KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie 2
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 18 Parkeren
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Milieuzonering
4.6 Ecologie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Cultureel Erfgoed
4.10 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg En Inspraak
7.3 Verslag Zienswijzen

De Kleine Betuwe, Haastrecht

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 06-02-2024 - geheel in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Kleine Betuwe, Haastrecht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2005DK015-VG01 van de Gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een hoofdgebouw onderdeel uitmakend van een bouwmassa, die bestaat uit drie of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.6 afvalinzamelsysteem:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.10 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.11 beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.12 bestaand:

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag, laag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond, hieronder wordt niet begrepen:
  • een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
  • een vide (open ruimte in een gebouw), waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
  • een zolder waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:

de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.

1.24 cultuurhistorische waarden:

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren, leasen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen, huren of leasen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.

1.27 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting op die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.28 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat, waarbij iedere woning, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, zelfstandig toegankelijk is.

1.31 hoofdgebouw:

gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 horecavoorziening:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie; in dit plan worden de volgende horecavoorzieningen onderscheiden:
  1. winkelondersteunende horeca zoals:
    1. koffiebar;
    2. lunchroom;
    3. tearoom;
    4. traiteur;
  2. lichte horeca, zoals:
    1. automatiek;
    2. broodjeszaak;
    3. cafetaria;
    4. snackbar;
    5. bistro;
    6. restaurant (zonder bezorg- en /of afhaalservice);
    7. hotel, pension, logeerhuis;
  3. zware horeca, zoals:
    1. bar;
    2. biljartcentrum;
    3. café;
    4. restaurant met bezorg- en afhaalservice (o.a. pizza, chinees);
    5. zalenverhuur;
    6. partycentrum.

1.33 kantoor:

een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.

1.34 kwetsbaar object:

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.35 maatschappelijke voorziening:

overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, ouderenzorg, kinderdagverblijven en kinderopvang.

1.36 niet-geluidgezoneerd wegverkeerslawaai:

de geluidbelasting vanwege wegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur of wegen die zijn gelegen binnen een woonerf.

1.37 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie en elektrische laadpalen.

1.38 ondergeschikte productiegerichte detailhandel:

ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf, niet zijnde een assemblage- of groothandelsbedrijf.

1.39 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel of soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken.

1.40 peil:

  1. voor gebouwen op of langs een dijk:
    1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de kruin van een dijk grenzen of waarvan de voorgevel binnen een afstand van 3 m uit de kruin van de dijk is gelegen: de hoogte van de kruin van de dijk;
    2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  2. voor gebouwen niet op of langs een dijk:
    1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van de kruin van die openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
    2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. voor andere bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

1.41 perifere detailhandel:

detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen.

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.

1.43 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan:
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar, een escortbedrijf wordt niet onder een seksinrichting verstaan.

1.45 seksbioscoop/-theater:

een inrichting of een daarmee gelijk te stellen gelegenheid waar vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven.

1.46 seksautomatenhal:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten of filmvoorstellingen en/of liveshows van erotische en/of pornografische aard worden gegeven.

1.47 sekswinkel:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarbinnen hoofdzakelijk (minimaal 70% van de vloeroppervlakte) goederen van erotisch- pornografische aard worden verkocht of verhuurd.

1.48 standplaats:

een perceel of kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten.

1.49 straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, fietsenstallingen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een hoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. afvalinzamelsystemen.

1.50 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar in hoofdzaak levensmiddelen, voedingsmiddelen, inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel, en in beperkte mate huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.51 twee-aaneen gebouwde woning:

een hoofdgebouw onderdeel uitmakend van een bouwmassa, die bestaat uit twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.52 voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.53 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.54 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.55 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.56 zijdelingse perceelsgrens:

een (min of meer evenwijdig) aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het bouwperceel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:

wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 aanvullende regels voor de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

bij de vaststelling van de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder buitenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren wordt de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk gemeten.

2.7 de bedrijfsvloeroppervlakte:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, detailhandel of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.

2.8 de verkoopvloeroppervlakte:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsactiviteiten in categorie 1 t/m 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten', met uitzondering van gronden ter plaatse de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', welke bestemd zijn voor bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2.
  2. bedrijfsgebonden kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 4.1;
  3. zelfstandige kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 4.2;
  4. ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens voor een bedrijfswoning;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek bouwaanduiding - 1', tevens voor bedrijfswoningen;
  7. bijbehorende voorzieningen als erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

Op de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning mag worden gebouwd met een maximale inhoud van 650 m³, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen ten hoogste drie inpandige bedrijfswoningen worden gebouwd met een maximale inhoud van 650 m³, inclusief bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 8 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 11 m, mits op niet minder dan 3 m uit de bouwgrens gebouwd wordt;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 12 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afstand als bedoeld in artikel 3 lid 2 sub d in verband met de bezonning en privacy (van bewoners) van omliggende percelen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a:
    1. om bedrijfsactiviteiten toe te staan uit een hogere categorie van de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten', mits die bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar zijn met de rechtstreeks volgens artikel 3 lid 1 toegelaten bedrijfsactiviteiten;
    2. om bedrijfsactiviteiten toe te staan die niet in de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn genoemd, mits die bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar zijn met de rechtstreeks volgens artikel 3 lid 1 toegelaten bedrijfsactiviteiten.
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 1 om de vestiging van perifere detailhandel toe te staan, mits:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging maximaal 2.000 m² bedraagt;
    2. uit een distributie planologisch onderzoek is gebleken dat vestiging van de betreffende detailhandelsvestiging niet leidt tot het onevenredig aantasten van het woon-en leefklimaat;
    3. het bepaalde in artikel 3 lid 2 onverminderd van toepassing blijft.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. bedrijfsactiviteiten die in de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als categorie 1 en 2, alsmede daarmee naar hun aard gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  3. dienstverlening;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
  5. kantoren;
  6. detailhandelsvestigingen voor zover bestaand;
  7. winkelondersteunende en lichte horeca:
  8. bijbehorende voorzieningen als erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd;
  2. de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 7 m;
  3. de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 11 m;
  4. bij ieder hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:
    1. deze niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van het perceel, direct behorend bij het hoofdgebouw, met een maximum van 100 m²;
    2. de goothoogte van een aangebouwde bijbehorend bouwwerken niet meer bedraagt dan 0,25 m boven de eerste verdiepingsvloer, met een maximum van 4 m;
    3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 m;
    4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 5 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan:
    1. op de gronden voor (het verlengde van) de voorgevel: 1 m;
    2. voor het overige: 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen uitsluitend op de verdiepingen;
  2. beroepsmatige activiteiten aan huis, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 lid 3.1;
  3. bergruimten bij woningen;
  4. detailhandel uitsluitend in de vorm van een supermarkt met een totale bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 1.500 m² en een totale verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 1.200 m²;
  5. dienstverlening met een totale bedrijfsoppervlakte van ten hoogste 350 m²;
  6. maatschappelijke voorzieningen;
  7. bijbehorende voorzieningen als erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 47;
  2. gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', de aangeduide hoogte niet door gebouwen mag worden overschreden;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan:
    1. op de gronden voor (het verlengde van) de voorgevel: 1 m;
    2. voor het overige: 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. straatmeubilair;
  6. nutsvoorzieningen en gemalen;
  7. bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. straatmeubilair;
  7. nutsvoorzieningen en gemalen;
  8. bruggen;
  9. bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, met een verblijfsfunctie en de daarbij behorende voorzieningen;
  2. pleinen, met een verkeers- en verblijfsfunctie;
  3. voet- en fietspaden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. straatmeubilair;
  9. nutsvoorzieningen en gemalen;
  10. bruggen;
  11. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de entree tot woningen;
  12. bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in artikel 8 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. beroepsmatige activiteiten aan huis, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 lid 3.1;
  3. wegen, met een verblijfsfunctie en de daarbij behorende voorzieningen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. straatmeubilair;
  10. nutsvoorzieningen en gemalen;
  11. bijbehorende voorzieningen als erven en tuinen.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1 en artikel 9 lid 3.2 en met een omgevingsvergunning het medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis toestaan, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij geldt dat de bruto vloeroppervlakte die wordt gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 50 m²;
  2. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  3. het gebruik geen detailhandel betreft, met dien verstande dat kleinschalige detailhandel die ondergeschikt is aan de uitgeoefende bedrijfsmatige activiteiten wel is toegestaan, mits het assortiment aansluit op deze bedrijfsmatige activiteiten, de detailhandel een niet-zelfstandig onderdeel is en maximaal 10% van de vloeroppervlakte die voor de bedrijfsmatige activiteiten in aanmerking komt voor uitstalling wordt gebruikt;
  4. in de nabije omgeving van de woning geen onevenredige vergroting van de verkeers-/parkeerdruk optreedt;
  5. er geen bedrijfsmatige activiteiten buiten de woning plaatsvinden, behoudens in- en uitladen;
  6. het uiterlijk van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning verliest. De activiteit dient qua aard, intensiteit van gebruik en uitstraling te passen binnen de woonomgeving;
  7. de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een hoge archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 10 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het 'dorpsgezicht Haastrecht' in verband met de volgende waarden:
  1. de unieke combinatie van een drietal op zichzelf waardevolle structuren:
    1. de dorpskern, die een goed voorbeeld is van een dijk- en damnederzetting die tijdens de ontginning van het veenweidegebied in de Middeleeuwen tot stand is gekomen en daarna in haar ontwikkeling stagneerde;
    2. de in oorsprong 15e-eeuwse, maar in de 19e eeuw ingrijpend gewijzigde boezemsystemen aan weerszijden van de kern, met inbegrip van de gemalen en uitwateringen in de kern, die de vroegste voorbeelden van een getrapte waterlossing representeren;
    3. de oorspronkelijk 17e-eeuwse en in de tweede helft van de 19e eeuw heringerichte en gaaf bewaard gebleven buitenplaats Bisdom van Vliet met huis, bijgebouwen, tuin- en parkaanleg;
  2. de lineaire structuur van een dijk- en damnederzetting aan een rivier, met een knooppuntfunctie op de plaats waar de Vlist uitmondt in de IJssel;
  3. de relicten van de beide boezemsystemen die Haastrecht omarmen, respectievelijk die van de Hooge Boezem aan de oostzijde van Haastrecht en de Boezem van Bergambacht aan de westzijde, waaronder de gave structuur van het eerste getrapte boezemsysteem in Nederland, met inbegrip van relicten als een molen en restanten van molens en het S.I. van Nooten-gemaal;
  4. de buitenplaats Bisdom van Vliet met de ligging en uitstraling van het huis en de aan de overzijde van de weg liggende overtuin en park met Landschappelijke Stijl, reliëf, perspectief, ornamenten en een slingerbos in de structuur van de lokale strokenverkaveling;
  5. de RK St. Barnabaskerk met pastorie en kerkhof, op prominente locatie, met bijzondere bouwstijl en de betekenis die zij vertegenwoordigt voor Haastrecht als katholieke enclave in een overigens Protestante omgeving;
  6. de vele monumentale en beeldondersteunende panden en objecten die binnen het beschermd gezicht Haastrecht aanwezig zijn.
waarbij de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

11.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 11 lid 1 gelden de volgende bouwregels:
  1. uitbreiding van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede het oprichten van nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is niet toegestaan;
  2. de uitwendige hoofdvorm van bestaande bebouwing, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling, zoals deze was op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dient gehandhaafd te worden.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

12.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 12 lid 1 gelden de volgende bouwregels:
  1. er mogen geen bouwwerken worden bouwwerken worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen er bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Overschrijding grenzen

14.2 Bestaande bebouwing

14.3 Ondergronds bouwen en kelders

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met het plan.
  2. Als gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval aangemerkt:
    1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    4. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving.
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing op:
    1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
    2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsactiviteiten;
    3. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor:
  1. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 m worden overschreden;
  2. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  3. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  4. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  5. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een vlaggenmast, een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

17.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van artikel 16 niet kunnen worden gebouwd;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak en/of aanduiding met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

17.2 Wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming(en) ter plaatsen van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen naar de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen', indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de (voormalige) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
  2. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 11 m;
  3. de regels in hoofdstuk 2 en 3 van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. er wordt aangetoond dat ter plaatse van woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  6. de geluidsbelasting op de gevels van de woningen mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde dan wel de te verlenen hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  7. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de bestemming;
  8. er wordt een watertoets uitgevoerd en het plan voorziet in de noodzakelijke compensatie voor waterberging;
  9. de verkeersveiligheid wordt niet onevenredig aangetast en er kan op eigen terrein in de parkeerbehoefte worden voorzien;
  10. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  11. de uitgangspunten zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan blijven onverminderd van kracht;
  12. het plan is economisch uitvoerbaar en het kostenverhaal (waaronder planschade) is verzekerd;
met dien verstande dat het bepaalde in artikel 9 lid 2.1 sub a niet van toepassing is.

Artikel 18 Parkeren

18.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

18.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18 lid 1, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  3. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.

18.3 Advies

Een afwijking als genoemd in artikel 18 lid 2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

19.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Kleine Betuwe, Haastrecht van de Gemeente Krimpenerwaard.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de Structuurvisie Vlist 2012 - 2020 wordt de revitalisering van bedrijventerrein Galgoord als één van de opgaven genoemd. De gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard heeft in het verlengde hiervan in december 2017 de ruimtelijke uitgangspunten voor een algehele integrale herontwikkeling van Galgoord vastgesteld om de toenemende problematiek op het bedrijventerrein Galgoord in Haastrecht aan te pakken. Dit bedrijventerrein heeft, inclusief het in verval geraakte recreatieterrein 'De Kleine Betuwe', een omvang van circa 7 hectare, waarbinnen circa 28 bedrijven gevestigd zijn. De problematiek betreft onder meer leegstand van het bedrijfsvastgoed op het bedrijventerrein. Dit leidde tot verpaupering van het betreffende gebied. Voornoemde negatieve ontwikkelingen verhogen de maatschappelijke urgentie om voor dit gebied tot aanpak te komen.
Om grip te houden op deze beoogde herontwikkeling heeft de gemeenteraad op 30 januari 2018 ook een gemeentelijk voorkeursrecht gevestigd op delen van bedrijventerrein ‘Galgoord’ en de locatie ‘De Kleine Betuwe’, beide gelegen aan het Galgoord in Haastrecht. De herontwikkelingslocatie is tevens bekend onder de naam 'De Kleine Betuwe'. Op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) dienen gemeenten binnen drie jaar na dagtekening van het raadsbesluit een structuurvisie, bestemmingsplan of inpassingsplan vast te stellen om een gemeentelijk voorkeursrecht ex artikel 5 Wvg te kunnen bestendigen. Om aan deze eis tegemoet te komen heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2020 de structuurvisie 'Galgoord' vastgesteld.
Gezien de huidige staat van de locatie en de toenemende vraag naar woningen is de meest wenselijke ontwikkelrichting een transformatie van de huidige bedrijfsbestemming en het voormalige recreatieterrein naar een combinatie van wonen en werken. De combinatie die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt bestaat uit wonen, een nieuwe supermarkt en bedrijfskavels.
Om vervolg te kunnen geven aan de in de structuurvisie geschetste plannen en ambities dienen deze juridisch-planologisch mogelijk gemaakt te worden. De planvoornemens passen immers niet binnen de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen. Om die reden moeten de geldende bestemmingsplannen herzien worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen in het oosten van de kern Haastrecht. Deze kern ligt in het noorden van de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied bestaat uit het beoogde herontwikkelingsgebied 'De Kleine Betuwe', een deel van de Provincialeweg Oost en een klein gebied ten zuiden van deze provinciale weg. De oppervlakte van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bedraagt ca. 7 ha.
Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan is als volgt begrensd:
  • noordzijde: Hollandsche IJssel;
  • oostzijde: woning Provincialeweg Oost 94c, bedrijven aan de Kuiperstraat en Steenbakkerstraat en de waterzuiveringsinstallatie Galgoord 10;
  • zuidzijde: percelen behorende bij Provincialeweg Oost 131a;
  • westzijde: percelen aan de oostzijde van de Hoogstraat.
De navolgende afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging en begrenzing van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
afbeelding
Globale ligging van het plangebied (witte cirkel, bron: Google Earth)
afbeelding
Begrenzing van voorliggend bestemmingsplan (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De bedrijven aan de Steenbakkerstraat en de Kuiperstraat (oostzijde bedrijventerrein Galgoord) maken geen onderdeel uit van het herontwikkelingsgebied en zijn om die reden niet meegenomen in het voorliggende bestemmingplan. Ook de woning aan de Provincialeweg Oost 139 behoort niet tot het plangebied.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Voor de gronden in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:
  • Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard (vastgesteld op 29 januari 2019);
  • Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist) (vastgesteld op 27 september 2016);
  • Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist) (vastgesteld op 15 december 2015);
  • Dorpskernen 2014 (vastgesteld op 16 december 2014);
  • Bedrijventerreinen 2009 (vastgesteld op 27 april 2010).
Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard
Voor het hele grondgebied van de gemeente Krimpenerwaard geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard'. De raad heeft dit op 29 januari 2019 vastgesteld. Het bestemmingsplan zorgt voor een uniforme parkeerregeling voor het gehele grondgebied van de gemeente. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, overeenkomstig de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW.
Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)
In het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’ hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen ‘Bedrijventerrein’, 'Bedrijf', 'Verkeer' en 'Groen' (zie navolgende afbeelding). Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn op enkele locaties bedrijfswoningen aanwezig en worden middels aanduidingen afwijkingen van de maximum toegestane milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt. De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan de nutsvoorziening in het noordoosten van het plangebied.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' (plangebied rood omkaderd)
Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist)
Voor een kleine strook in het zuiden van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)’. Deze gronden hebben de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden'. In verband met de realisatie van de rotonde ter hoogte van het entreegebied van 'De Kleine Betuwe' worden deze gronden meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' (plangebied rood omkaderd)
Dorpskernen 2014
In het bestemmingsplan ‘Dorpskernen 2014’ ligt één kleine gedeelte dat onderdeel is van voorliggend plan. Het gaat daarbij om de gronden direct ten westen van bedrijventerrein Galgoord, waar in de huidige situatie onder andere een woonwinkel gevestigd is. De locatie van de woonwinkel heeft de bestemming 'Gemengd'. Op deze locatie wordt een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen' gevestigd. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan in de toekomst onder voorwaarden een bestemmingswijziging doorgevoerd worden en kunnen woningen mogelijk gemaakt worden. Om invulling te kunnen geven aan de wijzigingsbevoegdheid dient in de toekomst een wijzigingsplan vastgesteld te worden. Tot dit moment blijft de huidige gemengde bestemming gehandhaafd.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan 'Dorpskernen 2014' (plangebied rood omkaderd)
Bedrijventerreinen 2009
Met het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)' heeft Galgoord eerder een nieuw bestemmingsplan gekregen. Echter is recreatieterrein 'De Kleine Betuwe' niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Daarom geldt ter plaatse nog het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 2009'. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen 'Recreatie', 'Verkeer' en 'Wonen'. Omdat ter plaatse diverse functies zijn beoogd die niet passen binnen deze bestemmingen is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voor de overige gronden op bedrijventerrein Galgoord geldt het recenter vastgestelde bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)'.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 2009' (plangebied rood omkaderd)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de omgevingsaspecten en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Functionele structuur
De huidige bedrijvigheid bevindt zich aan beiden zijden van de Blekerstraat, de noordzijde van het Galgoord (zijde Hollandsche IJssel), de Steenbakkerstraat en Kuiperstraat. Op navolgende afbeeldingen is hiervan een impressie van het plangebied en de omgeving weergegeven.
afbeelding
afbeelding
Impressie plangebied en omgeving (bron: Buro SRO)
Op het bedrijventerrein Galgoord is een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Deze bevinden zich voornamelijk aan de Blekerstraat. De westzijde van de Blekerstraat grenst aan de achterzijde van (woon)percelen die aan de Hoogstraat liggen (buiten het plangebied). Deze weg vormt de verbinding met het centrum van Haastrecht. Aan de zuidoostzijde van het plangebied (buiten het plangebied) liggen de woonpercelen ten zuiden van de Kuiperstraat. Ten oosten van het plangebied (buiten het plangebied) liggen bedrijven aan de Kuiperstraat en de Steenbakkerstraat, de begraafplaats en de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Vanaf de Hoogstraat, die aantakt op de Provincialeweg Oost, wordt het bedrijventerrein via Galgoord ontsloten. Aan beide zijden van de Provincialeweg Oost zijn vrijliggende fietspaden gelegen. De weg Galgoord loopt tot aan de Steenbakkerstraat (buiten het plangebied). De Kuiperstraat loopt dood en aan de zuidzijde van de straat bevinden zich particuliere garageboxen (buiten het plangebied). Aan de westzijde ligt de Blekerstraat. Deze loopt vanaf Galgoord tot aan de Hollandsche IJssel en loopt daar dood. Ten zuiden van het Galgoord ligt het voormalige recreatieterrein 'De Kleine Betuwe'. In het verlengde van de ontsluitingsweg Galgoord is een (vrachtwagen)parkeerterrein aanwezig, dat tevens dienst doet als keerlus.
Ruimtelijke structuur
Galgoord is het buitendijkse gebied tussen de winterdijk en de zomerdijk van de Hollandsche IJssel. Geleidelijk ontwikkelde de bedrijvigheid zich aan weerszijden van de Blekerstraat. De rest van het gebied was in gebruik als boomgaard en agrarisch land. Met het verstrijken van de jaren verdwenen de boerderijen en breidde de bedrijvigheid zich richting het oosten uit. Het bedrijventerrein Galgoord is in de periode van 1970 tot 1995 geleidelijk gerealiseerd. Vanaf 2015 staan zijn enkele bedrijfspanden leeg. Het bedrijventerrein vormt de overgang van de bebouwde kom van Haastrecht, gelegen langs de Hoogstraat, naar het agrarische gebied aan de oostzijde. De dorpskern van Haastrecht ligt op een afstand van ca. 400 m ten westen van het plangebied. Aan de zuidzijde lag het recreatieterrein 'De Kleine Betuwe', dat in 2005 gesloten is. Dit terrein is in onbruik geraakt en verkeert nu in vervallen toestand, zoals te zien is op de navolgende afbeelding.
afbeelding
Impressie huidige situatie 'De Kleine Betuwe', gezien vanaf de N228 (bron: Buro SRO)
Ten zuiden van het bedrijventerrein Galgoord is de Provincialeweg Oost (N228) gelegen met begeleidende boombeplanting. Vanaf deze weg wordt het bedrijventerrein via de Hoogstraat en Galgoord (straat) ontsloten. Galgoord (straat) vormt de ruimtelijke scheiding tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het bedrijventerrein. Verder wordt de ruimtelijke structuur bepaald door de Blekerstraat aan de westzijde en de Steenbakkerstraat aan de oostzijde.
De Hollandsche IJssel wordt vanuit het gebied nauwelijks beleefd of ervaren. Grote delen van de zuidelijke oever zijn bebouwd. Uitzondering hierop vormt het aan de oostzijde gelegen parkeerterrein voor vrachtwagens, met een groenvoorziening.

2.2 Toekomstige Situatie

Het plangebied wordt getransformeerd naar een aantrekkelijk gebied waar gewoond en gewerkt wordt, in combinatie met een aantal voorzieningen. Daarbij wordt nadrukkelijker de relatie gelegd met de Hollandsche IJssel. Op navolgende afbeeldingen zijn de te slopen bebouwing en het stedenbouwkundig plan voor de planlocatie weergegeven. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met een nieuwe brug over de Hollandsche IJssel. Deze brug is echter nadrukkelijk geen onderdeel van het voorliggende bestemmingsplan.
afbeelding
Te slopen bebouwing (bron: Buro SRO)
afbeelding
Stedenbouwkundig plan 'De Kleine Betuwe' (bron: Buro SRO)
Hoofdopzet
De hoofdopzet van het plan is gebaseerd op de aanwezige structuur van het bedrijventerrein en de oorspronkelijk landschapsstructuur van de polder. Daarnaast blijven de wegen Galgoord, Steenbakkerstraat, Kuiperstraat en Blekerstraat in structuur gehandhaafd en vormen deze mede de ruimtelijke hoofdopzet van het plan. Het plangebied krijgt een nieuwe hoofdontsluiting op de Provincialeweg Oost, door middel van een rotonde centraal het gebied in.
Direct nabij de entree, aan de westzijde, is een gemengd gebied voorzien waar een supermarkt met woningen en parkeren een plek krijgt. Deze ontwikkeling speelt in op de ligging aan de rotonde en vormt als het ware de nieuwe entree van het dorp aan de oostzijde. Stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch wordt ingespeeld op deze situatie, zodat er een aantrekkelijk gebied ontstaat.
Aan de oostzijde van de entree wordt het bestaande bedrijvengebied uitgebreid met bedrijfskavels die ruimte bieden voor bedrijven die elders uit Galgoord verplaatst willen worden, waarmee ruimte ontstaat voor woningbouw. Daarmee ontstaat er een optimale concentratie van bedrijven en kan milieu-planologisch beter ingespeeld worden op de nieuw te realiseren woningen aan de noordzijde. Ook de ontsluiting van dit bedrijvengedeelte wordt geoptimaliseerd. De bestaande Kuiperstraat wordt doorgetrokken naar de nieuwe centrale entreeweg. Daarmee wordt het mogelijk dat vrachtverkeer niet op het bedrijventerrein hoeft te keren, zoals in de huidige situatie.
Vanaf de Galgoord is een aantal inprikkers het woongebied in voorzien. Daarmee ontstaan enkele woonvelden die ruimte bieden aan een diversiteit aan woningtypes, zoals rijenwoningen en appartementen. Stedenbouwkundig spelen de woonblokken in op de aanliggende openbare ruimte. Aan het einde van de Galgoord, de oostzijde, wordt het vrachtwagenparkeerterrein omgevormd naar een aantrekkelijk groenstrookje aan de Hollandsche IJssel met eveneens ruimte voor autoparkeren.
Aan de westzijde van het plangebied wordt de oostzijde van de Blekerstraat getransformeerd naar woningbouw. De westzijde van de Blekerstraat blijft vooralsnog voor bedrijven bestemd, maar ook hier is in de nabije toekomst woningbouw voorzien. Dit wordt ook zo planologisch mogelijk gemaakt, zodat eigenaren hier (op termijn) op in kunnen spelen. Een langzaamverkeersverbinding, vanaf de Hoogstraat naar de Hollandse IJssel, behoort eveneens tot de gewenste mogelijkheden in de toekomst.
Op basis van deze hoofdstructuur ontstaat een aantal aantrekkelijk woon- en werkvelden met centraal in het plan de nieuwe supermarkt. Navolgend worden enkele onderdelen van het plan nader beschreven.
Programma en bouwhoogte
Binnen het stedenbouwkundig plan is een vijftal woon- en werkvelden te onderscheiden, zoals op de volgende afbeelding wordt getoond. In dit plan is ruimte voor maximaal 184 woningen, waarvan 1 bestaand.
afbeelding
Woon- en bedrijfsvelden (bron: Buro SRO)
Er wordt onder andere voorzien in appartementen en rijenwoningen. Met deze woningtypen wordt tegemoet gekomen aan de lokale en regionale behoefte aan woningen. Daarnaast zijn dit woningtypes die doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen. Dit komt nader aan bod in toelichting paragraaf 3.4.2.
Naast woningbouw gaat het stedenbouwkundig plan uit van een supermarkt met een omvang van circa 1.500 m² bvo, waarvan 1.200 m² winkelvloeroppervlak en 300 m² magazijn, dienstverlening met een omvang van circa 350 m² en 3.000 - 3.500 m² bedrijfskavels. Op de nieuwe bedrijfskavels zijn ten hoogste drie inpandige bedrijfswoningen toegestaan. Alle grondgebonden woningen in het plan, met uitzondering van de kadewoningen, worden twee lagen met een kap met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 11 m. De kadewoningen worden drie lagen, met bijvoorbeeld een sheddak, met een maximale goot- en nokhoogte van 9 en 11 meter. Het blok van de supermarkt, waarboven zich twee à drie lagen appartementen bevinden, heeft een maximale bouwhoogte van 14 m. De tegenovergelegen bedrijven hebben een bouwhoogte van circa 11 m, in aansluiting op de bestaande bedrijven. De appartementen langs de Hollandsche IJssel worden drie tot vier bouwlagen hoog, met deels een halfverdiepte parkeerkelder eronder. Dit betekent een maximale bouwhoogte van 11 tot 14 m.
Om de effecten van schaduw als gevolg van de beoogde nieuwbouw op de bestaande gebouwen in de omgeving te bepalen is een bezonningsstudie (Buro SRO, nr. SR180362, d.d. 15 november 2022, zie bijlagen bij toelichting 1) uitgevoerd. Hierbij is een vergelijking gemaakt tussen de maximale bebouwingsmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan en het voorliggende bestemmingsplan biedt. De onderzochte tijdstippen zijn conform de lichte TNO-norm (landelijke standaard). Afhankelijk van het tijdstip veroorzaakt de nieuwe bebouwing verslechteringen ten opzichte van de huidige bezonningssituatie, maar ook grote verbeteringen. Dit geldt voor de woningen aan de Dunantstraat. De woningen aan het Jaagpad ondervinden geen extra schaduwwerking. Bij alle woningen in de omgeving wordt (ruimschoots) aan de lichte TNO-norm voldaan.
Ontsluiting en parkeren
Om het gebied op een verkeersveilige en toekomstbestendige wijze te ontsluiten vormt een nieuwe rotonde tussen de Provincialeweg Oost en de Galgoord de nieuwe entree van 'De Kleine Betuwe'. Deze is ter plaatse van het voormalige recreatieterrein De Kleine Betuwe voorzien. Aan de westzijde van het plangebied wordt de aansluiting met de Hoogstraat en de Provincialeweg Oost (N228) afgewaardeerd tot een eenrichtingsweg naar 'De Kleine Betuwe'. Deze weg sluit aan op de Galgoord.
De bestaande Blekerstraat blijft gehandhaafd en loopt aan het einde dood. De oostzijde van de Galgoord gaat over in de Steenbakkerstraat en Kuiperstraat. Deze laatste takt aan op de entreeweg, waardoor vrachtwagens eenvoudig het bedrijventerrein kunnen verlaten zonder te keren. Alle wegen in het plangebied worden 30 km/uurwegen en als zodanig ingericht.
Het parkeren en het laden en lossen vindt voor de bedrijven in het plangebied op eigen terrein plaats. Het laden en lossen van de supermarkt vindt onder een luifel plaats. Dit komt de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefklimaat ter plaatse ten goede. Voor de woningen wordt het parkeren in de directe nabijheid in de straten of in een halfverdiepte parkeerkelder opgelost. Ter plaatse van de supermarkt, met bovenliggende appartementen, wordt het parkeren grotendeels aan de voorzijde en zijkant opgelost. Deze parkeerplaatsen zijn ruimer van maat. Voor het aantal parkeerplaatsen zijn de gemeentelijke geldende parkeernormen gehanteerd. Tevens is nabij de supermarkt voorzien in invalidenparkeerplaatsen, ruimte voor winkelwagentjes, fietsparkeerplaatsen en ondergrondse afvalcontainers. Eventuele laadpalen kunnen bij reguliere parkeerplaatsen worden geplaatst. De parkeeropgave wordt uitgewerkt in toelichting paragraaf 4.10.2.
Langs de Hollandsche IJssel zijn geen parkeerplaatsen voorzien. Dit moet het domein worden van de voetganger en fietser en wordt op een aantrekkelijk wijze ingericht om te kunnen verblijven aan het water. Op termijn, wanneer de westzijde van de Blekerstraat ook wordt getransformeerd naar wonen, ontstaat de mogelijkheid om een extra langzaamverkeersverbinding te maken tussen de oude kern van Haastrecht en De Kleine Betuwe.
Ruimtelijke kwaliteit
In het voorliggende bestemmingsplan worden de beoogde functies binnen de stedenbouwkundige hoofstructuur mogelijk maakt. Door middel van de bestemmingsregels (zie ook toelichting paragraaf 5.4), in combinatie met de sturing via het beeldkwaliteitsplan (Buro SRO, nr. SR180362, d.d. 15 november 2022, zie bijlagen bij toelichting 2), is de ruimtelijke kwaliteit van het beoogde woon- en werkmilieu verzekerd.
Duurzame inrichting
Het stedenbouwkundig plan voor 'De Kleine Betuwe' is gebaseerd op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing. Dit komt tot uitdrukking in de overgangszone van de bedrijven naar woningbouw, het entreegebied nabij de Provincialeweg Oost en de zone langs de Hollandsche IJssel. Daarbij is aandacht voor een duurzaam watersysteem, het mogelijk maken van een ommetje en het bijdragen aan klimaatadaptatie en biodiversiteit door extra aandacht voor groen. Op bedrijfskavelniveau dient een ondernemer hier ook nadrukkelijk aandacht aan te geven. Bij de uitgifte van een bedrijfskavel wordt bekeken welke maatregelen worden ingezet om de ambities voor het gehele plan waar te maken.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft geen gevolgen die van nationaal belang zijn. Wel wordt aangesloten op de ambities van het Rijk door in het plan aandacht te besteden aan klimaatadaptatie en energietransitie. De woningen, de supermarkt en de nieuwe bedrijfspanden worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor ruimte en mobiliteit. Daarnaast sluit het beoogde woningbouwprogramma aan op de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklassen in de gemeente, wat door het Rijk als hoogst gewenst wordt beschouwd. Voorliggend plan is daarmee in lijn met de ambities uit de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
Het voorgenomen plan bestaat uit de realisatie van maximaal 183 nieuwe woningen, een supermarkt van circa 1.500 m² bvo, waarvan 1.200 m² winkelvloeroppervlak en 3.000 - 3.500 m² bedrijfskavels. Hiervoor dienen verschillende bedrijfsgebouwen gesloopt te worden. Omdat de bedrijfsgebouwen reeds aanwezig zijn in het plangebied en het daarom in planologische zin slechts om een verplaatsing gaat, kunnen deze in het kader van de ladder buiten beschouwing blijven. De nieuwe supermarkt dient wel beschouwd te worden. Daarnaast is ook de beschrijving van de behoefte aan woningen in dit kader van belang.
Behoefte
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe supermarkt van 1.500 m² bvo buiten een bestaand winkelconcentratiegebied mogelijk. Hierbij wordt uitgegaan van een supermarkt van 1.200 m² winkelvloeroppervlak (wvo) en 300 m² vloeroppervlak voor bijbehorende kantoren, magazijnen en overige dienstruimten. De behoefte aan deze ontwikkeling dient aangetoond te worden. Om de behoefte inzichtelijk te maken is een distributieplanologisch onderzoek (Emma Retail, nr. 2023-0119, d.d. 14 december 2023, zie bijlagen bij toelichting 3) uitgevoerd. Hierin concludeert Emma Retail dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg heeft dat dit tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Hier liggen de volgende argumenten aan ten grondslag:
  • De totale impact is zeer gering: er wordt één supermarkt toegevoegd.
  • Er is behoefte vanuit lokale ondernemers aan geschikte vestigingspanden met perspectief en ruimte voor modernisering en herinvulling van nieuwe en achterblijvende panden. De vernieuwing is juist nodig om een carrousel op gang te brengen en nieuwe perspectieven te creëren voor ondernemers.
  • Er is behoefte van gemeente en inwoners voor een goede dagelijkse verzorging in Haastrecht. Blijvend perspectief bieden aan ondernemers past daarin. Daarvoor is ruimtelijke vernieuwing en relocatie nodig.
  • De eventuele achterblijvende panden hebben voldoende perspectief voor eventuele transformatie naar andere functies, zoals wonen en werken. Mocht invulling met detailhandel niet haalbaar zijn dan is transformatie een goede optie en een oplossing voor de leegstand.
  • Tot slot is de huidige leegstand beperkt. De verwachting is dat leegkomende units snel weer gevuld worden. Mocht er onverhoopt toch leegstand ontstaan dan zijn dit hooguit één of twee units met een gering oppervlak. Deze leegstand veroorzaakt geen onaanvaardbare situatie en leidt niet tot een verpaupering.
In aanvulling op het distributieplanologisch onderzoek heeft BRO een ruimtelijk-functionele effectenanalyse van de supermarktontwikkeling (BRO, nr. P04607, d.d. 29 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting 4) opgesteld. In deze analyse is met betrekking tot koopstromen en effecten ook rekening gehouden met ontwikkelingen buiten het verzorgingsgebied. BRO komt voor de kwantitatieve behoefte tot de conclusie dat de huidige situatie met een vloerproductiviteit van € 6.950,- wordt beschouwd als evenwichtssituatie. Met deze vloerproductiviteit als benchmark wordt een uitbreidingsruimte van ca. 1.400 m² wvo voor de komende 10 jaar voorzien in de gemeente Krimpenerwaard. Deze uitbreiding dekt in de orde van grootte nagenoeg volledig de voorziene plannen in de gemeente, namelijk een uitbreiding van 620 m² wvo voor de uitbreiding van Lidl op de Albert Plesmanstraat in Schoonhoven en de functionele uitbreiding van 764 m² wvo ten behoeve van Coop in Haastrecht. Dit betekent dat het initiatief binnen de context van de gemeente Krimpenerwaard voorziet in een kwantitatieve behoefte.
Met betrekking tot de kwalitatieve behoefte van de beoogde supermarkt kan het volgende geconcludeerd worden:
  • De kwalitatieve meerwaarde die ontstaat als gevolg van supermarktontwikkelingen in kleine kernen, zoals in Haastrecht, is groot. De huidige supermarkt aan de Kleine Haven is te kleinschalig om toekomstbestendig te zijn. Zonder uitbreiding bestaat er een risico dat er meer koopkracht afvloeit naar Gouda en andere kernen in de omgeving, die wel over een modern supermarktaanbod beschikken. Dit zorgt voor meer afvloeiing en mobiliteit.
  • Als er geen uitbreiding en modernisering plaats vindt, komt het economisch functioneren van de supermarkt in Haastrecht steeds meer onder druk te staan, met op termijn mogelijke sluiting tot gevolg. Het behoud van een supermarkt in Haastrecht is noodzakelijk voor de leefbaarheid in het dorp en de levensvatbaarheid van andere voorzieningen door een blijvende binding op het dorp voor aankopen.
  • De toenemende vergrijzing en de blijvende behoefte aan keuzemogelijkheden in artikelen op het gebied van de eerste levensbehoefte (algemene levensmiddelen, vers, kruidenierswaren, drogisterij artikelen, etc.) zorgen er voor dat faciliteren van het initiatief duidelijk voorziet in een kwalitatieve behoefte.
  • De nieuwe supermarktlocatie heeft een veel betere bereikbaarheid per auto/fiets/voet en vrachtverkeer dan de huidige supermarktlocatie.
Ook de behoefte aan de ontwikkeling van woningen dient beschreven te worden. Uit de woonvisie van de gemeente Krimpenerwaard (zie toelichting paragraaf 3.4.2) volgt dat er in de gemeente tot 2030 een woningbouwbehoefte van 3.000 woningen bestaat. Hieruit volgt dat het voorgenomen plan in kwantitatieve zin tegemoet komt aan de woningbouwbehoefte. Zoals te lezen is in toelichting paragraaf 3.4.2 wordt daarbij ook voldaan aan de kwalitatieve behoeften.
Bestaand stedelijk gebied
Het grootste deel van de gronden waarop de ontwikkelingen zijn voorzien zijn heden ten dage in gebruik als bedrijventerrein. De overige gronden bestaan uit een in verval geraakt recreatieterrein, een provinciale weg en landelijk gebied. In de thans geldende bestemmingsplannen hebben deze gronden verschillende bestemmingen. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kan het grootste deel van de gronden, afgezien van de provinciale weg en het landelijk gebied ten zuiden van de provinciale weg, aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Omdat de stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden in het stedelijk gebied is dit passend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beoogde initiatief past binnen de ruimtelijke hoofdstructuur. Het plan voorziet alleen in een wijziging op de lokale schaal van Haastrecht.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. Daarnaast spelen duurzaamheid en een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving een grote rol in de planvorming.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse rivierdeltacomplex. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kaartlagen hiervan.
Laag van de ondergrond
Op de laag van de ondergrond is de planlocatie aangewezen als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. In dit gebied kunnen natuurlijke hoogteverschillen voorkomen. Dit betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Richtpunten hierbij zijn:
  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In het plangebied zijn geen onregelmatige patronen aanwezig en is geen reliëf in het landschap herkenbaar. Uit toelichting paragraaf 4.9.1 volgt of er archeologische waarden aanwezig zijn.
De gronden in het rivierdeltacomplex bestaan overwegend uit rivierklei en zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Ontwikkelingen in dit gebied houden aan het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. Dit contrast is echter niet (meer) aanwezig in het plangebied.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
In deze kaartlaag is het plangebied aangewezen met 'veen(weide)landschap' en 'linten'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Daarbij zijn voornamelijk de verkavelingspatronen van belang. In het stedelijk gebied van Haastrecht zijn deze verkavelingspatronen niet meer aanwezig. Ook de lintstructuur aan de Provincialeweg Oost is ter plaatse van het plangebied nauwelijks te ervaren, doordat recreatieterrein 'De Kleine Betuwe' niet beschikt over bebouwing aan de Provincialeweg Oost.
Laag van de beleving
De Provincialeweg Oost en de Hoogstraat zijn aangewezen als fiets- en wandelroute. Bij de realisatie van de rotonde en de aanpassing van de weg wordt rekening gehouden met dit recreatieve netwerk door fietspaden, trottoirs en oversteekplaatsen aan te leggen.
Laag van de stedelijke occupatie
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' en 'stads- en dorpsrand'. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp en versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. De stedenbouwkundige hoofdstructuur en uitgangspunten zijn afgeleid van de omgeving. Hiermee wordt voortgebouwd op het bestaande stads- en dorpsgebied. Door de groenere en ruimere opzet van het plan wordt de overgang naar het ten oosten gelegen agrarisch gebied tevens geleidelijker ten opzichte van het besloten karakter van het huidige bedrijventerrein.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit', 'gezonde leefomgeving', 'stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied' en 'verstedelijking en wonen'.
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan grotendeels voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Met het voorgenomen plan wordt een deel van de vraag naar woningen opgevangen. Met het plan wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving gerealiseerd, waar ruimte is voor groen. Het woningbouwprogramma bestaat uit passende woningen voor verschillende doelgroepen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en wonen. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de meest recente versie van de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van transformatie (sub c). Het gebied verandert dusdanig van aard en omvang dat er een nieuw stedelijk gebied ontstaat met een nieuwe gebiedsidentiteit. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied kan aan de richtpunten van de kwaliteitskaart worden voldaan, wat blijkt uit toelichting paragraaf 3.2.1. Met het nieuwe integrale ontwerp (zie toelichting paragraaf 2.2) ontstaat er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is aansluiting gezicht bij structuren en patronen in de omgeving, zoals het handhaven en doortrekken van de bestaande wegstructuur.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking (sub a) en het bevindt zich daarnaast in bestaand stads- en dorpsgebied (sub b). Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
Bedrijven
In artikel 6.12 lid 4 en 5 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bij transformatie van een bedrijventerrein beschreven dient te worden hoe dit gecompenseerd wordt:
  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.
  2. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:
    1. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft; of
    2. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
Transformatie van bedrijventerrein Galgoord is gewenst daar het gaat om een bedrijventerreinen dat gedeeltelijk verouderd is en waar sprake is van leegstand. Op grond van de Omgevingsverordening is transformatie van het bedrijventerrein mogelijk. De beoogde transformatie voorziet in een bestemmingswijziging van de bedrijfspercelen aan Galgoord 3-5 (metaalwarenfabriek en overige bedrijven tot en met milieucategorie 3.1), Blekerstraat 2 (bedrijven tot en met milieucategorie 3.1) en Blekerstraat 10 (transport- en garagebedrijf en overige bedrijven tot en met milieucategorie 3.1) naar een woonbestemming. In totaal gaat het hierbij om circa 2 ha. Omdat het deel van het bedrijventerrein dat getransformeerd wordt groter is dan 1 ha, is daarbij compensatie nodig.
De betreffende compensatie-opgave is opgenomen in de in 2020 vastgestelde nota naar een Regionale Bedrijventerreinenstrategie (STEC Groep, nr. 17.402 d.d. november 2019) en de regionale kwantitatieve en kwalitatieve bedrijventerreinenstrategie Midden-Holland. Deze opgave is onderdeel van de in de nota voorziene vervangingsvraag als gevolg van transformatie. Daarnaast bevat de gemeentelijke omgevingsvisie (zie toelichting paragraaf 3.4.1) een kader voor de lokale vertaling van de opgave die de voor gemeente Krimpenerwaard is opgenomen in de Regionale Bedrijventerreinenstrategie. Dit kader voorziet in mogelijkheden voor tijdige reservering van ruimte voor de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen, waaronder HMC- en watergebonden bedrijventerrein, en een tijdige invulling op het moment dat zich een concrete vraag naar uitbreiding aandient. Passend hierin zijn de volgende ontwikkelingen, waarmee aan de compensatie-opgave voor Galgoord in voldoende mate tegemoet wordt gekomen en die tegelijkertijd invulling geven aan de actuele aantoonbare lokale vraag naar bedrijventerreinen:
  1. Het mogelijk maken van circa 0,4 ha nieuw bedrijventerrein van grotendeels milieucategorie 3.1 in het voorliggende bestemmingsplan (oostzijde). Dit betreft gronden die in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen 2009' van de voormalige gemeente Vlist de bestemming 'Recreatie' hebben.
  2. De uitbreiding van het bedrijventerrein De Nieuwe Wetering in Bergambacht met circa 5 ha bedrijventerrein van milieucategorie 3.1 en 3.2. Het bestemmingsplan voor deze uitbreiding is vastgesteld op 19 september 2023.
Detailhandel
In artikel 6.13 lid 1 worden eisen gesteld aan detailhandel. Omdat de beoogde supermarkt een vorm van detailhandel is, dient beschouwd te worden of dit in lijn is met dit artikel. In het eerste lid van het artikel is het volgende opgenomen:
Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:
  1. binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;
  2. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;
  3. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe supermarkt buiten een bestaande winkelconcentratie mogelijk. In lid 3 sub f van artikel 6.13 is bepaald dat lid 1 niet van toepassing is op supermarkten net buiten het winkelconcentratiegebied in kleine kernen, als is aangetoond dat hiervoor onvoldoende ruimte is in een bestaande winkelconcentratie. Daarnaast dient aangetoond te worden dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Mede met het oog hierop is in het kader van wettelijk vooroverleg advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland,
Leefbaarheid in en van kleine kernen hangt in veel gevallen samen met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dagelijks winkelaanbod. In deze sector zien we een tendens naar schaalvergroting van supermarkten. In sommige gevallen zal het echter niet mogelijk zijn een toekomstbestendige supermarkt in een winkelconcentratie van een kleine kern onder te brengen, omdat er geen geschikte ruimte te vinden is voor de benodigde omvang van de supermarkt. Via lokaal maatwerk wordt daarom de mogelijkheid geboden voor de vestiging of uitbreiding van een supermarkt in een kleine kern net buiten het winkelconcentratiegebied. Er moet dan aangetoond worden dat die hier niet in of aansluitend aan gerealiseerd kan worden en dat de leefbaarheid in het geding kan komen als er geen locatie net buiten het winkelconcentratiegebied beschikbaar komt.
Haastrecht dient beschouwd te worden als een kleine kern. In een kleine kern als Haastrecht hangt de leefbaarheid samen met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dagelijks winkelaanbod. Gezien de schaalvergroting bij supermarkten, de beperkte omvang van de bestaande supermarkt (436 m² wvo) en het kleinschalige karakter van de bebouwing in het beschermd dorpsgezicht van Haastrecht, is er geen ruimte voor een toekomstbestendige supermarkt in de bestaande winkelconcentratie. Het winkelconcentratiegebied van Haastrecht geen mogelijkheid biedt tot uitbreiding van de bestaande supermarkt en ook nieuwe locaties van voldoende omvang binnen het winkelconcentratiegebied niet aanwezig zijn. Het mogelijk maken van een supermarkt op een locatie die net buiten het winkelconcentratiegebied ligt, goed bereikbaar is en onderdeel is van een integrale transformatie van het bedrijventerrein ten behoeve van woningbouw is een vorm van lokaal maatwerk.
In het distributieplanologisch onderzoek (Emma Retail, 2023-0119, d.d. 14 december 2023, zie bijlagen bij toelichting 3) komt Emma Retail tot de volgende conclusies:
  • De realisatie van een nieuwe moderne supermarkt zorgt voor een versterking van de verzorgingsstructuur in Haastrecht en draagt bij aan de leefbaarheid in de kern.
  • De ontwikkeling leidt tot een hogere koopkrachtbinding op Haastrecht en iets minder koopkrachtafvloeiing naar aanbod in andere nabijgelegen kernen in de Krimpenerwaard en Gouda. De ontwikkeling leidt echter niet tot een verstoring van de bestaande voorzieningenstructuur in de Krimpenerwaard en Gouda.
  • De ontwikkeling is gunstig voor het ondernemersperspectief. Een carrousel kan ontstaan waardoor andere ondernemers eveneens kunnen verplaatsen en zich beter positioneren en profileren.
  • De ontwikkeling zorgt uiteindelijk voor een betere detailhandelsstructuur en speelt zo in op het gemeentelijke beleid en de retailvisie. In de retailvisie is voor de kern Haastrecht onder andere opgenomen dat de huidige supermarkt te klein is om in de dagelijkse behoefte te voorzien en uitbreiding gewenst is.
Ten aanzien van de supermarksituatie in Haastrecht zijn twee scenario’s mogelijk:
  1. De nieuwe supermarktruimte wordt ingevuld met een nieuwe formule of door verplaatsing van de bestaande supermarkt naar de nieuwe locatie. De bestaande winkel sluit en hier komt geen supermarkt terug. Per saldo wordt het dagelijkse aanbod uitgebreid met ongeveer 750 m² wvo.
  2. De nieuwe supermarktruimte wordt ingevuld met een nieuwe supermarktformule. De bestaande winkel blijft open. Per saldo neemt het dagelijkse detailhandelsaanbod toe met 1.200 m² wvo. Op dit moment is scenario 2 het meest waarschijnlijke.
Emma Retail concludeert in het distributieplanologisch onderzoek dat er voldoende distributieve ruimte is, zowel in Haastrecht als in de hele gemeente, voor de situatie in scenario 1. De nieuwe supermarkt of verplaatste supermarkt kan goed functioneren en biedt een goede verzorgingsfunctie in de kern Haastrecht. In scenario 2 overschrijdt de planontwikkeling de distributieve ruimte iets, zij het beperkt. Voor beide scenario’s geldt verder dat sprake is van een versterking van de verzorgingsfunctie van Haastrecht. Daarnaast geldt voor beide scenario’s dat er geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau en ook niet van onaanvaardbare leegstand of toename daarvan.
Beide scenario’s zullen er toe leiden dat de koopkrachtbinding op Haastrecht toeneemt en dat de omzetafvloeiing naar aanbod in andere kernen van de Krimpenerwaard en Gouda beperkt afneemt. Dit is echter niet in een mate dat dit verstorend werkt voor het voorzieningenniveau in die kernen en in Gouda. Het openhouden van twee supermarkten is daarmee mogelijk, zij het dat er een broos evenwicht ontstaat. Hierbij is te voorzien dat de bestaande supermarkt een mindere concurrentiepositie zal hebben ten opzichte van de nieuwe supermarkt. Mocht één van de supermarkten toch sluiten dan is dat het gevolg van marktwerking. Het betekent niet dat de distributieve verzorgingsstructuur wordt verstoord. Er blijft voldoende aanbod over met één supermarkt met een afdoende verzorgingsfunctie voor de kern Haastrecht.
De adviescommissie detailhandel heeft in het kader van de supermarktontwikkeling een advies uitgebracht. In dit advies vraagt de commissie onder andere aandacht voor de positie van de overige kleine kernen in de gemeente Krimpenerwaard, de visie van de gemeente op de achterblijvende locatie van de huidige supermarkt, de effecten op de consumentenverzorging en de retailstructuur in de gemeente, de behoefte en/of uitbreidingsruimte en versterking van het kerngebied en de leefbaarheid in Haastrecht. Naar aanleiding van het advies van de commissie is een memo (BRO, nr. P04607, d.d. 29 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting 4) opgesteld waarin de aandachtspunten van de commissie worden behandeld.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
- Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er in delen van het plangebied sprake is van wateroverlast bij extreme neerslag. Er wordt met het plan een duurzaam watersysteem mogelijk gemaakt en is er aandacht voor klimaatadaptatie. Op deze manier kan voldaan worden aan richtlijnen met betrekking tot waterberging en er zal ruimte zijn voor het infiltreren van water.
- Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans (1/300 tot 1/3.000) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
- Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied deels warmer en deels koeler is dan in de omgeving. Dit komt zeer waarschijnlijk omdat het plangebied bebouwd wisselend bebouwd is. De realisatie van het voorliggende plan ziet toe op de herstructurering van het gebied, waarbij er aandacht is voor het groener vormgeven van de openbare ruimte. De nieuwe invulling van het plangebied zal niet leiden tot een zodanige stijging van de temperatuur dat hittestress een probleem wordt in het plangebied. De begrenzing door water aan de noordzijde van het plangebied helpt ook om de temperatuur lager te houden.
- Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Vanwege de ligging en de inrichting direct rondom het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het mogelijk is het bedrijventerrein dat getransformeerd wordt binnen een redelijke termijn in de gemeente Krimpenerwaard te compenseren.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Studie gebiedsbod Krimpenerwaard

De gemeente Krimpenerwaard, de gemeente Krimpen aan den IJssel en de provincie Zuid-Holland hebben gezamenlijk opdracht gegeven tot het opstellen van het visiedocument Studie gebiedsbod Krimpenerwaard (april 2019). De studie gebiedsbod bouwt voort op twee eerdere verkenningen: de Strategische visie Krimpenerwaard en het Panorama Krimpenerwaard. De studie vormde de onderligger voor het aanbod om met een tweede oeververbinding naar de Krimpenerwaard bij te dragen aan het oplossen van de mobiliteitsknelpunten rond Rotterdam. Een ontwikkeling als de transformatie van het binnenstedelijk bedrijventerrein Galgoord sluit aan bij ontwikkelingen die zijn beoogd in scenario 2 van de studie: 'de schouders eronder', een scenario met verdere doorontwikkeling van de stedelijke gebieden van de Krimpenerwaard, met een positieve beoordeling op de thema’s 'duurzame ontwikkeling/groei', 'vitale en leefbare regio’s' en 'vitaal landelijk gebied'. Hoewel gekozen is voor een andere oplossing dan de aangeboden tweede oeververbinding, zijn de onderliggende ruimtelijke analyse en ontwikkelingsscenario’s van de Studie gebiedsbod Krimpenerwaard nog steeds actueel.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard

In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard, die de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 14 juli 2021 heeft vastgesteld, geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen.
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
Vitale kernen
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor alle kernen zet de gemeente onder andere in op de volgende speerpunten:
  • toename woningen in relatie tot behoefte;
  • een diverser woningaanbod;
  • ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
  • bevorderen gezondheid;
  • gezond en veilig woon- en leefklimaat;
  • toekomstbestendige winkelgebieden.
Planspecifiek
De voornoemde speerpunten voor de kernen, waaronder Haastrecht, zijn van toepassing op voorliggend plan. Uit toelichting paragraaf 3.4.2 blijkt dat er een woningaanbod wordt gerealiseerd die diverse doelgroepen bedient en aansluit bij de woningbehoefte. Dit zal binnen een veilige en gezonde leefomgeving plaatsvinden, zoals beschreven is in toelichting paragraaf 2.2.
Ook blijft er in het plan ruimte voor bedrijvigheid; een groot deel van de bedrijven aan de westzijde van de Blekerstraat wordt gehandhaafd. Ook de bedrijfslocatie aan de Hoogstraat 2-6a blijft bestaan. Daarnaast worden er binnen het beoogde bedrijfsveld enkele nieuwe bedrijfspanden en een nieuwe supermarkt mogelijk gemaakt. De nieuwe supermarkt draagt bij aan de vitaliteit van de detailhandelsstructuur van Haastrecht, zoals blijkt uit het distributieplanologisch onderzoek (Emma Retail, 2023-0119, d.d. 1 september 2023, zie bijlagen bij toelichting 3). Het voorliggend plan maakt een volwaardige full service supermarkt mogelijk, die een belangrijke voorziening voor de leefbaarheid van Haastrecht is.
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de omgevingsvisie.

3.4.2 Woonvisie Krimpenerwaard

Tijdens de raadsvergadering van 9 mei 2017 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht vastgesteld. Sinds 1 januari 2015 vormen de voormalige gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven en Vlist samen de gemeente Krimpenerwaard. In de woonvisie wordt vooruit gekeken tot 2030. Het uitvoeringsprogramma gaat specifieker in op de periode 2017-2020.
Om aan te sluiten op de trends en ontwikkelingen op het gebied van 'wonen', zijn vijf strategische thema's uitgewerkt:
  1. Positionering in de regio; onderscheidend zijn.
  2. Betaalbaar & beschikbaar; betaalbare woningen, doorstroom bevorderen, aansluiten op woningbehoefte, aandacht voor bijzondere doelgroepen.
  3. Duurzame gebouwde omgeving; energiezuinig en kwalitatief goed bouwen, aandacht voor bestaande bebouwing.
  4. Wonen-welzijn-zorg, draagvlak voor huisvesting van bijzondere doelgroepen in buurten.
  5. Bouwen aan vitale kernen; transformatie, inbreiding, kwaliteitsverbetering, woningbouw binnen de kernen.
Groeiperspectief
In elke kern is sprake van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente de ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015-2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Er is met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Voor ouderen bestaat er een behoefte aan nultredenwoningen.
Om voldoende en passende woningen in de juiste woonomgeving beschikbaar te hebben en aan te sluiten op de ambities van de Krimpenerwaard is de huidige plancapaciteit van circa 1.400 woningen voor de periode tot 2025 niet voldoende. De doelstelling van 3.000 nieuwe woningen in de periode 2015-2030 betekent dat er nog een woningbouwopgave van 1.600 extra woningen tot 2030 is.
Planspecifiek
Er is in de gemeente Krimpenerwaard een kwantitatieve woningbouwbehoefte van 1.600 extra woningen tot 2030. Doordat met voorliggend plan maximaal 183 nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt wordt een bijdrage geleverd aan deze ambitie. Door deze woningen voor een groot deel uit te voeren als appartementen is het een woningbouwprogramma dat verschillende doelgroepen kan bedienen, waaronder jongeren, een- en tweepersoonshuishoudens, gezinnen (met jonge kinderen) en senioren. Hiermee wordt ingespeeld op de ambitie doorstroming te stimuleren en wordt er tegemoet gekomen aan de woningbehoefte vanwege de toenemende vergrijzing.
Er is in de gemeente voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Uitgaande van de recente verhuismobiliteit (gedrag) is er met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Doorrekening van de behoefte op basis van de verhuiswensen laat een gevarieerder beeld zien, met ongeveer evenveel interesse in het goedkope prijssegment als in het wat duurdere segment. Qua woningtype varieert de vraag van (goedkopere) appartementen tot tweekappers en vrijstaande woningen. Met voorliggend plan zijn goedkopere, middeldure en dure appartementen en rijwoningen beoogd, die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen, waaronder senioren en starters. Voor starters en gezinnen zijn - naar gelang hun gezins- en financiële situatie - naar verwachting de volgende typen woningen beoogd:
  • circa 27 middeldure huurappartementen;
  • circa 42 middeldure koopappartementen waarvan 32 onder NHG;
  • circa 53 dure huur/koop appartementen;
  • circa 61 rijwoningen koop.
In toelichting paragraaf 4.10 is voor bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte uitgegaan van een indicatief en voorlopig woningbouwprogramma, dat in het vervolg op basis van de behoefte nader uitgewerkt zal worden binnen de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij woningbouwontwikkeling acht de gemeente Krimpenerwaard de verbinding van de kernen met de omliggende groene ruimte van belang om een geleidelijke overgang te realiseren. Bij de herontwikkeling van Galgoord is een aantrekkelijk en hoogwaardig woonmilieu beoogd. Dit wordt bereikt met een opzet die bij het dorpse karakter van de omgeving. Uit toelichting paragraaf 3.2.1 blijkt dan ook dat de herontwikkeling van Galgoord hiermee de overgangskwaliteit van de locatie verbetert.
Duurzaamheid
Bij grotere projecten bespreekt de gemeente Krimpenerwaard met de ontwikkelaar hoe er duurzaam gebouwd kan worden. Daarbij wordt ingezet op ketensamenwerking en energieneutrale nieuwbouw. Ook bij voorliggend plan is dit aan de orde. Daarnaast worden de beoogde gebouwen conform het Bouwbesluit 2012 gebouwd en voldoen ze aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Verdere duurzame maatregelen worden nader afgestemd met de gemeente Krimpenerwaard.
Nieuwe woonvisie
Op 4 juli 2023 heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard een nieuwe woonvisie vastgesteld. Hierin is een specifieke segmentering in woningcategorieën opgenomen. De nadruk ligt hierbij op betaalbaar. Het voorliggende voldoet hier niet aan. Het plan is dusdanig vergevorderd dat het niet aangepast wordt aan de nieuwe woonvisie. Er geldt wel dat het plan uitgaat van segmentering (zie het bovenstaande).
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan in lijn is met de woonvisie van de gemeente Krimpenerwaard uit 2017.

3.4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
Planspecifiek
Om de ruimtelijke kwaliteit van voorliggend plan te borgen is een beeldkwaliteitsplan (Buro SRO, nr. SR180362, d.d. 15 november 2022, zie bijlagen bij toelichting 2) uitgevoerd. opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad als aanvulling op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld en zal het welstandskader bij de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen vormen.

3.4.4 Retailvisie Krimpenerwaard

Op 5 november 2019 is de Retailvisie Krimpenerwaard vastgesteld. Deze bevat een heldere visie op de toekomstige retailstructuur op gemeenteniveau én kernniveau, een toetsingskader voor nieuwe initiatieven en een bijbehorend uitvoeringsprogramma. Met de Retailvisie heeft de gemeente Krimpenerwaard de volgende ambities:
  • Behoud van de eigen, unieke identiteiten van alle kernen. Dit werkt door in de kaders voor de retail.
  • Bieden van vrijheid en ruimte voor ondernemers om kansen te benutten, op voorwaarde van een gelijk speelveld.
  • Behoud en waar mogelijk versterken van de gemeentelijke en lokale koopkrachtbinding.
  • Behoud van het boodschappenaanbod in de kernen om de leefbaarheid op peil te houden. Het lokale draagvlak is daarbij bepalend.
  • Benutten van de kansen die recreatie en toerisme bieden.
Daarnaast zijn in de visie de volgende zaken uitgewerkt:
  • Toekomstbeeld per winkelgebied.
  • Uitgangspunten en voorwaarden ten aanzien van supermarktontwikkelingen, perifere detailhandel, ambulante handel en standplaatsen, boerderijverkoop, internethandel/afhaalpunten, horeca en overige vormen van detailhandel.
  • Zondagopenstelling supermarkten en toeristische centra.
Visie op supermarktontwikkelingen
Supermarkten spelen een essentiële rol in de dagelijkse verzorging van de inwoners van Krimpenerwaard. Daarbij zijn zij door hun hoge bezoekintensiteit sterk bepalend voor het functioneren van winkelgebieden als geheel: andere boodschappenfuncties profiteren via combinatiebezoek van de aantrekkingskracht van supermarkten.
Het enerzijds ontbreken van marktruimte en anderzijds de wens van supermarkten om te kunnen blijven ontwikkelen, vraagt om zorgvuldige afweging van toekomstige supermarktinitiatieven, zodat aantasting van de consumentenverzorging, de verzorgingsstructuur en de leefbaarheid wordt voorkomen. De volgende uitgangspunten en voorwaarden gelden ten aanzien van supermarktontwikkelingen in de gemeente:
  • Vestiging van supermarkten groter dan 2.000 m² wvo is niet aan de orde.
  • Een supermarktontwikkeling mag niet leiden tot onaanvaardbare effecten op de consumentenverzorging en de retailstructuur in de gemeente. De noodzaak tot uitbreiding moet worden aangetoond.
  • Supermarktontwikkelingen worden enkel toegestaan, indien zij een kwaliteitsimpuls betekenen voor het betreffende winkelgebied of de leefbaarheid in de kern. Voor de lokale boodschappencentra voor de inwoners is het streven naar minimaal één volwaardige servicesupermarkt met een omvang van minimaal 1.000 m² wvo.
  • Vergroting dan wel verplaatsing van bestaande supermarkten heeft de voorkeur boven nieuwvestiging, vanwege de beperkte omvang van de marktruimte en het draagvlak in de kernen.
  • De geplande supermarktontwikkelingen op het Schoonhovense Albert Plesmanplein en op Galgoord in Haastrecht hebben prioriteit.
Planspecifiek
In het uitvoeringsprogramma van de Retailvisie wordt als concreet plan de supermarktontwikkeling op Galgoord genoemd, waarbij in de visie wordt benoemd dat dit prioriteit heeft. Herinvulling van de eventueel vrijkomende supermarktlocatie in het centrum vraagt om planvorming in samenwerking met gemeente.
De gemeente stelt als randvoorwaarde dat er in de planuitwerking aandacht zal moeten zijn voor een goede aanhaking en verbinding met de rest van Haastrecht en met het gebied aan de overzijde van de rivier. Hiervoor wordt aan de zuidzijde van 'De Kleine Betuwe' met een rotonde een aansluiting op de Provincialeweg Oost gerealiseerd, zodat het verkeer naar de beoogde supermarkt de doorstroming op de provinciale weg niet ernstig belemmert. Voorts dient de supermarkt een omvang tussen de 1.000 en 2.000 m² wvo te hebben. De huidige voornemens zijn hiermee in lijn.
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de Retailvisie.

3.4.5 Structuurvisie Galgoord

Op 15 december 2020 heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard de structuurvisie Galgoord vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de ruimtelijke en functionele uitgangspunten voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein vastgelegd. Belangrijkste speerpunt van de herontwikkeling is dat het projectgebied van Galgoord een gebied wordt waar gewoond en gewerkt wordt, in combinatie met een aantal voorzieningen. Op navolgende afbeelding zijn de beoogde structuren en functies in het projectgebied weergegeven.
afbeelding
Visiekaart structuurvisie Galgoord (bron: Buro SRO)
Om het gebied op een verkeersveilige en toekomstbestendige wijze te ontsluiten dient een rotonde de nieuwe ontsluiting tussen de Provincialeweg Oost en het Galgoord te vormen. Deze is ter plaatse van het voormalige recreatieterrein 'De Kleine Betuwe' voorzien. Direct aan de rotonde, aan de westzijde, is een gemengd gebied voorzien waar een supermarkt met woningen en parkeren een plek krijgt. Deze ontwikkeling dient in te spelen op de ligging aan de rotonde en vormt als het ware de nieuwe entree van het dorp aan de oostzijde. Stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch dient ingespeeld te worden op deze situatie, zodat er een aantrekkelijk gebied ontstaat. Ten westen hiervan, buiten het vestigingsgebied, ligt een bestaand bedrijf (Hoogstraat 2-6a) dat ingepast wordt binnen de nieuwe ruimtelijke structuur.
Aan de oostzijde van de rotonde wordt het bestaande bedrijvengebied richting het westen, op de gronden van het voormalige recreatieterrein 'De Kleine Betuwe', uitgebreid c.q. geïntensiveerd met bedrijfskavels die ruimte bieden voor bedrijven die elders uit Galgoord worden verplaatst. Daarmee ontstaat er een optimale concentratie van bedrijven en kan milieu-planologisch beter ingespeeld worden op de nieuw te realiseren woningen aan de noordzijde. Ook de ontsluiting van dit bedrijvengedeelte wordt geoptimaliseerd. De bestaande Kuiperstraat wordt doorgetrokken naar de nieuwe centrale ontsluitingsweg. Daarmee wordt het mogelijk dat vrachtverkeer niet op het bedrijventerrein hoeft te keren.
Aan de westzijde van het plangebied wordt de westzijde van de Blekerstraat in de toekomst getransformeerd naar woningbouw. Dit wordt ook zo planologisch mogelijk gemaakt, zodat eigenaren hier (op termijn) op in kunnen spelen. Een langzaamverkeersverbinding, vanaf de Hoogstraat naar de Hollandsche IJssel, behoort eveneens tot de gewenste mogelijkheden in de toekomst.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met de randvoorwaarden uit de structuurvisie opgesteld. Er wordt immers beoogd het gebied zodanig te herontwikkelen dat er zowel gewoond als gewerkt kan worden. Daarnaast worden ook de ruimtelijke uitgangspunten uit de visie, zijnde de rotonde, de verschillende velden en de verkeersstructuur, planologisch vastgelegd. Ook het voornemen de westzijde van de Blekerstraat te kunnen transformeren naar wonen wordt middels voorliggend bestemmingsplan concreet gemaakt, door dit gebied te voorzien van een wijzigingsbevoegdheid.
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan in lijn is met de structuurvisie.

4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 ha of meer en 2.000 of meer woningen van een oppervlakte van 100 ha of meer. De voorgenomen ontwikkeling omvat namelijk een oppervlakte van circa 7 ha en betreft de ontwikkeling van maximaal 183 nieuwe woningen, een supermarkt van circa 1.500 m² bvo, dienstverlening van circa 350 m² bvo en bedrijfskavels van in totaal 3.000 - 3.500 m². Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r. en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, nr. SR180362, d.d. 15 november 2022, zie bijlagen bij toelichting 5). Op basis van de aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r. nodig is. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van bodem en het grondwater geschikt is of geschikt te maken is voor het beoogde gebruik (o.a. wonen) zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
  1. noordzijde plangebied (globaal ten noorden van de weg Galgoord, voormalige bedrijfsterrein Gouda Holland):
    1. aanvullend onderzoek Galgoord 3-5, IDDS, nr. 1801L076/JKE/rap1, d.d. 23 november 2018, zie bijlagen bij toelichting 6;
  2. gronden ter hoogte van de weg Galgoord;
    1. verkennend bodemonderzoek en nader bodemonderzoek, Mateboer Milieutechniek, nr. BO214044/TB, d.d. 30 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting 7;
  3. gronden ten zuiden van de weg Galgoord (voormalig recreatieterrein 'De Kleine Betuwe'):
    1. verkennend bodem- en asbestonderzoek Galgoord (ong.), Tritium Advies, nr. 1612/097/BU-01, d.d. 14 maart 2018, zie bijlagen bij toelichting 8;
    2. verkennend en nader bodemonderzoek Galgoord (ong.), AT Milieu Advies, nr. AT20036, d.d. juni 2020, zie bijlagen bij toelichting 9;
    3. nader bodemonderzoek inclusief verkennend asbestonderzoek, Mateboer Milieutechniek, nr. 204271/JJS, d.d. 2 september 2020, zie bijlagen bij toelichting 10;
  4. gronden ter hoogte van de weg Provincialeweg Oost:
    1. milieuhygiënisch vooronderzoek, Mateboer Milieutechniek, nr. BO214169/TB, d.d. 30 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting 11;
De nog niet onderzochte percelen, te weten de percelen aan het Galgoord 3-3a en de Blekerstraat 2 en 10, zullen in het vervolg onderzocht worden. De resultaten hiervan zullen in het vast te stellen bestemmingsplan verwerkt worden.
Ad 1)
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
  • In de bovengrond van de locatie is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetroffen. De verdenking op het voorkomen van een verontreiniging met asbest is, vanwege de te lage intensiteit van het onderzoek, niet volledig weggenomen. Het is echter niet aannemelijk dat sprake is van een grootschalige of homogene verontreiniging.
  • De zandige bovengrond ter plaatse van de voormalige groentetuinen aan de oostzijde van de locatie is gemiddeld sterk verontreinigd met zware metalen, als gevolg van het in het verleden opbrengen van slib uit de Hollandsche IJssel. De omvang van de verontreiniging met zware metalen wordt geraamd op 1.050 m³, uitgaande van een oppervlakte van 1.500 m² en een gemiddelde laagdikte van 0,7 m. Op basis van de omvang van het (gemiddeld) sterk verontreinigde bodemvolume grond is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De overige, overwegend, lichte verontreinigingen met zware metalen op het resterende deel van het perceel maken geen deel uit van het geval van ernstige bodemverontreiniging vanwege het ontbreken van een technische binding. Deze verontreinigingen zijn naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van het verstevigen van de bodem middels ophoging.
  • In het analytisch onderzoek zijn geen exoten aangetoond dan wel verhoogde concentraties gemeten voor andere stoffen dan VOCI.
  • De resultaten van het onderzoek duiden vooralsnog niet op een omvangrijk brongebied in de tussenzandlaag aan de oostzijde van het perceel. De mate aan verontreiniging ter plaatse van peilbuis 200 en de verhoogde concentraties aan VOCl tot in de onderzijde van het eerste watervoerend pakket doen nog immer vermoeden dat sprake is van een omvangrijke verontreiniging. De exacte omvang van de verontreiniging met VOCl is nog niet volledig in beeld gebracht.
  • Ten aanzien van de verontreiniging met VOCl is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De aanwezigheid van puur product in de bodem maakt dat sprake is van een zogenaamde onbeheersbare situatie, waardoor er een onaanvaardbaar risico is op verdere verspreiding van de verontreiniging. De sanering van het geval van ernstige bodemverontreiniging moet derhalve met spoed worden uitgevoerd.
Ad 2)
Er zijn diverse verontreinigingen boven de interventiewaarde aangetoond. Het gaat om de volgende verontreinigingen:
  • De omvang van de interventiewaarde overschrijding met PCB in de grond ter plaatse van boring A07 is voldoende vastgesteld. De verontreiniging is zowel in het horizontale als het verticale vlak in beeld gebracht tijdens het nader bodemonderzoek. De totale omvang van de interventiewaarde overschrijding met PCB wordt geschat op circa 360 m³.
  • De omvang van de interventiewaarde overschrijding met PCB in de grond ter plaatse van boring A02 is voldoende vastgesteld. De verontreiniging is zowel in het horizontale als het verticale vlak in beeld gebracht tijdens het nader bodemonderzoek. De totale omvang van de interventiewaarde overschrijding met PCB wordt geschat op circa 100 m³.
  • De omvang van de interventiewaarde overschrijding met PAK in de grond ter plaatse van boring B02 is voldoende vastgesteld. De verontreiniging is zowel in het horizontale als het verticale vlak in beeld gebracht tijdens het nader bodemonderzoek. De totale omvang van de interventiewaarde overschrijding met PAK wordt geschat op circa 18 m³. Voor deze verontreiniging is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en dus geen saneringsnoodzaak.
  • Aanbevolen wordt om de verontreinigingen met PAK en PCB in de grond te saneren. Voorafgaand aan de uitvoering van de bodemsanering dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend te worden bij het bevoegd gezag.
Ad 3)
Gezien de hoogte van de aangetoonde verontreinigingen met lood en OCB in de grond ter hoogte van de gedempte watergangen op het noordelijke deel van perceel B3926 wordt een nader onderzoek noodzakelijk geacht. Verder zijn uitsluitend lichte verontreinigingen aangetoond. Uit het verkennend asbestonderzoek volgt dat er geen asbest is aangetroffen.
Ad 4)
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek voor perceel B3927 bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van nader bodemonderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. Op perceel B3927 dient wel een (aanvullend) asbestonderzoek uitgevoerd te worden.
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek voor het noordelijke deel van perceel B3926 geven aanleiding voor nader onderzoek, terwijl er op het zuidelijke deel van perceel B3926 wel aanvullend onderzoek benodigd is. De aangetroffen matige verontreiniging met lood in de grond ter plaatse van boring 33 (0,3-0,6 m -mv) op het zuidelijke deel van perceel B3926 dient zowel horizontaal als verticaal verder afgebakend te worden.
Ad 5)
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek, dat is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van het bodemonderzoek van juni 2020, kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Ter plaatse van deellocatie B (perceel B3927) is een verontreiniging met asbest in de grond boven de interventiewaarde aangetoond. Formeel gezien dient ter plaatse eerst een nader onderzoek door middel van het graven van sleuven uitgevoerd te worden. Gezien de grootte van de onderzoekslocatie (10 m²) en de aangetoonde gehalten is de verontreiniging met asbest in de grond tijdens het verkennend asbestonderzoek al voldoende in beeld gebracht. Het uitvoeren van een nader onderzoek heeft geen toegevoegde waarde.
  • De verontreiniging met asbest in de grond is vermoedelijk veroorzaakt door de verwering van het asbestdak waarbij de asbestvezels met het afstromende regenwater in de bodem terecht zijn gekomen.
  • Buiten de overschrijding van de interventiewaarde met asbest zijn ter plaatse van het gehele terrein maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen in de grond aangetoond. De totale omvang van de interventiewaarde overschrijding met asbest in de grond wordt geschat op circa 5 m³. Er is geen sprake van een ernstige verontreiniging met lood ter plaatse van deellocatie A (zuidelijke deel van perceel B3927).
Ad 6)
Aan de hand van de resultaten van het vooronderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Op basis van het historisch onderzoek kan de onderzoekslocatie als 'verdacht' worden beschouwd voor bodemverontreiniging. In verband met de aangetoonde verontreiniging ten noorden en zuiden van de weg is de grond onder de weg mogelijk verontreinigd.
  • Ter plaatse van Provincialeweg Oost 96, 133 en 135 dient een aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden naar asbest en ter plaatste van Provincialeweg Oost 133 en 135 naar de matige en sterke verhogingen in de grond.
  • Voorafgaand aan de uitvoering van de bodemsanering dient een BUS-melding of saneringsplan te worden opgesteld en ingediend te worden bij het bevoegd gezag.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater deels nog niet geschikt is voor het beoogde gebruik (o.a. wonen). Het is noodzakelijk dat er een bodemsanering voor de aangetoonde verontreinigingen uitgevoerd wordt. Aan de hand van de resultaten van de uitgevoerde en nog uit te voeren bodemonderzoeken dient een saneringsplan en/of BUS-melding opgesteld te worden, dat ter goedkeuring ingediend moet worden bij het bevoegd gezag. De initiatiefnemers hebben in hun exploitatie rekening gehouden met de kosten voor saneringswerkzaamheden. Hiermee is het plan uitvoerbaar.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogerewaardenprocedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB. Voor een buitenstedelijke weg geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wgh. Er dient inzichtelijk gemaakt te worden of er geluidoverlast ontstaat ten gevolge van de uit de Wgh voortkomende geluidsbronnen.
Wegverkeerslawaai
Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Provincialeweg Oost (N228) en Steinsedijk, die een snelheidsregime van 50 km/u kennen, is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de beoogde woningen (Adviesburo Van der Boom, nr. 20-287, d.d. 20 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting 12) uitgevoerd. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uurwegen zonder wettelijke geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met het onderzoek tevens inzichtelijk gemaakt wat de geluidbelasting vanwege werkverkeer op de 30 km/uurwegen binnen en buiten het plangebied op de beoogde woningen is.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Provincialeweg Oost (N228) bedraagt ten hoogste 50 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh op de hoogst geluidbelaste gevels. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt in drie rekenpunten overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Steinsedijk bedraagt ten hoogste 46 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh op de hoogst geluidbelaste gevel. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de Provincialeweg Oost (N228) is niet mogelijk omdat de weg recent is voorzien van een stil wegdek. Afscherming van alle woonlagen van de woningen is op deze locatie niet haalbaar door aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de woningen in de rekenpunten 82-84 dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 49-50 dB voor wegverkeer op de Provincialeweg Oost (N228).
Alle woningen voldoen aan de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland voor wat betreft een geluidluwe gevel en buitenruimte. Van de woningen is ten hoogste één gevel geluidbelast. Aan de geluidluwe zijde kan een geluidluwe buitenruimte worden gerealiseerd.
De geluidbelasting door 30 km/uurwegen ligt in verschillende rekenpunten boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB die in de Wet geluidhinder wordt gehanteerd, maar niet boven de maximale hogere waarde. De geluidbelasting door de 30 km/uurwegen is hiermee acceptabel.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. De gevels van de woningen ondervinden in verschillende rekenpunten een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 60 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 27 dB.
Spoorweglawaai
De afstand tussen het plangebied en de spoorweg Utrecht - Rotterdam betreft minimaal 1,3 km. Met deze afstand ligt het plangebied ruimschoots buiten de onderzoekszone van spoorwegen.
Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen in de zin van de Wet geluidhinder. Wel is geluid van bedrijven relevant in het kader van milieuzonering. Dit komt aan bod in toelichting paragraaf 4.5.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet geluidhinder.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 183 nieuwe woningen, een supermarkt, dienstverlening en bedrijfskavels mogelijk gemaakt. Gezien de omvang van het project kan het een negatief effect sorteren op de luchtkwaliteit. Aangetoond dient te worden of het plan een project betreft dat 'niet in betekende mate' van invloed is op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de NIBM-tool.
Bij de invoer van gegevens in de NIBM-tool is de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het project van belang. In toelichting paragraaf 4.10.1 is de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie berekend. Deze komt uit op 3.040,6 voertuigbewegingen per etmaal. In de NIBM-tool dient echter niet de toekomstige situatie ingevoerd te worden, maar de toename ten gevolge van het project. Aangezien met de herontwikkeling van Galgoord meerdere bedrijfslocaties beëindigd worden (i.e. locaties Gouda Holland, Bestbouw en Transport en Garagebedrijf W. Visser), is de toekomstige situatie verminderd met de verkeersbewegingen van deze bedrijven de toename. Hiervoor is in de navolgende tabel het aantal verkeersbewegingen van de bedrijven berekend.
Bedrijf Aansluiting CROW Kencijfer (voertuigbewegingen per 100 m² per etmaal) Eenheden Totaal (voertuigbewegingen per etmaal)
Gouda Holland bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief 10 151,32 (* 100 m² bvo) 1.513,2
Bestbouw bedrijf arbeidsintensief/bezoekersintensief 10 15 (* 100 m² bvo) 150
Transport en Garagebedrijf W. Visser bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief 4,8 7 (* 100 m² bvo) 33,6
Totaal 1.696,8
De hoeveelheid toekomstige voertuigbewegingen (3.047,4 per etmaal) verminderd met de voertuigbewegingen van deze bedrijven (1.696,8 per etmaal), leidt tot een toename van de verkeersgeneratie van 1.350,6 voertuigbewegingen per etmaal. Deze verkeersgeneratie is ingevuld in de NIBM-tool, waarvan navolgend een uitsnede is opgenomen.
afbeelding
NIBM-tool (versie 2022)
Uit de NIBM-tool blijkt dat het extra verkeer 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat de herontwikkeling volledig gerealiseerd is in 2023. De verwachting is dat dit in werkelijkheid later zal zijn, in welk geval de bijdrage lager zou zijn. Daarnaast is het aandeel vrachtverkeer op 1% van het extra verkeer bepaald.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2020) gekeken naar de luchtkwaliteit nabij het plangebied. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en NO2 over 2020 in de rekenpunten 15851666, 16007716 en 16007717, die nabij de Provincialeweg Oost liggen, respectievelijk maximaal 17,9 μg/m³ PM10, 10,9 µg/m³ PM2,5 en 17,9 µg/m³ NO2 bedragen. De grenswaarden van 40 μg/m³ (fijnstof PM10 en NO2) en 25 µg/m³ (fijnstof PM2,5) worden hierbij ruimschoots gerespecteerd.
Verder dient opgemerkt te worden dat de woningen niet direct nabij de eerdergenoemde rekenpunten gerealiseerd worden, maar op minimaal 35 m afstand van deze rekenpunten en de Provincialeweg Oost. Daarmee zullen de daadwerkelijke jaargemiddelde concentraties ter hoogte van een groot deel van de woningen lager zijn. Voorts voorziet de ontwikkeling niet in een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Milieuzonering

Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Direct naast woningen komen ook andere functies voor. Hiervan is sprake in de beoogde situatie. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Het voorgenomen plan betreft het toevoegen van gevoelige bestemmingen (woningen), het mogelijk maken van een supermarkt en het verplaatsen van enkele bedrijfsbestemmingen. Er dient daarom onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten binnen en in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In de navolgende tabel zijn de milieubelastende activiteiten in de omgeving weergegeven.
Bedrijf/activiteit Adres SBI-2008 Milieucategorie Richtafstand gemengd gebied in m Afstand tot bouwvlak woonbestemming in het plangebied in m Voldoet?
Schapenhouderij/melkveehouderij Steinsedijk 31 0145 (2) 3.1
30 1
75 Ja
Afvalwaterzuiveringsinstallatie Galgoord 10 3700 4.1 100 75 Nee
Diversen Steenbakkerstraat 1 t/m 6a n.v.t. 3.1 30 36 Ja
Diversen Galgoord 4-8 (even) n.v.t. 3.1 30 37 Ja
KPN zendmast Galgoord 2 61 1 0 17 Ja
Diversen Steenbakkerstraat 14 t/m 20 n.v.t. 3.1 30 90 Ja
Diversen Kuiperstraat 2-4 n.v.t. 3.1 30 95 Ja
Hubo Bouwmarkt Kuiperstraat 6 4752 2 10 55 Ja
1. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurverordening dient een afstand tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom van 50 m aangehouden te worden. Hieraan wordt tevens voldaan.
In de navolgende tabel staan de milieubelastende activiteiten binnen het plangebied weergegeven. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de activiteiten van Bestbouw (Blekerstraat 2), W. Visser Transport- en Garagebedrijf (Blekerstraat 10) en andere bedrijven aan de oostzijde van de Blekerstraat beëindigd worden. Op deze gronden worden woningen mogelijk gemaakt.
Bedrijf/activiteit
Adres
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied in m
Afstand tot bouwvlak woonbestemming in het plangebied in m
Voldoet?
Transformatorruimte Blekerstraat 1 n.v.t. n.v.t 4 10 Ja
Mulder Blekerstraat 5 52109 2 10 22 Ja
Motorshop De Mammoet Blekerstraat 3 451, 452, 454 2 10 56 Ja
Gebr. Bakker & Zn.
Blekerstraat 11, Hoogstraat 32
466, 469 en 9524
2 10 10 Ja
Multihands Blekerstraat 13 52109 2 10 10 Ja
Diverse bedrijven Post-Groep Hoogstraat 2-6a n.v.t. 3.1 30 30 Ja
Nieuwe bedrijfsactiviteiten Achter Galgoord 2 n.v.t. 2 10 22 Ja
Nieuwe bedrijfsactiviteiten Achter Steenbakkerstraat 2-6a (even) n.v.t. 3.1 30 30 Ja
Uit de tabellen komen enkele inrichtingen naar voren ten opzichte waarvan niet wordt voldaan aan de richtafstanden conform de VNG-richtafstandenlijst. Navolgend worden de relevante inrichtingen beschouwd.
Afvalwaterzuiveringsinstallatie Haastrecht
Circa 75 m ten oosten van het plangebied bevindt zich de afvalwaterzuiveringsinstallatie Haastrecht (hierna: AWZI) van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De AWZI (< 100.000 i.e.) heeft milieucategorie 4.1, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 100 m geldt en het aspect geur maatgevend is. Aan deze afstand wordt niet voldaan, waardoor het aspect geur nader beschouwd dient te worden. Om te bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geur en of de inrichting wordt beperkt in zijn mogelijkheden is een geuronderzoek (Langelaar Milieuadvies, nr. 21007/02, d.d. 12 augustus 2021, zie bijlagen bij toelichting 13) uitgevoerd. Aan de richtafstand voor de overige aspecten (stof 0 m, geluid 50 m en gevaar 0 m) wordt wel voldaan.
Bij het geuronderzoek is rekening gehouden met de vergunde situatie en de uitgevoerde maatregelen (roostergoedverwijdering en contacttank zijn overkapt). Op geen van de beoogde woningen is de geurbelasting hoger dan 0,5 ouE/m³-contour als 98-percentielwaarde. Op de beoogde bedrijfspercelen aan de oostzijde van het plangebied, waar bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogelijk gemaakt worden, is de geurbelasting maximaal 0,6 ouE/m³-contour als 98-percentielwaarde.
In een memo is uiteengezet of er ter plaatse van de beoogde geurgevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarmee van een goede ruimtelijke ordening (Buro SRO, d.d. 6 augustus 2021, zie bijlagen bij toelichting 14). Er worden uitsluitend nieuwe bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt op plekken waar de geurbelasting hoger is dan de strengste toetswaarde van 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel. De berekende geurbelasting bedraagt ten hoogste 0,6 ouE/m³ als 98-percentiel. Concreet moet de vraag beantwoord worden of deze geurbelasting in de gegeven omstandigheden, na afweging van de spelende belangen, kan worden beschouwd als acceptabel, waarmee de nieuwe situatie niet leidt tot (nieuwe) ernstige hinder. Deze vraag kan, mede gelet op de ambities van de gemeente Krimpenerwaard voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein, de constante geuremissie, het klachtenpatroon en het feit dat het om bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gaat, redelijkerwijs positief beantwoord worden.
De AWZI is sinds 1986 aanwezig op de betreffende locatie. Voor zuiveringtechnische werken gelden de bepalingen in artikel 3.5b van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In lid 7 is echter bepaald dat geen toetsing aan de immissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer benodigd is: alle immissiegrenswaarden uit artikel 3.5b worden buitenspel gezet. De enige normstelling waaraan de AWZI moet voldoen is artikel 3.5b leden 3 en 8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In lid 8 is geregeld dat de geurbelasting op een geurgevoelig object niet mag toenemen als gevolg van een verandering van de zuivering, tenzij de geurbelasting nog lager is dan de waarden uit de leden 1 en 2. Dit laatste is niet het geval. Momenteel staan er al bedrijfsgebouwen dichter bij de zuivering dan de beoogde, nieuwe geurgevoelige objecten. De geurbelasting zal hier hoger dan of gelijk zijn aan de geurbelasting op de beoogde, nieuwe geurgevoelige objecten. De AWZI wordt daarmee als gevolg van de ontwikkeling niet beperkt wordt in haar mogelijkheden, ook niet bij toekomstige uitbreidingen/verbredingen.
Nieuwe bedrijfspercelen
Achter Galgoord 2 en achter Steenbakkerstraat 2-6a (even) worden nieuwe bedrijfsactiviteiten tot en met respectievelijk milieucategorie 2 (noordzijde) en 3.1 (zuidzijde) mogelijk gemaakt. Op deze gronden worden ten hoogste drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten geldt dat de geluidbelasting op (bedrijfs)woningen van derden niet meer mag bedragen dan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij de inrichting van de nieuwe bedrijfspercelen zal rekening gehouden worden met de positie van geluidbronnen (bijvoorbeeld laden en lossen) en het afschermen van geluidbronnen ten opzichte van woningen van derden.
Bestaande bedrijven en beoogde supermarkt
Behoudens de afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt voor de bestaande bedrijven aan de richtafstand voldaan. Desondanks is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek industrielawaai (Adviesburo Van der Boom, nr. 19-269, d.d. 3 november 2022, zie bijlagen bij toelichting 15) uitgevoerd naar de bedrijven die in de directe omgeving van de beoogde woningen zijn gevestigd. Hierbij is ook de geluidbelasting van de beoogde supermarkt op de nieuwe woningen inzichtelijk gemaakt.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij alle bedrijven voldoet in de immissiepunten 1-11 bij de nieuw te bouwen woningen aan de richtwaarden. In de punten 12-18 worden de richtwaarden met 1-6 dB(A) overschreden. Maatgevend hierbij zijn de supermarkt (parkeerplaats en laden/lossen bevoorrading) en koeriersbedrijf Post met rijbewegingen van vrachtwagens.
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van met name de vrachtwagens bedragen in de immissiepunten 1-4 (Blekerstraat) hooguit 80 dB(A) overdag ten gevolge van laad-/losactiviteiten van de bedrijven aan de westzijde. In de avond en nacht zijn de waarden voldoende laag. Langs het Galgoord (punten 5-19) liggen de maximale geluidniveaus vooral hoog ten gevolge van de vrachtwagens bij Post en laden/lossen bij de supermarkt (beide overdag). Ook ten gevolge van de parkeerplaats van de supermarkt kan niet aan de richtwaarden worden voldaan.
De bestaande bedrijven in de omgeving en de nieuwe supermarkt leiden tot hogere gemiddelde en maximale geluidniveaus dan de richtwaarden. Overdag zijn deze vooral het gevolg van laden en lossen. In de avond kan met name ten gevolge de parkeerplaats bij de supermarkt niet aan de richtwaarden worden voldaan.
Voor de dagperiode zijn de pieken ten gevolge van laad-/losactiviteiten van de diverse bedrijven aan de Blekerstraat uitgezonderd van toetsing. De geluidwering van de beoogde woningen aan de oostzijde van de Blekerstraat (punten 1-4) zal voldoende hoog gemaakt worden, zodat aan de wettelijke binneneisen voldaan wordt.
Daarnaast worden de westelijke gevels van de woningen boven de supermarkt (nabij Post en bevoorrading supermarkt) voorzien van dove gevels, waarmee toetsing aan de richtwaarden achterwege kan blijven. In aanvulling hierop wordt de laad- en losplaats van de supermarkt overkapt met een luifel. Hierbij is een reductie van 10-15 dB(A) mogelijk, wanneer de luifel de gehele laad- en losplaats overspant. De piekniveaus in de punten 12 en 13, boven de laad- en losplaats, dalen dan tot ca. 75 dB(A) overdag.
Het geluid vanwege de parkeerplaats bij de supermarkt heeft hetzelfde karakter als het geluid van verkeer op de openbare weg. In een bebouwde omgeving kan de door het parkeren veroorzaakte geluidbelasting ook veroorzaakt worden door het verkeer op een openbare weg. Hiermee is er vanuit de hinderlijkheid geen reden om het geluid vanwege de parkeerplaats als niet aanvaardbaar te beschouwen. In het vervolg zal voor toelaten van het geluid ten gevolge van de parkeerplaats voor de supermarkt een maatwerkbesluit geluid genomen worden. Verder zal de geluidwering van de woningen boven de supermarkt (punten 14-18) voldoende hoog gemaakt worden, zodat aan de wettelijke binneneisen voldaan wordt.
De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf Post en de supermarkt – ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Conclusie
Na het treffen van de eerdergenoemde maatregelen is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de beoogde woningen gegarandeerd.
Gelezen het voorgaande worden de bestaande bedrijven in de omgeving niet onevenredig beperkt in hun mogelijkheden. In aanvulling hierop dient opgemerkt te worden dat de gemeente Krimpenerwaard een (gefaseerde) herontwikkeling van het bedrijventerreinen voor ogen heeft (zie ook toelichting paragraaf 3.4.5), waarbij bestaande bedrijfspercelen aan de westzijde van de Blekerstraat en aan de Hoogstraat 2-6a in de toekomst herontwikkeld kunnen worden ten behoeve van woningbouw. Als deze bestaande bedrijfspercelen herontwikkeld worden ten behoeve van woningbouw, neemt de geluidbelasting vanwege bedrijfsactiviteiten op de woningen in het gebied af.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met de herontwikkeling van Galgoord gaat grootschalige sloop van bebouwing gemoeid wat mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of houtopstanden. Derhalve is een quickscan flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2020/972/r, d.d. 3 november 2020, zie bijlagen bij toelichting 16) uitgevoerd. Uit de quickscan zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft mogelijk een essentiële betekenis voor beschermde soorten. Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: boom- en gebouwbewonende vleermuizen, essentiële vliegroutes en foerageergebied, boom- en steenmarter, huismus, buizerd en kerk- en ransuil. De planlocatie is daarnaast mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels die niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Aanvullend onderzoek soortenbescherming
Op basis van het bovenstaande oriënterende onderzoek kon de aanwezigheid van nestlocaties, verblijfplaatsen en/of leefgebied van beschermde soort niet uitgesloten worden. Om vast te stellen of de bebouwing daadwerkelijk een functie heeft voor huismus, kerk- en ransuil, sperwer, buizerd, vleermuizen en boom- en steenmarter is aanvullend onderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie, nr. BE/2020/827/r, d.d. 15 november 2021, zie bijlagen bij toelichting 17).
Huismus
In april 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de huismus in de bebouwing binnen het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument huismus (BIJ12, 2017). Tijdens het onderzoek zijn in de bebouwing aan het Galgoord te Haastrecht geen huismusnesten vastgesteld. De beoogde sloop leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.1, lid 2. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor huismus is derhalve niet benodigd.
Kerkuil en ransuil
In de periode februari - juni 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van nesten en rustplaatsen van de kerkuil en ransuil in de bebouwing binnen het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument Kerkuil (BIJ12, 2017). Tijdens het onderzoek zijn geen nieuwe sporen zoals krijtsporen, braakballen of veren aangetroffen. De beoogde ontwikkelingen leiden niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.1, lid 2. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor kerkuil en ransuil is derhalve niet nodig.
Sperwer en buizerd
In de periode maart - mei 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van nesten en foerageergebied van sperwer en buizerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument buizerd (BIJ12, 2017). Tijdens het onderzoek zijn geen bezette nesten van sperwer en/of buizerd gevonden. Gezien de waarnemingen kan cumulatief wel gesteld worden dat er sprake is van een broedgeval in de bosschage. Tevens wordt de bosschage met enige regelmaat gebruikt door de sperwer tijdens het rusten en foerageren. Hierdoor, en vanwege het feit dat de bosschage is gelegen in een landschap wat in de omgeving voornamelijk bestaat uit bebouwing en weidepercelen maakt dat de bosschage een essentieel onderdeel vormt voor de sperwer. Het kappen van de bosschage leidt daardoor tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.1, lid 2. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daardoor noodzakelijk.
Vleermuizen
In de periode mei - september 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in de woningen aan het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Vleermuisprotocol (NGB, 2021). Tijdens het onderzoek zijn twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis binnen het plangebied vastgesteld. De beoogde sloopt leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.5, lid 2 en 4. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze verblijfplaatsen is derhalve benodigd. Er zijn geen essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden aangetoond. Omdat vleermuizen de planlocatie wel bij tijd en wijle passeren dient in de toekomstige situatie zoveel mogelijk aaneengesloten groen en zo min mogelijk lichtverstoring gerealiseerd te worden.
Boommarter en steenmarter
In de periode juni - augustus 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van marterachtigen (boom- en steenmarter) in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in de handreiking kleine marterachtigen (Bouwens, 2017). Tijdens het onderzoek zijn geen individuen en/of sporen van marterachtigen aangetroffen binnen het plangebied. De beoogde sloopt leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.10, lid 1. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze verblijfplaatsen is derhalve niet benodigd.
Overige soorten
Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van huismus, kerkuil, steenuil en vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten en/of verblijflocaties van andere soorten op de planlocatie. Er zijn in totaal twee nesten (gierzwaluw en kauw) en een rustplaats van een bosuil vastgesteld. De kauw valt onder algemene broedvogels. Dit nest kan buiten het broedseizoen weggenomen worden. Het nest van de gierzwaluw valt buiten het plangebied en wordt niet weggenomen. De bosuil betreft een cat. 5 vogelsoort onder de Vogelrichtlijn. Dat betekent dat dergelijke rustplaatsen jaarrond beschermd zijn indien er sprake is van ecologisch zwaarwegende redenen. Gezien deze rustplaats vaak wordt gebruikt en er geen geschikte alternatieven zijn (niet binnen de bosschage op de planlocatie en niet daarbuiten gezien de bosschage geïsoleerd ligt in een stedelijk-, en weidelandschap) is er sprake van ecologisch zwaarwegende redenen. De beoogde ontwikkelingen leiden daardoor tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.1, lid 2. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve noodzakelijk. Gezien de bosuil gebruik maakt van dezelfde bosschage als de sperwer kan bij de compensatie voor de sperwer de bosuil ook meegenomen worden.
Vervolgstap(pen)
Voor de beoogde werkzaamheden aan het Galgoord te Haastrecht dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aan gevraagd voor het wegnemen van: essentieel leefgebied en nestlocatie van sperwer, twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis en een rustplaats en foerageergebied van een bosuil. Deze verblijfplaatsen en leefgebieden zijn namelijk beschermd onder Wnb, art 3.1 lid 2 en Wnb, art 3.5 lid 2.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van circa 1,5 km ligt het Natura 2000-gebied ‘Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein’. Op een afstand van circa 550 m ligt het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van circa 450 m ligt het dichtstbijzijnde Belangrijk weidevogelgebied. Op een afstand van circa 14 km ligt het dichtstbijzijnde gebied wat valt onder de ‘Strategische reservering natuur’. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig op de planlocatie die weggenomen worden ten gevolge van de beoogde ingreep.
Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt, met uitzondering van stikstofdepositie, dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten. Om aan te tonen wat de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn is een onderzoek naar stikstofdepositie middels AERIUS Calculator (Buro SRO, nr. SR180362, d.d. 17 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting 18) uitgevoerd.
Bij de gebruiksfase is uitgegaan van een toename van de verkeersgeneratie van 3.047,4 voertuigbewegingen per etmaal. 99% hiervan valt onder ‘licht verkeer’ en 1% onder 'zwaar verkeer'. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in de gebruiksfase totaal sprake is van een NOx-emissie van 48,4 kg/j en een NH3-emissie van 1,6 kg/j. In de berekening van de natuurgebieden leidt dit tot rekenresultaten van 0,00 mol/ha/j. In de berekening met eigen rekenpunten, die is uitgevoerd vanwege een mogelijke aanwijzing van Polder Stein als stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, is gesaldeerd met de verkeersbewegingen en het gasverbruik van bestaande bedrijfsgebouwen in het plangebied. Na saldering blijkt dat er voor verschillende rekenpunten rekenresultaten groter dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Voor de bouwfase is een ruime schatting gemaakt voor de mobiele werktuigen die nodig zijn voor de sloop van de huidige gebouwen en realisatie van de beoogde situatie. Daarnaast is ook het vervoer van personeel en materialen meegenomen in de berekening. Deze werkzaamheden vinden verspreid over twee jaar plaats. Echter is er in deze berekening voor gekozen om uit te gaan van een worstcasebenadering waarbij alle werkzaamheden in één jaar worden uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in de bouwfase in totaal sprake is van een NOx-emissie van 310,1 kg/j en een NH3-emissie van 13,0 kg/j. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in de bouwfase na saldering geen sprake is van een significante toename van de stikstofdepositie op verschillende rekenpunten met rekenresultaten van 0,00 mol/ha/j zijn.
Desalniettemin is er wel een rekenresultaat (0,01-0,03 mol/ha/j) op de eigen rekenpunten in het Natura 2000-gebied ‘Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein’. Dit vormt pas een belemmering voor de ontwikkeling op het moment dat het betreffende Natura 2000-gebied opgenomen is in de Wnb-registratieset. De verwachting is dat de uitstoot van het project verder gereduceerd kan worden op het moment dat de bouwfase verder uitgewerkt is.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden, die deel uitmaken van de Wnb-registratieset. Het plan is uitvoerbaar wat betreft stikstofdepositie.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht voor foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.
De procedure voor een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor het wegnemen van essentieel leefgebied en nestlocatie van sperwer, twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis en een rustplaats en foerageergebied van een bosuil is in voorbereiding en gaat parallel lopen aan de procedure van het voorliggende plan.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat, mits de ontheffingsaanvraag wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag, de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is vanuit het aspect ecologie.

4.7 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Woningen worden gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving. Uit raadpleging van risicokaart (zie navolgende afbeelding) volgt dat ten westen van het plangebied een aantal risicobronnen aanwezig zijn. Deze risicobronnen zijn weergegeven in de navolgende tabel.
afbeelding
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding woningen (zwart kader)
Ten westen van het plangebied bevinden zich drie inrichtingen die onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. Daarmee vormen deze een dusdanig beperkt risico dat beschouwing nadere beschouwing achterwege kan blijven. In navolgende tabel staan de inrichtingen en transportroutes weergegeven die mogelijk wel belemmeringen vormen.
Risicobron
Type
Risicocontour (PR 10-6) in m en plasbrandaandachtsgebied
Maatgevend invloedsgebied in m
Afstand tot het plangebied in m
Spoorlijn Woerden - Rotterdam
transportroute spoor
1 plasbrandaandachtsgebied
buiten plangebied
1.300
P31_2
defensieleiding
0
buiten plangebied
920
14250
LPG-tankstation
35
buiten plangebied
750
Uit de voorstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van één van de omliggende risicovolle inrichtingen of transportroutes ligt. Een berekening en/of verantwoording van het groepsrisico kunnen daarmee achterwege blijven.
Tegenover Blekerstraat 7 is een gasdrukmeet- en regelstation met een capaciteit van 0,5 m³ gevestigd. De veiligheidsafstanden van gasontvang- en verdeelstations zijn opgenomen in tabel 3.12 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het betreffende gasdrukmeet- en regelstation wordt beschouwd als een station van type B met de opstellingswijze 'kast' of 'kaststation'. Hiervoor geldt een veiligheidsafstand van ten hoogste 6 m. Netbeheerder Stedin heeft bevestigd dat het om een 'afleverstation' gaat, dat gebruikt wordt voor het leveren van gas aan een specifiek bedrijf of specifieke bedrijven. In overleg met de netbeheerder zal bepaald worden of station verwijderd kan worden en wat er met de leiding naar het station moet gebeuren.
De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) heeft een advies uitgebracht. De aandachtspunten ten aanzien van de fysieke veiligheid die de VRHM heeft meegegeven zullen meegenomen bij de uitwerking en realisatie van de bouwplannen.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Water

4.8.1 Generiek beleid

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.8.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: HDSR) staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van HDSR van toepassing. In dit plan geeft HDSR aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Keur 2019 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Het onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. Omdat de oude Keur niet meer in onze veranderende wereld paste heeft HDSR een volledig nieuwe Keur opgesteld, die sinds 1 mei 2019 van kracht is.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het ruimtelijk plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.8.3 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herontwikkeling van een bedrijventerrein in stedelijk gebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Watercompensatie
De gronden van het plangebied zijn in de huidige situatie grotendeels verhard, afgezien van recreatieterrein 'De Kleine Betuwe'. Op basis van de huidige en toekomstige situatie is een verhardingsbalans gemaakt, die in navolgende tabel staat weergegeven. De oppervlakte aan bebouwing en verharding in de huidige en toekomstige situatie is gevisualiseerd op de navolgende afbeeldingen.
Oppervlakte in m²
Huidige situatie
bebouwing
12.187
verharding 20.367
oppervlakten buiten beschouwing (geen ontwikkeling) 14.219
groen/onverhard 21.408
water 1.297
totaal plangebied 69.477
waarvan verhard 32.554
Toekomstige situatie
bebouwing (hoofdgebouwen) 10.395
tuinen verhard (60%) 3.534
tuinen onverhard (40%) 2.356
oppervlakten buiten beschouwing (geen ontwikkeling) 14.219
parkeerdek verhard (100%) 1.598
verharding openbaar 25.006
groen 11.181
water (exclusief bestaande watergangen) 1.181
totaal plangebied 69.477
waarvan verhard 40.533
Benodigde watercompensatie
verhardingstoename 7.980
watercompensatie verharding (15%) 1.197
watercompensatie te dempen water (100%) 875
totaal benodigde watercompensatie 2.072
nieuw aan te leggen water binnen het plangebied van SP 1.181
totaal extra te compenseren ten zuiden van de rotonde (buiten plangebied) 891
afbeelding
afbeelding
Oppervlakte bebouwing en verharding huidige (boven) en toekomstige situatie (onder) (bron: Buro SRO)
Per saldo zal de oppervlakte aan verhard oppervlak toenemen met 7.980 m². Conform de eisen van HDSR dient 15% van deze toename als wateroppervlak gecompenseerd te worden, wat neerkomt op 1.197 m² extra wateroppervlak. In aanvulling hierop dient 875 m² wateroppervlak gecompenseerd te worden vanwege te dempen watergangen. De totale watercompensatieopgave bedraagt 2.072 m². Hiervan wordt 1.181 m² binnen het plangebied, ten noorden en ten zuiden van de rotonde, gerealiseerd. De rest van de watercompensatieopgave, 891 m² in totaal, wordt buiten het plangebied, ten zuiden van de rotonde opgelost. Dit betreft een lager gelegen peilgebied (polder Hooge Boezem). Daarmee wordt voldaan aan de compensatieplicht van HDSR.
Waterkeringen en watergangen
Om te bepalen of er belangen van HDSR of hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: HHR) betrokken zijn bij voorliggend plan zijn de leggers van de waterschappen geraadpleegd. Op de navolgende afbeelding zijn uitsneden van de leggers weergegeven.
afbeelding
Uitsnede leggerkaart regionale waterkeringen (links: HDSR, rechts: HHR)
Op de afbeelding is te zien dat grote delen van het plangebied in de beschermingszone van een waterkering vallen. Daarnaast bevindt de kernzone van de waterkering zich op diverse plekken in het plangebied. Er zijn ingrepen beoogd in zowel de kernzone als in de beschermingszone. Zo vindt onder andere de realisatie van de rotonde plaats in de kernzone en worden verschillende gebouwen gesloopt en gebouwd binnen de beschermingszone. Uit de beleidsregels bij de Keur van zowel HDSR als HHR blijkt dat er door het hoogheemraadschap vergunning kan worden verleend voor de verschillende werkzaamheden die plaatsvinden binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering. Daarvoor zal geohydrologisch onderzoek uitgevoerd worden om de eventuele effecten in beeld te brengen. Het plan dient daarom ter toetsing voorgelegd te worden aan beide waterschappen.
Waterstaatswerken
In het plangebied zijn, naast waterkeringen, ook oppervlaktewater en waterstaatswerken aanwezig. Dit staat weergegeven op navolgende uitsnede van de leggerkaart met oppervlaktewateren.
afbeelding
Uitsnede leggerkaart oppervlaktewateren HDSR (plangebied globaal zwart omkaderd)
Bij de ontwikkelingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het aanwezige oppervlaktewater en de waterstaatswerken. Enkele tertiaire watergangen en waterstaatswerken zullen echter aangepast of verwijderd moeten worden ten behoeve van de ontwikkelingen. Hierover vindt afstemming plaats met het hoogheemraadschap.
Waterkwaliteit en onderhoud
Voor de verbetering van de waterkwaliteit worden de watergangen in het plangebied, indien mogelijk, voorzien van natuurvriendelijke oevers. Dit komt tevens tegemoet aan klimaatadaptatie en biodiversiteit. Alle watergangen in het plangebied zijn voldoende bereikbaar in verband met beheer en onderhoud vanuit openbaar gebied.
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater vanaf de toekomstige verharding infiltreert in de bodem of vloeit af naar het oppervlaktewater. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.
Conclusie
Er is een vergunning van het hoogheemraadschap vereist voor de werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van de waterkering. De overige wateraspecten vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Cultureel Erfgoed

4.9.1 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In de Atlas Archeologie van de Omgevingsdienst Midden-Holland ligt het plangebied de zone 'Waarde - Archeologie 4'. Er geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Omdat deze normen overschreden zullen worden, geldt er een onderzoeksverplichting. Om deze reden is een archeologisch bureauonderzoek (Transect, nr. 20100072, d.d. 16 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting 19) uitgevoerd.
Uit het onderzoek volgt dat in de ondergrond van het plangebied oever- en/of crevasseafzettingen van de Hollandsche IJssel begraven kunnen liggen. Op de oevers en crevasses van de rivier is theoretisch gezien bewoning mogelijk geweest vanaf de Romeinse Tijd, de periode waarin de activiteit van de Hollandsche IJssel begon. Uiteindelijk werd de stroomrug als rivier bij Klaphek in de Late Middeleeuwen afgedamd, maar de oevers en crevasse-afzettingen bleven relatief hoger gelegen plekken in het landschap. Hierdoor was bewoning in het gebied tot in de Late Middeleeuwen mogelijk en geldt voor de oever- en crevasseafzettingen een hoge archeologische verwachting op archeologische resten en/of sporen uit de periode Romeinse Tijd - Late-Middeleeuwen. Archeologische resten uit de Romeinse Tijd zijn in de directe omgeving van het plangebied nog niet aangetroffen.
In vermoedelijk de 12e eeuw is de IJsseldijk (huidige Provincialeweg Oost) in het plangebied aangelegd. Deze dijk vormde tevens de ontginningsbasis voor de polders in de omgeving van het plangebied. Langs de IJsseldijk vond bewoning plaats, op al dan niet verhoogde woonplaatsen. Ongeveer 800 m ten westen van het plangebied zijn dergelijke verhoogde woonplaatsen langs de IJsseldijk aangetroffen. Het is niet bekend of deze ook binnen het plangebied aanwezig zijn geweest. Mogelijk is in 1683 op basis van een historische kaart al bebouwing in het plangebied aanwezig. In 1832 was dit zeker het geval. Het zou kunnen dat de bebouwing uit 1832 teruggaat op oudere bebouwing uit de Nieuwe Tijd. Ten zuiden van de IJsseldijk was een boezem aanwezig, maar tegen de dijk aan waren nog woningen aanwezig. Langs en ter plaatse van de dijk geldt een hoge archeologische verwachting op archeologische resten en/of uit de periode Late-Middeleeuwen - Nieuwe Tijd. Ten oosten van de IJsseldijk geldt vanwege de ligging in een boezem een lage archeologische verwachting op nederzettingen.
In welke mate nog daadwerkelijk archeologische resten en/of sporen aanwezig zijn is afhankelijk van de mate van intactheid van de bodem. Ter plaatse van de huidige bebouwing kan de ondergrond aangetast zijn, maar gezien de aanwezige ophogingen hoeft daarbij niet per se de top van de oeverafzettingen te zijn aangetast. Het archeologische niveau wordt verwacht onder het recente ophogingspakket, dat op basis van milieukundige boringen 0,3 tot 1,5 m dik is.
Naar aanleiding van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek (Transect, nr. 21020004, d.d. 10 augustus 2021, zie bijlagen bij toelichting 20) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek ligt het plangebied op de locatie waar twee veenrivieren uitmondden in de Hollandsche IJssel. Bij het booronderzoek zijn in de ondergrond van een groot deel van het plangebied oeverafzettingen gevonden die plaatselijk zijn gelegen op geulafzettingen van deze veenrivieren. Deze oevers vormden een aantrekkelijke vestigingslocatie door de relatief hoge en droge ligging en de ligging langs verschillende waterwegen. De oevers zijn aangetroffen op een diepte van 30 tot 60 cm -Mv (tussen +0,98 en -0,66 m NAP). Alleen in de buurt van gebouwen is een dikker ophogingspakket aangetroffen, door de graafwerkzaamheden ten behoeve van deze gebouwen. Theoretisch gezien was bewoning in dit gebied mogelijk vanaf de Romeinse tijd, toen de Hollandsche IJssel ontstond. Er zijn in de omgeving van het plangebied echter nog geen archeologische vondsten uit de Romeinse tijd bekend. Er is een grotere kans op het aantreffen van bewoningsresten uit de Vroege en Late Middeleeuwen aangezien er in de omgeving van het plangebied vondsten uit deze perioden zijn gedaan. Daarnaast vormde de IJsseldijk de basis van waaruit het omliggende gebied werd ontgonnen. Voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd geldt tot slot eveneens een hoge verwachting aangezien er op historische kaarten bebouwing aanwezig is langs de IJsseldijk.
Naar aanleiding van het inventariserend veldonderzoek is de hoge archeologische verwachting die vanuit het bureauonderzoek gold bevestigd. Er wordt geadviseerd om hiervoor een aanvullende onderzoeksinspanning verplicht te stellen alvorens deze ontwikkeling kan plaatsvinden. Voor het overgrote deel van het plangebied kan dit het beste plaatsvinden in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven (IVO-P). Voor de gronden ter hoogte van de beoogde rotonde kan vervolgonderzoek het beste plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding (DO AB), aangezien het logistiek niet wenselijk is om de weg af te sluiten voor een proefsleuvenonderzoek. De werkwijze van dergelijke gravende onderzoeken dient voor aanvang van de civieltechnische werkzaamheden te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE) dat door de gemeente Krimpenerwaard als bevoegd gezag is goedgekeurd.
Aan de gronden met een hoge archeologische verwachting is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toegekend.

4.9.2 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten (gebouwen) aanwezig. De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in de omgeving worden niet negatief beïnvloed door het plan. De gronden ten zuiden van de Provincialeweg Oost, waar de rotonde is beoogd, en het perceel aan de Hoogstraat 32, behoren tot het beschermd dorpsgezicht van Haastrecht. De waarden van dit beschermd dorpsgezicht zijn:
  • de dorpskern, die een goed voorbeeld is van een dijk- en damnederzetting die tijdens de ontginning van het veenweidegebied in de Middeleeuwen tot stand is gekomen en daarna in haar ontwikkeling stagneerde;
  • de in oorsprong 15e-eeuwse, maar in de 19e eeuw ingrijpend gewijzigde boezemsystemen aan weerszijden van de kern, met inbegrip van de gemalen en uitwateringen in de kern, die de vroegste voorbeelden van een getrapte waterlossing representeren;
  • de oorspronkelijk 17e-eeuwse en in de tweede helft van de 19e eeuw heringerichte en gaaf bewaard gebleven buitenplaats Bisdom van Vliet met huis, bijgebouwen en tuin- en parkaanleg;
  • de lineaire structuur van een dijk- en damnederzetting aan een rivier, met een knooppuntfunctie op de plaats waar de Vlist uitmondt in de IJssel;
  • de relicten van de beide boezemsystemen die Haastrecht omarmen, respectievelijk die van de Hooge Boezem aan de oostzijde van Haastrecht en de Boezem van Bergambacht aan de westzijde, waaronder de gave structuur van het eerste getrapte boezemsysteem in Nederland, met inbegrip van relicten als een molen en restanten van molens en het S.I. van Nooten-gemaal;
  • de buitenplaats Bisdom van Vliet met de ligging en uitstraling van het huis en de aan de overzijde van de weg liggende overtuin en park met landschappelijke stijl, reliëf, perspectief, ornamenten en een slingerbos in de structuur van de lokale strokenverkaveling;
  • de RK St. Barnabaskerk met pastorie en kerkhof, op prominente locatie, met bijzondere bouwstijl en de betekenis die zij vertegenwoordigt voor Haastrecht als katholieke enclave in een overigens protestante omgeving;
  • de vele monumentale en beeldondersteunende panden en objecten die binnen het beschermd gezicht Haastrecht aanwezig zijn.
De rotonde wordt grotendeels ingepast binnen de huidige structuur van de Provincialeweg Oost. Met de aanleg van de rotonde wordt geen afbreuk gedaan aan de bovenstaande waarden. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' worden de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht in het voorliggende bestemmingsplan beschermd.
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit het aspect cultuurhistorie.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden de gemiddelde kencijfers uit CROW-publicatie 381 voor 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk' gevolgd. In de navolgende tabel is de verkeersgeneratie van de ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt weergegeven, waarbij uitgegaan is van een indicatief en voorlopig woningbouwprogramma binnen de regels van het voorliggende bestemmingsplan (ten hoogste 183 nieuwe woningen). De bestaande bedrijven en (bedrijfs)woningen, die onderdeel zijn van het voorliggende bestemmingsplan, zijn daarbij buiten beschouwing gelaten.
Functie CROW-publicatie 381
Gemiddeld kencijfer (aantal voertuigbewegingen per etmaal)
Aantal eenheden
Verkeersgeneratie (aantal voertuigbewegingen per etmaal)
koop, appartement, duur 7,1 per woning 53 376,3
koop, appartement, midden 6,0 per woning 42 252,0
huur, appartement, midden
4,1 per woning 27 110,7
koop, huis, tussen/hoek 7,4 per woning 61 451,4
fullservice-supermarkt
129,2 per 100 m² bvo 12 1.550,4
dienstverlening 13,6 per 100 m² bvo 3,5 47,6
bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief 10 per 100 m² bvo 17,5 175,0
bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief 4,8 per 100 m² bvo 17,5 84,0
Totaal
3.047,4
Uit de tabel blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan met 3.047,4 voertuigbewegingen per etmaal toeneemt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat er ten gevolge van het plan ook functies verdwijnen. De uit de tabel voortkomende verkeersgeneratie betreft dan ook de verkeersgeneratie van de functies die met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt. Hierbij zijn de functies die op Galgoord gevestigd zijn en (voorlopig) zullen blijven buiten beschouwing gelaten.
Ontsluitingsstructuur
Als gevolg van de verwachte toename van verkeer door de ontwikkelingen in 'De Kleine Betuwe' zal de huidige aansluiting op de Hoogstraat in de toekomst onvoldoende in staat zijn dit verkeer op een vlotte en veilige manier te verwerken. Om het toekomstige verkeer te verwerken en de bereikbaarheid voor zowel bewoners, bezoekers als hupdiensten te garanderen wordt een nieuwe centrale hoofdontsluiting gecreëerd die vanuit 'De Kleine Betuwe aansluit op de Provincialeweg Oost (N228) middels een nieuwe rotonde.
Aan de westzijde blijft de bestaande aansluiting vanaf de N228 via de Hoogstraat naar de Blekerstraat aanwezig. Op deze aansluiting zal eenrichtingsverkeer (wijk in) ingesteld worden. De aansluiting zorgt ervoor dat de bestaande bedrijven aan de westzijde van De Kleine Betuwe bereikbaar blijven. Ook zal de weg onderdeel uitmaken van de bevoorradingsroute van de nieuwe supermarkt.
Bestaande bedrijven aan de oostzijde van de Kleine Betuwe worden bereikbaar gemaakt via een nieuwe aansluiting tussen de Kuiperstraat en de nieuwe centrale ontsluitingsweg nabij de nieuwe rotonde. Hierdoor ontstaat een duidelijke scheiding tussen de bedrijfsfunctie en de woon- en verblijfsfuncties binnen het gebied, wat ten gunste komt van de leefbaarheid.
Rotonde als kruispuntvorm
De nieuwe hoofdontsluiting voor 'De Kleine Betuwe' sluit middels een enkelstrooksrotonde aan op de Provincialeweg Oost (N228). Met behulp van simulatiesoftware Vissim is een verkeerskundige microsimulatie uitgevoerd om de effecten van een voorrangskruispunt of een rotonde als nieuwe ontsluiting voor 'De Kleine Betuwe' inzichtelijk te maken. Als input voor de simulatie (drukste uur in de avondspits) is gebruik gemaakt van het Regionaal Verkeersmodel (2030) voor de N228. Het verkeer van en naar 'De Kleine Betuwe' is bepaald op basis van verkeersgeneratie van te behouden en nieuwe functies. Als input voor de kruising/rotonde zijn de gehanteerde intensiteiten als volgt: N228 West 680 mvt/u, N228 Oost 760 mvt/u en noordtak kruising/rotonde 182 mvt/u. Animaties van het Vissim-model zijn via de volgende links te bekijken https://youtu.be/wC-F0_hmGd4 (kruispunt) en https://youtu.be/fk7BhUOcEcE (rotonde). De uitgangspunten en resultaten zijn vastgelegd in de memo ‘Samenvatting simulatiestudie kruispuntvorm N228-Galgoord (B) (Iv-Infra, nr. INFR191003, d.d. 12 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting 21). Uit de simulatie blijkt dat een rotonde het toekomstige verkeersaanbod beter verwerkt dan een voorrangskruispunt.
Een rotonde is de meest verkeersveilige vormgeving voor het aanwezige fietsverkeer. De rotonde heeft een attentieverhogend en snelheidsremmend effect, met name op het doorgaande gemotoriseerde verkeer op de N228, waardoor het risico op ongevallen afneemt. De gevolgen van een eventuele aanrijding zijn daarnaast minder ernstig bij een lagere snelheid. Een lagere snelheid op de hoofdrichting biedt tevens meer oversteektijd voor langzaam verkeer.
De komst van een rotonde op deze locatie komt ook de snelheid van het gemotoriseerd verkeer op de N228 binnen de bebouwde kom van Haastrecht ten goede. Met name het wegvak tussen de nieuwe rotonde en de rotonde bij de aansluiting Grote Haven profiteert hier van, wat een gunstig effect heeft op de verkeersveiligheid rond de aansluiting Hoogstraat.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte worden de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381 gevolgd. Volgens dezelfde systematiek die in toelichting paragraaf 4.10.1 is gehanteerd is de parkeerbehoefte van het plan in de navolgende tabel uiteengezet (exclusief bestaande bedrijven en (bedrijfs)woningen.
Functie CROW-publicatie 381
Gehanteerde parkeernorm (aantal parkeerplaatsen per functie)
Aantal
Parkeerbehoefte (aantal parkeerplaatsen)
koop, appartement, midden
1,9 42 79,8
koop, appartement, duur
2,1 53 111,3
huur, appartement, midden 1,4 27 37,8
koop, huis, tussen/hoek 2,0 61 122,0
fullservice-supermarkt 5,9 12 (100 m² bvo) 70,8
dienstverlening 2,85 3,5 (100m² bvo) 10,0
totaal
431,7
De totale berekende parkeerbehoefte van het woonprogramma, supermarkt en dienstverlening bedraagt 432 parkeerplaatsen. Hierbij zijn de nieuwe bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen nog niet berekend, omdat de omvang nog niet bekend is. Het uitgangspunt is dat het parkeren bij de nieuwe bedrijfsgebouwen op eigen terrein wordt opgelost.
Omdat er in het plangebied verschillende functies aanwezig zijn die gebruik kunnen maken van dezelfde openbare parkeerplaatsen, kunnen hiervoor aanwezigheidspercentages worden toegepast. Hiermee wordt de gecombineerde maatgevende parkeervraag voor de verschillende functies bepaald. De parkeereis conform deze aanwezigheidspercentages is opgenomen in een parkeerbalans (Buro SRO, d.d. 15 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting 22). Uit de parkeerbalans blijkt dat op het maatgevende moment, in dit geval de werkdagavond en koopavond, een parkeerbehoefte van 339 parkeerplaatsen in het openbaar gebied van toepassing is, terwijl het stedenbouwkundig plan 296 parkeerplaatsen in de openbare ruimte bevat. De overige 84 parkeerplaatsen zijn privéparkeerplaatsen. Omdat deze niet openbaar toegankelijk zijn, zijn deze niet meegenomen bij het dubbelgebruik.
Om te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan de parkeereis dient het parkeeraanbod in beeld gebracht te worden. In de verschillende velden, zoals weergegeven op de afbeelding in toelichting paragraaf 2.2, worden parkeerplaatsen gerealiseerd. De mogelijke verdeling over de verschillende velden is weergegeven in de navolgende tabel en op de navolgende afbeelding.
Woonveld 1 Woonveld 2 Woonveld 3 Gemengd veld 4 Bedrijfsveld 5 Totaal
privé 0 0 84 (p-kelder) 0 n.t.b. 84
openbaar 67 74 20 127 8 296
totaal 67 74 104 127 8 380
afbeelding
Parkeeraanbod (bron: Buro SRO)
Uit de tabel en de afbeelding blijkt dat het totaalaanbod aan parkeerplaatsen 380 bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de totale parkeereis. Afhankelijk van het daadwerkelijke woningprogramma zullen de parkeerbehoefte en het parkeeraanbod bij verdere uitwerking met elkaar in overeenstemming zijn.
Voor het appartementengebouw langs de Hollandsche IJssel geldt dat de parkeerbehoefte deels in de openbare ruimte en deels in de parkeerkelder onder het appartementengebouw opgevangen wordt. Bij de rij- en hoekwoningen wordt de parkeerbehoefte in de openbare ruimte (binnen het plangebied) opgelost. De parkeerplaatsen bestaan uit langs- en haaksparkeerplaatsen langs de wegen, die onderbroken worden door bomen, en met groen omzoomde parkeerkoffers. Direct rondom de supermarkt is een aanzienlijk parkeerareaal voorzien, onderbroken door boombeplanting en groen.
Gelijk aan het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 21 juni 2018) is in de planregels een bepaling over parkeren opgenomen, waarin wordt verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid. De verplichting tot het realiseren en in stand houden van voldoende parkeerplaatsen is hiermee geborgd in de planregels.
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect parkeren.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de geldende bestemmingsplannen 'Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)' en 'Dorpskernen 2014'. Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerreinen
De bestaande en beoogde bedrijfslocaties worden voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 of 3.1 toegestaan. Op de verbeelding is aangegeven waar maximaal milieucategorie 2 is toegestaan. Dit betreft de westzijde van Blekerstraat en een deel van de nieuwe bedrijfskavels. De noord- en westzijde van deze kavels is aangeduid voor bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 2.
De ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ is afgeleid van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In principe wordt een gefilterde versie van de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten toegepast, zodat een specifieke ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten' is ontstaan. Niet alle typen bedrijfsactiviteiten worden immers wenselijk geacht op de bedrijventerreinen. Land- en tuinbouwbedrijven, horecabedrijven en maatschappelijke instellingen zijn hier bijvoorbeeld niet passend. De bedrijvenlijst legt een koppeling tussen de aard van de bedrijven en de ter plaatse acceptabele milieubelasting. Per milieufactor (geur, stof, geluid en/ of gevaar) wordt voor de verschillende bedrijven een (indicatieve) afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde woonbebouwing in acht moet worden genomen.
Naast bedrijven mogen binnen de bestemming ‘Bedrijventerreinen’ zelfstandige kantoren voorkomen tot een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 1.000 m². Tevens zijn bedrijfsgebonden kantoren mogelijk. Hieronder worden niet-zelfstandige kantoren verstaan die bij een bedrijf behoren. Het zijn dus kantoren ter ondersteuning van de eigenlijke productie of dienstverlenende functie van het bedrijf. Detailhandel is binnen deze bestemming niet toegestaan, afgezien van ondergeschikte productiegerichte detailhandel.
Ook zijn binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Het toevoegen van een nieuwe bedrijfswoning op de bestaande bedrijfspercelen is niet mogelijk. Daartoe zijn de bestaande bedrijfswoningen op de verbeelding aangeduid. Alleen ter plaatse van deze aanduiding mag een bedrijfswoning aanwezig zijn. De nieuwe bedrijfspercelen aan de oostzijde van het plangebied vormen een uitzondering op de hoofdregel voor bedrijfswoningen. Op deze percelen, die voorzien zijn van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen ten hoogste drie inpandige bedrijfswoningen worden gebouwd, waarbij per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning mogelijk is.
Ten aanzien van de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd, die op de verbeelding zijn aangegeven. Bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 8 m bedragen. De bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag 11 m bedragen indien deze bebouwing minimaal 3 m uit de perceelsgrens is gesitueerd. Door burgemeester en wethouders kunnen aan deze afstand nadere eisen worden gesteld in verband met bezonning en privacy van omliggende percelen.
Artikel 4 Gemengd - 1
De bestemming ‘Gemengd’ is gebruikt voor locaties waar een menging van verschillende functies voorkomt. Deze bestemming is specifiek toegekend aan de locatie van de huidige woonwinkel, die in het geldende bestemmingsplan ook over deze bestemming beschikt. Wonen kan hier gemengd voorkomen met dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, lichte bedrijvigheid kantoren, lichte horeca en detailhandel.
De gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd. Er geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 11 m.
Artikel 5 Gemengd - 2
Ter plaatse van de beoogde supermarkt geldt een gemengde bestemming. Deze bestemming wijkt af van 'Gemengd - 1', omdat wonen slechts is toegestaan op de verdiepingen en er ter plaatse slechts detailhandel in de vorm van een supermarkt van ten hoogste 1.500 m² bvo en ten hoogste 1.200 m² wvo is toegestaan. Verder zijn er dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn maximaal 47 woningen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding.
Met een voorwaardelijke verplichting is vastgelegd dat maatregelen getroffen worden, zodat de bedrijfsactiviteiten in het gebied (supermarkt en Hoogstraat 2-6a) geen belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat. Deze maatregelen bestaan uit de luifel boven de laad- en losplaats van de supermarkt, dove gevels aan de westzijde van het gebouw en voldoende gevelwering aan de zuid- en oostgevel.
Artikel 6 Groen
Deze bestemming is gebruikt voor de groene zone langs het parkeerterrein in het noordoosten van het plangebied, als onderdeel van de elementaire groenstructuur. Het betreft met name groen met een afschermende functie en dat dient als landschappelijke inpassing van het parkeerterrein. Binnen groen zijn geen gebouwen toegestaan, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 5 m.
Artikel 7 Verkeer
Deze bestemming is gebruikt voor de bestaande wegen met een doorgaande (stroom)functie. Daarom zijn bijvoorbeeld speelvoorzieningen niet toegestaan binnen deze bestemming. Verder zijn woonstraten, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden wel toegestaan binnen deze bestemming.
Het behoud van de bermen met laanbeplanting en bestaande greppels/sloten langs wegen is ook mogelijk doordat de gronden ook bestemd zijn voor bermen en beplanting, waaronder begrepen water en waterberging. In de bestemming ‘Verkeer’ zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is gebruikt voor de bestaande wegen met een verblijfsfunctie, waaronder ook woonstraten, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden worden verstaan. Ook aan de gronden die grenzen aan de Hollandsche IJssel, waar een boulevard/kade is voorzien, is deze bestemming toegekend. De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' sluit qua bouwregels aan bij de bovengenoemde bestemming ‘Verkeer’. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de entree tot woningen, zoals trapjes, toegestaan.
Artikel 9 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woonvelden. Binnen deze woonvelden zijn woningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, zoals wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Dit biedt de mogelijkheid om enigszins flexibel om te gaan met de invulling van de woonvelden.
Het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 137, inclusief de bestaande woning aan de Blekerstaat 10. Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Het toegestane aantal woningen is geregeld in de bouwregels, met dien verstande dat het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer bedragen dan het aangeduide aantal. Deze aanduiding is opgenomen voor de bestaande aan de Blekerstraat 10 en de gronden ten zuiden daarvan, waar 8 woningen zijn beoogd. De maximale diepte van hoofdgebouwen is geregeld in de bouwregels. Met aanduidingen op de verbeelding is de maximale bouwhoogte op de verbeelding aangegeven.
Bij woningen mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen gebouwd. Hierbij gelden per type bouwwerk verschillende goot- en bouwhoogten.
Verder zijn in de woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken beroepsmatige activiteiten toegestaan. Bedrijfsmatige activiteiten zijn uitgesloten. Middels een vergunningstelsel is afwijking ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mogelijk.
Met een voorwaardelijke verplichting is vastgelegd dat maatregelen getroffen worden, zodat de bedrijfsactiviteiten in het gebied (bedrijven westzijde Blekerstraat) geen belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat. Deze maatregelen bestaan uit voldoende gevelwering bij de westgevel van de nieuwe woningen aan de Blekerstraat.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de zones met een hoge archeologische waarde. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst nader archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Deze onderzoeksplicht/vergunningplicht is uitgezonderd voor het normale beheer en onderhoud van de gronden, evenals voor gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie 2
Het voorliggend bestemmingsplan biedt bescherming de locaties van voorliggend bestemmingsplan die onderdeel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht van Haastrecht. Doel van de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij eventuele ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt het behoud van de ruimtelijke structuren, van de beeldkwaliteit van de bebouwing in en aan de openbare ruimte en van de belangrijke groene open ruimtes. De bescherming zal plaatsvinden door middel van bouwplantoetsing en de inrichting van de openbare ruimte. In dit verband wordt ten aanzien van het bouwen toegestaan om te bouwen overeenkomstig de bestaande situatie (uitwendige hoofdvorm zoals hoogte, kapvorm, nokrichting, etc.). Afwijken van deze bestaande hoofdvorm is alleen met afwijking toegestaan en na advies van de monumentencommissie. Daarnaast geldt er een vergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de bestaande waterkering langs de Hollandsche IJssel en de N228. Bebouwing is hier uitsluitend toegestaan na advies van de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 14 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen, overschrijden van bouwgrenzen en ondergronds bouwen.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen. Daarnaast maakt dit artikel het mogelijk de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen naar de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen', indien voldaan wordt aan voorwaarden als milieutechnische inpasbaarheid, verkeersveiligheid en beeldkwaliteit.
Artikel 18 Parkeren
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar de gemiddelde normen van het CROW.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 20 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers woningen gebouwd.
De gemeente zal ten behoeve van het project met de ontwikkelaar een overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst worden het gemeentelijk kostenverhaal en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Op 6 oktober 2020 is een bijeenkomst voor omwonenden van de Provincialeweg Oost georganiseerd. Tijdens deze avond zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt, maar zijn wel enkele zorgen geuit en vragen gesteld.
Op 20 januari 2021 is er een webinar georganiseerd voor de bewoners van de woningen ten noorden van de Hollandsche IJssel.
Verder is er een klankbordgroep met de bedrijven in het gebied opgericht. Er zijn enkele bijeenkomsten met deze klankbordgroep georganiseerd. In het vervolg zullen meer bijeenkomsten gehouden worden. Verder is de Ondernemersvereniging Haastrecht geïnformeerd over het voorgenomen plan.
Op 7 april en 8 april 2021 zijn er twee webinars voor de omwonenden en bedrijven in het gebied georganiseerd.

7.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg En Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 14 april 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 21 vooroverleg- en inspraakreacties ingediend. In de Nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreactie (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlagen bij toelichting 23) zijn de reacties samengevat en van een gemeentelijke reacties voorzien.

7.3 Verslag Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 22 februari 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 17 zienswijzen ontvangen. In de Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlagen bij toelichting 24) zijn de zienswijzen samengevat en van gemeentelijke reacties voorzien.