West-Vlisterdijk 64, Vlist
Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard
Vastgesteld op 08-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan West-Vlisterdijk 64, Vlist met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2011BG011-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een gebouw dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd, en daarmee in directe verbinding staat en welk gebouw door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf, dat qua karakter thuishoort in het landelijk gebied, dan wel een functionele binding heeft met het landelijk gebied.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.
1.8 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met (de kennis en de studie van) de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
beroepsmatige activiteiten aan huis:
1.11 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.12 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.13 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 cultuurhistorische waarden
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 extensief recreatief medegebruik
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën, paardrijden en natuurobservatie.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 graasdierbedrijf
een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het beweiden van dieren zoals rundvee, schapen, geiten of grasverkoop.
1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.29 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.30 kwetsbaar object
kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.31 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
1.32 moestuin
een tuin waar groenten en andere (eetbare) planten worden verbouwd voor niet-commerciële doeleinden;
1.33 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.34 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.
1.35 peil
- a. voor gebouwen op of langs een dijk:
- 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de kruin van een dijk grenzen of waarvan de voorgevel binnen een afstand van 3 meter uit de kruin van de dijk is gelegen: de hoogte van de kruin van de dijk;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- b. voor gebouwen niet op of langs een dijk:
- 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van de kruin van die openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. voor andere bouwwerken:
- 1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.36 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.
1.37 tuinbouw
het telen van groenten, tuinvruchten en tuinbouwzaden.
1.38 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.39 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 aanvullende regels voor de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Bij de vaststelling van de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder buitenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren wordt de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk gemeten.
2.8 de bebouwde oppervlakte
Van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de oppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld.
2.9 de bedrijfsvloeroppervlakte
Wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.
2.10 de verkoopvloeroppervlakte
Wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumenten (AMK-terreinen), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een (zeer) hoge archeologische verwachting in verband met ontginningsassen en dijk- en polderlinten (inclusief dijk/kade), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 7
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een lage archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het 'dorpsgezicht Vlist (inclusief Bonrepas)' in verband met de volgende waarden:
- a. de ruimtelijke structuur van het dorp met de langsliggende polderkaden en de haaks daarop-staande verkaveling, in samenhang met de aard en de schaal van de bebouwing en de sterk naar voren tredende ruimtelijk-functionele relatie met het open buitengebied;
- b. het niveauverschil tussen de hooggelegen polderkaden met aangrenzende bebouwing die gemiddeld op circa 0,2 meter -N.A.P. liggen, en het omliggende land dat duidelijk lager is gelegen met aanzienlijke niveauverschillen per polder;
- c. de groepering van agrarische bebouwing op het kavel, over het algemeen in de lengte as van de kavelrichting, dus met de nokrichting loodrecht op de weg;
- d. de relatieve beslotenheid van de bebouwingsstrook (met name in de zomer) langs de Vlist en de openheid van het daarop aansluitende agrarische gebied;
- e. een open polderlandschap met overwegend wei- en hooiland, doorsneden door talrijke sloten die loodrecht op de Vlist staan en onderling verbonden zijn door weteringen;
- f. een gevarieerd open-gesloten beeld van de kleinschalige bebouwingsstrook door de afwisseling van oeverbeplanting, gebouwen-groepen en tot de weg doorlopende open kavels;
waarbij de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
8.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- a. uitbreiding van gebouwen en andere bouwwerken alsmede het oprichten van nieuwe gebouwen en andere bouwwerken is niet toegestaan;
- b. de uitwendige hoofdvorm van bestaande bebouwing, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling, zoals deze was op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dient gehandhaafd te worden.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
9.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijden bouwgrenzen
11.2 Bestaande bebouwing
11.3 Nadere eisen
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.
- b. Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan worden in ieder geval aangemerkt:
- 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- 4. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
- 5. of het doen of laten uitvoeren van vorenstaande activiteiten.
12.2 Uitzonderingen strijdig gebruik
Het bepaalde in 12.1 onder b is niet van toepassing op:
- a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
- b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
- c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Monumenten
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en dient bij het bouwen, voor zover van toepassing, de Erfgoedwet in acht genomen te worden.
13.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor:
- a. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
- b. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
- c. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
- d. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
- e. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
15.1 Wijzigingsprocedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
15.2 Procedure voor nadere eis
Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Parkeren
16.2 Beleidsregels
Het bevoegd gezag past artikel 16.1 toe met inachtneming van de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s) of door haar nadien vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 17.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 17.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 17.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 17.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'West-Vlisterdijk 64, Vlist'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Aan de West-Vlisterdijk 64 nabij de kern Vlist staat de rijksmonumentale boerderij 'Tot hier an toe'. De boerderij maakt onderdeel uit van een voormalig agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer heeft het voornemen de locatie te ontwikkelen tot een woonlocatie met in totaal 11 woningen: de bestaande boerderijwoning en 10 nieuwe woningen, grotendeels in de bestaande gebouwen. De gemeente wil medewerking verlenen aan het plan, mede omdat er binnen de kern Vlist vrijwel geen mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van nieuwe woningen. Enkele opstallen en voorzieningen zoals de paardenbak en sleufsilo's zullen worden gesloopt. Het plan levert een belangrijke ruimtelijke kwaliteitswinst en voorziet in de woningbehoefte van de nabijgelegen kern Vlist.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de West-Vlisterdijk 64, ten zuiden van de kern Vlist. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de West-Vlisterdijk 64 in het open veenweidegebied van de gemeente Krimpenerwaard, niet ver ten zuiden van de kern Vlist. De West-Vlisterdijk is de westelijke dijkweg van de Vlist. Langs de dijk ligt een bebouwingslint van woningen en enkele (agrarische) bedrijven. Daarachter ligt een open veenweidegebied met langgerekte landbouwkavels en sloten. Ten zuidoosten van het plangebied, in de zichtlijn vanaf het erf richting de polder, staat molen 'De Bachtenaar' uit 1714.
Het bebouwingsensemble binnen het plangebied bestaat uit de rijksmonumentale woonboerderij 'Tot hier an toe' uit ca 1600 met daarnaast een schuur en direct daarachter een hooiberg, opgevolgd door verschillende andere opstallen. Navolgende afbeelding toont een overzicht van het ensemble en de bijbehorende functies.
Het gezamenlijk oppervlak van de agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt ca 2.000 m² en de paardenbakken, sleufsilo's en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde hebben een gezamenlijk oppervlak van ca 3.300 m².
De locatie is in het verleden in gebruik geweest als agrarisch bedrijf en is in de bestaande situatie in gebruik als paardenhouderij.
Situatietekening van de bestaande situatie (bron: Herinrichting ''Tot hier an toe'' Verstoep)
Via een bouwhistorische verkenning heeft er een beoordeling plaatsgevonden van de cultuurhistorische betekenis van de gebouwen, zie bijlage 1. De rijksmonumentale woonboerderij 'Tot hier an toe' betreft een zogenaamde krukhuisboerderij met strodak daterend uit de late zestiende / vroege zeventiende eeuw. Het exemplaar is één van de oudste voorbeelden in de Krimpenerwaard van een L-vormige boerderij. De boerderij en de naastgelegen schuur vertegenwoordigen hoge monumentale waarden. Samen met de daarachter gelegen hooiberg en de paarden- en koeienstal zijn deze gebouwen ook als bebouwingscluster cultuurhistorisch van betekenis. Het bebouwingserf is mede gelegen in het van rijkswege beschermde dorpsgezicht 'Vlist Uitbreiding (Bonrepas')'.
Het plangebied wordt via een inrit ontsloten op de West-Vlisterdijk. Op de noordelijke- en zuidelijke perceelsgrenzen liggen sloten. Aan de westkant is een vrij uitzicht op het open veenweidegebied en molen ''De Bachtenaar''. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Een vooraanzicht op de rijksmonumentale woonboerderij 'Tot hier an toe' uit omstreeks 1600 (bron: Bouwhistorische quickscan, Bureau Helsdingen)
Luchtfoto van het bebouwingsensemble uit omstreeks 2000 (bron: Bouwhistorische quickscan, Bureau Helsdingen)
2.2 Toekomstige Situatie
Het plangebied krijgt in de toekomstige situatie een woonfunctie met in totaal 11 woningen. Eén daarvan betreft de bestaande woning in de boerderij. Het merendeel van de woningen worden gerealiseerd binnen de constructie van de bestaande gebouwen. Alleen de manege wordt geheel vervangen door nieuwbouw.
De resterende opstallen achter op het perceel, met een gezamenlijk oppervlak van ca 3.300 m² , zullen worden gesloopt en vervangen voor een groene inrichting met laagblijvende beplanting. Een deel van de toekomstige woningen zal als levensloopbestendige woning worden ingericht. Samen met het behoud van enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (boerderij, hooiberg, schuur en de paarden- en koeienstal) voorziet het plan daarmee in een unieke woonlocatie waar senioren zelfstandig kunnen wonen rond een gezamenlijk erf.
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen het cultuurhistorisch waardevolle bebouwingscluster vooraan op het perceel. De monumentale woonboerderij en de naastgelegen schuur zullen waar nodig worden opgeknapt en blijven voor de locatie behouden. De woonboerderij zal van binnen worden gesplitst in twee woningen. De schuur zal worden gerenoveerd tot een schuurwoning. Binnen de koeien- en paardenstal komen elk drie woningen en binnen de hooiberg wordt één woning gerealiseerd. De huidige manege wordt gesloopt en op dezelfde plek wordt één schuurwoning gebouwd.
De toekomstige inrichting van het plangebied (bron: Herinrichting ''Tot hier an toe'' Verstoep)
Bescherming van de cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied en in de omgeving liggen meerdere cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en aanzichten die bepalend zijn voor het aanzien en het karakter van het gebied. Om de cultuurhistorisch betekenis hiervan te beschermen gelden er verschillende regelingen ter plaatse van het plangebied (dubbelbestemming 'Cultuurhistorie - Archeologie' voor de bescherming van het dorpsgezicht 'Vlist', de Erfgoedwet ter bescherming van (rijks)monumenten en regels ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op molen 'De Bachtenaar'). Deze regelingen, die in het vervolg van voorliggend document nader aan bod komen, zijn integraal verwerkt in de uitwerking van voorliggend plan.
De rijksmonumentale woonboerderij 'Tot hier an toe' en de naastgelegen schuur, beiden met de nokrichting evenwijdig aan de dijk, blijven als waardevolle dijkbebouwing behouden. Het plangebied behoudt de structuur en uitstraling van een agrarisch erf met bebouwing. De nieuwe schuurwoning, die op de plek van de bestaande manege komt, wordt iets verplaatst ten opzichte van de bestaande bebouwing. Hierdoor is er straks vanaf de West Vlisterdijk een beter zicht op de molen. Ook de windvang van de molen verbetert hierdoor.
In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' hebben de bestaande woonboerderij en de daarachter gelegen stallen (incl. de paarden- en koeienstal) de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. Echter is alleen de boerderij zelf is een rijksmonument. De aanduiding is in voorliggend plan alleen voor de boerderij opgenomen. Zoals hiervoor is beschreven blijven met dit plan de paarden- en koeienstal wel behouden en worden gewijzigd in woonruimte.
Door het behoud van een cultuurhistorisch waardevol bebouwingscluster en de sloop van opstallen (dit betreffen de paardenbakken, manege, sleufsilo's en de romneyloods, samen ca 3.300 m²) wordt er een ruimtelijke kwaliteitswinst behaald. De toekomstige inrichting is, samen met ontwerp- en inrichtingsprincipes, gevat in een beeldkwaliteitsplan en een inrichtingsplan. Het beeldkwaliteitsplan is toegevoegd als bijlage 2. De inrichtingstekening is toegevoegd als bijlage 3 van de regels en
die als bijlage 3 van de regels is toegevoegd en voorwaardelijk verplicht wordt gesteld. Daarmee is het behoud van het cultuurhistorische waardevol bebouwingscluster planologisch geborgd.
Een 3D-impressie van het aanzicht op het plangebied vanaf de West-Vlisterdijk(bron: Herinrichting ''Tot hier an toe'' Verstoep)
Binnen de hooiberg komt één vrijstaande woning (bron: Herinrichting ''Tot hier an toe'' Verstoep)
Achter de woningen zijn enkele bijgebouwen voorzien. De gronden achter het nieuwe woonerf behouden de agrarische functie en blijven vrij van bebouwing en hoge beplanting. Parkeren gebeurt straks deels inpandig en op het buitenterrein naast de woningen. Een onderbouwing van het parkeren staat in de verkeersparagraaf 4.4.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden uit de NOVI. Het initiatief heeft geen effect op de aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
In de bestaande situatie is er al één (voormalige bedrijfs)woning aanwezig binnen het plangebied. Voorliggend initiatief voorziet in 10 extra nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig voor dit project.
Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.
Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking
van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De
kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk
vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:
- laag van de ondergrond
- laag van de cultuur- en natuurlandschappen
- laag van de stedelijke occupatie
- laag van de beleving
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van
belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)
Planspecifiek
In het vervolg van deze paragraaf komen de artikelen uit de Omgevingsverordening aan bod die gelden ter plaatse van het plangebied en een relatie hebben met de inhoud van voorliggend plan:
Artikel 6.22 Regionale waterkeringen
Aan weerszijden van de Vlist liggen beschermingszones die in de verordening zijn aangeduid als regionale waterkering. Het oostelijk deel van het plangebied ligt binnen de kering. Voorliggend plan neemt de aanduiding en de regels van de kering uit het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (voormalige gemeente Vlist) over. Daarmee is geborgd dat de waterkering wordt beschermd. Het plan komt daarmee tegemoet aan het bepaalde in artikel 6.22 'Regionale waterkeringen' uit de omgevingsverordening.
Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes
Een deel van de gronden aan de oostkant van het plangebied bevatten (zeer) hoge archeologische waarden, zie ook navolgende afbeelding. In artikel 6.27 uit de omgevingsverordening is opgenomen dat bij werken of werkzaamheden waarbij de bodem meer dan 30 cm onder maaiveld wordt geroerd, aan de hand van een archeologisch onderzoek aangetoond dient te worden dat de archeologische waarden niet worden aangetast. In het kader van de bodemverstorende werkzaamheden die als gevolg van voorliggend plan binnen deze gronden zijn voorzien, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op dit onderzoek en de gevolgen voor het plan. Voorliggend plan komt tegemoet aan het gestelde binnen artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'.
Uitsnede van kaart 8 'Archeologische waarden' (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)
Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop
Ten zuidwesten van het plangebied ligt op ca 200 m afstand molen 'De Bachtenaar'. Om de windvang en het aanzicht van deze molen te beschermen zijn er in de omgevingsverordening hoogtebeperkingen opgenomen voor bebouwing en beplanting. Binnen een straal van 100 tot 400 m vanaf de molen mag bebouwing en beplanting alleen worden opgericht indien deze lager zijn dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. Onder de plantoelichting in paragraaf 2.2 is nader gemotiveerd dat door voorliggend plan de vrije windvang en het zicht op de molen verbetert. Doordat de beschermingsregeling van de molenbiotoop uit het vigerende bestemmingsplan in dit plan wordt overgenomen, is de molenbiotoop ook bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen beschermd. Het plan voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 6.25.
Uitsnede van kaart 15 'Cultureel erfgoed' (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)
Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
Laag van de stedelijke occupatie - Stads- en dorpsranden
Het noordelijk deel van het plangebied behoort tot de 'Stads- en dorpsrand' van Vlist. Dit is de overgang van het bebouwd gebied en het landschap waarbinnen potentie is voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Voorliggend plan voorziet in een passende ontwikkeling op deze plek met behoud van cultuurhistorische waarden van de boerderij en het erf. Door een stedelijke woonfunctie te combineren met het behoud van deze cultuurhistorische en landelijke waarden versterkt het plan het karakter van het overgangsgebied.
Uitsnede van de Laag van de stedelijke occupatie - Stads- en dorpsrand (bron: Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
- a. Linten blijven linten
De West-Vlisterdijk ligt als een dijklint in het landschap. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Voorliggend plan sluit goed aan op de huidige korrel en het profiel van de bestaande situatie. Zie hiervoor ook de nadere toelichting van het plan in paragraaf 2.2.
- b. Veen(weide)landschap
De bebouwing achter op het perceel verdwijnt. De sloten langs de perceelsgrenzen blijven behouden waardoor het kenmerkende verkavelingspatroon in stand blijft. Nieuwe beplanting bestaat uit lagere gebiedseigen soorten. Het plan voorziet daarmee in het behoud van de kenmerkende landschapselementen.
Uitsnede van de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (bron: Kwaliteitskaart Provinccie Zuid-Holland)
Conclusie Het initiatief past hiermee in het beleid van de provincie Zuid-Holland.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2020, voormalige gemeente Vlist
De fusiegemeente Krimpenerwaard, ontstaan op 1 januari 2015, heeft geen eigen structuurvisie. De voormalige gemeente Vlist heeft in 2012 de structuurvisie 2020 gepubliceerd. Deze structuurvisie is van rechtswege komen te vervallen, maar de inhoud en het gedachtegoed van de visie vormen echter nog steeds een nuttige leidraad voor het afwegen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit beleid richt zich op het behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten in het gebied. Zo worden in het agrarisch gebied de openheid en verkaveling beschermd, evenals de bruikbaarheid voor recreatief medegebruik. De linten vormen de natuurlijke tegenhanger van het agrarisch gebied, en hier wordt ruimte geboden om de huidige agrarische bedrijven uit te breiden of gebruiken voor andere functies indien de bestaande bedrijven stoppen. Tegelijkertijd moeten de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten beschermd worden.
De regel is dat bij stoppende (agrarische) bedrijven in het buitengebied voor elke 1.000 m² gesaneerde bedrijfsbebouwing één woning mag worden gebouwd. In principe dienen daarbij alle bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Randvoorwaarden daarbij zijn een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven. Om ruimtelijke kwaliteit te bewerkstelligen is het belangrijk dat de ontwikkeling past in het omliggende landschap. Het landschap is leidend.
Planspecifiek
Binnen de nabij gelegen kern Vlist zijn er weinig tot geen geschikte locaties beschikbaar om woningen te realiseren. Dat terwijl er tot aan 2030 binnen Vlist wel een behoefte is aan nieuwe woningen (zie ook 3.3.3).
De gemeente Krimpenerwaard heeft in een eerder stadium van de planontwikkeling aangegeven dat bij voorliggend plan wordt gekozen voor een maatwerkoplossing door meer nieuwe woningen binnen het plangebied toe te staan door zoveel mogelijk bebouwing te hergebruiken. Voorliggend plan voldoet hieraan. Door de sloop en herinrichting van de locatie wordt er enerzijds een ruimtelijke kwaliteitswinst behaald binnen het plangebied en biedt het plan anderzijds een oplossing voor het ruimtegebrek voor nieuwe woningen binnen de kern Vlist.
Het initiatief past binnen de kaders van de Structuurvisie 2020.
3.3.2 Nota ruimtelijke kwaliteit 2017
De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit gemeente Krimpenerwaard' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten: de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.
Planspecifiek
Op de niveaukaart is de voorzijde van het plangebied aangeduid als 'bijzonder'. In deze gebieden is het uiterlijk van aanzienlijk belang voor de identiteit van Krimpenerwaard. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit is in deze gebieden gewenst. Een plan dient een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Uitsnede 'Niveaukaart' Nota ruimtelijke kwaliteit 2017
Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'Vlist en 'Landelijk gebied'. De locatie behoudt de uistraling van een agrarisch bebouwingsensemble en past daarmee binnen het karakter van de dijkbebouwing van het gebied 'Vlist'. Voor de onderbouwing hoe in dit plan wordt voldaan aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit, zie paragraaf 2.2.
Uitsnede 'Gebiedenkaart' Nota ruimtelijke kwaliteit 2017
Het initiatief past binnen de 'Nota ruimtelijke kwaliteit 2017'.
3.3.3 Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht!
In de Woonvisie (vastgesteld in 2018) verkent de gemeente Krimpenerwaard de woonopgave voor de komende periode binnen de gemeente en welke opgaven en ontwikkelingen zij samen met bewoners en belanghouders wil gaan realiseren tot 2030. Vijf thema's vormen de opgaven voor het wonen in de Krimpenerwaard:
- 1. Positionering in de regio;
- 2. Betaalbaar en beschikbaar;
- 3. Duurzame gebouwde omgeving;
- 4. Wonen-welzijn-zorg;
- 5. Bouwen aan vitale kernen.
Uit de Woonvisie blijkt dat er in elke kern sprake is van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente als ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015 - 2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Hierbij varieert het gewenste woningtype. Het toevoegen van woningen dient bij de dragen aan het in stand houden van het sociale netwerk, gemeenschapsleven, identiteit van een dorp, ruimtelijke kwaliteit en aan een levendig verenigingsleven. Tevens blijft het netwerk voor vrijwilligerswerk, verenigingsleven en mantelzorg in stand wanneer jongeren en gezinnen in de kernen kunnen blijven of komen wonen. Er wordt ingezet op inbreiding en verdichting als dit ruimtelijk een kwaliteitsverbetering betekent en niet ten koste gaat van de kracht van de kern.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft een woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie nabij de kern Vlist. Volgens de Woonvisie is er voor de kern Vlist tot aan 2030 een behoefte aan 27 nieuwe woningen.
Binnen de kern Vlist en daaromheen zijn er echter nauwelijks mogelijkheden om deze te realiseren. Met voorliggend plan kunnen 10 nieuwe woningen worden opgericht. Het plan levert daarmee een directe bijdrage aan het behalen van de kwantitatieve woningbouwopgaven voor Vlist tot aan 2030. Ook vanuit kwalitatief oogpunt sluit voorliggend plan aan op de woonvisie. Het merendeel van de woningen (8 in totaal: de zes aaneengebouwde woningen en de gesplitste woonboerderij) zullen als levensloopbestendige woning worden gerealiseerd. Het plan voorziet in een woonconcept voor de specifieke doelgroep van 65-plussers. Toekomstige bewoners kunnen zelfstandig blijven wonen binnen Vlist en hebben sociale contacten nabij. Door extramuralisering en de vraag van een toenemend aantal senioren binnen de gemeente naar geschikte woonruimte sluit het plan aan op de kwalitatieve behoefte.
Het plan past binnen de 'Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht!'.
3.3.4 Duurzaamheid
Duurzaamheid is een steeds belangrijker thema in de ruimtelijke ordening. In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. In het collegeprogramma van de gemeente Krimpenerwaard wordt aandacht gevraagd voor klimaatadaptie, waarbij de nadruk ligt op het tegengaan van bodemdaling, het beperken van wateroverlast en het tegengaan van hittestress. Daarnaast wordt ingezet op een lagere CO2-uitstoot en meer duurzaam opgewekte energie.
Bouwbesluit
Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Deze is later verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen, dit is rijksbeleid. BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Dit heeft gevolgen voor de toe te passen technische apparatuur. Waar voorheen een kleine compacte verwarmingsketel volstond, moet nu worden overgestapt naar bijvoorbeeld een warmtepompinstallatie met buffervaten en een warmteterugwin-unit. Dit zijn installaties die een behoorlijk ruimtebeslag in de woning innemen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het behoud en het hergebruik van cultuurhistorische waardevolle gebouwen, waaronder de rijksmonumentale woonboerderij. Voor de inpassing van 10 nieuwe woningen binnen de locatie is er geen toename van bebouwing nodig. Daarmee is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en bij de bouw zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Op welke wijze dit precies wordt uitgevoerd wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen uitgewerkt.
3.3.5 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld op 15 december 2015 door de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'paardenhouderij'. De woonboerderij, de hooiberg en de koeien- en paardenstallen zijn voorzien van de bouwaanduiding 'monument'. Deze gebouwen zijn daarmee beschermd en bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing. Bij bouwwerkzaamheden aan deze gebouwen dient de Erfgoedwet in acht te worden genomen.
Verder gelden er binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1- en 3' en 'Waarde - Cultuurhistorie - 1'. Deze laatste dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van het 'dorpsgezicht Vlist (inclusief Bonrepas)'. Aan de oostkant van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Ook ligt het hele plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Binnen deze gebiedsaanduiding gelden beperkingen aan hoogtes van bouwwerken en bomen ter bescherming van het aanzicht van molen 'De Bachtenaar'.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalig gemeente Vlist)' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de gehele gemeente Krimpenerwaard geldt ook het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het realiseren van 10 nieuwe woningen is niet toegestaan binnen deze bestemming. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 3.7.5 de wijzigingsbevoegdheid 'Wonen en extra woningen' opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigingen in een woonbestemmingen en nieuwe woningen toe te staan. Deze wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op de gemeentelijke saneringsregeling waar per 1000 m² gesloopte voormalige agrarische bedrijfsbebouwing 1 nieuwe woning mag worden teruggebouwd. Bij dit plan wordt daar niet aan voldaan omdat er op basis van het aantal te slopen m² aan bedrijfsgebouwen 3 woningen teruggebouwd mogen worden. Voorliggend plan voorziet echter in 10 nieuwe woningen.
De gemeente Krimpenerwaard heeft besloten voor dit initiatief een maatwerkoplossing te bieden. Door een combinatie van sloop en hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hierbinnen woningen te realiseren levert het plan een ruimtelijke kwaliteitswinst èn biedt het plan een oplossing voor de woningbehoefte van de nabijgelegen kern Vlist in een bijzonder woonconcept.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de functiewijziging van het plangebied naar een woonbestemming is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. De belangrijkste conclusie is dat op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het beoogde gebruik en er vanuit bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 157153 (aan de West-Vlisterdijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 19,4 µg/m3 | 19,3 µg/m3 | 11,9 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van max. 10 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien wordt het voorliggend plan een agrarisch bedrijf beëindigd. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor de West-Vlisterdijk en de Oost-Vlisterdijk geldt, ter hoogte van het plangebied, een maximum snelheid van 60 km/u. Het plangebied ligt binnen de geluidszones van deze wegen. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. De geluidsbelasting vanwege de West-Vlisterdijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde op de nieuwe boerderijwoning en op de nieuwe schuurwoning. Op de noordoostgevel van de schuurwoning wordt ook de maximale grenswaarde overschreden. Op de overige nieuwe woningen voldoet de geluidsbelasting vanwege de West-Vlisterdijk aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting ten gevolge van de Oost-Vlisterdijk voldoet op alle nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarde.
Vanwege de overschrijding van de grenswaarde op de noordoostgevel van de schuurwoning zal deze gevel als dove gevel moeten worden uitgevoerd. Voor deze schuurwoning en de boerderijwoning worden hogere waarden aangevraagd. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van de Wet geluidhinder en de 'Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland'). Een andere mogelijkheid is dat de maximum snelheid op de West-Vlisterdijk wordt teruggebracht naar 30 km/uur (advies ODMH).
Uit oogpunt van geluid is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
4.1.4 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving liggen enkele (voormalige agrarische) bedrijfslocaties. Vanuit het aspect geur komen de agrarische bedrijfslocaties in navolgende paragraaf 4.1.5 aan bod. Vanuit het aspect milieuzonering geldt dat de bestemmingsregels van alle (voormalig agrarische) bedrijfslocaties in de omgeving van het plangebied bedrijfs- en nevenactiviteiten toestaan tot aan milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m. Er zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig waar een hogere milieucategorie is toegestaan. De dichtstbijzijnde bedrijfslocatie vanaf het plangebied ligt op 70 m afstand. Daarmee wordt er voldaan aan de richtafstand. Vanuit milieuzonering is er sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en bedrijven uit de omgeving worden niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van voorliggend initiatief. Het verdwijnen van de paardenhouderij binnen het plangebied leidt daarnaast tot een positief milieueffect voor milieugevoelige objecten uit de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
4.1.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Geurverordening Krimpenerwaard 2017
Op 1 november 2016 heeft de gemeente Krimpenerwaard de 'Geurverordening Krimpenerwaard 2017' vastgesteld. De algemene doelstelling die ten grondslag ligt aan het geurbeleid is enerzijds het behoud en versterking van de grondgebonden veehouderij als drager van het landschap in het Groene Hart en anderzijds het behoud van het buitengebied als aantrekkelijk woon- en leefgebied en de cultuur-historische lintbebouwing. Net als in de vigerende geurverordeningen wordt gekozen voor halvering van de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor ten aanzien procedures voor het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij. Het gaat daarbij om de afstanden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Het geurbeleid wordt hierbij geharmoniseerd en uitgebreid met de omgeving van Schoonhoven. De afstand, als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de wet, tussen een agrarische inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden, en de gevel van een geurgevoelig object bedraagt:
- 1. ten minste 50 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- 2. ten minste 25 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen:
- 3. Lid 1 en 2 van dit artikel zijn alleen van toepassing op een beslissing op een melding inzake het Activiteitenbesluit milieubeheer of een aanvraag omgevingsvergunning indien deze melding of aanvraag bedoeld is voor het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij.
Planspecifiek
Het dichtstbijzijnde (voormalige) agrarische bouwvlak ligt aan de Oost-Vlisterdijk 38, op ca 70 m ten noordoosten van het plangebied. Reële grondgebonden graasdierbedrijven en intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan op de locatie, veehandelsbedrijven wel. Op basis van de gemeentelijke geurverordening geldt een minimale afstand van 50 m tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal tot het geurgevoelig object. Gelet op de werkelijke afstand wordt hier aan voldaan. In de omgeving ligt op 220 m afstand vanaf het plangebied een actief melkveebedrijf. Door deze afstand kunnen negatieve geureffecten op voorhand worden uitgesloten.
Vanuit het aspect geur is er binnen het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat en agrarische bedrijven uit de omgeving worden niet belet in hun bedrijfsvoering als gevolg van voorliggend plan.
Het verdwijnen van de agrarische bedrijfsmogelijkheden binnen het plangebied maakt de oprichting van een agrarisch veeteeltbedrijf niet meer mogelijk. Daarmee is gewaarborgd dat er in de toekomstige situatie binnen het plangebied geen bedrijven meer zijn toegestaan die een mogelijk geureffect op geurgevoelige objecten uit de omgeving tot gevolg hebben.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl is voor de locatie vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied paars omcirkeld
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied is aangemerkt als risicovolle inrichting. Dit komt door de aanwezigheid van een propaantank. Deze tank maakt geen onderdeel meer uit van de toekomstige inrichting van het plangebied. Voor het verwarmen van de toekomstige woningen worden alternatieve maatregelen getroffen. De propaantank vormt derhalve geen risico voor kwetsbare objecten binnen het plangebied en uit de omgeving. In de omgeving van het plangebied zijn geen andere inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen gelegen. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen risico's voor de nieuwe kwetsbare objecten binnen het plangebied .
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
4.1.7 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij een plan of besluit het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een m.e.r. uit te voeren, waarin de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven worden onderzocht.
Het Besluit m.e.r. is van belang om te bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- 1. het plan of besluit is direct m.e.r.plichtig (op grond van activiteiten genoemd in bijlage C van het Besluit m.e.r.);
- 2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- 3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen' van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- 4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: in dat geval geldt er geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor een aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de oprichting van 10 woningen op een inbreidingslocatie, waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van de bestaande gebouwen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het ligt ver onder de genoemde drempelwaarden (een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen). Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld. In het kader van dit ruimtelijk plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021. Dit waterplan is een vervolg op het Waterbeheerplan 2010-2015 'Goed voor elkaar'. Voor een groot deel zijn de doelen uit het eerste plan behaald. In het Waterbeheerplan 2016-2021 zijn er enkele resterende opgaven samen met nieuwe doelen opgenomen.
Het streven van HHSK is om het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies die binnen het verantwoordelijk gebied vallen. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. De HHSK staat voor doelmatig en duurzaam waterbeheer, toegespitst op de waterveiligheid, de watersystemen, afvalwaterketens en emissies en wegen. Deze doelen zijn praktisch uitgewerkt in een aantal primaire opgaven voor de aankomende zes jaar, onderverdeeld naar gebiedsbrede opgaven en locatiegebonden opgaven.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het ''Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen' vastgesteld. Dit beleid heeft als doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen.
- 1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m2.
- 2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m2 en kleiner dan 10 hectare bruto oppervlak.
- 3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto oppervlak.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Via de digitale watertoets is Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard op de hoogte gebracht van onderhavig initiatief. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 6. Uit de watertoets blijkt dat nader overleg met het waterschap nodig is, omdat er sprake is van waterstaatkundige belangen. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van de waterkering van de Vlist. De woningen uit voorliggend plan liggen buiten de kering. Mogelijk vinden er wel beperkte werkzaamheden plaats binnen de kering als gevolg van de inrichting van het woonerf vooraan op het terrein. Ter bescherming van de kering worden daarom in dit plan de dubbelbestemming op de verbeelding en de bijbehorende regels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan ''Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist).
Door de sloop van enkele opstallen (in totaal ca 3.300 m² ) en de aangrenzende erfverharding achter op het perceel neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af. Dit heeft een positief effect op het waterbergend vermogen van het plangebied.
Bij de verdere uitwerking zal een rioleringsplan worden opgesteld. Gezien de positionering van het huidige drukrioolgemaal ten opzichte van de huidige en toekomstige bebouwing en woningen wordt geadviseerd om de twee woningen binnen de bestaande monumentale woonboerderij aan te sluiten op het bestaande drukrioolgemaal. De overige woningen kunnen worden aangesloten op een nieuw te plaatsen dubbelpomps drukrioolgemaal.
Vanwege de invloed op de waterkwaliteit is het niet wenselijk om uitloogbare materialen te gebruiken.
Hiermee is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de sloop- en verbouwwerkzaamheden is een quickscan Flora & Fauna uitgevoerd.
Het rapport is toegevoegd als bijlage 5. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Gebiedsbescherming
Voorliggend initiatief leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Vanuit het deelaspect stikstofdepositie kan op voorhand worden aangenomen dat voorliggend initiatief geen toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j tot gevolg heeft. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op 5,6 km ten noordwesten van het plangebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein) en 6,3 km ten zuidoosten van het plangebied (Uiterwaarden - Lek). Gelet op deze afstanden in relatie tot de beperkte bouwwerkzaamheden als gevolg van dit initiatief kunnen negatieve effecten, zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase, op voorhand worden uitgesloten. Het aanvragen van Wbv-vergunning is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Vanuit soortbescherming is er geen noodzaak voor het aanvragen van een ontheffing of nader onderzoek, mits aan mitigerende, compenserende voorwaarden en het in acht nemen van de Algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan.
De volgende maatregelen worden geadviseerd:
- Binnen het plangebied zijn bomen en struiken aanwezig waarin algemene broedvogels kunnen gaan broeden. Indien deze vegetatie ten behoeve van de ontwikkeling verwijderd wordt, dan kan deze het beste verwijderd worden buiten het broedseizoen van vogels (grofweg van half maart tot half juli). Als er een vogel aan het broeden is, mag deze niet verstoord worden totdat de jongen uitgevlogen zijn;
- Verlichting tijdens de bouw moet tijdens de werkzaamheden worden beperkt;
- Het beperken van opslag van bouwmaterialen als hopen zand en grond tijdens de bouwperiode, ter voorkoming van de aantrekkende werking voor amfibieën. In de periode september - maart kan opgeslagen grond en zand in depot worden afgeschermd met een amfibieënraster.
- Geadviseerd wordt om bij de nieuwbouw vijf nestkommen voor de boerenzwaluwen te plaatsen om te voorkomen dat de landelijk geconstateerde matig sterke afname van de populatie boerenzwaluwen wordt vergroot.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Zoals opgenomen in het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' hanteert de gemeente de verkeerscijfers van het CROW, waarbij voor de hele gemeente de gemiddelde norm en de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' van toepassing is.
Verkeersgeneratie
Het plangebied wordt ontsloten op de West-Vlisterdijk. De West-Vlisterdijk is een 60 km-weg en een lokale verbindingsweg die de kern Vlist verbindt met Schoonhoven en Haastrecht. Op basis van het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief kan de verkeersgeneratie worden berekend aan de hand van de volgende kengetallen:
- vrijstaande woningen: 8,2 verkeersbewegingen per dag per woning;
- halfvrijstaande woningen: 7,8 verkeersbewegingen per dag per woning;
- tussenwoning: 7,4 verkeersbewegingen per dag per woning.
Op basis van het aantal woningen in het plan bedraagt het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie ca. 85 verkeersbewegingen per dag. De bestaande woning is hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze geen wijzigingen in het verkeer tot gevolg heeft.
Tegenover deze toekomstige verkeersbewegingen staat het verdwijnen van de verkeersbewegingen van de paardenhouderij. Binnen de paardenstal zijn 16 paardenboxen gevestigd. Het CROW hanteert per paardenbox 4 verkeersbewegingen per dag, waarmee het totale aantal verkeersbewegingen van de paardenhouderij uitkomt op circa 64 per dag.
Het toekomstig gebruik binnen het plangebied heeft op basis van deze normen een beperkte toename van het aantal dagelijkse verkeersbewegingen tot gevolg. Voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het plan kan worden gesteld dat de West-Vlisterdijk en het aangrenzende wegennet deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan kunnen.
Parkeren
Het woningbouwprogrammaresulteert in een totale parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen:
- 3 vrijstaande woningen met een behoefte van 2,4 parkeerplaatsen per woning;
- 2 twee-onder-een-kap woningen met een behoefte van 2,2 parkeerplaatsen per woning, en
- 6 tussenwoningen met een behoefte van 1,9 parkeerplaatsen per woning.
Parkeren gebeurt in de toekomstige situatie grotendeels op het buitenterrein rondom de woningen en in enkele gevallen inpandig. Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van voorliggend plan is geborgd dat binnen eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in het beschermd dorpsgezicht van Vlist. Het is een agrarisch erf met een aantal karakteristieke panden. Om de waarde van de panden te bepalen is een bouwhistorische verkenning uitgevoerd (zie bijlage 1). Met voorliggend plan blijft de waardevolle bebouwing zoveel mogelijk in stand, de woonfunctie betekent een duurzame invulling van de panden. Het plan draagt derhalve bij aan de instandhouding van de cultuurhistorische waarden.
Hieronder komen de relevante beschermingsregelingen aan bod, die gelden ter plaatse van het plangebied ten aanzien van het aspect cultuurhistorie. In paragraaf 2.2 is toegelicht op welke wijze deze regelingen zijn geïntegreerd in de nadere uitwerking van het plan.
Beschermd dorpsgezicht 'Vlist (inclusief Bonrepas)'
Het bebouwingslint tegen de West-Vlisterdijk is aangewezen als beschermd dorpsgezicht 'Vlist (inclusief Bonrepas)'. Daartoe is in het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist') de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen. De bijbehorende regels voorzien in het beschermen van de cultuurhistorische waarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 8 van de regels uit dit plan.
Rijksmonument
De oorspronkelijke boerderij is aangewezen als Rijksmonument. In het plan is daarvoor de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' opgenomen. De erachter gelegen paarden- en koeienstal zijn geen monument.
Molen ''De Bachtenaar''
Op ca 200 m ten westen van het plangebied ligt molen 'De Bachtenaar' uit 1714. Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van deze molen. In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (voormalige gemeente Vlist) zijn regels opgenomen die voorzien in beperkingen van hoogtes van bebouwing en beplanting ter bescherming van de windvang en het aanzicht van de molen in het landschap. Het plan past hierbinnen.
Archeologie
Onderstaand is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard weergegeven. Binnen het plangebied gelden de volgende archeologische waarden:
- Waarde - Archeologie 1: mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumenten (AMK-terreinen);
- Waarde - Archeologie 3: mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een (zeer) hoge archeologische verwachting in verband met ontginningsassen en dijk- en polderlinten (inclusief dijk/kade);
- Waarde - Archeologie 7: mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een lage archeologische verwachting.
Uitsnede van de archeologische beleidskaart Krimpenerwaard 2017
Op de beleidskaart is een deel van het plangebied aangegeven als 'Waarde - Archeologie 2'. Deze aanduiding is gebaseerd op waarnemingen van een verhoging, gedaan bij het opstellen van de bodemkaart in 1984. De begrenzing is echter dusdanig onnauwkeurig dat deze niet gebruikt dient te worden. In plaats daarvan is in voorliggend plan, in lijn met het advies van de ODMH, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
In paragraaf 3.2 wordt vanuit het provinciaal beleid nader ingegaan op de (zeer) hoge archeologische waarden aan de oostkant van het plangebied.
Voorliggend plan heeft bodemverstorende werkzaamheden tot gevolg die op basis van de regels uit de dubbelbestemmingen aanleiding geven tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Dit archeologische onderzoek zal op een later moment van de ontwikkeling, in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, worden uitgevoerd. Om te waarborgen dat de archeologische waarden ter plaatse van het plangebied ook bij toekomstige bodemverstorende werkzaamheden beschermd zijn, worden de archeologische waardenaanduidingen en bijbehorende regels in voorliggend plan overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Cultuurhistorie & Archeologie'.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voor de opzet van dit plan is aansluiting gezocht bij de regeling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' zoals dat voor het buitengebied van Vlist geldt. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch met waarden'
Deze bestemming blijft behouden voor de gronden achter op het perceel. Daarbinnen is o.a. agrarisch aanverwant gebruik toegestaan zoals het beweiden van dieren en het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - moestuin' is de aanleg en ingebruikname van een moestuin toegestaan. En ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - moestuin' zijn bijgebouwen bij de moestuin toegestaan zoals een kas, tuinschuur en dierenverblijf met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 150 m².
- 'Wonen'
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het te behouden bebouwingscluster vooraan op het perceel. Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken. Voor de bijgebouwen is in afwijking van de regeling uit het moederplan, waarin is bepaald dat per woning 100 m² aan bijgebouwen is toegestaan, bepaald dat ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' gezamenlijk maximaal 50 m² bijgebouwen is toegestaan. Omdat daarmee een aanzienlijk deel van de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen uit het vigerende bestemmingsplan onbenut blijft, worden de overgebleven bouwmogelijkheden ingezet om de bijgebouwen behorende bij de moestuin (max 150 m²), binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden', mogelijk te maken.
De goot- en bouwhoogtes van de hoofd- en bijgebouwen zijn op elkaar afgestemd om vanuit architectonisch- en stedenbouwkundig oogpunt eenheid in de bebouwing te creëren.
Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3', Waarde - Archeologie 7', 'Waarde - Cultuurhistorie 1', 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het plan is voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland. De provincie heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het plan, mits er geen sprake is van sloop en herbouw, maar gebruik wordt gemaakt van de bestaande gebouwen (m.u.v. de manege).
Over het plan vindt nog overleg plaats met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken, van woensdag 20 oktober 2021 tot en met woensdag 1 december 2021, voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.
Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld als gevolg van een ambtelijke wijziging. De beperkte wijziging betreft een aanpassing van de toegestane maximale goothoogte van het woongebouw achter de hooischuur met als doel om de maximale toegestane goothoogte in overeenstemming te brengen met het beeldkwaliteitsplan. De wijziging heeft geleid tot een aanpassing van de verbeelding. Een nadere toelichting over de ambtshalve wijziging is te raadplegen in Bijlage 7 Nota participatietraject en ambtshalve wijziging.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 2 Sloopkaart
Bijlage 3 Inrichtingstekening
Bijlage 1 Bouwhistorische Quickscan
Bijlage 1 Bouwhistorische quickscan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna