KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Water
4.5 Bodem
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Ecologie
4.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opbouw Regels
5.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora & Fauna

Kadijkselaan 55-57

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 20-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Kadijkselaan 55-57 met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ICT (internetverkoop) of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning (inclusief aan- en uitbouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij in ieder geval niet zijn begrepen reclame-uitingen.

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze voorschriften worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.22 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één op beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hobbymatige agrarische activiteiten

agrarische activiteiten die niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden.

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.29 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.30 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.32 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.33 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en / of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.

1.34 volwaardig (van een agrarisch bedrijf)

een agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van ten minste één volledige arbeidskracht; bij de beoordeling van volwaardigheid zijn belangrijk: arbeidsinkomen, veebezetting, grondareaal, totale omvang en tijdsbesteding en de verwachte ontwikkeling van deze factoren in de (nabije) toekomst; de omvang van een bedrijf kan worden uitgedrukt in Nederlandse Grootte Eenheid (nge), waarbij een bedrijf als volwaardig wordt beschouwd als het 55 nge of meer heeft; de beoordeling van volwaardigheid berust op een weging van de genoemde factoren.

1.35 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.36 voorgevelrooilijn

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel.

1.37 voldoende parkeergelegenheid

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.38 woning

een gebouw inclusief aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken, dat bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden.

1.39 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. inritten.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeer te water;
  2. b. water ten behoeve van de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van steigers bedraagt ten hoogste de hoogte van het aangrenzende maaiveld;
  3. c. de oppervlakte van steigers bedraagt per aangrenzend bouwperceel ten hoogste 6 m²;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, bebakening of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatige agrarische activiteiten' hobbymatige agrarische activiteiten;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:

  1. a. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
  2. b. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. c. er dient zoveel mogelijk op eigen terrein te worden geparkeerd;
  4. d. detailhandel is niet toegestaan;
  5. e. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3 en toestaan dat de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep en toestaan dat deze niet meer mag bedragen dan 60% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 80 m2 mits het aan-huis-verbonden beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

9.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Kadijkselaan 55-57'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kadijkselaan 57 in Bergambacht is een agrarisch bedrijf gevestigd. De eigenaar van dit bedrijf is voornemens deze bedrijfsactiviteiten te beëindigen en de gronden om te zetten naar woningbouwpercelen. Hiermee wordt dit deel van het lint aangesloten op de bestaande woningen aan de Kadijkselaan In de huidige situatie hebben de percelen een agrarische functie. Woningbouw op deze percelen is binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' niet toegestaan.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. De initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente het plan uitgewerkt. Zo is eerder overleg geweest en is een principeverzoek ingediend. De gemeente heeft aangegeven positief tegenover de ontwikkeling te staan. Met voorliggend plan wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Kadijkselaan, aan de noordzijde van Bergambacht. Het plangebied omvat het perceel van de Kadijkselaan 57. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Kadijk. Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door een watergang. De zuidelijke grens van het plangebied is de grens met het perceel van de Kadijkselaan 55G.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Locatie plangebied (bron: ArcGis luchtfoto 2018)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Buitengebied 2011', vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Bergambacht op 25 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2011 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied geldt de bestemming agrarisch met waarden. Deze gronden zijn bestemd voor reële grondgebonden graasdierbedrijven en agrarisch aanverwant gebruik. Een voorwaarde bij dit agrarisch gebruik is het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties. Buiten het bouwvlak zijn gebouwen niet toegestaan.

Binnen het bouwvlak mogen gebouwen gebouwd worden. Deze dienen zoveel mogelijk te worden geconcentreerd. Nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering.

Voor het gehele perceel geldt de gebiedsaanduiding 'ruwvoederteelt'. Dit houdt in dat deze gronden benut mogen worden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras. Hierbij mag maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt. De teelt mag geen onevenredige schade toebrengen aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde en van de gronden, met name de openheid en doorzichten.

Binnen de bestemming agrarisch met waarden is het realiseren van de woningbouwpercelen niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde en wordt het plan beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit het agrarisch bedrijf met bijbehorende onbebouwde gronden. Op het noordelijke deel van het perceel staat het bedrijfswoning met een grote schuur en enkele kleinere bergingen. Verder bestaat het perceel uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Plangebied gezien vanaf de Kadijkselaan (bron: Google Maps Streetview augustus 2018)

Recent is een watergang gegraven als erfafscheiding tussen de Kadijkselaan 55G en de naastgelegen percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Scheiding tussen het plangebied en het perceel Kadijkselaan 55G (bron: foto november 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: Bedrijfswoning met bijbehorende agrarische bedrijfsbebouwing (bron: Google Maps Streetview augustus 2018)

2.2 Beoogde Ontwikkeling

Het voornemen is om de agrarische gronden te verdelen in twee woonkavels en de bestaande bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning. Op de 2 nieuwe percelen wordt de bouw van vrijstaande woningen mogelijk gemaakt, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de bestaande woningen aan het lint. Met de bouw van de twee woningen wordt aangesloten op de woningen die recent aan de Kadijkselaan zijn gerealiseerd en wordt het lint aan de Kadijkselaan afgerond. In figuur 2.4 is het schetsontwerp van de beoogde ontwikkeling weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0006.png"

Figuur 2.4: Impressie nieuwe indeling kavels

De twee nieuwe percelen zullen als vrije kavels worden verkocht, net als bij de ontwikkeling van Kadijkselaan- West en Kadijkselaan-Oost. Het bouwvlak en de maximum goothoogte van de woningen wordt vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Hierbij worden dezelfde maten aangehouden als bij de naastgelegen percelen. Op deze manier hebben potentiële kopers enige vrijheid in het ontwerpen en bouwen van hun eigen woning, maar binnen de vooraf bepaalde kaders die de inpassing in het gebied borgen. Ook deze kavels zullen een toegang krijgen door middel van een brug of een dam

Tussen de woonpercelen en het perceel van Kadijkselaan 57 wordt een sloot gegraven, dit sluit aan bij de structuur van het lint.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro. Het programma omvat 2 nieuwe woningen en de omzetting van één bedrijfswoning naar burgerwoning. Dit wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 15-02-2019)

De provincie wil haar beleid eenvoudiger, transparanter en toegankelijker maken voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Daarom werkt de provincie aan de vernieuwing van het omgevingsbeleid en maakt een einde aan de sectorale visie en nota's. Met de vernieuwing van het omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. In het omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een omgevingsvisie en een omgevingsverordening.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Toetsing

De provincie stelt dat nieuwe stedelijke ontwikkeling primair moet plaats vinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). De beoogde locatie is onderdeel van de dorpsrand.

Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Eén van de randvoorwaarden bij het beter benutten van de bestaande ruimte is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk versterkt. Wonen en werken buiten BSD zijn mogelijk en wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0008.png"
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' en 'Laag van de stedelijke occupatie'

Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Richtpunt is dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit:

Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.

De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

In dit geval is sprake van 'Aanpassing'. Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet, zoals een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied. Aanpassing is sterk gericht op het vergroten van de gebruikswaarde van een gebied. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk de invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (vastgesteld februari 2019)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Artikel 6.9 stelt regels voor ruimtelijke kwaliteit. Lid 1 stelt dat "een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit". Voor deze ontwikkeling geldt lid 1 onder b: "als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

De woningen moeten zorgvuldig worden ingepast in het lint. Het bouwvlak binnen de nieuwe percelen wordt hetzelfde gesitueerd als de bestaande bebouwing waarmee de bestaande lintstructuur wordt afgerond.

Gelet hierop worden aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht.

Gebiedsprofiel Krimpenerwaard

De provincie Zuid-Holland heeft in de Omgevingsvisie de kwaliteitskaart opgenomen die is uitgewerkt in 16 gebiedsprofielen. In een gebiedsprofiel staan de richtpunten voor iedere regio.

De projectlocatie bevindt zich in het kenmerkende landschap van lintbebouwing. Ambities uit de Kwaliteitskaart ten aanzien van dit landschap zijn:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

De Kadijkselaan is een Kerkweg lint. Oude kerkwegen zijn de verbindingen tussen linten en de dorpskerk. Ze lopen altijd parallel met de verkaveling, min of meer haaks op het lint gelegen. Vanuit de dorpskant is daar bebouwing langs gegroeid. De weg ligt tussen twee kavels, soms met smalle sloten aan weerskanten. De lintbebouwing heeft een rechte achterkant langs de volgende kavelsloot. De bebouwing bestaat voornamelijk uit dicht naast elkaar staande burgerwoningen. De kleine voortuinen zorgen voor beperkte groene aankleding. Door de dichte burgerbebouwing en het smalle profiel heeft het Kerkweg lint het meest besloten en stenige karakter.

Aanvullende ambities van het Kerkweg lint:

  • De strakke achterkant langs de kavelsloot handhaven.
  • Bij voldoende ruimte in het profiel (enkelzijdig) boombeplanting toevoegen.
  • Kerkweg linten niet substantieel verlengen. Verlenging van het lint verstoort de oost-west oriëntatie van de open ruimte.
  • Verdichten van het lint is wel mogelijk, daarbij belangrijke doorzichten behouden.
  • Bij dorpsuitbreiding achter het Kerkweg lint de watergang verbreden om zo voldoende tussenruimte tot het lint te handhaven.

De ontwikkeling sluit aan bij het gebiedsprofiel van de Krimpenerwaard. De percelen lopen van waterloop naar waterloop, waarbij de voorgevel rooilijn is vastgelegd op dezelfde lijn als de naastgelegen bebouwing. De maateenheden binnen het bouwvlak zullen zo worden geformuleerd dat deze ook aansluiten bij de al aanwezige bebouwing. Hiermee bevat de beoogde ontwikkeling dezelfde stedenbouwkundige opzet als de huidige bebouwing in het lint waarbij wordt aangesloten. Hiermee blijft de lintstructuur behouden en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De beoogde ontwikkeling past daarom in het beleid van de provincie Zuid-Holland.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Bergambacht (2008)

Op gemeentelijk niveau geldt de structuurvisie Bergambacht die is vastgesteld in 2008. In deze structuurvisie staan de ambities en plannen voor de gemeente tot en met 2020. Voor de kern Bergambacht is een kaart opgesteld waarbij gebied specifieke ambities horen.

Binnen deze kaart is de noordzijde van de Kadijkselaan aangewezen als locatie waar wordt gebouwd in lage dichtheid. De beoogde ontwikkeling sluit hierop aan en is een logische afronding van het lint Kadijkselaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0009.png"

Figuur 3.2: Uitsnede structuurvisie Bergambacht

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch

onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen.

Toetsing en conclusie

In de bestemmingsplannen voor de aangrenzende woningbouwontwikkelingen is gekeken naar het aspect wegverkeerslawaai. Hieruit blijkt dat bij beide projecten de bouwvlakken niet binnen de geluidscontouren van de N207, Kadijkselaan en Kadijk liggen. Gezien de ligging van de percelen van dit project, wordt ook hier geen belemmering in gezien.

4.3 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de parkeernormen van het CROW de parkeerbehoefte bepaald. Dit is vastgelegd in het Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard. Krimpenerwaard heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Onderzoek

Parkeren

Het plangebied ligt in het buitengebied, op basis van de CROW-normen (publicatie 381, toekomstbestendig parkeren) geldt daarom een parkeernorm van 2,8 per woning. In de regels is geborgd dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeerplaatsen worden naast de woningen gerealiseerd.

Verkeersgeneratie

Per woning geldt een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/etmaal. In totaal komt dit dus uit op een toevoeging van 17 mvt/etmaal. Het verkeer zal via de Kadijkselaan richting het noorden richting de N207 rijden of richting het zuiden naar de kern van Bergambacht. Dit is een geringe toename van de verkeersbewegingen. Deze toename zal dan ook niet leiden tot knelpunten op de omliggende wegen en kruispunten.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan K5 is een gebiedsgericht en integraal plan voor de 12 kernen in de Krimpenerwaard en omgeving. Het plan is opgesteld in samenwerking met gemeenten en waterschappen. Het waterplan bestaat uit een strategische visie die binnen de gemeenten water op de agenda zet en doorwerkt in andere beleidskaders, zoals ruimtelijke plannen, inrichtingsplannen, gemeentelijk rioleringsplan (GRP), groenbeheer, recreatiebeleid etc. Het waterplan omvat ook een uitvoeringsprogramma als concrete uitwerking van de beleidsdoelen. Hoewel het stedelijk waterplan geen wettelijke status heeft, moet het plan gezien worden als paraplu waaronder de verschillende waterthema's bij elkaar komen:

  • veiligheid handhaven;
  • ruimte voor water bij ruimtelijke ingrepen;
  • waterproblemen niet afwentelen;
  • vervuiling aan de bron aanpakken;
  • schoner water vasthouden;
  • robuust watersysteem;
  • ruime watergangen;
  • een groen waternetwerk.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het plangebied uit een veraarde bovengrond op diep veen. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste

grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa

NAP -1,5 m.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie is de locatie ter plaatse van de toekomstige woonpercelen onverhard. Ter plaatse van de Kadijkselaan 57 is een groot deel verhard.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied ligt geen KRW-waterlichaam.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Watergangen

Om het gehele gebied heen liggen watergangen. Ten noorden van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard

Afvalwaterketen en riolering

Het noordelijke deel van het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een rioolstelsel, het onbebouwde deel niet.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van twee woningen en omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap stelt een compensatie-eis van 5 tot 20% van de toename in verharding, indien sprake is van een toename van verharding van meer dan 500 m2. De gronden van de Kadijkselaan 57 worden niet meegenomen in de berekening aangezien hier geen verhardingstoename mogelijk zal zijn. Het maximum oppervlak van de maximaal 2 woningen is vastgelegd in de regels en bedraagt 120 m2 per woning. Voor tuinen wordt een verhardingsoppervlak van 50% gehanteerd door het Hoogheemraadschap. De tuinen kunnen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' worden gerealiseerd en omvatten een maximale oppervlakte van circa 1.860 m2. Het verhardingsoppervlakte van de tuinen bedraagt derhalve 930 m2. De totale toename van verharding voor de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.170 m2. Op basis van de gemiddelde compensatie-eis (10%) zal derhalve een oppervlakte van 117 m2 worden gecompenseerd. Voor de naastgelegen ontwikkelingen aan de Kadijkselaan is dezelfde compensatie-eis gehanteerd.

De sloot die van noord naar zuid loopt wordt gedempt, dit is ca. 80 m2. De compensatie-eis komt daarmee uit op 197 m2. Er worden twee nieuwe dwarssloten gegraven van ieder ca. 120 m2. Met de toename van ca. 240 m2 wateroppervlakte, wordt ruimschoots voorzien in de compensatie-eis.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Om de bodemkwaliteit vast te stellen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1) Op basis van de resultaten van het onderhavig chemisch-analytisch onderzoek bestaat er conform de

Wet bodembescherming (Wbb) geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie ten behoeve van woningbouw. Door het aantreffen van (een bijmenging aan) puin in de bodem ter hoogte van boringen 02 t/m 04 wordt geadviseerd om ter plaatse van het stukje erfverharding op de locatie een verkennend asbestonderzoek in grond/puin uit te voeren middels het graven van inspectiesleuven met een graafmachine en het verrichten van asbestanalyses. Een bijmenging aan puin kan mogelijk duiden op de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Op basis van dit onderzoek is een nader asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Ter plaatse van één van de inspectiegleuven wordt de restconcentratienorm voor asbest in puin overschreden. Het asbest is in hechtgebonden vorm aanwezig. Ten aanzien van asbest geldt hierdoor volgens het Besluit asbestwegen milieubeheer een saneringsplicht.

De grond wordt gesaneerd, voorafgaand aan deze werkzaamheden wordt het plan van aanpak ingediend bij de ODMH.

Conclusie

Na sanering van locatie zoals aanbevolen in Bijlage 2, is de locatie geschikt voor de herontwikkeling naar woonlocatie. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Op 180 meter afstand van het plangebied bevindt zich inrichting P. Speksnijder aan de Kadijk 19. Hier vindt opslag van propaan (5.000 l) plaats. De PR 10-6-contour is 35 m. Met een afstand van 180 meter valt de plangebied ruim buiten de risicocontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Ook vindt over de N207 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied hiervan ligt ook ver buiten het plankaart. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

De Kadijkselaan bestaat voornamelijk uit woningen. Aan de westzijde van het plangebied ligt het timmerbedrijf Van Erk. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 100 m voor geluid. Het bedrijf ligt op ca. 90 m afstand. Echter, de woningen aan de overzijde van de Kadijkselaan liggen dichterbij het bedrijf, waardoor in de bedrijfsvoering al rekening met deze woningen dient te worden gehouden. Ook ter plaatse van het plangebied zal sprake zijn van een goed woon- en leefmilieu.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden twee woningen gebouwd en wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Oude Spoorweg (N207). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de

huidige situatie ruimschoots onder de grenswaarden. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen.

Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

In 2016 is het archeologiebeleid van de gemeente Krimpenerwaard geactualiseerd. Als basis voor dit beleid geldt:

Het archeologisch beleid van de gemeente Krimpenerwaard heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk.

In opdracht van de gemeente Krimpenerwaard heeft bureau RAAP in 2016 de archeologische verwachtingskaarten van de voormalige gemeenten geactualiseerd. Een uitsnede hiervan is weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0013.png"

Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingskaart

Onderzoek

Op basis van de archeologische verwachtingskaart geldt de Waarde Archeologie - 6. Bij bodemingrepen dieper dan 3 m onder maaiveld en een plangebied groter dan 2.500 m2, dienen de archeologische waarden worden aangetoond. Dit is niet het geval. Er hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en

plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke

regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de

Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het

Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese

netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden

plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep

op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de

provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen

deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen

Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan

moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien

direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten,

genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te

verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en

vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Het realiseren van woningen op de agrarische gronden heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Door middel van een quickscan ecologie is de potentiële aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de betekenis van het plangebied voor deze soorten in kaart gebracht. De quickscan ecologie is toegevoegd in Bijlage 3.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op 5,4 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op 300 m afstand van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gebied. Gelet op deze afstand zal er geen sprake zijn van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0014.png"

Figuur 4.5: Ligging Natura 2000-gebieden (bron: Quickscan flora en fauna, Blom ecologie B.V. d.d. 3-04-2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2002BG031-VG01_0015.png"

Figuur 4.6: Ligging Natuurnetwerk Nederland gebieden (bron: Quickscan flora en fauna, Blom ecologie B.V. d.d. 3-04-2019)

Soortenbescherming

In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Wel dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van zorgplicht en algemene broedvogels.

Te treffen maatregelen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Gedurende de werkzaamheden dient het terrein ongeschikt of ontoegankelijk gehouden te worden voor rugstreeppad. Belangrijk is dat er geen vergraafbaar zand en ondiepe plassen binnen het plangebied aanwezig zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van minimaal 50 cm hoog en minimaal 10 cm ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie te allen tijde kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
  • Indien de werkzaamheden plaats vinden tijdens het broedseizoen, dienen aanwezige zanddepots ongeschikt te worden gemaakt voor de oeverzwaluw door steile randen af te vlakken tot een helling van minder dan 60 graden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de woningen niet in strijd is met de Wet Natuurbescherming, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van zorgplicht en algemene broedvogels.

4.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Wel ligt langs de Kadijkselaan een gasleiding, hier is in het ontwerp rekening mee gehouden. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de beoogde woning, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Met de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten bij de naastgelegen reeds gerealiseerde kavels, daarom zal qua plansystematiek worden aangesloten bij het bestemmingsplan 'Dorpsgebied'. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen toegekend aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Tuin

Het gedeelte vóór de voorgevelrooilijn is bestemd voor Tuin. Op deze manier is bebouwing vóór de voorgevelrooilijn niet toegestaan.

Wonen

Binnen de bestemming Wonen wordt het realiseren van twee woning mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de bestaande woning als zodanig bestemd. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Binnen en buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Op het perceel van de Kadijkselaan 57 staan meer bijgebouwen dan volgens de regels in dit plan is toegestaan. Deze hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 380 m2, dit is opgenomen in de aanduiding 'bijgebouwen'.

Op het perceel van de Kadijkselaan 57 zijn tevens hobbymatige agrarische activiteiten toegestaan, binnen het gebied met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatige agrarische activiteiten'. Hierbij is van belang dat er sprake is van een recreatief doel; een hobby. Het is niet toegestaan om agrarische activiteiten uit te voeren voor commerciële doeleinden.

Water

Aan de noordzijde van het plangebied loopt een hoofdwatergang. Deze is bestemd voor Water.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van een woning mogelijk en betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer draagt hiervan de kosten. Afspraken over de kosten van planschade en eventuele andere te verhalen kosten worden vastgelegd in een overeenkomst met de gemeente Krimpenerwaard. Daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd en is er geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van vooroverleg is het bestemmingsplan naar de vooroverlegpartners gestuurd.
De vooroverlegreacties zijn daarna verwerkt in het bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kadijkselaan 55-57' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. In deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord.

Veiligheidsregio Hollands Midden

Zienswijze

De Veiligheidsregio Hollands Midden geeft aan dat de opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt overschreden. De wettelijke norm bedraagt 8 minuten voor gebouwen met een woonfunctie. Er is een gemiddelde overschrijding van de opkomsttijd van 1 minuut. Geadviseerd wordt deze geringe overschrijding te accepteren, omdat er sprake is van nieuwbouwvoorschriften.

Daarnaast zijn er geen brandkranen gesitueerd in de directe omgeving van het plangebied, maar er is voldoende open water in de omgeving wat dienst kan doen als bluswatervoorziening.

Tot slot is het projectgebied op dermate grote afstand van risicobronnen gesitueerd dat externe veiligheid niet van toepassing is op de ontwikkelingen die binnen dit gebied plaatsvinden.

Beantwoording

De zienswijze wordt ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Zienswijze

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem. De waterstaatkundige belangen zijn goed in het plan verwoord. Wel hebben zij een zienswijze ten aanzien van het aspect verkeer. Door de afronding van het lint stelt het Hoogheemraadschap dat daarmee de bebouwde kom is uitgebreid. Dit komt nog niet overeen met het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft. Het Hoogheemraadschap geeft aan hier graag over in overleg te willen gaan om het betreffende weggedeelte in beheer en onderhoud over te dragen.

Beantwoording

De gemeente staat ervoor open te zijner tijd het overleg aan te gaan met het Hoogheemraadschap om de bebouwde kom te verleggen. De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend Asbestonderzoek

Bijlage 2 Verkennend asbestonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora & fauna