KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Waarde - Archeologie 7
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Waterparagraaf
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Flora En Fauna
4.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Gebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing
Bijlage 2 Te Slopen/verwijderen Elementen Ijsseldijk Noord 407
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 3 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 4 Wateradvies
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

IJsseldijk-Noord 407, Ouderkerk aan den IJssel

Bestemmingsplan - gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 28-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan IJsseldijk-Noord 407, Ouderkerk aan den IJssel met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

Een gebouw dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd, en daarmee in directe verbinding staat en welk gebouw door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.

1.7 ander bouwwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning

beschikt.

1.9 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met (de kennis en de studie van) de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.12 bebouwingspercentage

Een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.13 bed & breakfast

Het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieu planologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.15 beroepsmatige activiteiten aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.16 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 cultuurhistorische waarden

Belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 graasdierbedrijf

Een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het beweiden van dieren zoals rundvee, schapen, geiten of grasverkoop.

1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.33 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.34 landschappelijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.35 onderkomen

Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken.

1.36 peil

  1. a. voor gebouwen op of langs een dijk:
    1. 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de kruin van een dijk grenzen of waarvan de voorgevel binnen een afstand van 3 meter uit de kruin van de dijk is gelegen: de hoogte van de kruin van de dijk;
    2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  2. b. voor gebouwen niet op of langs een dijk:
    1. 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van de kruin van die openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
    2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. c. voor andere bouwwerken:
    1. 1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

1.37 permanente bewoning

Gebruik aan woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen (Wet Brp), waaronder wordt verstaan:

  • het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  • het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokken niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.

1.38 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.39 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.

1.40 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. c. een seksautomatenhal;
  4. d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar; een escortbedrijf wordt niet onder seksinrichting verstaan.

1.41 vee

Alle dieren die door de mens worden gehouden, vetgemest of gefokt en die worden gebruikt voor de productie van voedsel (met inbegrip van vlees, melk en eieren), wol, bont, veren, huiden of enig ander product van dierlijke oorsprong.

1.42 volwaardig agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.

1.43 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.44 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.45 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bebouwde oppervlakte

Van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 aanvullende regels voor de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Bij de vaststelling van de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder buitenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren wordt de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. water;
  3. c. kleinschalige landschapselementen;
  4. d. behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen ecologische oevers;
  5. e. extensief recreatief medegebruik;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen, (ontsluitings)wegen en paden.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 1 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  3. c. erven, water en groenvoorzieningen;
  4. d. beroepsmatige activiteiten aan huis;
  5. e. parkeervoorzieningen.

alsmede voor:

  1. f. nevenactiviteiten, zoals vermeld in onderdeel A van de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Gebruik vrijkomende agrarische bebouwing', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bebouwing', met dien verstande dat uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van de bestaande bebouwing en opslag buiten de bebouwing niet is toegestaan.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan ingevolge art. 3.6 lid 1 sub d Wro nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een (zeer) hoge archeologische verwachting in verband met ontginningsassen en dijk- en polderlinten (inclusief dijk/kade), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 7

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de waterkering;
  2. b. waterhuishouding en waterstaat,

waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

10.2 Bestaande bebouwing

10.3 Nadere eisen

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.
  2. b. Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan worden in ieder geval aangemerkt:
    1. 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    4. 4. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
    5. 5. of het doen of laten uitvoeren van vorenstaande activiteiten.

11.2 Uitzonderingen strijdig gebruik

Het bepaalde in 11.1 onder b, is niet van toepassing op:

  1. a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  2. b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  3. c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor:

  1. a. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  2. b. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  3. c. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  4. d. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  5. e. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
  6. f. ten behoeve van woningsplitsing in hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, mits:
    1. 1. het hoofdgebouw een inhoud heeft die meer bedraagt dan 1.000 m³, en als gevolg van de woningsplitsing twee naar inhoud gelijkwaardige woningen ontstaan, dan wel twee woningen die ruimtelijk of bouwtechnisch een duidelijk gescheiden eenheid vormen;
    2. 2. er planologisch niet meer dan twee zelfstandige woningen ontstaan;
    3. 3. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan het gestelde in de Wet geluidhinder ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van de gesplitste woningen;
    4. 4. er niet eerder woningsplitsing heeft plaatsgevonden.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemeen afwegingskader flexibiliteitsbepalingen en omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.2 Voorrangsregels

13.3 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan IJsseldijk-Noord 407, Ouderkerk aan den IJssel.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel IJsseldijk-Noord 407 in Ouderkerk aan den IJssel ligt een agrarisch bouwblok van een voormalig veehouderijbedrijf. Binnen het bouwvlak zijn grondgebonden agrarische bedrijven met een bedrijfswoning toegestaan. De woning is aangeduid als karakteristieke bebouwing. De huidige eigenaar is geen agrariër. Hij is voornemens om met toepassing 'Regeling Vernieuwend Ondernemen 2013' van de voormalige gemeente Ouderkerk de volgende vervolgfuncties mogelijk te maken:

  1. 1. het splitsen van de boerderij in twee wooneenheden en het oprichten van een stalwoning;
  2. 2. het oprichten van een Bed & Breakfast in het voormalige melklokaal;
  3. 3. het realiseren van een opslagruimte voor kleinschalige agrarische bedrijfsactiviteiten;
  4. 4. het herinrichten van het terrein, waaronder het verwijderen van een kapschuur, de paardenbak, een gebouwtje op wielen en een groentekas, alsmede het schrappen van een agrarisch bouwvlak achter de Bakwetering.

Bij brief van 25 oktober 2018 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard de bereidheid uitgesproken hieraan medewerking te verlenen, zodat de weg vrij is voor het voorbereiden van het bestemmingsplan om de vervolgfuncties planologisch mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het bebouwingslint van de IJsseldijk-Noord in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. De ontsluiting op de IJsseldijk-Noord vindt plaats via inrit vanaf de rivierdijk. In het lint komen naast agrarische bedrijven ook woningen en niet agrarische functies voor. Aan weerszijde van het plangebied staan alleen maar woningen. Ten noorden van de weg ligt de uiterwaarde met aansluitend de Hollandsche IJssel. Het plangebied is gearceerd aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0001.png"Figuur 1: Situering omgeving plangebied (plangebied met rode lijn gearceerd aangeduid).

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan Raadsbesluit Gedeputeerde Staten Uitspraak Raad van State
"IJsseldijk Noord 2005" 13 december 2007 8 juli 2008 18 november 2009
"Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard" 29 januari 2019 n.v.t. n.v.t.

In het bestemmingsplan 'IJsseldijk-Noord 2005' heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarde' met een agrarisch bouwblok (AB). Het agrarisch bouwperceel heeft twee bouwvlakken die met een relatie aan elkaar zijn verbonden. Binnen het bouwvlak zijn grondgebonden agrarische bedrijven met een bedrijfswoning toegestaan. De woning is aangeduid als karakteristieke bebouwing. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.

Deze bestemmingen laten geen functiewijzigingen toe. Evenmin zijn hierin afwijkings- en/ of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Mitsdien is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'IJsseldijk Noord 2005'. Plangebied gearceerd met rood gestreepte omlijning.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0003.png"

Plangebied vanaf de IJsseldijk-Noord.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

Veenweide
Het grondgebied van de gemeente Krimpenerwaard ligt in het geheel in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandse IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de dijklinten c.q. kleinschalige linten in het veenweidegebied met bruggetjes en knotwilgen met daarachter de ruimte met sloten en weilanden.

Dijklint
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich achter het dijklint van de IJsseldijk-Noord ten noorden van het buurtschap Lageweg. Het bebouwingslint achter het dijklichaam van de Hollandsche IJssel kent een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de bebouwingslinten naar het open veenweidegebied.

Het plangebied ligt achter het dijklichaam met een agrarisch bouwvlak. Via de inrit vanaf de dijk staat de karakteristieke boerderij met hierachter het voormalige melklokaal met aansluitend een veestal. Tegenover de boerderij staan enkele schuren met een grote kapschuur. Ten oosten van de Bakwetering bevindt zich ook een bouwvlak. De vroegere bebouwing ten behoeve van een veehouderijbedrijf is inmiddels verwijderd. Dit deelgebied is in gebruik als weidegebied. Aan weerzijde van het agrarische bouwperceel staan woningen. Ten westen van de IJsseldijk-Noord ligt de uiterwaarde met aansluitend de Hollandsche IJssel. De bestaande situatie is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0004.png"

Figuur 3: Situatietekening bestaande toestand.

De karakteristieke boerderij. Voormalige schuur met hierachter de hooischuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0005.png"

Het voormalige melklokaal. Aansluitend de veestal.

2.2 Nieuwe Situatie

De inrichting van het plangebied wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie nagenoeg niet. De karakteristieke boerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden met een voor- en achterhuis. Het melklokaal wordt verbouwd tot een Bed & Breakfast met 2 kamers. De veestal blijft behouden voor het hobbymatig houden van maximaal 10 koeien. De bestaande schuur tegenover de boerderij wordt gewijzigd in een wooneenheid waarbij de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van de bebouwing wordt hersteld. Door sloop van de aangebouwde kas en het respecteren van de gevelopening kan hierin een karakteristieke schuurwoning worden gerealiseerd. De hierachter gelegen hoge hooischuur wordt verwijderd. Deze dissonant maakt plaats voor een tuin met gebiedseigen beplanting met een hoogstamboomgaard en aanvullend knotwilgen. De tuin kan tevens worden gebruikt door gasten van de Bed & Breakfast. Verder zal er een paardenbak worden verwijderd wat zal bijdragen aan een betere ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

Het bouwvlak ten oosten van de Bakwetering wordt geschrapt. Dit perceel wordt uitsluitend gebruikt voor het weiden van dieren. In figuur 4 is een tekening opgenomen van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0006.png"

Figuur 4: Nieuwe situatie.

2.3 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de IJsseldijk-Noord. De IJsseldijk-Noord is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom tussen Gouderak en Ouderkerk aan den IJssel. Op deze weg is de maximum snelheid 60 km/uur. Deze ontwikkeling zal ten opzichte van de bestaande planologische situatie geen extra verkeer aantrekken. De IJsseldijk-Noord heeft voldoende capaciteit om deze planontwikkeling op te vangen.

De woningen worden ontsloten via de aanwezige uitrit vanaf het dijklichaam. Gelet op het feit dat er sprake is van een bestaande uitrit en de intensiteit minimaal is, bestaan er geen verkeerskundige bezwaren tegen deze vervolgfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0007.png"

De IJsseldijk-Noord. De inrit naar het woonperceel.

Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Krimpenerwaard. Op 29 januari 2019 heeft de gemeenteraad het parapluplan Parkeren Krimpenerwaard vastgesteld. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2018 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 381). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 13.3, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan.

De parkeerkencijfers voor vrijstaande woningen zijn opgenomen in tabel 2.1. Een Bed & Breakfastvoorziening is niet opgenomen in de CROW 2018. In dit geval kan aansluiting worden gezocht bij de parkeerkencijfers voor een één-sterren hotel, zijnde een hotel dat slechts basisvoorzieningen biedt (vergelijkbaar met een Bed & Breakfast). Voor deze voorziening gelden de volgende parkeerkencijfers per 10 kamers: gemiddeld 4,5 pp in matig stedelijk gebied/ buitengebied. Omgerekend is dat 0,45 pp per kamer. Voor 2 kamers betekent dit dat afgerond 1 parkeerplaats aanwezig dient te zijn.

Tabel 2.1: Parkeerkencijfers.

Categorie matig stedelijk/ buitengebied parkeerkencijfer aandeel bezoekers
koop vrijstaand 2,4 (gemiddeld) 0,3 pp per woning (incl.)
1* hotel 4,5 (gemiddeld) per 10 kamers

De parkeerbehoefte kan volledig op eigen terrein worden gerealiseerd, omdat voldoende ruimte op het erf aanwezig is. Hierbij wordt rekening gehouden met de minimale maatvoering wat nodig is om gebruik van parkeerruimte mogelijk te maken. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 13.3 van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  1. 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  2. 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een hergebruik van (voormalige) agrarische bebouwing in nieuwe vervolgfuncties. De invulling van het plangebied met twee extra woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie voor hergebruik van voormalige agrarische bebouwing. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder, zodat een toetsing achterwege kan blijven.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De twee extra woningen zijn in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De IJsseldijk-Noord ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

Op de Laag van de Ondergrond (eerste laag) ligt het plangebied in komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland. Deze zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/ drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden. Het gebied achter de Bakwetering wordt gevormd door rivierklei en veen in een rivierdeltacomplex. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil herkenbaar houden tussen komgronden en oeverwallen.

In de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen maakt het gebied onderdeel van het veen(weide) landschap (figuur 5). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Voorts dragen ontwikkelingen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plangebied aan een rivierdijk van een dijklint. De rivierdijken zijn lijnvormige, herkenbare structuurdragers in het landschap met als primaire functie het keren van water. De dijken worden periodiek aangepast aan de dan geldende veiligheidsnormen. Met name in het veengebied is er sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Het doorgaand profiel van de dijk is een belangrijk uitgangspunt. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing. Indien mogelijk worden recreatieve routes gekoppeld aan het water en/of de dijk. Richtpunten zijn:

  • Het behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders.
  • Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. Het plangebied ligt aan een dijklint: de bebouwing staat op of tegen de dijk. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit maken een verdere onderverdeling in linten en bieden een handreiking voor het omgaan met nieuwe bebouwing ter plaatse. Richtpunten zijn onder andere:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Op de Laag van destedelijke occupatie is het plangebied niet specifiek benoemd. Het noordelijk gelegen bedrijventerrein is onderdeel van het bestaand stads- en dorpsgebied (figuur 5) In de Laag van beleving is het plan ook niet specifiek genoemd. De tegenover de IJsseldijk-Noord gelegen Uiterwaarden maken onderdeel uit van bestaand natuurgebied.

Toetsing aan kwaliteitskaarten
Dit bestemmingsplan maakt vervolgfuncties mogelijk van een agrarisch bedrijf naar Wonen met de 'specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bebouwing' waarbij de bestaande bebouwing een passende vervolgfunctie krijgt zonder dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. Sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling. Dergelijke vervolgfuncties zijn al eerder mogelijk gemaakt in het buitengebied van de Krimpenerwaard. Dit bestemmingsplan tast de richtpunten niet aan.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De omzetting van agrarische- naar woondoeleinden van een voormalig agrarisch bouwperceel met behoud van de karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle boerderij is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid. De richtpunten uit het provinciale omgevingsbeleid worden niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0008.png"Figuur 5: Links uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen en rechts Laag van de stedelijke occupatie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een vervolgfuncties mogelijk van een agrarisch bouwperceel naar wonen met de 'specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bebouwing' zonder dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd.

Voor wat betreft het toevoegen van twee woningen wordt het volgende opgemerkt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee (extra) woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze functiewijziging overigens goed inpasbaar, omdat verrommeling wordt tegengegaan en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijft behouden met passende vervolgfuncties.


Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied'. Er vindt alleen een bestemmingswijziging plaats naar passende vervolgfuncties zonder dat er bebouwing en bouwwerken worden toegevoegd binnen bestaande structuren/ linten. Het lint blijft in stand. Bestaande doorzichten blijven behouden. De richtpunten zijn niet in het geding.
Op kaart 14 (Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën) van de Omgevingsverordening ligt het plangebied ten zuiden van het Natuurnetwerk Nederland (figuur 6). Op de kaart 7 (Natuurnetwerk Nederland, bestaande en nieuwe natuur) van de Omgevingsverordening ligt dat gebied in het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied zelf ligt hierbuiten.

Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in een functiewijziging van agrarische- naar woondoeleinden zonder dat bebouwing wordt toegevoegd. Het agrarische bouwvlak ten oosten van de Bakwetering wordt geschrapt, zodat hier geen bebouwing meer mogelijk is. Bestaande zichtlijnen worden hierdoor behouden c.q. hersteld. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit past. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0009.png"Figuur 6: Links uitsnede Kaart 16 NNN en strategische reservering natuur (Omgevingsvisie) en rechts Kaart 14 Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (Omgevingsverordening).


Conclusie
De ruimtelijke- en beeldkwaliteit blijven ongewijzigd bij een omzetting van een agrarisch bouwperceel naar wonen met ondergeschikte nevenfuncties in de bestaande voormalige agrarische bebouwing. De provinciale belangen zijn niet in het geding. De kavelstructuur en het slotenpatroon worden niet aangetast. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen), lid 2 en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit). Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld dat zelfbindend is. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. De rand langs de Hollandsche IJssel heeft een diepe opstrekkende verkaveling vanaf de rivierdijk, maar de openheid is meer onderverdeeld dan langs de Lek. Blokboezems haaks op de rivier zorgen samen met beplante tiendwegen en kades voor een karakteristiek patroon in het landschap.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaarten 'Onderscheidend rivierengebied', 'Dorpen en linten' en 'Kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Deze worden hieronder beschreven.

Deelgebied 'Onderscheidend rivierengebied'
Het plangebied bevindt zich achter de rivierdijk in het deelgebied 'Onderscheidend rivierengebied'. Het rivierenlandschap staat in Zuid-Holland onder grote invloed van de getijden van de zee, maar ligt voor een deel ook in het veenlandschap. De veenweide loopt tot aan de dijken. De dijken met dichte lintbebouwing vormen een sterke ruimtelijke begrenzing en een groot contrast met het open veenweidegebied. Langs de Hollandsche IJssel liggen buitendijkse gebieden op de plekken van voormalige kleiwinningen, zogenoemde zellingen. Naast natuurgebieden zijn er ook opgehoogde terreinen met (bedrijfs) bebouwing in het buitendijkse gebied. Ambities voor de rivierdijken zijn onder andere:

  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de rivierdijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het rivierengebied.
  • Versterken van het doorgaand profiel van de dijk. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.
  • Behoud van belangrijke doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende (veenweide)landschap.

De dijk van de Hollandsche IJssel heeft een smalle verschijningsvorm met steile taluds en veel bochten. Over de gehele lengte ligt de weg boven op de dijk, aan de kant van de Krimpenerwaard gevolgd door een doorgaand bebouwingslint aan de voet van de dijk. Door opeenvolgende, deels zeer recente, dijkversterkingen zijn dijk en aangrenzende bebouwing steeds meer met elkaar vervlochten geraakt. Er is beperkte ruimte voor verdere noodzakelijke dijkversterking. Aanvullende ambitie zijn onder andere:

  • Bij nieuwbouw of herontwikkeling langs de dijk rekening houden met de ruimtelijke impact aan de overkant en vanaf het water.
  • Herkenbaar houden karakteristiek dwarsprofiel van de dijk en aanhechting bebouwing aan de dijk.
  • Op- en afritten zijn ondergeschikt aan de continuïteit van de dijk.

Dijklint met bakwetering
Langs grote delen van het dijklint van de Hollandsche IJssel ligt vlak achter de bebouwing een wetering. Deze bakwetering vormde oorspronkelijk de begrenzing tussen dijklint en achterliggende veenweidegebied. Op de smalle strook tussen dijk en wetering staat de bebouwing dicht tegen de dijk aan en vlak naast elkaar. De poldersloten eindigen aan de achterweteringen. Recente bedrijfsuitbreidingen zijn over de wetering ‘gesprongen’, daardoor is er een overgangszone tussen lint en

veenweide ontstaan. Aanvullende ambities zijn:

  • Contrast van het doorgaande dijklint en open veenweidegebied beleefbaar houden.
  • Herkenbaar houden van de karakteristieke opeenvolging van dijk, bebouwing tegen de dijk aan en de bakwetering op enige afstand.
  • Behoud van smalle doorzichten naar het achterland.
  • Nieuwe uitbreiding over de bakwetering vormt ruimtelijk geen onderdeel van het dijklint: voldoende afstand tot het lint en wetering zichtbaar houden.

Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De bestaande bebouwing ligt tussen de rivierdijk en Bakwetering aan een aaneengesloten lint langs de dijk. Een overbodig geworden hooischuur wordt gesloopt. De overige bebouwing blijft in stand met deels nieuwe functies in de bestaande bebouwing. Het bouwvlak achter de Bakwetering verdwijnt. Hierdoor krijgt dit deelgebied een ruimtelijke kwaliteitsimpuls.

Het contrast tussen het verdichte dijklint en open veenweidegebied blijft beleefbaar, omdat er geen uitbreiding van de bedrijfsbebouwing plaatsvindt. Doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de dijk blijven hierdoor behouden. De bebouwing staat met ‘het gezicht’ naar de dijk, waarbij de bijgebouwen achter de woningen staan. Per saldo is er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het contrast tussen het verdichte dijklint en het open veenweidegebied blijft hierdoor beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.


Conclusie
De vervolgfuncties zijn in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie K5

Op 2 juli 2009 is de Structuurvisie K5 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De visie op hoofdlijnen luidt als volgt:

'Belangrijke structuurdragers voor de ruimtelijke ontwikkeling zijn de bodemsamenstelling, het watersysteem, het landschap, de infrastructuur en het kernenpatroon. Deze vormen samen het ruimtelijk raamwerk voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied: ruimtebeslag voor stedelijke functies, landbouw, recreatie, natuurontwikkeling, wateropgaven en wegenaanleg.'

De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten voor wat betreft de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied zijn:

  • Het behouden en versterken van de sociaaleconomische vitaliteit.
  • Het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten: vooral het patroon van dijken en linten en het karakteristieke waterrijke slagenlandschap nemen daarin een belangrijke plaats in.

Voor de agrarische sector als economische pijler en vernieuwend ondernemerschap is het volgende relevante uitgangspunt van toepassing. Ruimte bieden voor verbrede landbouw en vernieuwend ondernemerschap, waarbij in beginsel gebruik wordt gemaakt van bestaande opstallen.

Voor de instandhouding ruimtelijke kwaliteit dijken en linten geldt dat de ruimtelijke kwaliteiten van dijken en linten, de aanwezige karakteristieke bebouwing en de doorzichten op het landschap worden gewaarborgd. Bestaande opstallen kunnen onder bepaalde voorwaarden en in voorkomende gevallen worden gebruikt en/of verbouwd voor vernieuwend ondernemerschap en/of een woonfunctie. Als voorwaarden gelden:

  • geen onevenredige belasting van de verkeersafwikkeling;
  • geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsuitoefening;
  • waarborgen van monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Conclusie
In het Ruimtelijk Ontwikkelingsbeeld ligt het plangebied in het 'Agrarisch gebied met behoud van landschaps- en natuurwaarden' (figuur 7). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming, omdat initiatiefnemer door vernieuwend ondernemerschap alleen gebruik maakt van vervolgfuncties in bestaande voormalige agrarische bebouwing zonder dat uitbreiding hiervan plaatsvindt. Ook is er geen sprake van onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
De karakteristieke boerderij blijft behouden. In de directe nabijheid liggen verder geen agrarische bedrijven die door deze vervolgfuncties worden beperkt. Bovendien wordt het agrarisch bouwvlak achter de Bakwetering geschrapt. Hierdoor blijft de landschapskarakteristiek behouden. De openheid, het kavel- en slotenpatroon worden voorts niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede ruimtelijk ontwikkelingsbeeld.

3.3.2 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Krimpenerwaard
De Krimpenerwaard ligt tussen de Hollandse IJssel en de Lek en is op een aantal punten fysiek bereikbaar vanuit de omliggende gemeenten in Midden-Holland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. Het heeft een groen karakter en wordt gekenmerkt door een vooral dorps en landelijk woonmilieu.
Conclusie
Er worden twee woningen toegevoegd in de dure koopsector. Dit levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Krimpenerwaard. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (twee woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Ouderkerk 2030'

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Ouderkerk heeft op 25 oktober 2012 de structuurvisie “Ouderkerk 2030” vastgesteld. De structuurvisie speelt in op visies van onder meer rijk, provincie, Hoogheemraadschap, Zuid-Hollands landschap en de K5-gemeenten. Alle instanties streven naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van Ouderkerk. De 'Dorpsvisie Ouderkerk aan den IJssel en Lageweg' (2007) en de dorpsvisie “Gouderak” vormen het fundament voor deze visie.
De structuurvisie is leidend voor het eigen beleid en vormt het toetsingskader voor ontwikkelingen. De structuurvisie is in essentie een ruimtelijk plan, maar geeft de samenhang met economisch, ecologisch of sociaal-maatschappelijk beleid aan. De structuurvisie schetst vanuit deze brede invalshoek het beeld van hoe Ouderkerk er op lange termijn, in 2030, uitziet. De gemeente streeft de volgende zeven doelen na:

  1. a. behoud en versterking van het karakter van Groene Hartgemeente;
  2. b. bijdragen in de ontwikkeling van Krimpenerwaard tot vitale regio. Verwezenlijken projecten die van betekenis zijn voor de gehele regio en daarmee ook een gemeentegrens overstijgend karakter hebben;
  3. c. zorgdragen voor economische en maatschappelijke vitaliteit van de dorpen mede als gevolg en ter compensatie van transformaties van het landelijk gebied;
  4. d. zo lang mogelijk behoud van het inwonertal 8.150 inwoners (januari 2010). Krimp van de omvang van de bevolking zal op lange termijn optreden. Het gemeentelijk beleid kan de effecten van krimp ondervangen door op korte en middellange termijn de aanwezige ontwikkelingspotenties te benutten;
  5. e. verbetering van de externe bereikbaarheid van Gouderak, voorkomen van mogelijke extra verkeersoverlast op dijken in Ouderkerk als gevolg van de openstelling van de Zuidwestelijke Randweg van Gouda en het opheffen van verkeersconflicten in en rond Ouderkerk a/d IJssel;
  6. f. de ontwikkelingspotenties dienen mede te worden ingezet om noodzakelijke en/of wenselijke structurele verbeteringsmaatregelen financieel en praktisch te kunnen uitvoeren;
  7. g. geen vergaande verdichting van de dorpen, waardoor kwaliteit van het bestaande woon- en leefmilieu onder druk komt te staan.

Vrijkomende agrarische bebouwing
Bij hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing wordt behoud van de economische functie van het buitengebied nagestreefd. Het beleid richt zich op:

  • versterken van de leefbaarheid;
  • behoud van cultuurhistorische waarden;
  • voorkomen van kapitaalvernietiging.

De omgevingskwaliteit vormt de basis voor de afweging om activiteiten wel of niet toe te staan. In eerste instantie gaat de voorkeur voor hergebruik uit naar aan het buitengebied gebonden functies èn functies die bijdragen aan de economische draagkracht en de leefbaarheid van het buitengebied. Als laatste wordt gestreefd naar het toelaten van gebiedsvreemde functies.

Conclusie
In de verouderde bedrijfsbebouwing was een veehouderij gevestigd. Het hergebruik ten behoeve van vervolgfuncties in de vorm van een extra wooneenheid in de karakteristieke boerderij, een Bed & Breakfast in het voormalige melklokaal, het hobbymatige houden van enkele koeien in de veestal en een woning in een voormalige schuur is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie, omdat sprake is van plattelandsvernieuwing, waarbij de leefbaarheid en vitaliteit worden hersteld. Voorts blijven de cultuurhistorische waarden behouden. Daarbij komt dat kapitaalvernietiging wordt tegengegaan, omdat gebruik wordt gemaakt van de bestaande gebouwen. De vervolgfuncties zijn in overeenstemming met de hiervoor genoemde beleidsopgaven van de structuurvisie.

3.4.2 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.

De IJsseldijk-Noord maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.

Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Hollandsche IJssel (gebied 2B). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk in bestaande bebouwing.

Conclusie
Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. Aanvragen omgevingsvergunning zullen te zijner tijd om advies worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.

3.4.3 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 4.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.


Duurzame gemeente
In de door de gemeenteraad van Krimpenerwaard op 9 mei 2017 vastgestelde 'Woonvisie gemeente Krimpenerwaard; kerngericht!' is tevens aandacht besteed aan duurzaamheid. Als gemeente wil zij de lat van verduurzamen hoog leggen. Als landelijke gemeente gaat zij een stevige bijdrage leveren aan een verstandig klimaatbeleid. De gemeente beseft dat rond 2050 het aardgas zo'n beetje op zal zijn en dat zij daarom vanaf heden moet toewerken naar een energieneutrale woningvoorraad die niet langer met aardgas verwarmd hoeft te worden. Zij wil een duurzame ontwikkeling stimuleren door ook in te zetten op energiezuinige woningen en energiebesparing.

Specifiek
De nieuwe stalwoning wordt bijna energieneutraal gebouwd. Zo krijgt de woning geen aardgasaansluiting. Voorts wordt onderzocht om zonnecollectoren op het dak te plaatsen. Bovendien wordt beoogd een tal van duurzame maatregelen op te nemen om het milieu te ontlasten, zoals beperking van watergebruik en toepassing van circulair materiaalgebruik. Ook is er aandacht voor de gezondheid door onder andere geluidwering, luchtkwaliteit en thermisch comfort. Bij uitwerking van het bouwplan tot splitsing van de bestaande woonboerderij in twee wooneenheden zal in de bouwaanvraag worden opgenomen welke maatregelen op het gebied van duurzaamheid worden uitgevoerd.

Conclusie
De nieuwe stalwoning wordt duurzaam gebouwd. De woning wordt bijna energienetraal gebouwd. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Ten behoeve hiervan heeft het rijk eerder aan de provincies gevraagd om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Dit provinciale kader moet vastleggen welke randvoorwaarden den provincie hanteert inzake:

  • de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing;
  • de mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte-voor-ruimte) en;
  • de mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied, water, landschap en/of recreatie.

Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in het buitengebied. In dit bestemmingsplan wordt een vervolgfunctie naar wonen met ondergeschikte nevenactiviteiten mogelijk gemaakt zonder dat de bebouwing toeneemt. Bovendien wordt een deel van het agrarisch bouwvlak geschrapt. Hiermee wordt verrommeling tegengegaan. De woonbebouwing blijft binnen het bestaande bouwperceel en past qua aard en schaal bij wat er al is op de locatie. De ruimtelijke kwaliteit in het veenweidegebied blijft dan ook tenminste gelijk. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan en een functiewijziging mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 6.9, lid 1 (ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De vervolgfunctie past op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in vervolgfuncties door twee woningen toe te voegen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3. De vervolgfuncties liggen evenmin binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 4.4.

Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Aan de IJsseldijk-Noord komen in de directe omgeving naast woningen ook verderop agrarische bedrijven en niet-agrarische functies voor. Voorts ligt het plangebied aan een gebiedsontsluitingsweg tussen Ouderkerk aan den IJssel en Gouda. Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Binnen een straal van 100 meter zijn geen veehouderijbedrijven gevestigd. Ten noorden van het plangebied ligt aan de overzijde van de weg een bedrijventerrein, waarin bedrijven in milieucategorie 3 zijn toegestaan met een richtafstand van 50 m. De afstand tussen de bestaande boerderij en dit bedrijventerrein is meer dan 60 m. Bovendien liggen er al op kortere afstand woningen die maatgevend zijn voor de bedrijven, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen de beoogde opvolgfuncties aan de IJsseldijk-Noord 407 in Ouderkerk aan de IJssel.

Artikel 3.111 Activiteitenbesluit milieubeheer

Op grond van artikel 3.111, lid 2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden er geen afstandseisen voor geur bij inrichtingen waar minder dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden.

In de voormalige veestal achter de boerderij en het melklokaal worden door initiatiefnemer maximaal 10 koeien hobbymatig gehouden. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de veestal is meer dan 10 m. Vanuit milieuzonering bestaan hiertegen geen belemmeringen.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader
|wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de IJsseldijk-Noord en Lageweg. Op deze wegen is de maximum snelheid 60 km/h. De wegen zijn buitenstedelijk en hebben een zonebreedte van 250 m. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en twee nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden. Indien de berekende belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 30 november 2020, referentie 05226-49394-03, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden ten gevolge van de IJsseldijk-Noord wordt overschreden voor alleen de splitsingswoning. De maximale waarde bedraagt 49 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Er wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB voor wegverkeerslawaai.
Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbesluit. Voor de nieuwe stalwoning zijn geen hogere waarden nodig.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor de splitsingswoning nog onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woning. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 4.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er vanuit industrielawaai geen beperkingen zijn. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Railverkeerslawaai
De planontwikkeling ligt buiten een onderzoekszone van een spoorlijn, zodat er vanuit railverkeerslawaai geen beperkingen zijn.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen voor de splitsingswoning. Met het ontwerpbestemmingsplan heeft ook een ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder ter inzage gelegen. Over dit ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend. Het besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 2.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 10 juli 2019, projectcode 19021HAO, Bijlage 3). Uit de resultaten kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Op basis van onderzoek geldt dat er op de locatie in het verleden bodembedreigende activiteiten aanwezig zijn geweest. Ter hoogte van het voormalige ‘melklokaal’ (de toekomstige B&B-locatie) heeft een tankje gestaan. De huidige bebouwing van de boerderij en de om te vormen 3e woning hebben een betonvloer; hier zal een woonbestemming komen op dezelfde oppervlakte. Verder geldt dat de asbestdaken van meerdere gebouwen reeds zijn vervangen. De aanwezigheid van dakgoten in de oude situatie is niet bekend. De grootste bebouwing (ligboxenstal) heeft nog een asbestdak (1988) en zal gehandhaafd blijven. Deze valt overigens buiten de nieuwbouwlocatie(s). De verhardingen op het terrein vormen een beperking voor een uit te voeren bodemonderzoek ter hoogte van het hoofdpad (asfalt op beton) maar deze verharding blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd.
Verder geldt dat de locatie gelegen is in een zone ‘diffuse spoed’, zoals aangegeven door de ODMH, waarbij verkennend bodemonderzoek nodig is indien sprake is van de aanvraag omgevingsvergunning. Aanbevolen wordt een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform NEN-5740 (milieuhygiënisch) en NEN-5707 (asbest in grond) met een onderzoeksstrategie “verdacht heterogeen” en in overleg met partijen (o.a. Omgevingsdienst) de exacte onderzoeksgrenzen hierbij vast te stellen aangezien een groot deel van de locatie buiten de herinrichting valt. Het voormalige tankje zal als aandachtspunt worden meegenomen.

Conclusie
Op basis van het historisch vooronderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is niet zondermeer geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning zal een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN5740 worden opgesteld. Het onderzoek zal ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Initiatiefnemer zal voor een eventuele bodemsanering voldoende budget reserveren. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Ten behoeve hiervan is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2017 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties en EC-concentratie langs de IJsseldijk-Noord. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Project is NIBM
Het plan omvat het realiseren van twee woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
De twee woningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een onderzoek naar luchtkwaliteit achterwege kan blijven. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit overigens in het plangebied aan de grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de op circa 185 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen Hollandsche IJssel als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen GR verantwoording nodig is. Evenmin geldt hier een plasbrandaandachtsgebied. De IJssel vormt derhalve geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten oosten van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie: een leiding (A803) met een diameter van 48 inch en een druk van circa 80 bar met een inventarisatieafstand van 580 m. De dichtstbijzijnde woning in het plangebied ligt op 730 m afstand, zodat er voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.

Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in de ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring Lopiker- en Krimpenerwaard, waardoor grote aantallen inwoners en vee geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring Lopiker- en Krimpenerwaard en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak aan de kant van de IJssel. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampbestrijdingsplan '(Dreiging) dijkdoorbraak Lopiker- en Krimpenerwaard Dijkring 15' opgesteld wat de mogelijke dijkdoorbraken, algemene en ondersteunende processen, bron en effectbestrijding, geneeskundige hulpverlening, rechtsorde en verkeer en bevolkingszorg beschrijft.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.
afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0011.png"Figuur 8: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).

Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2018 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van Niet Gesprongen explosieven (NGE) voor het grondgebied van de gemeente. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Beleid Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.2.3 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

4.2.4 Waterparagraaf

Waterhuishoudkundige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder de Nesse. Ten zuiden en oosten van het plangebied ligt de Bakwetering. Dit betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. De overige sloten betreffen overige watergangen. Binnen twee meter hiervan is geen bebouwing toegestaan. In het plangebied vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats. De beschermingszones worden in acht genomen. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 9.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de kernzone van een waterkering langs de IJsseldijk-Noord, zoals opgenomen in de Legger van de primaire waterkeringen van het Hoogheemraadschap. Deze zone wordt voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zodat de waterstaatkundige belangen worden beschermd. De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied, omdat er geen uitbreiding van bebouwing plaatsvindt.

Toekomstige situatie
Onderhavig plangebied bestaat uit een bestemmingsvlak voor een agrarisch bedrijf. Er is uitsluitend sprake van een bestemmingswijziging naar wonen. Er wordt een hooischuur gesloopt en enkele aanbouwen van een schuur die tot woning wordt verbouwd. De omzetting gaat niet gepaard met extra bebouwing of verharding. Per saldo blijft het verhard oppervlak gelijk. Dit betekent dat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.


Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de (nieuwe) woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de woningen wordt op het oppervlaktewater geloosd. Afvalwater is aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.

Conclusie
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 11 december 2019 (dossiercode 20191211-40-22044) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen waterstaatkundige belangen zijn. Het wateradvies is opgenomen in Bijlage 4. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0012.png"Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewatersystemen.

Conclusie
De Watertoets is kort doorlopen via De Watertoets.nl. Op 11 december 2019 heeft het hoogheemraadschap een positief wateradvies gegeven. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in het bebouwd gedeelte een grote trefkans op archeologische sporen is van 0--5 m onder maaiveld (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0013.png"Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied zwart gestreept omlijnd aangeduid).

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 11) heeft de lintbebouwing een hoge trefkans met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 3', waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv en een plangebied groter dan 100 m². In oostelijke gedeelte (aan weerszijde van de Bakwetering) is het plangebied aangemerkt als 'Waarde - Archeologie 2', waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv en een plangebied groter dan 50 m². In het meest westelijke gedeelte ligt nog een kleine strook met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' met een onderzoekeis van een plangebied groter dan 10.000 m².

Een archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten, omdat er in het plangebied geen grondingrepen plaatsvinden. Om de archeologische waarden te beschermen worden in het plangebied de betreffende dubbelbestemmingen opgenomen.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van toekomstig grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0014.png"Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidskaart.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

De boerderijwoning met twee gemetselde schuren heeft cultuurhistorische waarde. De bebouwing is echter niet aangemerkt als gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument. Om de bestaande cultuurhistorische waarde van deze boerderij te handhaven wordt het hoofdgebouw op de plankaart aangeduid als 'karakteristiek'. Het melklokaal en de schuur tegenover de boerderij worden zodanig verbouwd dat cultuurhistorisch waardevolle elementen worden hersteld en behouden. Om die reden krijgen deze twee gebouwen ook de aanduiding 'Karakteristiek'. De overige bebouwing heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.

4.4 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Boezems Kinderdijk' ligt 7,1 km zuidelijker. In zuidoostelijke richting ligt op circa 10,9 km de 'Donkse Laagten'. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 10,1 km ten noordoosten van het plangebied. Sprake is alleen van vervolgfuncties zonder dat bebouwing wordt toegevoegd, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze vervolgfuncties. Het dichtstbijzijnde NNN ligt op 250 m van het plangebied (figuur 12). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2008BG045-VG01_0015.png"

Figuur 12: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

Stikstofdepositie
In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van 2 woningen in het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich op 7,1 km afstand. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt 10,1 km ten noorden van het plangebied; het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt 10,9 km ten zuidoosten van het plangebied. Deze drie gebieden zijn niet stikstofgevoelig, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.

Op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) is er bij de bouw tot vijf woningen geen effect op Natura2000 gebieden op meer dan 4.000 meter in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 7,1 km. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

Kort samengevat:

  • In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

4.4.1 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van januari 2021, projectnummer 21A006, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Er is geen sprake van stikstofemissie, omdat dit een functiewijziging betreft waarbij geen sprake is van bouwactiviteiten of meer verkeersaantrekkende werking (zoals omzetten bedrijfswoning in burgerwoning).
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/ -verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Flora Nee
Algemeen Voor de beschermde soorten Bunzing, Egel, Hermelijn en Wezel, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Vogels Nee
Vissen Nee
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee


Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Het is gewenst natuur-inclusief te bouwen en een aantal vleermuiskasten op te hangen. Zo kunnen er op een aantal plekken vleermuiskasten worden bevestigd. De eigenaar staat hiervoor open.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen zal rekening worden gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen.

4.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met Waarden
De achter de Bakwetering gelegen gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen, waarbij het agrarisch bouwvlak is geschrapt. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden primair gebruikt voor de uitoefening van de grondgebonden veehouderij. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is daarom niet toegestaan.

Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor het landschap en/of de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Artikel 4 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Het voormalige agrarische bedrijf heeft voorts de aanduiding sba-vab (specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bebouwing). Voorts hebben de beschermenswaardige boerderij op nummer 407, het voormalige melklokaal/sopstal (thans Bed & Breakfast) en de nieuwe woning in de voormalige schuur de aanduiding ‘karakteristiek’ om de cultuurhistorische waarden te beschermen.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden.
Naast een regeling voor het voormalige melklokaal en de voormalige agrarische bedrijfsopstal is voor bijbehorende bouwwerken binnen de woonbestemming zoals aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning maximaal 50 m² per woning toegestaan. Onder voorwaarden mogen bij woningen paardenbakken, zwembaden en tennisbanen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is bij recht de uitoefening van een beroep aan huis mogelijk, tot maximaal 40% van de oppervlakte van de bebouwing (woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen) tot een maximum van 50 m². Belangrijke voorwaarden zijn dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, er geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag optreden. Via een afwijking onder voorwaarden is ook een bedrijf aan huis mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 30% van de bebouwing tot een maximum van 30 m². De voorwaarden zijn gelijk aan die voor het uitoefenen van een beroep aan huis.

Voor de woonbestemming met aanduiding ‘sba-vab’ is het beleid van de gemeente enerzijds gericht op hergebruik van bestaande gebouwen en anderzijds op ontstening. Om recht te doen aan beide doelen is met betrekking tot de bouw- en gebruiksregels het volgende vastgelegd:

  • Bij de bestemming Wonen met aanduiding ‘sba-vab’ mogen alle bestaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van diverse functies. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in functies die bij recht zijn toegestaan en functies waarvoor onder voorwaarden ontheffing kan worden verleend.

Ten behoeve van de te verwijderen bebouwing en paardenbak in het plangebied is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe strekt dat deze elementen verwijderd moeten zijn voordat de woning in de voormalige karakteristieke schuur als zodanig in gebruik mag worden genomen.

Artikel 5, 6 en 7 Waarde - Archeologie 2, 3 en 7
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden. Hiervoor zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel. Voor het meest oostelijke gedeelte geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7'.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Voor het bebouwingslint langs de IJsseldijk-Noord geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, tenzij advies is ingewonnen bij het hoogheemraadschap.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 13 Overige regels
In lid 13.1 is een algemeen afwegingskader voor het toepassen van flexibiliteitsbepalingen en verlenen van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hieraan dient getoetst te worden bij aanvragen om binnenplanse afwijkingen en aanvragen om omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In artikel 13.2 is geregeld dat bij strijdigheid van de drie in het plan opgenomen dubbelbestemmingen een grotere prioriteit wordt gegeven aan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' dan de dubbelbestemming voor 'Waarde - Archeologie 3'.

In artikel 13.3 zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 381 (december 2018). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De gemeentelijke kosten worden verhaald via de leges. Daarnaast wordt een planschadeovereenkomst met initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Naar aanleiding daarvan hebben Gedeputeerde Staten geen aanleiding gezien te reageren op het plan, omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard hebben in het kader van het vooroverleg aangegeven te kunnen instemmen met het plan, omdat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem. Wel is verzocht de verbeelding voor wat betreft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' in overeenstemming te brengen met de actuele Legger. De verbeelding is op dit punt aangepast.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 31 maart 2021 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Gebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Bijlage 1 Gebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Bijlage 2 Te Slopen/verwijderen Elementen Ijsseldijk Noord 407

Bijlage 2 Te slopen/verwijderen elementen IJsseldijk Noord 407

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 2 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 3 Historisch Vooronderzoek Bodem

Bijlage 3 Historisch vooronderzoek bodem

Bijlage 4 Wateradvies

Bijlage 4 Wateradvies

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek