseldijk Noord 2005', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Ouderkerk op 13 december 2007. Het plangebied heeft de bestemming 'agrarisch gebied' en 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarde'. Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'waterhuishoudkundige doeleinden'. Tevens gelden in delen van het plangebied de dubbelbestemmingen 'waterkeringsdoeleinden' en 'archeologisch onderzoeksgebied'. Verder heeft de boerderij de aanduiding 'karakteristieke bebouwing'. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen. In het plangebied geldt tevens het 'Paraplulan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0016.png"

Uitsnede bestemmingsplan "IJsseldijk Noord 2005"

Voorliggend plan is strijdig met de regels van het geldende bestemmingsplan. De nieuwe woning ligt wel binnen de begrenzing van het geldende bouwvlak, maar past niet binnen de geldende bestemming. Omdat het plan strijdig is met het geldende bestemmingsplan is voorliggende herziening opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van twee woningen (één door nieuwbouw en één door woningsplitsing). Voor deze ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2.

In het zuidoostelijke deel van de locatie is een sterke verontreiniging met koper, lood en zink in de bovengrond aangetroffen. Gezien de omvang (> 25 m3) wordt dit aangemerkt als een geval van ernstige bodemverontreiniging, Aan de hand van de resultaten van het grondwateronderzoek is in beginsel geen sprake van verspreiding van de sterke verontreinigingen naar het grondwater. Conform de richtlijnen van de Wet bodembescherming bestaat voor een geval van ernstige bodemverontreiniging een saneringsnoodzaak. Sanering van de bodem wordt actueel bij herinrichting of graafwerkzaamheden op het perceel. Voor de uitvoering van de werkzaamheden op of in de bodem dient een saneringsplan/BUS-melding te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Vanwege het gebruik van de locatie als agrarisch erf c.q. de aanwezigheid van kuilvoeropslag, waren de terreindelen ter plaatse van de twee voormalige sloten op het zuidoostelijk gedeelte van het erf beperkt bereikbaar. Voor de bepaling van de verspreiding en de risico's van de verontreinigingen met lood en zink in de boven- en ondergrond dienen de betreffende terreindelen nader te worden onderzocht. Hierbij dient tevens aandacht te worden geschonken aan het onderdeel asbest in de dempinglaag van de voormalige sloten.

Indien bij graafwerkzaamheden op de locatie licht verontreinigde grond of verhardingsmateriaal zal vrijkomen, buiten de contouren van de bodemverontreiniging dient ermee rekening te worden gehouden dat hiervoor beperkte hergebruiksmogelijkheden bestaan. De toepassingsmogelijkheden voor dit materiaal op een andere locatie dienen te worden bepaald aan de hand van de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en/of de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Krimpenerwaard.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15829389 (aan de IJsseldijk Noord ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2 (stikstofdioxide) PM10 (Fijn stof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) 21.2 µg/m3 18.5 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Met onderhavig initiatief wordt een nieuwe woning gerealiseerd en een boerderij in twee wooneenheden gesplitst. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Gezien de omvang van de ontwikkeling draagt deze 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt twee nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) mogelijk binnen het plangebied. Eén woning wordt gerealiseerd in het achterste deel van de bestaande woonboerderij en één woning wordt aan de achterzijde van het perceel gebouwd. Hiermee komen de woningen verder van de weg af te liggen dan de bestaande woning. In de omgeving van de locatie liggen geen spoorwegen. Voor het geluid van bedrijven (industrielawaai) wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.

Wat betreft wegverkeerslawaai ligt het plangebied aan de IJsseldijk Noord, een 60 km/uur weg. Het plangebied ligt tevens binnen de geluidzone van de Groenendijk, aan de andere kant van de Hollandsche IJssel. Om te bepalen wat de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai zijn op de gevels van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woning aan de achterzijde van het perceel ten hoogste 47 dB bedraagt (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De geluidbelasting op de gevel van de woning die in het achterste deel van de boerderij wordt gerealiseerd bedraagt ten hoogste 51 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor wegverkeer in buitenstedelijk gebied. Voor deze woning worden hogere waarden aangevraagd.
De oostgevel van de nieuwe woning in de boerderij is geluidluw en beide nieuwe woningen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte, waarmee aan het gemeentelijk geluidbeleid wordt voldaan.

Hiermee is het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf gesaneerd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. In de omgeving van het plangebied liggen enkele andere agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf / bouwvlak ligt ten noorden van het van het plangebied, aan de IJsseldijk Noord 68. De afstand tussen de op te richten woning en de kortste afstand tot de naastgelegen stal bedraagt ca. 75 meter. De afstand voldoet daarmee aan de gestelde norm van 50 meter.

Het bouwvlak van het naastgelegen agrarisch bedrijf bestaat uit twee delen, waarvan alleen het voorste deel bebouwd is. De afstand tussen de nieuwe woning en de grens van het achterste agrarisch bouwvlak bedraagt ca. 45 meter. Mocht het bedrijf binnen het bouwvlak willen uitbreiden, dan dient te afstand tot nieuwe woning (met toepassing van het Geurbeleid en vanwege de omgekeerde werking) ten minste 25 meter te bedragen. Het bedrijf wordt derhalve niet beperkt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een diversiteit aan functies: woningen, agrarische bedrijven, overige bedrijven en andere functies. Aan de overzijde van de dijk ligt een terrein met een uit te werken bedrijfsbestemming. De omgeving kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogen in dat geval met één stap worden verlaagd.

Ten noorden van het plangebied ligt een begraafplaats aan de IJsseldijk Noord t.o. 67. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter, waaraan ruim wordt voldaan. Ten noordwesten van het plangebied ligt op circa 70 meter afstand een timmerbedrijf aan de IJsseldijk Noord 69. Volgens het bestemmingsplan 'IJsseldijk Noord 2005' zijn hier bedrijven tot milieucategorie 3 toegelaten. Vanwege de typering als gemengd gebied kan een richtafstand van 50 meter worden aangehouden. Hieraan wordt voldaan.

Het aspect geurhinder van agrarische bedrijven is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4. Voor de aspecten stof en geluid van agrarische bedrijven geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten een aan te houden afstand van 30 meter. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan.

Hiermee is aangetoond dat vanuit het aspect milieuzonering in voorliggend plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te realiseren woningen. Met de ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering. Op kortere afstand zijn reeds woningen aanwezig die in dit geval maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0017.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Uit de uitsnede van risicokaart is op te maken dat op enkele locaties ten westen van het plangebied (aan de andere kant van de Hollandsche IJssel) gevaarlijke stoffen liggen opgeslagen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichtingen. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen of basisnetroutes voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  1. 1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichting. Dit geldt in de volgende situaties:
    1. a. in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
    2. b. een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
    3. c. op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
  2. 2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. 3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. 4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst een ruimte-voor-ruimte-ontwikkeling, waarbij een nieuwe woning wordt gebouwd als compensatie voor sloop, en de splisting van een karakteristieke boerderij in twee wooneenheden. Per saldo is er sprake van een afname van de hoeveelheid bebouwing. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid 4, zoals hierboven genoemd. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is. Er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.

Wel zijn in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.

4.1.8 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Ook bij kleine planontwikkelingen zoals deze kunnen duurzaamheidsprincipes worden meegenomen in de opzet van het plan.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.


Er zijn daarnaast veel technische voorzieningen mogelijk in de vorm van inbouwkasten voor broedende vogels of vleermuizen. Voor gier- en boerenzwaluwen zijn speciale dakpannen op de markt. Een ander voorbeeld is het toepassen van groene daken en groene muren, deze zorgen voor een betere leefomgeving voor dier en mens. Muurplanten zijn gebaat bij het gebruik van kalkhoudende mortel. Negatieve effecten op dieren kunnen ook worden voorkomen door slim om te gaan met (buiten)verlichting.

Planspecifiek

De nieuwe woning wordt gasloos gebouwd en zal in energetisch opzicht voldoen aan de strenge huidige normen. In verwarming en warm water wordt voorzien middels een warmtepomp, zonneboiler en zonnepanelen. Ook bij de verbouwing van de bestaande boerderij zal aandacht zijn voor energiebesparing en duurzaamheid. Op welke wijze dat wordt uitgevoerd zal in een later stadium in de vergunningsfase worden uitgewerkt.

Hemelwater wordt geborgen op eigen terrein. Het verhard oppervlak neemt met dit plan af. Voorts is er aandacht voor de landschappelijke inpassing en de inpassing in de bebouwingsstructuur langs de IJsseldijk Noord. Het plan voldoet aan principes van duurzame stedenbouw.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het hoogheemraadschap houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico's, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.

In het waterbeheerplan staan 10 doelen van het Hoogheemraadschap omschreven. Deze doelen hebben onder andere betrekking op waterveiligheid, optreden bij incidenten en het onderhouden van de waterkering.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt 1.268 m² aan bebouwing gesloopt en een deel van de erfverharding verwijderd. Daarvoor komt een nieuwe woning met bijgebouw terug. Per saldo neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af. Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 4. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard geeft een positief advies ten aanzien van voorliggend plan. Het noordwestelijke deel van het plangebied, waar de woonboerderij staat, valt binnen de zone van de waterkering. Hierbij geldt tenminste een meldingsplicht wanneer er inpandige verbouwingen plaatsvinden. Vanwege de invloed op de waterkwaliteit is het niet wenselijk om uitloogbare materialen te gebruiken.

Hiermee is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om inzicht te krijgen in eventuele effecten op beschermde gebieden en in het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten in het plangebied, is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 5. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, "Boezems Kinderdijk ", bevindt zich op circa 5,6 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied.

De bestaande agrarische opstallen over de wetering zijn nu nog in gebruik als stalling voor jongvee en melkvee. De stal is geschikt voor het herbergen van ca. 60 stuks rundvee. In de praktijk worden er 20 stuks jongvee en 40 stuks melkkoeien gehouden, dit komt neer op een NH3 emissie van 608 kg/j.

Onderhavige ontwikkeling ziet toe op het beëindigen van een agrarische bedrijfsvoering en het realiseren van een nieuwe woning. Gelet op de sterke afname van stikstof/ammoniak door de beëindiging van het agrarisch bedrijf en de kleinschalige omvang van het nieuwbouwproject, leidt dit niet tot een relevante toename van stikstofdepositie. Daarnaast hebben storende effecten van de sloop- en bouwwerkzaamheden een beperkte reikwijdte welke geen blijvende effecten zullen hebben op het natuurgebied. Tot slot zal de compensatiewoning zelf gasvrij worden uitgevoerd, waarbij in verwarming en warm water wordt voorzien middels een warmtepomp, zonneboiler en zonnepanelen. Op dit vlak zijn dus geen emissies te verwachten. Een negatief effect van dit plan op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is daarmee niet aan de orde.


Soortenbescherming

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op mogelijk aanwezige beschermde soorten, mits aan een aantal preventieve of mitigerende voorwaarden wordt voldaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

  • Voorafgaand aan sloopwerkzaamheden een broedvogelcheck (laten) uitvoeren;
  • Zand- en grondhopen in broedperiode oeverzwaluw verwijderen of afwerken in flauw talud;
  • Voorkom uitstralen van bouwplaats verlichting ten behoeve van vleermuizen;
  • Verwijderen of afschermen grond-, zand- en puin depots voorafgaand aan overwinteringsperiode.
  • Tevens geldt de algemene zorgplicht voor flora en fauna voor alle in het wild levende planten en dieren in Nederland (art. 1.11 Wnb).

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en het realiseren van twee nieuwe woningen (één door nieuwbouw en één door woningsplitsing in de boerderij). Het aantal verkeersbewegingen met personenwagens neemt door de nieuwe woningen licht toe. Daar staat tegenover dat door het saneren van de agrarische bedrijfsbebouwing het aantal verkeersbewegingen door zwaar vrachtverkeer gereduceerd wordt tot nul. De woonboerderij behoudt de eigen inrit aan de IJsseldijk Noord. De nieuwe woning wordt via dezelfde inrit ontsloten.

In het plangebied geldt het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (29 januari 2019), waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm worden gehanteerd. Op basis hiervan geldt in het buitengebied voor een vrijstaande woning een minimale parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. Voor een twee-onder-één kap woning (woningsplitsing in de boerderij) is de minimale parkeernorm 1,8, is afgerond 2 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren en aan de parkeernormen te voldoen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol veenweidegebied en dijklint. In paragraaf 3.2 is toegelicht op welke wijze het plan rekening houdt met deze cultuurhistorische aspecten. De nieuwe woning wordt aan de achterzijde van het perceel gebouwd, op de plek waar nu te slopen stallen staan. De totale oppervlakte aan bebouwing neemt met het plan af. Hiermee wordt het karakteristieke beeld van het lint en het achterliggende open landschap versterkt en gaat de woning niet concurreren met de cultuurhistorisch waardevolle boerderij. De boerderij wordt in twee wooneenheden gesplitst. Aan de voorzijde van het perceel blijft de aanblik van de boerderij, en daarmee ook de kenmerken van het lint en de rivierdijk, ongewijzigd. Het plan draagt bij aan het behouden en versterken van de cultuurhistorisch waarden van zowel het landschap als de bebouwing.

Archeologie

Onderstaand een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard. Een groot deel van het plangebied is hierop aangeduid met 'Waarde - Archeologie 3'. Het achterste deel van het plangebied is aangeduid met 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6'.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0018.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Krimpenerwaard

Met voorliggend plan wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Met toepassing van de ruimte voor ruimte regeling wordt een nieuwe woning teruggebouwd en de karakteristieke boerderij aan de voorzijde van het plangebied gesplitst in twee wooneenheden. Bij de woningsplitsing vinden geen externe bouwwerkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is op die locatie daarom niet nodig.

De locatie waar de nieuwe woning wordt gebouwd is aangeduid met 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6'. Hierbij geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter (WA-4) en bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 3 meter (WA-6). De oppervlakte van de nieuw te bouwen woning (en bijgebouw) blijft onder deze grenzen. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt in onderhavig plan overgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Conventionele Explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE voor het beheergebied van HHSK. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

4.7 Kabels En Leidingen

Tussen Ouderkerk aan den IJssel en Lageweg wordt een nieuw leidingentracé aangelegd in verband met de noodzakelijke vervanging van het riool en de waterleiding. Daarnaast is het verplaatsen van de nutsleidingen wenselijk in verband met dijkversterking. Er is een nieuw tracé aangewezen voor het (ver)leggen van leidingen aan de IJsseldijk Noord. Op onderstaande afbeelding dit nieuwe tracé met een rode onderbroken lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908BG044-VG01_0019.png"

Nieuw leidingentracé (rode onderbroken lijn met aan weerzijden een groene lijn)

Het nieuwe leidingtracé loopt weliswaar over het perceel IJsseldijk Noord 65, maar ligt in een gedeelte waar geen ontwikkelingen plaatsvinden. Het tracé heeft geen gevolgen voor de bouw van de nieuwe woning.

4.8 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

In de anterieure overeenkomst worden ook de aspecten omtrent planschade meegenomen. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord 2005". Dit is een verouderd plan, vandaar dat in voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013". De begrenzing van het plangebied is bepaald door de grens van het voormalige agrarisch bouwvlak.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen'. Deze bestemming geldt voor het bestaande hoofdgebouw. Vanwege de woningsplitsing is opgenomen dat er 2 wooneenheden zijn toegestaan. De cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zijn als 'karakteristiek' aangeduid.
  • De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen om het nieuwe bouwplan mogelijk te maken. Vanwege de specifieke situatie is ervoor gekozen een aparte regeling op te nemen. De situering van de woning is vastgelegd met een bouwvlak. Verder is geregeld dat er een woning met een dakoverstek van 3 meter diep mag worden gebouwd en dat, aanvullend op de standaardregeling voor bijgebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op de verbeelding een bijgebouw is toegestaan. Dit om de bestaande karakteristieke schuur te handhaven. De dakoverstek wordt niet meegeteld bij de inhoud van de woning.
  • 'Tuin' voor die gronden die binnen het voorheen geldende agrarisch bouwvlak lagen, maar nu niet tot het te bebouwen deel van het woonperceel worden gerekend. Deze gronden mogen wel als tuin worden gebruikt maar niet worden bebouwd. Zij vormen een overgangszone tussen de woonfunctie en het open veenweidelandschap. Er is een regeling opgenomen die vergunningvrije bouwwerken in de bestemming 'Tuin' uitsluit. Dit om verstening diep in het buitengebied te voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit (openheid) van het buitengebied te behouden. Op het perceel blijft binnen de bestemming 'Wonen' voldoende ruimte aanwezig voor het oprichten van (al dan niet) vergunningvrije bouwwerken.
  • 'Agrarisch met waarden' voor die gronden die binnen het voorheen geldende agrarisch bouwvlak lagen, maar nu niet de tot bestemming 'Wonen' of 'Tuin' worden gerekend.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.
  • Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering'. Deze bestemming geldt voor de gronden die binnen de kernzone resp. beschermingszone van de dijk liggen, gebaseerd op de Legger van de waterkeringen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat er pas een omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning kan worden afgegeven als de sloop van de overtollige agrarische opstallen heeft plaatsgevonden. Noot: dit geldt niet voor de splitsing van de woning in het karakteristieke pand.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de overleginstanties. Er bestaan geen bezwaren tegen het plan. De Gasunie, Tennet en Dunea hebben geen op- of aanmerkingen op het plan. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Zij heeft hierin een positief advies afgegeven (zie bijlage 4). Naar aanleiding van de reacties van de Veiligheidsregio Hollands Midden en de Omgevingsdienst Midden-Holland is de toelichting op een aantal punten aangevuld. In de Nota van beantwoording overlegreacties in bijlage 6 wordt hiervan verslag gedaan.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Vanwege de beperkte omvang van het plan vindt er geen inspraak ex artikel 3.1.6 Bro plaats. Omwonenden worden door de initiatiefnemer over het plan geïnformeerd.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpplan heeft vanaf 25 maart 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Te Slopen Bebouwing

Bijlage 1 Te slopen bebouwing

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Voorstel Nieuwbouw Woning

Bijlage 1 Voorstel nieuwbouw woning

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quickscan flora en fauna

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Overlegreacties

Bijlage 6 Nota van beantwoording overlegreacties