KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Horeca
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Water
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
Artikel 12 Waarde - Archeologie 8
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Artikel 14 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Antidubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Doel En Planvorm
1.5 Planproces
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Beoogde Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Plangebied
2.3 Bedrijven: Bestaande En Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader En Planologische Toets
3.1 Inleiding
3.2 Nationaal Beleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Sectorale Onderzoeken
4.1 Inleiding
4.2 Vormvijre M.e.r.-beoordeling
4.3 Bodem
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie En Landschap
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
4.9 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen
4.10 Ecologie
4.11 Verkeer
4.12 Wegverkeerslawaai
4.13 Water
4.14 Gezondheid
4.15 Geurhinder
4.16 Bezonning
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving En Uitleg Planregels
5.1 Wettelijk Kader
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Bedrijfsuitbreiding
Bijlage 3 Aanvullende Notitie Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Geurhinder
Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 6 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 7 Aerius Berekening
Bijlage 8 Berekening Risico Applicatie Buitendijks (Rab)
Bijlage 9 Bezonningsstudie

Lekoevers Bergambacht

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 12-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Lekoevers Bergambacht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.12 beeldkwaliteitsplan

een plan ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling waarin wordt beschreven op welke wijze deze stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast wordt in de bestaande omgeving.

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt is of geschikt te maken is.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.26 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.27 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.28 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 discotheek of dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.34 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.35 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.36 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.37 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.40 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.41 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.42 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.43 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt als Bijlage 1.

1.44 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.45 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.46 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.47 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - specifieke vorm van bedrijf - laad-, los- en overslagbedrijf': tevens een laad-, los- en overslagbedrijf met SBI-code 6311.2 uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek': tevens een veevoederfabriek in mengvoeders met SBI-code 1571 uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zand- en grindhandel': tevens een zand- en grindhandel met SBI-code 5153.4 uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover deze een normaal en ondergeschikt onderdeel uitmaakt van het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  6. f. de productiecapaciteit van de veevoederfabriek in mengvoeders als bedoeld in lid 3.1 onder d bedraagt minder dan 100 ton per uur;
  7. g. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan;
  8. h. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. water;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. straatmeubilair;
  6. f. voet- en fietspaden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Horeca

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
    1. 1. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
    2. 2. het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van disco's;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en verblijfsgebieden zoals pleinen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3m.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. laad- en losactiviteiten ten behoeve van de aldaar gevestigde watergebonden bedrijven;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overnachtingshaven': overnachtingsplaatsen voor binnenvaartschepen met bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overnachtingsplaatsen' meerpalen met een maximale hoogte van 8 m toegestaan.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologie 4

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologie 8

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

12.2 Bouwregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering, waterstaatkundige voorzieningen en voorzieningen voor het verkeer te water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en de waterkeringbeheerder hieromtrent is gehoord en heeft geadviseerd.

Artikel 14 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen en voorzieningen voor het verkeer te water.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen steigers zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen steigers zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met – inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de rivierbeheerder hieromtrent is gehoord en heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

16.1 Bouwhoogte

Indien op basis van hoofdstuk 2 uitsluitend een maximale goothoogte is geregeld voor hoofdgebouwen, bedraagt de bouwhoogte voor deze hoofdgebouwen ten hoogste 5 m meer.

16.2 Afstand tot de bestemming Water

De afstand van gebouwen en overkappingen tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Water' bedraagt tenminste 1,5 m, met uitzondering van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de bestemmingen 'Water' en 'Waterstaat - Waterkering'.

16.3 Bestaande afwijkingen

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het Overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

16.4 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

16.5 Parkeerregeling

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. De parkeerbehoefte wordt aangetoond door middel van een parkeeronderzoek (met maatgevende momenten in de week) in de directe nabijheid van het bouwperceel.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Zolang er geen beleidsregel van toepassing is, wordt voor de beoordeling van de parkeervraag de parkeerkencijfers toegepast als genoemd in het ASVV 2012 (of een recentere uitgave) van het CROW.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' geldt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening.

17.2 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 19 Overige Regels

19.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Lekoevers Bergambacht'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied Lekoevers maakte onderdeel uit van het consoliderende bestemmingsplan Dorpsgebied, dat op 25 oktober 2011 is vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Bergambacht. De Raad van State heeft op 27 maart 2013 echter enkele onderdelen van het raadsbesluit vernietigd. Achtergrond was dat de functieaanduidingen van de bedrijven Zijderlaan (tegenwoordig OTB) en Visser niet juist waren en dat één van de genoemde SBI-codes ten onrechte niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten was opgenomen. Naast de percelen van de bovengenoemde bedrijven is hierdoor ook de horecabestemming op het pand Lekdijk West 4 vernietigd. Om toch te voldoen aan de actualiseringsplicht die per 1 juli 2013 geldt heeft de gemeenteraad op 25 juni 2013 een beheersverordening vastgesteld voor deze percelen. Hierin zijn wel de juiste SBI-codes gehanteerd.

De doelstelling bleef om voor deze gronden een actueel bestemmingsplan op te stellen dat een planologisch kader voor de feitelijke situatie biedt. Hiermee krijgen de gronden een actuele planologische regeling waarbinnen de huidige functies voortgezet kunnen worden. Bovendien bleek dat een aantal bedrijven uitbreidingsplannen had, mede vanwege de aanleg van de overnachtingshaven door Rijkswaterstaat.

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een actueel planologisch regime. Hiermee wordt de bestaande situatie ná de dijkverzwaring planologisch geregeld. Verder worden in dit bestemmingsplan de beoogde uitbreidingsplannen planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Plangebied

Het gebied Lekoevers Bergambacht heeft betrekking op het buitendijks gelegen bedrijventerrein aan de Lekdijk, direct ten zuiden van Bergstoep. In dit gebied heeft recent een dijkverzwaring plaatsgevonden, waardoor de ruimtelijke inrichting aangepast is. De veerstoep is niet in het bestemmingsplan opgenomen. In 2016 was er mogelijk nog sprake van een wijziging in de toegangsweg/routering van en naar de veerstoep; de bocht naar de veerstoep zou mogelijk ruimer worden waardoor de toegangsweg binnen het plangebied van Lekoevers zou komen. Deze wijziging gaat wegens financiële redenen niet door. Planologisch verandert er dus niets ter hoogte van de veerstoep waardoor er geen aanleiding is deze binnen het bestemmingsplangebied op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen twee planologische regimes.

Voor het bedrijf Lekdijk Oost 7 geldt het bestemmingsplan Dorpsgebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 oktober 2011 door de gemeenteraad van Bergambacht. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Bedrijventerrein. Met functieaanduidingen is aangegeven dat hier een bedrijf tot maximaal categorie 2 en een veevoederfabriek toegestaan is. Bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak dat op een deel van het perceel ligt. Bovendien geldt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.

Omdat de Raad van State op 27 maart 2013 het raadsbesluit ter vaststelling van het bestemmingsplan Dorpsgebied heeft vernietigd, is voor (een deel van) de bedrijfspercelen Lekdijk Oost 5-7, de percelen Lekdijk Oost 11 en Lekdijk Oost 15 en Lekdijk West 4 de beheersverordening Percelen Lekdijk opgesteld. Deze is vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Bergambacht.

Voor de bedrijfspercelen gelden de gebiedsregels 'Bedrijventerrein'. Ten opzichte van de bestaande woningen is een milieuzonering opgenomen, waarbij de bedrijfscategorieën 2 en 3.1 opgenomen zijn. Verder zijn specifieke aanduidingen opgenomen die een 'zand- en grindhandel' en een 'op- en overslag bedrijf voor veevoeder(grondstoffen), graansoorten en kunstmest' mogelijk maken. Aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid. Op de percelen Lekdijk-Oost 11 en 15 ligt een bouwvlak, op het perceel Lekdijk-Oost 5-7 (voor zover opgenomen in deze verordening) geldt geen bouwvlak. In het voorliggende plan is overigens wél een bouwvlak opgenomen.

Voor het perceel Lekdijk-West gelden de gebiedsregels 'Horeca'. Hierbinnen zijn horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en het exploiteren van zaalaccommodatie (met uitzondering van disco's) toegestaan. Tevens is één bedrijfswoning toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerend plan. De donkere vlakken geven aan waar de beheersverordening Percelen Lekdijk geldt. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Verordeningsgebied beheersverordening Percelen Lekdijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Doel En Planvorm

Het doel van dit bestemmingsplan is drieledig:

  • Het bestemmingsplan repareert de uitspraak van de Raad van State. Dat betekent dat de delen die door de Raad van State vernietigd zijn en waarvoor nu een beheersverordening geldt onderdeel zijn van het nieuwe bestemmingsplan;
  • Het opnemen van een consoliderende regeling voor de bestaande situatie die aansluit bij de actuele wet- en regelgeving en de bestaande situatie ná dijkverzwaring;
  • Een planologisch kader bieden voor de uitbreidingswensen van de bedrijven.

Bovenstaande uitgangspunten zijn verwerkt in een bestemmingsplan, dat ruimte biedt aan de bedrijven om de gewenste ontwikkelingen te realiseren, maar voldoende zekerheid geeft aan de bewoners.

1.5 Planproces

Omdat bekend is dat een aantal ondernemers uitbreidingsplannen had, zijn alle bedrijven in het gebied in het voortraject uitgenodigd om in een gesprek uitbreidings- of wijzigingswensen/initiatieven aan te geven. Van deze mogelijkheden hebben de bedrijven D.Z. Six Veevoeders B.V., OTB en Adriaan van Erk op 28 januari 2014 gebruik gemaakt. Hierbij zijn een ambtenaar van de gemeente en adviseurs van stedenbouwkundige bureau Rho (voorheen RBOI) aanwezig geweest.

Na dit gesprek zijn de gronden van het voormalige bedrijf Visser verkocht. De nieuwe eigenaar, Molenaar, heeft ook een initiatief ingediend dat ambtelijk is behandeld.

Op basis van deze gesprekken is de Nota van uitgangspunten Bestemmingsplan Lekoevers opgesteld. Deze nota is vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Bergambacht.

In het vervolgtraject bleek dat de uitbreidingsplannen voor het bedrijf D.Z. Six en het hotel heroverwogen zijn. Dat betekent dat voor deze percelen het bestemmingsplan een consoliderend karakter heeft .

1.6 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Bestaande en beoogde situatie. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de ruimtelijke aspecten van de beoogde functiewijziging;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst;
  • hoofdstuk 4: Sectorale onderzoeken;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving en uitleg planregels;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Na de toelichting volgen de regels en de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Beoogde Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande en de nieuwe situatie. Na een korte beschrijving van (de omgeving van) het plangebied wordt een beschrijving gegeven van de aanwezige bedrijven en de uitbreidingswensen.

2.2 Beschrijving Plangebied

Het plangebied betreft de strook ten zuiden van Bergstoep, rondom het aanlandpunt van de pont naar Streefkerk. Aan de rivierzijde de Lek, dus buitendijks, ligt een bedrijventerrein. Hier bevinden zich ondermeer bedrijven die gebruikmaken van de mogelijkheden van transport over water. Recent heeft in dit gebied dijkverzwaring plaatsgevonden. In dat kader zijn de panden aan de landzijde van de dijk gesloopt.

Ten zuiden van de bedrijfsstrook ligt het natuurgebied De Gorzen. Door dit gebied liggen de bedrijven niet allemaal direct aan het water. In de nabije toekomst zal ten zuiden van de bedrijvenstrook een overnachtingshaven gerealiseerd worden, waarvoor de procedure is afgrond. In dat kader zal deze strook afgegraven worden en komt de bedrijvenstrook direct aan (vaar)water te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 impressie voorkeursvariant overnachtingshaven (bron: Milieueffectrapport

overnachtings- plaatsen Beneden-Lek - Samenvatting )

2.3 Bedrijven: Bestaande En Toekomstige Situatie

In het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig. Dit betreft:

Lekdijk West 4 Restaurant Dimphis

Lekdijk Oost 7 Diervoerder Productie Bergambacht B.V. (voorheen: D.Z. Six)

Lekdijk Oost 11a R. van den Hoek Applicatietechnieken en Verftechnisch Advies

Lekdijk Oost 15 OTB

Veerweg 33 A. Molenaar Zand en Grond bv

In deze paragraaf worden de huidige activiteiten van deze bedrijven beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op eventuele uitbreidingsplannen.

2.3.1 OTB

Bestaande situatie

OTB exploiteert aan de Lekdijk 15 een op- en overslagbedrijf. Ten behoeve van de bedrijfsvoering worden binnenvaartschepen gelost en geladen ter hoogte van de overkapte kade aan de achterzijde van het bedrijf. De goederen worden opgeslagen in opslagloodsen en buitenopslag. De opslag betreft opslag in bulk, in bigbags van circa 1000kg, los gestorte goederen en stukgoederen. Na de opslag verlaten de goederen het bedrijf via vrachtwagens van derden of binnenvaartschepen.

Op dit moment bevindt zich op het terrein van OTB een zestal opslagloodsen, een kantoorgebouw (tevens bedrijfswoning), een kleine werkplaats, een weegbrug, 1 mobiele kraan en overkapte laad- en losruimte en kade. OTB had ongeveer 1.000 m² verhard buitenterrein. Recent is het gebied ten oosten van het bedrijf, in de bocht van de Lekdijk, in gebruik genomen als bedrijventerrein. Vooralsnog vindt hier alleen opslag plaats. Tussen het natuurgebied De Gorzen en het terrein van OTB ligt een kreek. Aan de westzijde hiervan kunnen schepen aanmeren.

OTB beschikt zelf over twee vrachtwagens die ingezet worden voor intern transport. Dit zorgt voor ongeveer 8000 verkeersbewegingen per jaar. Daarnaast ontvangt OTB een aantal van ongeveer 6000 vrachtwagens per jaar van derden wat zorgt voor 14.000 transport-bewegingen per jaar.

Beoogde situatie

Door toegenomen activiteiten en schaalvergroting binnen de binnenvaart heeft OTB in 2008 (destijds aangevraagd door Zijderlaan Bergambacht) aan Rijkswaterstraat een vergunning aangevraagd voor het uitdiepen van de haven en het verlengen van haar kade om op deze manier grotere schepen te kunnen ontvangen. Op 28 augustus 2009 heeft Rijkswaterstaat de vergunning (Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken) verleend voor het maken en behouden van een damwand (verlengen) en het opvullen van de ruimte achter de damwand. Door opvulling van de ruimte achter de damwand creëert OTB voldoende nieuw bedrijventerrein voor haar uitbreidingsplannen aan de Oostzijde van haar bedrijf (oprichting opslagloods perceel). Het voornemen is echter om de kade (waarop de Wbr vergunning ziet) verder te verbreden overeenkomstig variant 1.1. Teneinde de verbreding van de kade te realiseren dient elders watercompensatie plaats te vinden. Na goedkeuring van het compensatieplan door de daartoe bevoegde instantie(s), kan de verbreding van de kade worden gerealiseerd. Dit bestemmingplan maakt deze verbreding van de kade mogelijk.

Naast de uitbreiding en verbreding van de damwand/kade zijn er nog meer uitbreidingsplannen waarvoor zij een conceptaanvraag omgevingsvergunning (onder andere voor bouwen en milieu) heeft ingediend. De uitbreidingsplannen betreffen:

  • Realisatie van een opslagloods voor circa 20.000 ton opslag;
  • Container op- en overslag van circa 1000 teu/jaar;
  • Meer overslag van bulkgoederen;
  • De capaciteit voor het overslaan van veevoeder/granen neemt toe;
  • De bestaande woning Lekdijk-Oost 19 wordt gebruikt als bedrijfswoning en is in eigendom.

Het is de bedoeling de opslagloods te realiseren op het naastgelegen perceel. De opslag van de containers zal aan de achterzijde van de nieuw te bouwen loods plaatsvinden. In onderstaand figuur is de beoogde ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Overzicht bestaand en nieuw (bron: aanvraag omgevingsvergunning OTB)

2.3.2 Richard van den Hoek Applicatietechnieken en Verftechnisch Advies

Bestaande situatie

Dit bedrijf bevindt zich op het perceel Lekdijk Oost 11a en is gespecialiseerd in applicatietechnieken en verftechnisch advies.

Beoogde situatie

Het beoogde gebruik zal niet veranderen. Het bedrijf is mogelijk op basis van het bestemmingsplan.

2.3.3 A. Molenaar Zand en Grond bv

Bestaande situatie

Dit perceel was tot voor kort in eigendom van zand en grondhandel Molenaar en is onlangs verkocht en thans in gebruik door OTB. Op het perceel staat een loods. Op deze locatie vindt geen opslag in de open lucht plaats.

A. Molenaar Zand en Grond bv gebruikt ten behoeve van haar grond- weg en waterbouwbedrijf een perceel Veerweg 33 ten westen van Diervoeder Productie Bergambacht b.v. Op dit perceel vindt de opslag in de open lucht plaats. In dit plangebied staat, direct naast de steiger voor het veer, een tijdelijke unit.

Beoogde situatie

Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat het gebruik niet zal veranderen. Wel wordt de tijdelijke unit, die al vele jaren wordt gebruikt als kantoor, in het bestemmingsplan gelegaliseerd door het opnemen van een bouwvlak.

2.3.4 Diervoeder Productie Bergambacht b.v.

Bestaande situatie

Diervoeder Productie Bergambacht b.v. is een bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van mengvoeders (productiecapaciteit < 100 ton/uur). De grondstoffen worden momenteel grotendeels per schip aangevoerd via haar eigen loskade. De vrachtwagens voor de aan- en afvoer van de grondstoffen/gereed product rijden onder meer via het perceel van A. Molenaar Zand en Grond bv (recht van overpad). De meeste activiteiten vinden inpandig plaats. Het huidige bebouwingscomplex is opgebouwd uit bouwvolumes die in verschillende perioden gerealiseerd zijn. De bebouwing heeft daardoor ook verschillende hoogten. Het hoogste volume, dat dwars op de dijk staat, is circa 30 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 bestaande bebouwing Diervoeder Productie Bergambacht b.v. (bron: google maps)

In eerste instantie had Diervoeder Productie Bergambacht b.v. plannen voor haar bedrijf. Recent heeft een heroverweging van deze plannen plaatsgevonden en is besloten deze plannen vooralsnog niet door te zetten. Daarom gaat dit bestemmingsplan uit van de bestaande situatie. Mochten deze plannen voor verdere uitbreiding toch concreet worden zal hiervoor een aparte planologische afweging worden gemaakt en eventueel een separate procedure worden doorlopen.

2.3.5 Restaurant Dimphis

Bestaande situatie

Aan de Lekdijk West 4, direct naast de veerstoep, ligt het restaurant Dimphis. Naast het serveren van maaltijden vindt hier ook zaalverhuur plaats. In het pand bevindt zich ook een bedrijfswoning.

Beoogde situatie

Er bestaan reeds sinds enige jaren plannen die voorzien in de herontwikkeling van het bedrijf in een hotel-restaurant. Deze plannen gaan uit van het sloop-nieuwbouw. Dit plan is recent heroverwogen. Daarbij is besloten deze ontwikkeling vooralsnog niet door te zetten. Dit bestemmingsplan gaat uit van de bestaande situatie. Mocht de hotelontwikkeling alsnog gewenst zijn zal hiervoor op dat moment een aparte planologische afweging worden gemaakt en eventueel een separate procedure worden doorlopen.

2.3.6 Beeldkwaliteit

Om te waarborgen dat de ontwikkeling van bebouwing in het plangebied voldoet aan beeldkwaliteitseisen van de gemeente is in de regels een voorwaardelijke verplichting voor het bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat uitbreiding of nieuwbouw pas plaats mag vinden op basis van het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) vastgesteld beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader En Planologische Toets

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau.

3.2 Nationaal Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruime (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling.

Besluit ruimtelijke ordening

Meer in het algemeen is in het kader van deze ontwikkeling de beleidsdoelstelling op het gebied van duurzame verstedelijking van belang, zoals opgenomen in de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.

Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven en worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Beschrijving behoefte

Dit plan maakt bedrijfsuitbreiding van OTB mogelijk. Een kade wordt verlengd en extra bedrijfsoppervlak voor overslag van containers/bulk wordt gecreëerd. Tevens wordt een bouwvlak uitgebreid ten behoeve van een nieuwe loods. In totaal gaat het om intensivering op bestaand bedrijventerrein en circa 0,5 hectare nieuw bedrijventerrein.

Het gaat in dit geval om de concrete uitbreidingsbehoefte van het bestaande bedrijf OTB door toegenomen activiteiten en schaalvergroting binnen de binnenvaart.

De algemene behoefte aan watergebonden bedrijventerrein en het gebrek aan geschikte bedrijfslocaties blijkt uit het onderzoek 'Behoefteraming bedrijventerreinen, Regio Midden-Holland (13 april 2017).

Bedrijven in hogere milieucategorieën, watergebonden functies en specifieke clusters (waaronder: logistiek, chemie en maritiem) vragen specifiek aandacht. De ruimtebehoefte van deze bedrijven is aan meerdere eisen gebonden en daarvoor is niet altijd de geschikte nieuwe ruimte voor handen.

De vraag naar watergebonden bedrijvigheid gaat dwars door alle genoemde sectoren heen: grootschalige en kleinschalige logistieke bedrijven, bedrijven met een hogere milieucategorie en 'reguliere' bedrijven kunnen om welke reden dan ook een sterke voorkeur hebben voor een terrein aan het water (geen zeehaventerrein). Ook in Midden-Holland wordt geconstateerd dat de voorkeur voor een watergebonden locatie relatief groot is. Daarbij dient het water ook verschillende doeleinden. Het ene bedrijf heeft de waterlocatie nodig voor aan-/afvoer en op-/overslag van goederen, terwijl bijvoorbeeld het andere bedrijf water nodig heeft in het productieproces als koelwater.

Het is de verwachting dat het watergebonden percentage de komende jaren toeneemt, mede vanwege de trend onder bedrijven om steeds meer aan- en afvoer van goederen via het water te doen. Op basis hiervan wordt ingeschat dat de watergebonden vraag circa 25% van de totale uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen bedraagt. Voor Midden-Holland komt dat neer op een totale uitbreidingsvraag van circa 25 à 30 ha in de periode 2016 t/m 2030. Het deel van de bedrijven dat kadegebonden is, is inherent kleiner. De omvang van deze ruimtevraag is binnen de kaders van dit onderzoek niet exact te bepalen. Vaak geven voor dit soort bedrijven kademeters en de diepgang van het vaarwater de doorslag voor een locatie, niet zozeer omvang van het kavel.

In het rapport is aangegeven dat er kwantitatief voldoende bedrijfsruimte beschikbaar is, maar dat het aanbod niet altijd aansluit op de marktvraag. Voor watergebonden bedrijven wordt geconstateerd dat de beschikbare ruimte onder druk staat, onder meer door oprukkende woningbouw, lichtere bedrijfsfuncties (verkleuring) en omdat er regelmatig 'droge' functies op 'natte' kavels gevestigd zijn en worden. De voor deze bedrijven beschikbare ruimte wordt dus niet optimaal benut in Midden-Holland en nieuwe terreinen voor HMC, of aan het water, zitten niet tot nauwelijks in het harde planaanbod van de gemeenten.

Motivering locatiekeuze

Uitbreiding van het bestaande watergebonden bedrijf op- en aansluitend aan de bestaande bedrijfslocatie is het meest voor de hand liggend. Verplaatsing van het gehele bedrijf of uitbreiding op een andere locatie is uit bedrijfseconomisch oogpunt niet realistisch. Bovendien blijkt uit gegevens van infodesk bedrijventerreinen (provincie Zuid-Holland) dat in de Krimpenerwaard geen watergebonden bedrijventerrein beschikbaar is.

Beleidslijn grote rivieren

In de Beleidslijn grote rivieren geeft het Rijk, onder meer in de vorm van beleidsregels, aan wat met de gebieden langs de grote rivieren mag gebeuren, welke activiteiten er zijn toegestaan en hoe het rivierwater veilig kan worden afgevoerd en geborgen. De beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het gebied rond de rivier moet worden behouden en ontwikkelingen die de mogelijkheden om de rivier te verbreden of te verlagen nu en in de toekomst onmogelijk maken moeten worden tegengegaan. Het plangebied ligt aan de rand van de Lek, waarop de Beleidslijn van toepassing is. In het kader van deze beleidslijn zal vooroverleg plaatshebben met Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)

Met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft de provincie op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen;
  2. 2. Versterken stedelijk gebied;
  3. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Op basis van de visie ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. Uitzondering is het gebied waar OTB de kade wil doortrekken en verbreden. Dit gebied maakt bovendien deels onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 begrenzing bestaand stedelijk gebied (bron: Provincie Zuid-Holland)

Op basis van de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma Ruimte is het plangebied aangeduid als Watergebonden bedrijventerrein. Volgens de visie zijn watergebonden bedrijven van groot belang voor de economie en leveren een bijdrage aan duurzame mobiliteit. De ruimte voor watergebonden bedrijventerreinen staat echter onder druk, vooral door transformatie naar aantrekkelijk gelegen woningbouwlocaties. Planologische bescherming van de watergebonden bedrijventerreinen is daarom nodig. Voor de provincie is het uitgangspunt dat in hoofdzaak watergebonden bedrijven worden toegelaten. Dit bestemmingsplan voldoet aan deze opgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0008.png"

Figuur 3.2 aanduiding Watergebonden bedrijventerrein (bron: Programma ruimte Provincie Zuid-Holland)

Toetsing en conclusie

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de thema's 1, 2 en 3 uit de Provinciale visie. Het betreft een optimalisatie van het gebruik van het bestaande watergebonden bedrijventerrein dat grotendeels onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dit past binnen de visie van de Provincie om watergebonden bedrijventerreinen planologisch te beschermen. Een klein deel van het plangebied maakt deel uit van de tijdelijke Ecologische Hoofdstructuur(EHS) en zal aan het bedrijventerrein toegevoegd worden. Hierop wordt nader ingegaan in deze toelichting.

3.3.2 Verordening ruimte

De Visie Ruimte en Mobiliteit is juridisch verankerd in de Verordening Ruimte. Hierin is aangegeven welke aspecten opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Voor het plangebied is een aantal artikelen uit de verordening van toepassing. In deze paragraaf wordt getoetst aan de relevante artikelen.

Artikel 2.1.1. Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    1. a. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, en
    2. b. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing en conclusie

Als stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen binnen het plangebied vallen hieronder. In dit geval betreft het ontwikkelingen van bestaand watergebonden bedrijven. In dit geval gaat het om de concrete uitbreidingsbehoefte van een bedrijf (OTB) en verbreding van de kade van een aantal watergebonden bedrijven. Daarbij is sprake van een intensivering van de bestaande locaties. Uit de Provinciale visie Ruimte en Mobiliteit blijkt dat er in het algemeen ook behoefte is aan watergebonden bedrijventerrein in Zuid-Holland, maar er steeds minder ruimte beschikbaar is op bestaande terreinen. Ook uit recent onderzoek blijkt dat sprake is van een specifieke behoefte, zie paragraaf 3.2. Verplaatsing is mede daarom niet realistisch.

Het overgrote deel van het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Een klein deel van het terrein waar OTB gaat uitbreiden ligt aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Deze locatie ligt in de toekomst ingesloten tussen het bestaande bedrijfsterrein en de overnachtingshaven. Door de combinatie van intensivering en uitbreiding aansluitend aan bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor nieuwe verstedelijking.

De locatie is passend ontsloten voor watergebonden bedrijven. De uitbreiding is kleiner dan 3 ha.

Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  1. 1. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  1. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
  1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing en conclusie

Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als Watergebonden bedrijventerrein. De ontwikkelingen die in het gebied mogelijk gemaakt worden passen binnen de aard en schaal van het gebied. De ontwikkelingen hebben betrekking op de intensivering van functies die al in het gebied aanwezig zijn. Bovendien vinden de ontwikkelingen mede plaats in het kader van de ontwikkeling van de overnachtingshaven. In dat kader wordt een groot deel van het aanwezige landschap vergraven. Daarom kan worden gesteld dat met de ontwikkeling voldoende sprake is van ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.1.2 Kantoren

Buiten kantorenlocaties zijn in principe geen zelfstandige kantoren mogelijk met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² per vestiging. Bedrijfsgebonden kantoren zijn wel mogelijk met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf.

Toetsing en conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoren mogelijk. Wel zijn bij de bedrijven kantoren mogelijk. In de regels is de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren (conform het Provinciale beleid) opgenomen.

Artikel 2.1.3 Bedrijven

Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.

Lid 2 Watergebonden bedrijven

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein, laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.

Lid 3 Functiemenging

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

Lid 4 Transformatie

nvt

Lid 5 Achterwege blijven van compensatie

nvt

Toetsing en conclusie

Dit bestemmingsplan heeft voor een groot deel betrekking op de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Rekening houdend met de dichtsbijzijnde woningen is een maximale milieucategorie opgenomen. Verder zal een aanwezige burgerwoning planologisch omgezet worden naar een bedrijfswoning. Hiermee wordt een zwaardere milieucategorie (tpv het bedrijf OTB) mogelijk. Dit sluit aan binnen het gestelde in Lid 1.

Het terrein is op basis van het Provinciaal beleid aangewezen als watergebonden bedrijventerrein. De bedrijven die op basis van dit bestemmingsplan kunnen uitbreiden zijn overwegend watergebonden.

Artikel 2.3.4 Ecologische Hoofdstructuur en strategische reservering natuur

Lid 1 Bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied of ecologische verbinding

Een bestemmingsplan voor gronden binnen de ecologische hoofdstructuur, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op de kaart wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

Lid 2 Wijziging begrenzing EHS

De begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur bedoeld in het eerste lid, kan door provinciale staten worden gewijzigd in overeenstemming met artikel 2.10.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Lid 3 Definitieve begrenzing EHS in de Krimpenerwaard en Bodegraven-Noord

De begrenzing van de ecologische hoofdstructuur bedoeld in het eerste lid, heeft een voorlopig karakter voor zover deze gronden zijn gelegen binnen de Krimpenerwaard en het voormalige landinrichtingsproject Bodegraven Noord, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 Ecologische Hoofdstructuur. Gedeputeerde staten stellen de definitieve begrenzing vast van de ecologische hoofdstructuur binnen deze gebieden.

Lid 4 Strategische reservering natuur

Een bestemmingsplan voor gronden binnen de strategische reservering natuur waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op de kaart, wijst geen bestemmingen aan die de mogelijkheden tot instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden significant beperken, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik.

Lid 5 Compensatieregeling

Bij compensatie, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, onder b, worden in ieder geval de volgende voorwaarden in acht genomen:

  1. 1. de compensatie leidt niet tot een nettoverlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden;
  2. 2. de compensatie vindt plaats:
    1. a. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
      • door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is, of
      • op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs niet mogelijk is.

Lid 6 Verantwoording effectbeperking en compensatie in toelichting bestemmingsplan

De toelichting bij het bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor ontheffing als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid nodig is, bevat een verantwoording over de aard van de effect beperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt deels op gronden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0009.png"

Figuur 3.3 Uitsnede kaart ecologische hoofdstructuur

Binnen de Krimpenerwaard heeft deze echter een voorlopig karakter. Het gebied waar OTB de kade wil doortrekken maakt deels onderdeel uit van de EHS. Deze EHS wordt gecompenseerd gelijktijdig met de EHS van de overnachtingsplaatsen in het Oostelijk-Balkengat. De Provincie Zuid-Holland heeft het bijbehorende natuurcompensatieplan Overnachtingsplaatsen Beneden-Lek vastgesteld. De Provincie moet de EHS kaart hierop nog aanpassen. Ook de resterende EHS snipper ten behoeve van de Lekoevers in het Oostelijk-Balkengat wordt gecompenseerd.Op het onderwerp wordt nader ingegaan in paragraaf 4.10 Ecologie.

Artikel 2.4.3 Buitendijks bouwen

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing.

Toetsing en conclusie

Het plangebied is buitendijks gelegen. Daarom wordt aandacht besteed aan dit onderwerp in paragraaf 4.13 Water.

Algemene conclusie

Het plangebied is in lijn met het Provinciaal beleid. De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden hebben grotendeels betrekking op het ontwikkelen van watergebonden bedrijven. Dit sluit aan bij de ambitie die de Provincie voor dit gebied heeft.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Bergambacht (2008)

De structuurvisie Beleef Bergambacht (2008) geeft aan welke ontwikkelingen in de gemeente gewenst zijn. Voor de strook buitendijks Bergstoep is de ontwikkeling van het 'Lekfront' als ambitie opgenomen. Dit is volgens de visie een mogelijke woningbouwlocatie met veel potentie: op en aan het water wonen zou hier, al dan niet in combinatie met een jachthaven en natuurontwikkeling, kunnen worden ontwikkeld. Een geheel eigen , op zichzelf staand, woonmilieu. De jachthaven geeft een impuls aan de recreatie aan de Lek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0010.png"

Figuur 3.4 Uitsnede verbeelding Structuurvisie

Bestemmingsplan en MER Overnachtingshaven RWS

Rijkswaterstaat werkt aan nieuwe overnachtingsplaatsen voor binnenvaartschippers langs de Beneden-Lek bij Bergambacht. Doel hiervan is een vlottere en veilige doorstroming van beroepsvaart op de Lek en het zorgen voor voldoende rustplaatsen voor binnenvaartschippers. De overnachtingshaven is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Daarom is op 15 december 2015 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld met bijbehorend milieueffectrapport (MER).

Conclusie gemeentelijk beleid

De gemeentelijke structuurvisie ging uit van een invulling van het gebied met woningen en recreatie. Deze visie staat haaks op de Provinciale visie op het gebied, die uitgaat van een watergebonden bedrijventerrein. Met de ontwikkeling van de overnachtingshaven is de gemeentelijke ambitie feitelijk al niet meer uitvoerbaar. Tevens is er geen ander gemeentelijk beleid dat de ontwikkeling in de weg staat. Gelet hierop, alsmede het Provinciaal beleid, biedt dit echter voldoende aanknopingspunten om hiervan af te wijken.

3.5 Conclusie

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt is in lijn met het Rijks- en provinciaal beleid. De gemeentelijke structuurvisie uit 2008 gaat uit van een woningbouwlocatie. Deze ontwikkeling is echter niet uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Sectorale Onderzoeken

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de verschillende sectorale aspecten.

4.2 Vormvijre M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.


Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek/ beoordeling

In het onderhavige geval is sprake van het uitbreiden van het bedrijfsoppervlak en de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de in dit hoofdstuk beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen, heeft het plan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Het plan is getoetst aan onder meer de volgende kenmerken.

Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Er worden bij de ontwikkeling en de beoogde activiteiten geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'. Risico van ongevallen speelt niet bij de voorgestelde uitbreiding.

Plaats van het project

De uitbreiding ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dierensoorten afdoende te beschermen. Een klein deel van het plangebied maakt deel uit van het EHS gebied 'De Gorzen'. Vanwege de komst van de overnachtingshaven wordt dit gebied geheel gecompenseerd. Uit nader onderzoek blijkt dat het plangebied niet van archeologisch belang is. De cultuurhistorische waarde zal niet worden aangetast.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie

Het plan is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is tevens besloten dat geen MER nodig is. Dit is gedaan omdat het ontwerpbestemmingsplan voor de nieuwe wetgeving ter inzage is gelegd.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ten noorden van het bedrijventerrein is sprake van functiewijziging van de bestemmingen 'wonen', 'horeca' en 'bedrijf' naar de bestemming 'groen'. Er is geen sprake van een wijziging die bodemgevoelig is. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

De gronden ten behoeve van de uitbreiding van OTB hebben in het vigerende bestemmingsplan reeds de bestemming 'Bedrijf'. Hierdoor is nader bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Er kan vanuit gegaan worden dat de huidige bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functies. Voor een omgevingsvergunning voor bouwen dient wel actueel bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Voor de overige gronden heeft dit bestemmingsplan een consoliderende bestemming: er vindt geen gebruikswijziging van gronden plaats.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Archeologie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In 2015 is de huidige gemeente Krimpenerwaard gevormd uit vijf gemeenten die elk een eigen archeologiebeleid kenden. Dit is ‘geharmoniseerd’ in de op 13 december 2016 vastgestelde Archeologienota van de gemeente Krimpenerwaard Het archeologisch beleid van de gemeente Krimpenerwaard heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het ‘gemeenschappelijke geheugen’ en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk.

Voor het archeologiebeleid van een gemeente is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een onmisbaar instrument. De archeologische verwachtingskaart geeft inzicht in de aanwezigheid en de verwachte aanwezigheid van archeologische resten. Om de verwachtingskaart ook toepasbaar te maken op beleidsmatig niveau is deze vervolgens vertaald naar een beleidskaart.

Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd en zijn diverse waardecategorieën ontstaan. Per waardecategorie is bepaald of archeologisch onderzoek nodig is en wanneer vrijstelling van onderzoek kan worden verleend (zogenaamde ondergrenzen), hierbij zoveel mogelijk gebruik makend van de gemeentelijke beleidsruimte.

Deze zones kunnen als archeologische dubbelbestemming worden overgenomen in het bestemmingsplan. Of in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning in een plangebied archeologisch onderzoek noodzakelijk is, kan nu bepaald worden. Grote delen van de gemeente zijn aangeduid als gebieden zonder archeologische waarde. Wanneer een plangebied in zo’n gebied ligt, dan is er natuurlijk geen archeologisch onderzoek nodig. In de gebieden in de gemeente die wel een archeologische waarde hebben, is het sterk afhankelijk van de diepte van de voorgenomen bodemingrepen en de oppervlakte van het plangebied, de categorie dubbelbestemming, of er archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De nota beschrijft hoe dit werkt, wat hierin de gemeentelijke taken zijn en welke financiële consequenties e.e.a. heeft.

Verder beschrijft deze nota divers ‘beleid op maat’, zeer specifiek toegespitst op de situatie in de gemeente Krimpenerwaard. Dit betreft de beleidsuitgangspunten t.a.v. heien in relatie tot archeologie, vergunningsvrij bouwen op middeleeuwse woonheuvels en begravingen uit de Nieuwe tijd. Ook wordt uitdrukkelijk aandacht geschonken aan de rol en positie van de amateur-archeologie, de omgang met toevalsvondsten en de relatie van de archeologie met bouwhistorisch onderzoek.

Onderzoek en conclusie

Op de archeologische beleidskaart valt het plangebied binnen verschillende archeologische beleidscategorieën, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart

Hierna worden de specifieke waarden per beleidscategorie beschreven.

WA-2: vindplaatsen, historische kernen, kerkterreinen en begraafplaatsen, dagzomende rivierduinen

Deze categorie betreft terreinen en/of zones waar de aanwezigheid van archeologische resten is vastgesteld of de verwachting voor de aanwezigheid hiervan (zeer) hoog is. Het gaat hierbij enerzijds om de historische dorpskernen met kerkterreinen en begraafplaatsen. Deze categorie betreft anderzijds ook de archeologische en historisch-geografische vindplaatsen, waarvoor nog geen begrenzing en waardering is vastgesteld. Ook de dagzomende rivierduinen – donken – vallen in deze categorie, aangezien uit onderzoek blijkt dat deze toppen (vrijwel) altijd bewoond zijn geweest vanaf de Prehistorie en er derhalve sprake is vaneen zeer hoge archeologische verwachting.

WA-3: historische bewoningslinten, dijken

Deze categorie betreft de middeleeuws bewoningslinten langs de Lek, Hollandsche IJssel en in de binnengebieden (zone van 100 m), waarvoor een (zeer) hoge verwachting geldt ten aanzien van verspreide bewoning uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (met name huisplaatsen en boerderijen). In tegenstelling tot de historische kernen en de bekende huisterpen geldt voor de bewoningslinten dat bewoningssporen hier niet overal zijn aangetoond, maar wel verwacht worden. Deze categorie betreft tevens de historische dijken. In geval van doorgravingen (coupures) of vergravingen aan deze dijken, is besloten om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen.

WA- 4: afzettingen van Hollandsche IJssel, Lek, Vlist, Lopikerwetering en afgedekte rivierduinen

In deze categorie vallen de oever-, overslag- en crevassezones van de Hollandsche IJssel en de Lek. Deze liggen aan en dicht onder het maaiveld en kennen een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de periode Late IJzertijd-Middeleeuwen.

WA-8: waterbodems

De Lek en (gekanaliseerde) Hollandsche IJssel zijn aangemerkt als Rijkswater. Formeel betekent dit dat Rijkswaterstaat (die geadviseerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) de waterbeheerder is. Bij (geplande) ingrepen in deze waterbodems is de gemeente Krimpenerwaard alleen bevoegd gezag, als zij de overheid is die een vergunning verleend voor de werkzaamheden. Alleen dan kunnen door de gemeente eisen gesteld worden bij de vergunningverlening. Dit geldt ook voor de provincie, het Rijk of het waterschap: als één van deze partijen de vergunning verleent, treden zij ook op als bevoegd gezagen zijn zij dus eisensteller. Archeologisch onderzoek onder water dient te worden uitgevoerd conform de vigerende KNA-water-bodems.

Archeologie in het bestemmingsplan

De bovengenoemde archeologische verwachtingswaarden zijn in het bestemmingsplan geborgd door middel van een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee zijn de belangen voor het aspect archeologie voldoende meegewogen.

4.5 Cultuurhistorie En Landschap

Toetsingskader

Besluit ruimtelijke ordening

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen het aspect cultuurhistorie expliciet moeten meewegen. Het besluit regelt dat de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden in een gebied inzichtelijk worden gemaakt en ruimtelijk worden afgewogen. Eventuele waarden kunnen, door middel van specifieke regels, worden vastgelegd in het plan.

Onderzoek

De Lekdijk van Bergambacht kenmerkt zich door zijn grillige verloop. Deze karakteristiek is afkomstig van een rijke geschiedenis aan dijkdoorbraken met opvolgend dijkherstel. Wanneer een dijk doorbrak sloeg het water binnendijks een diep gat, een wiel, door het binnenstromende water. Zo ontstond een klein meer van soms wel zestig meter diep. Hoewel een rechte dijk sterker is herstelde men de dijk meestal om het wiel heen, omdat dit een stuk goedkoper was dan het opvullen van het wiel of omdat het materiaal gewoonweg niet voor handen was. Exemplarisch is het grote wiel ten noordoosten van het plangebied aan de noordzijde van de Lekdijk. Deze domineert het dijkverloop sinds de dijkdoorbraak in 1760. Hier is de dijk buitenom het wiel gelegd. Dit is zichtbaar op de topografische kaart van eind 19e eeuw (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede topografische kaart eind 19e eeuw (bron: www.topotijdreis.nl)

Aan de westzijde van het plangebied ligt een krib die gedurende lange tijd belangrijk is geweest voor Bergambacht. De krib hield in eerste instantie de vaargeul van de Lek in bedwang, maar ontwikkelde zich in de 19e eeuw tot veerstoep, de afmeerlocatie van de veerpont. De krib liep dan ook in de vorm van de Dijklaan rechtstreeks uit in het centrum van Bergambacht. De veerstoep is momenteel nog steeds aanwezig en vormt de westgrens van het plangebied.

Vanaf begin 20e eeuw is bedrijvigheid in het plangebied aanwezig. Hiervoor werd een watergang gegraven. De historische uitwatering, die eeuwen geleden was verbonden met de boezem van Bergambacht die het water middels een systeem van molens hier afwaterde op de Lek, loopt in de huidige situatie onder het bedrijventerrein door de Lek in. Deze is niet meer zichtbaar. Aan het einde van de 19e eeuw is de strekdam tussen de uiterwaard en de Lekgeul aangelegd. Deze strekdam vormt een harde grens tussen de huidige geul en het jonge uiterwaarden landschap. In de luwte van de strekdam ontwikkelde zich water gerelateerde bedrijvigheid. In het algemeen is de cultuurhistorische waardering van het plangebied matig als gevolg van de grootschalige ontwikkelingen in de afgelopen decennia en het ontbreken van cultuurhistorische ankerpunten of cultuurhistorische monumenten. De uitbreiding en verbreding van de damwand/kade heeft hier dan ook geen effect op. De onzichtbare uitwatering, de afmeerlocatie van de veerpont en de aanwezige bedrijvigheid vormen een cultuurhistorisch ensemble. Dit is in hoge mate bepalend voor de huidige beleving van de locatie. De naam Bergstoep sluit daar mooi op aan.

4.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de directe en nabije omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor of door buisleidingen. Wel is er sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de Lek langs het plangebied. Daarnaast is er volgens de risicokaart binnen het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig. Dit betreft een opslag voor propaan. Uit een uitgevoerde controle door de Omgevingsdienst blijkt echter dat deze propaantank inmiddels is verwijderd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Het plangebied is gelegen langs de Lek, een belangrijke binnenvaartweg waar frequent vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. De Lek is in het basisnet Water aangewezen als zwarte vaarroute, hierbij geldt dat PR 10-6 risicocontour op de vaarweg ligt en mag groeien tot de oever.

Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1500 personen per hectare dubbelzijdig en 2250 personen per hectare enkelzijdig, is een berekening van het GR niet verplicht. Uit proefberekeningen blijkt namelijk dat het GR beneden de 0,1 x de oriëntatiewaarde ligt. Deze dichtheden worden binnen het plangebied niet gehaald waardoor kan worden gesteld dat er geen overschrijding van de oriëntatiwaarde plaats zal vinden als gevolg van voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de vervoersaantallen zoals opgenomen in de Regeling Basisnet ligt het invloedsgebied op 90 m vanaf de waterlijn (in verband met transport van GF3). Het plangebied ligt hier grotendeels binnen. Er is dan ook een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk, waarbij aandacht wordt besteed aan:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de Lek;
  • voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op dat binnenwater een ramp voordoet.

In het plangebied wordt de (beperkte) uitbreiding van het bedrijf OTB mogelijk gemaakt. In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. De verantwoording is opgenomen aan het einde van deze paragraaf.

Verantwoording groepsrisico

In het kader van het vooroverleg over het voorontwerpbestemmingsplan “Lekoevers Bergambacht” is advies uitgebracht door Veiligheidsregio Hollands Midden (referentie Z-2016-05904, d.d. 10-05-2016). Dit advies is in de voorliggende verantwoording verwerkt. In het advies wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijke van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Het beschikbaar hebben van voldoende bluswater is voor het bestrijden van de brandrisico's van bijzonder belang. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 m vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn en de maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening maximaal 160 m mag bedragen.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Lekdijk Oost aan de noordkant en aan de westkant door de N478.Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. De wegen in het plangebied voldoen aan de normen die de veiligheidsregio hieraan stelt. Gelet op bovenstaande is de bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Het uitgangspunt is dat op het bedrijventerrein zelfredzame personen werken. De gebruikers van de objecten moeten door middel van risicocommunicatie worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen. Dit valt onder de informatieplicht van de gemeente en daar wordt door de gemeente op toegezien. Verder moeten de eigenaren van de bedrijfspanden en het personeel er op worden gewezen dat de BHV-organisaties goed geïnformeerd moeten zijn over de mogelijk optredende scenario's. Het is daarom te adviseren een adequaat ontruimingsplan op te stellen en dit minimaal één maal per jaar te oefenen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Buro Blauw heeft voor de ontwikkeling van OTB verspreidingsberekeningen uitgevoerd voor toetsing van de fijnstof emissies aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. De doelstelling van dit onderzoek is voor het bedrijf de fijnstof (PM10 en PM2,5) concentraties op leefniveau, welke veroorzaakt worden door de activiteiten van het bedrijf, te toetsen aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wm. Uit het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  1. 1. De maximale bijdrage van PM10 en PM2,5 aan de achtergrond concentratie bedraagt 4,8 µg/m3;
  2. 2. De jaargemiddelde concentratie PM10 op leefniveau ter hoogte van omliggende woningen bedraagt inclusief de bijdrage door de voorgenomen activiteiten maximaal 24,3 µg/m3. Deze concentratie is lager dan de grenswaarde van 40 µg/m3. De daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 wordt niet vaker dan 35 maal per jaar overschreden.
  3. 3. De jaargemiddelde concentratie PM2,5 op leefniveau ter hoogte van omliggende woningen bedraagt inclusief de bijdrage door de voorgenomen activiteiten maximaal 16,9 µg/m3. De grenswaarde voor PM2,5 van 25 µg/m3 wordt zodoende niet overschreden.

In de beoogde situatie voldoen de activiteiten van OTB aan de luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Lekdijk (maatgevende doorgaande weg door het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 20,0 µg/m³ voor NO2, 22,4 µg/m³ voor PM10 en 14,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 10,8 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De VNG-uitgave gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Hiervan kan onderbouwd worden afgeweken indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in de planregels is opgenomen om specifiek aan te geven welke soort bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn toegestaan, is gebaseerd op bovengenoemde VNG-uitgave. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar Bijlage 1.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bedrijf OTB en het realiseren en verbreden van de kade langs een aantal watergebonden bedrijven waaronder OTB. Het plangebied ligt langs de Lek en bestaat grotendeels uit een bedrijventerrein en restaurant met in de omgeving woningen. Hierdoor is het gebied te karakteriseren als een gemengd gebied en mag met één afstandsstap afgeweken worden van de richtafstanden die gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.


In het navolgende wordt eerst de milieuzonering van het bestemmingsplan uiteengezet. Vervolgens wordt per beoogde ontwikkeling beschreven of er ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Milieuzonering

Uitgangspunten milieuzonering

Bij de milieuzonering van het bedrijventerrein wordt zoals vermeld gebruik gemaakt van de SvB. Er wordt in de milieuzonering rekening gehouden met verschillende (in meer of mindere mate) milieugevoelige gebiedstypen/functies in het plangebied en in de directe omgeving. Hierbij is sprake van de volgende omgevingstypen:

  • Gemengd gebied: De woningen die ten noorden van het bedrijventerrein in de kern Bergambacht liggen, behoren tot dit omgevingstype. Deze woningen liggen namelijk in de directe omgeving van het bedrijventerrein en in dit deel van de kern liggen naast deze woonfuncties ook bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, sportvelden en horecavoorzieningen. Ten opzichte van deze woningen worden dan ook de richtafstanden conform het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd.
  • Bedrijfswoningen: Op het bedrijventerrein is een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Een bedrijfswoning betreft een specifiek type woning waar andere eisen aan het woon- en leefklimaat mogen worden gesteld dan bij reguliere woningen. Bedrijfswoningen zijn immers per definitie aan bedrijvigheid gelieerd en liggen daarmee in het algemeen op bedrijventerreinen. Bovendien betreft het een historisch gegroeide situatie waarmee eventuele omliggende bedrijven in de huidige situatie reeds rekening moeten houden. Daarom zijn in de directe omgeving van bedrijfswoningen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de SvB 'bedrijventerrein' toegestaan.

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Afhankelijk van de locatie in het plangebied zijn bedrijven van maximaal categorie 2 tot 4.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan, danwel maximaal de categorie welke hoort bij de specifieke functieaanduiding. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van 30 m (categorie 2) tot maximaal 300 m (categorie 4.2) ten opzichte van een rustige woonwijk en 10 m en 200 m ten opzichte van gemengd gebied.

Uitbreiding OTB

Door de ingebruikname van het perceel aan de oostzijde neemt de afstand tot de omliggende woonbebouwing af tot circa 25 m.

Voor de relevante milieuaspecten ten opzichte van de bestaande woningen geldt het volgende:

  • Geluid: door de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten bedraagt de richtafstand voor geluid meer dan bij de huidige bedrijfsactiviteiten het geval is.1 Binnen deze richtafstand liggen meerdere woningen. Door het inpandig laten plaatsvinden van de activiteiten en de realisatie van de nieuwe opslagloods (geluidsafschermende werking) kan waarschijnlijk voldaan worden aan geluidsnormen in het ruimtelijke en het milieuspoor. Nader onderzoek dient dit echter uit te wijzen;
  • Gevaar: De richtafstand voor gevaar bedraagt meer dan in de huidige situatie. Dit komt omdat de uitbreidingsplannen in theorie ertoe kunnen leiden dat het bedrijf onder het Bevi komt te vallen. In de concept aanvraag voor de omgevingsvergunning is aangegeven dat het bedrijf ook in de toekomst geen Bevi-inrichting is en dat het niet wordt genoemd in het Registratiebesluit externe veiligheid. De uitbreidingsplannen hebben dan ook geen relevante gevolgen op het gebied van externe veiligheid;
  • Overig (geur en stof): De richtafstanden van de overige aspecten geur en stof nemen t.o.v. de huidige situatie niet toe. Deze aspecten zijn hierdoor niet relevant voor de uitbreiding.

Gezien het feit dat de huidige burgerwoning op het terrein van OTB in de nieuwe situatie een bedrijfswoning betreft die behoort tot het bedrijf OTB, is nader onderzoek hier niet noodzakelijk. Tevens wordt er voor de bedrijfswoning ten opzichte van de milieuaspecten van de overige bedrijven voldaan aan de richtafstanden.

Conclusie

De toekomstige akoestische situatie is onderzocht door Ardea (zie Bijlage 2).Er is beoordeeld in hoeverre het bedrijf kan voldoen aan de richtwaarden op basis van de Handreiking industrielawaai- en vergunningverlening. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • de gemiddelde geluidsbelasting voldoet aan de streefwaarden voor een rustige woonwijk voor de bestaande woningen. Voor de nieuw te bouwen woning Wethouder vd Bergplein is de geluidsbelasting hoger dan de streefwaarden maar lager dan de grenswaarden van 50, 45 en 40 dB(A);
  • de piekniveaus bij de bestaande woningen zijn aanzienlijk lager dan de grenswaarden van 70 dB(A). in de avondperiode wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A). In de nachtperiode is het piekgeluid bij de meeste woningen lager dan 60 dB(A). Alleen ter plaatse van de woningen Wethouder vd Bergplein 6-9 is het piekgeluidsniveau 62 dB(A) en bij de bouwkavel komt het piekgeluid uit op 63 dB(A) als bij een vertrekkende vrachtwagen remlucht ontsnapt. Voor beide rekenpunten gaat het om een beperkte overschrijding van de grenswaarden. Voor vrachtwagens die aankomen en rustig van de dijk naar beneden rijden is het piekgeluid niet hoger dan 60 dB(A). Voor de tussenliggende periode dat de kade nog niet gereed is dient te worden uitgegaan van een hogere waarde tot 63 dB(A).
  • het geluid vanwege het rijden op de dijk en de nieuwe ontsluiting is niet hoger dan de richtwaarden conform de Circulaire indirecte hinder;
  • op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat OTB volledig kan voldoen aan de streefwaarden voor de langtijdgemiddelde geluidsniveaus. Het laden/lossen vindt zoveel mogelijk binnen plaats. De nieuwe containeropslag wordt optimaal afgeschermd door de nieuwe loods. Verder zal OTB bij aanschaf van de reachstacker rekening houden met het gehanteerde geluidvermogen van 106 dB(A). Daarmee kan worden geconcludeerd dat OTB zoveel mogelijk de Best Beschikbare Technieken toepast. Een verdere geluidreductie is alleen mogelijk met zeer ingrijpende en kostbare voorzieningen.

Uit het rapport blijkt dat OTB naast overdag, ook in de vroege ochtend tussen 06.00 uur en 07.00 uur in werking is. Wegverkeer vertrekkend en aankomend via de ingang aan de Lekdijk zal (in de nachtperiode) een overschrijding van de geluidsnormen (piekgeluiden, LAmax) veroorzaken. De oplossing, die hiervoor wordt aangedragen, is dat het verkeer langs de nieuwe weg via de kade (dus langs A. Molenaar Zand en Grond bv en Diervoeder Productie Bergambacht B.V.) naar en van OTB gaat rijden. De voorgenomen aanleg van deze nieuwe weg zal te zijner tijd in het kader van het Activiteitenbesluit gemeld dienen te worden. Derhalve wordt via het milieuspoor hierop toegezien.

Tevens is aanvullende notitie opgesteld die is opgenomen in Bijlage 3. Daarin is ingegaan op de volgende punten:

  • toename transport: gevraagd is om meer inzicht te geven over het geluidseffect voor het vrachtverkeer over de dijk vanwege de uitbreidingsplannen voor de overdekte opslag en de containerterminal. Uit overleg met OTB blijkt dat in de huidige situatie op een drukke dag circa 24 vrachtwagens op en neer rijden. In het akoestisch onderzoek is een berekening gemaakt van de indirecte geluidhinder voor gebruik huidige in/uitrit en nieuwe route. Uit deze berekeningen blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden volgens de Circulaire indirecte hinder.
  • geluidsbelasting woningen Lekdijk Oost 28-36: gevraagd is om een aanvullende berekening. Uit de berekening blijkt dat resultaten vergelijkbaar zijn met de resultaten voor het rekenpunt W09 uit het akoestisch rapport. Er wordt voldaan aan de gebruikelijke grenswaarden.
  • achteruitrijsignalering: gevraagd is inzicht te geven aan het eventuele piepgeluid van achteruitrijsignalering op machines en/of vrachtwagens. Uit de aanvullende berekening voor de nieuw te bouwen woning aan het Van de Bergplein blijkt dat het totale beoordelingsniveau uitkomt op 37.9 dB(A). Deze waarde is significant lager dan de streefwaarde van 45 dB(A) voor de dagperiode. Aangezien dit punt maatgevend is voor de beoordeling van de achteruitrijsignalering kan geconcludeerd worden dat ook bij de andere woningen het verschil niet meer dan 1 dB(A) bedraagt en dat dus voldaan zal worden aan de streefwaarde voor de dagperiode.
  • laden en lossen van schepen: in het akoestisch rapport is aangegeven dat voor schepen tijdens het laden/lossen walstroom beschikbaar is. OTB heeft navraag gedaan bij een aantal schippers en het blijkt dat er geen directe behoefte bestaat aan deze voorziening omdat de ligduur kort is en schepen dan gebruik kunnen maken van de eigen accu's. Daarom is een aanvullende geluidsberekening gemaakt voor de incidentele situatie dat een schip toch gebruik moet maken van een eigen dieselgenerator. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de deelbijdrage voor de dichtst bijgelegen woning zeer laag is. Vanuit akoestisch oogpunt is er daarmee geen noodzaak om een vaste walstroomvoorziening te realiseren. Walstroom wordt echter in het bestemmingsplan niet onmogelijk gemaakt.

Er kan worden geconcludeerd dat sprake is van een voldoende ruimtelijke inpassing in het kader van wijziging van het bestemmingsplan. Vanuit akoestisch oogpunt vormt het aspect milieuzonering dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

  1. 1. Bij de uitbreiding vindt namelijk ook de overslag van containers plaats. Dit is op basis van de vigerende planologische regeling nog niet mogelijk. Voor deze overslag van containers geldt een grotere richtafstand van 200 m voor geluid.

4.9 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden in het plangebied of de directe omgeving aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Huidige situatie:

Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit verhardingen. Op dit moment bevindt zich op het terrein van OTB een zestal opslagloodsen, een kantoorgebouw (tevens bedrijfswoning), een kleine werkplaats, een weegbrug, 1 mobiele kraan en overkapte laad- en losruimte en kade. OTB had ongeveer 1.000m² verhard buitenterrein. Recent is het gebied ten oosten van het bedrijf, in de bocht van de Lekdijk, in gebruik genomen als bedrijventerrein. Vooralsnog vindt hier alleen opslag plaats. Tussen het natuurgebied De Gorzen en het terrein van OTB ligt een kreek. Aan de westzijde hiervan kunnen schepen aanmeren.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein bestaat uit:

  • Verlengen van de damwand en het opvullen van de ruimte achter de damwand;
  • Realisatie van een opslagloods op het braakliggende terrein op het noordoostelijke deel (braakliggend terrein) van het plangebied;
  • Het verwijderen van de overkapping boven de loskade.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ten zuiden van de gemeente Krimpenerwaard op het buitendijks gelegen industrieterrein Lekdijk Oost. Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of beschermd Natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Donkse Laagten en ligt op een afstand van circa 3 km. Een door de provincie aangewezen belangrijk weidevogelgebied ligt op een afstand van circa 1 km.

De aard van de voorgenomen werkzaamheden en de ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen worden uitgesloten. Gezien de grote afstand en de relatief geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0015.jpg"

Figuur 4.3: Ligging plangebied (rode omlijnd gebied) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Stikstofdepositie

Om effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden in beeld te brengen is een berekening uitgevoerd met de Aerius calculator. Voor het aantal scheepvaartbewegingen is uitgegaan van 2 schepen per dag gedurende 312 werkdagen per jaar. Het gemiddelde scheepstype betreft een groot Rijnschip (klasse Va). Zodra deze schepen de vaargeul in de Lek bereiken gaan ze op in het reguliere 'verkeersbeeld'.

Uit navraag bij een aantal schippers is gebleken dat er geen behoefte bestaat aan walstroom omdat de ligduur kort is en schepen dan gebruik kunnen maken van de eigen accu's.

Het totale aantal vrachtwagenbewegingen van en naar de inrichting bedraagt 42 per etmaal. Het lichte verkeer van personeel en bezoekers bedraagt 13 mvt/etm. Alle verkeersbewegingen zijn berekend tot aan de N478, waar deze opgaan in het reguliere verkeersbeeld.

Binnen de inrichting wordt gebruik gemaakt van verschillende mobiele werktuigen (zie tabel 4.2). Naar opgave van het bedrijf wordt jaarlijks 23.000 diesel gebruikt (= 19.300 kg/jr).

Tabel 4.2

Type Aantal
Overslagkraan 1
Wiellader 2
Vrachtwagen 2
Heftruck 2

Als rekenjaar is 2017 gekozen bij wijze van worst-case benadering (auto's en schepen worden in de loop der jaren steeds schoner).

Resultaten

Na berekeningen in AERIUS Calculator op basis van bovenstaande gegevens blijkt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn (0,05 mol/ha/jr). De AERIUS-berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 7.

Natuurnetwerk Nederland

Een deel van het plangebied maakte tot voor kort onderdeel uit van het NNN gebied De Gorzen. De beoogde ontwikkeling leidde tot areaalafname van NNN-gebied met natuurbeheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos, waarvoor volgens NNN-beleid gecompenseerd dient te worden. Echter, op de locatie van De Gorzen wordt in opdracht van Rijkswaterstaat een overnachtingshaven gerealiseerd waarbij het overgrote deel van het NNN-gebied wordt vernietigd. Dit NNN-gebied heeft een stapsteenfunctie voor oeverbewonende soorten. Door de ontwikkeling van de overnachtingshaven raakte het overgebleven NNN-gebied (dat in het plangebied lag) geïsoleerd, met het verlies van de stapsteenfunctie als onvermijdelijk gevolg. Hierdoor was behoud van de ecologische functionaliteit van dit overgebleven, geïsoleerde stuk NNN-gebied niet meer mogelijk. Het gebied is in de geactualiseerde provinciale Verordening Ruimte inmiddels dan ook niet meer aangewezen als NNN-gebied. Volledigheidshalve wordt nog wel ingegaan op het natuurcompensatieplan.

Rijkswaterstaat heeft voor de ontwikkeling van de overnachtingshaven een natuurcompensatieplan opgesteld waarin zij zijn uitgegaan van de totale vernietiging van het NNN-gebied De Gorzen. Feitelijk gezien is het betreffende overgebleven NNN-gebied in het plangebied met dit natuurcompensatieplan al gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0016.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0017.png"

Figuur 4.4: Natuurbeheertype van het voorheen overgebleven NNN-gebied in plangebied (rode cirkel) (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Conclusie

Significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan dan niet in de weg. Het plangebied maakte tot voor kort deel uit van NNN. Het onvermijdelijke verlies van natuurareaal is reeds gecompenseerd in het compensatieplan van Rijkswaterstaat. De ontheffing op grond van de Verordening Ruimte 2014 is inmiddels verleend. In de geactualiseerde verordening is het gebied niet meer aangewezen als NNN-gebied.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van de quickcan Flora- en fauna door EKOZA (2016). Het rapport is opgenomen in Bijlage 6. In tabel 4.3 is aangegeven welke beschermde soorten verwacht worden in het plangebied en of nader onderzoek noodzakelijk is.

Tabel 4.3: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)

Tabel 4.3: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten en het beschermingsregime

Wet Natuurbescherming Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Vogelrichtlijn

jaarrond beschermde nesten
alle inheemse soorten


huismus, gierzwaluw, kerkuil
nee


nee
Habitatrichtlijn bijlage IV bever, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger nee
Overige soorten Algemeen


Vrijstellingsregeling Zuid-Holland
waterspitsmuis


bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker, bunzing, egel, haas, huisspitsmuis, veldmuis en woelrat
nee


nee

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Er zijn geen jaarondbeschermde nesten waargenomen in het plangebied.
  • Het plangebied biedt geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen die verblijven in bomen. Er worden geen gebouwen gesloopt die geschikt zijn voor in gebouwen verblijvende vleermuizen. In het plangebied zijn geen landschapselementen voor vliegroutes of essentieel foerageergebied aanwezig voor vleermuizen dat verloren gaat. Er blijft voldoende foerageergebied beschikbaar. Een ontheffing in het kader van de Wnb is niet noodzakelijk.
  • De beschermde grondgebonden zoogdiersoorten bever en waterspitsmuis zijn eerder waargenomen in nabijheid van het plangebied. Tijdens het veldonderzoek zijn de soorten niet aangetroffen in het plangebied. Deze worden ook niet verwacht door het gebrek aan geschikt habitat.
  • Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde overig beschermde soorten van de Wnb waarvoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in de provincie Zuid-Holland. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Conclusie

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Verkeer

Onderzoek en conclusie

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Lekdijk Oost. Op circa 100 m ten westen van het plangebied is de provinciale weg N478 gelegen. Via deze weg bereikt het verkeer vanuit het plangebied het knooppunt N210 (richting Rotterdam en Utrecht)/N207 (richting Gouda). De bereikbaarheid van het gebied is dan ook goed.

OTB heeft haar transportbewegingen inzichtelijk gemaakt aan de hand van meetgegevens van de weegbrug (externe wegingen) over de periode 2013 tot en met 2016. Het bedrijf beschikt over 2 vrachtwagens die intern goederen vervoeren van en naar de opslagloodsen. Op jaarbasis is dit goed voor circa 8.000 verkeersbewegingen. Verder ontvangt het bedrijf op jaarbasis circa 6.000 vrachtwagens van derden, goed voor zo'n 12.000 verkeersbewegingen. Daarnaast vinden er verkeersbewegingen plaats door personenvoertuigen van personeel en bezoekers. De beoogde situatie is in het akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitsonderzoek in beeld gebracht (zie Bijlage 2 en Bijlage 5. Hierin zijn de verkeersbewegingen binnen de inrichting per etmaal in kaart gebracht, zie tabel 4.4.

Tabel 4.4 Overzicht verkeersbewegingen per etmaal (bron: Buro Blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0018.jpg"

De genoemde intensiteiten hebben slechts een kleine toename van het verkeer tot gevolg. Er zullen dan ook geen knelpunten in de verkeersafwikkeling optreden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling.

4.12 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.

4.13 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt zowel binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard als Rijkswaterstaat. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de buitendijkse percelen en de Lek.

De initiatiefnemer heeft het Hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 30-04-2015. Hieruit blijkt dat het plan invloed heeft op de belangen van het Hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat. Hierover is overleg gevoerd met de waterbeheerders. De opmerkingen van de waterbeheerderszijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Beheersplan voor Rijkswateren (BPRW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied heeft betrekking op een grotendeels buitendijks gelegen bedrijventerrein aan de Lekdijk te Bergambacht. Ten noorden van het bedrijventerrein is een groenstrook aanwezig die tevens onderdeel is van het plangebied. De beoogde ontwikkellocaties bestaan volledig uit verharding.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigronden. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is naast de beoogde locatie voor de uitbreiding van OTB oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft geen leggerwater. Hiervoor gelden dan ook geen beperkingen. In het noordwesten van het plangebied, parallel aan de Dijklaan is ook oppervlaktewater aanwezig. Dit water is onderdeel van een hoofdwatergang en beschikt over en beschermingszone van 2 m. Hierbinnen worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is grotendeels buitendijks gelegen. Ten noorden van het bedrijventerrein is een primaire waterkering aanwezig. Het plangebied is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van deze waterkering.

Bouwen in buitendijks gebied

Op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het plangebied aangewezen als stroomvoerend deel van het rivierbed. Op basis hiervan gelden beperkingen voor het aanwijzen van nieuwe bestemmingen in het rivierbed en voor het mogelijk maken van wijzigingen in het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan (artikelen 2.4.3 en 2.4.4). Functieveranderingen binnen bestaande bebouwing is toegestaan. Dit geldt mede voor de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier.

Daarnaast is op basis van het Barro sprake van een vrijwaringszone waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen. De vrijwaringszone voor de Lek is 25 m aan weerszijden van een rijksvaarweg. De beoogde bebouwing vindt plaats buiten deze zone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van OTB mogelijk. In de huidige situatie is de beoogde ontwikkellocaties vrijwel volledig verhard. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet aan de orde. Voor de uitbreiding van de kade is compensatie nodig in het kader van de Waterwet (zie het kopje 'Waterwet).

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterveiligheid

De provincie Zuid-Holland heeft een beleidskader voor buitendijkse waterveiligheid ontwikkeld. Op grond van dit beleid dienen bestemmingsplannen voor buitendijkse gebieden die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken sinds 1 februari 2013 in de toelichting een inschatting te bevatten van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en een beschrijving hoe daarmee is omgegaan. Ten behoeve van het beleid heeft de provincie de 'RisicoApplicatie Buitendijks' (RAB) ontwikkeld. Via deze risicomethodiek kunnen gemeenten een inschatting maken van de overstromingsrisico's bij voorgenomen buitendijkse ruimtelijke ontwikkelingen. Ook kunnen zij met behulp van de risicomethodiek maatregelen afwegen.

Te behoeve van dit bestemmingsplan is met behulp van de RisicoApplicatie Buitendijks een inschatting gegeven van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en maatschappelijke ontwrichting. De berekening is opgenomen in Bijlage 8. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt leidt niet tot maatschappelijke ontwrichting. Ten aanzien van het slachtofferrisico is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit wordt echter aanvaardbaar geacht, gelet op de beperkte ontwikkeling (uitbreiding bestaand bedrijf dat al rekening moet houden met wateroverlast), de hoge zelfredzaamheid van werkzame personen en de goede bereikbaarheid van het plangebied waarbij van de risicobron kan worden gevlucht.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Omdat het plangebied is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de primaire waterkering is een vergunning noodzakelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden.

Waterwet

Voor de aanleg van de nieuwe kade van de ondernemers OTB en A. Molenaar Zand en Grond bv is een waterwetvergunning noodzakelijk. Bevoegd gezag voor de waterwet is Rijkswaterstaat. Met Rijkswaterstaat is de ontwikkeling afgestemd. Uitgangspunt van de waterwet is dat het bergend vermogen van de rivier niet mag afnemen. De nieuwe kade gaat ten koste van 3528 m3 waterbergend vermogen. Ondernemers compenseren deze aantal m3 bij de Groote Zaag in Krimpen aan de Lek. Op deze locatie is bij het Kaderrichtlijn Water project De Zaag een kreek gegraven en is er water gecreëerd. Ondernemers dragen de kosten voor de ontgraving van circa 3528 m3 Krimpen aan de Lek.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.14 Gezondheid

Er is steeds meer aandacht voor de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op de volksgezondheid. Met de komst van de Omgevingswet zal dit aspect meegewogen als onderdeel van de fysieke leefomgeving De gemeente Krimpenerwaard wil de fysieke leefomgeving nu al meewegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het bedrijf OTB en een verlenging van de bestaande kade mogelijk. Dit betreft een ontwikkeling die op enige afstand ligt van de omliggende woningen. De effecten die kunnen optreden op de fysieke leefomgeving zijn in dit hoofdstuk onderzocht. Er is onderbouwd dat deze effecten, zoals geluid, lucht en stof, geen effect hebben op de omliggende woningen. De fysieke leefomgeving wordt daardoor niet onevenredig belast, mits de specifieke regels die in het kader van het milieuspoor wordt afgesproken, worden nageleefd. Daarmee kan worden gesteld, zeker gezien de ruimte afstand van het bedrijf tot de woningen, dat er geen gezondheidsrisico's te verwachten zijn.

4.15 Geurhinder

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de geurbelasting wordt voor het acceptabel geurhinderniveau aangesloten bij het geurbeleid van de provincie Zuid-Holland. Toetsing van de geurbelasting vindt plaats aan de hand van het acceptabel geurhinderniveau. Het afwegingsgebied voor het acceptabel geurhinderniveau ligt tussen de hindergrens en ernstige hindergrens zoals in tabel 4.5 weergegeven.

Tabel 4.5 Beoordeling van de geur (1) (bron: Buro Blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2015BT005-VG01_0019.jpg"

Voor agribulk wordt niet beschikt over representatieve meetgegevens om C(H=-2) direct te kunnen afleiden. Voor de bewerking en opslag van afvalstromen uit de levensmiddelen industrie is van een ander bedrijf bekend dat de geur naar het Gelders geurbeleid wordt getypeerd als zijnde hinderlijk. Dit houdt in dat de geurconcentratie bij H=-2 zal liggen tussen de 1,5 en 5 ouE/m3. Worstcase wordt in deze rapportage een geurconcentratie voor H=-2 aangehouden van 1,5 ouE/m3, waarmee een acceptabel geurhinderniveau wordt verkregen tussen de 0,5 en 1,5 ouE/m3 als 98 percentielwaarde.

Verder houdt het provinciaal geurbeleid rekening met de ligging en functie van geurgevoelige objecten. Voor objecten in type 1 (o.a. aaneengesloten woonbebouwing) gaat het beleid uit van het acceptabel geurhinderniveau uit tabel 4.4. Voor objecten type 2 (o.a. verspreid liggende woningen) wordt een driemaal zo hoge geurbelasting acceptabel geacht.

Onderzoek

Buro Blauw heeft geurverspreidingsberekeningen uitgevoerd voor de inrichting van OTB. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De doelstelling van dit onderzoek is voor het bedrijf de geurconcentraties op leefniveau, welke veroorzaakt worden door de activiteiten van het bedrijf, te toetsen aan het acceptabel geurhinderniveau zoals opgenomen in de Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland. Voor de berekening van de geurconcentraties op leefniveau zijn de emissies van de inrichting in kaart gebracht. Het bedrijf emitteert geur als gevolg van de opslag van agribulk en restproducten uit de levensmiddelen industrie.

Uit het emissie onderzoek kunnen de volgende conclusies geformuleerd worden:

  1. 1. De maximale geurbelasting als 98 percentielwaarde ter hoogte van geurgevoelige objecten type 1 bedraagt maximaal 1,1 ouE/m3. Deze geurbelasting binnen het afwegingsgebied van het acceptabel geurhinderniveau, waarbij opgemerkt wordt dat de ernstige hindergrens van 1,5 ouE/m3 conservatief is ingeschat.
  2. 2. De maximale geurbelasting als 98 percentielwaarde ter hoogte van geurgevoelige objecten type 2 bedraagt maximaal 1,2 ouE/m3. Ook ter hoogte van verspreid liggende woningen wordt voldaan aan het acceptabel geurhinderniveau, de hindergrens ligt voor deze objecten op 1,5 ouE/m3.
  3. 3. Ter hoogte van alle omliggende woningen wordt voldaan aan het acceptabel geurhinderniveau voor type 1 geurgevoelige objecten.

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat in de beoogde situatie geen ernstige geurhinder valt te verwachten en dat voldaan wordt aan het acceptabel geurhinderniveau van de provincie Zuid-Holland. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.16 Bezonning

Toetsingskader

Op dit moment is er geen officiële landelijke wetgeving ten aanzien van bezonning en beschaduwing. Er zijn wel algemeen geaccepteerde TNO-richtlijnen. Deze TNO-norm heeft alleen betrekking op woningbouw. Een lichte norm (inhoudende dat er voldoende zonlicht is bij: tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober) en een zware norm (inhoudende dat er sprake is van goede bezonning bij ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 21 januari t/m 22 november).

Onderzoek

In het kader van de beoogde uitbreiding van de loods van OTB is een bezonningsstudie verricht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Op basis van dit onderzoek zijn er geen aanwijzingen dat voor de woningen die het meest dichtbij de nieuwe loods gelegen zijn (langs de Lekdijk) de bezonning dusdanig verminderd dat er niet voldaan wordt aan de lichte en zware TNO-normen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving En Uitleg Planregels

5.1 Wettelijk Kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Verder geldt het volgende:

  • gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een aanduiding in het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met gebiedsaanduiding worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen Bedrijventerrein, Groen, Horeca, Verkeer, Verkeer -Verblijfsgebied en Water gehanteerd. Deze bestemmingen zijn in principe overgenomen uit de vigerende regelingen (bestemmingsplan en beheersverordening). Waar nodig zijn deze aangepast aan actuele wetgeving of de beoogde ontwikkeling.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing.
  • Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Krimpenerwaard zijn gehanteerd.

5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen

Bedrijventerrein (Artikel 3)

De bedrijven in het gebied hebben de bestemming 'Bedrijventerrein'. Voor deze bedrijven is een algemene milieuzonering opgenomen, waarbij rekening is gehouden met het woon- en leefklimaat van de dichtsbijzijnde woningen. De zittende bedrijven die niet passen binnen de algemene milieuzonering zijn specifiek aangeduid. Dat betreft de volgende percelen:

Adres aanduiding
Lekdijk Oost 15 (OTB) 'specifieke vorm van bedrijf - laad-, los- en overslagbedrijf'
Lekdijk Oost 7 (Diervoeder Productie Bergambacht B.V.) 'specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek'
Lekdijk Oost (A. Molenaar Zand en Grond bv) 'specifieke vorm van bedrijf - zand- en grindhandel'

Tevens zijn bedrijfswoningen specifiek aangeduid.

Bebouwing mag worden opgericht binnen bouwvlakken die zijn opgenomen op de planverbeelding. Hierop is tevens de maatvoering (goot- of bouwhoogte, bebouwingspercentage) opgenomen. In dit bestemmingsplan is het bouwvlak voor het bedrijf OTB vergroot om ruimte te bieden aan de capaciteitsuitbreiding. Tevens is de beoogde uitbreiding en verbreding van de kade binnen deze bestemming opgenomen.

Groen (Artikel 4)

De percelen van de panden die in het kader van de dijkzwaring zijn gesloopt hebben de bestemming Groen gekregen. Daarmee zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de oorspronkelijke bestemming vervallen en is de huidige situatie planologisch geborgd.

Horeca (Artikel 5)

Het pand Lekdijk West 4 heeft de bestemming Horeca gekregen. Binnen deze bestemming zijn horeca-activiteiten mogelijk op het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van disco's.

Op de planverbeelding is een wat ruimer bouwvlak opgenomen. Hierbinnen is de uitbreiding van het horecabedrijf mogelijk.

Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6 en Artikel 7)

De weg Lekdijk heeft de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming zijn verkeerswegen (2x1 rijstrook) toegestaan. De toegangsweg tot de overnachtingshaven heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Water (Artikel 8)

Deze bestemming geldt voor een klein gedeelte van het plangebied. De nieuwe kade zal worden gebruikt voor laad- en losactiviteiten ten behoeve van de aldaar gevestigde watergebonden bedrijven). Binnen de bestemming Water zijn deze activiteiten mogelijk.

Waarde-Archeologie 2, 3,4 en 8 (Artikel 9, Artikel 10, Artikel 11 en Artikel 12)

In het plangebied gelden op grond van de gemeentelijke beleidskaart verschillende archeologische verwachtingen (zie voor een toelichting paragraaf 4.4 Archeologie). In verband met de betreffende verwachtingswaarde is per verwachtingswaarde een dubbelbestemming opgenomen.

Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.

Waterstaat- Waterkering (Artikel 13)

Het dijklichaam is beschermd door deze dubbelbestemming. Op basis van deze bestemming mag geen nieuwe bebouwing opgericht worden. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Waterstaat-Waterstaatkundige functie (Artikel 14)

De buitendijks gelegen gronden hebben deze dubbelbestemming. Op basis van deze bestemming mag geen nieuwe bebouwing opgericht worden. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de rivierbeheerder hieromtrent is gehoord en heeft geadviseerd.

5.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 15)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels (Artikel 16)

Dit artikel bevat vijf algemene bepalingen. De eerst bepaling betreft 'Bouwhoogte'. Hiermee is bepaald dat voor situaties waarbij alleen een maximale goothoogte is bepaald, de bouwhoogte maximaal 5 m meer mag bedragen.

De tweede bepaling heeft betrekking op de afstand tot de bestemming Water en bepaalt dat deze afstand van gebouwen en overkappingen tot water minimaal 1,5 meter bedraagt.

De derde bepaling gaat in op het overgangsrecht van bestaande afwijkingen.

De vierde bepaling geeft de mogelijkheid om bouwgrenzen onder voorwaarden te overschrijden. Tot slot bevat de vijfde bepaling een regeling om voldoende parkeergelegenheid te borgen.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 17)

Binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' geldt naast de bestemming ook dat de gronden zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Gebruik van de gronden en gebouwen met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening is hier niet toegestaan. De regels met betrekking tot grondwaterbescherming zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 18)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Overige regels (Artikel 19)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling'. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaart). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel 'Wettelijke regelingen' op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels

In artikel Artikel 20 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 20.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 20.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

De slotregel in artikel 21 beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 Wro verplicht de gemeenteraad, in dit geval gedelegeerd aan het college, een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij kostenverhaal verzekerd is. In casu is deze uitzondering van toepassing, omdat de gemeente ten behoeve van de ontwikkeling een anterieure overeenkomst heeft gesloten met de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Wettelijk vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van

het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. De volgende partijen hebben een reactie gegeven.

  1. 1. gemeente Molenwaard
  2. 2. Hoogheemraad van Schieland en de Krimpenerwaard
  3. 3. Rijkswaterstaat
  4. 4. Provincie Zuid-Holland
  5. 5. Veiligheidsregio Midden-Holland

De overlegreacties zijn hierna samengevat en van een reactie voorzien.

  1. 1. Gemeente Molenwaard

Samenvatting

De gemeente geeft aan er het voorontwerp bestemmingsplan nog geen akoestisch onderzoek bevat. Hoewel de gemeente denkt dat er gezien de afstand geen problemen optreden, vraagt ze nadrukkelijk aandacht voor de woningen aan de overzijde van de rivier (Molenwaard).

Reactie

Inmiddels is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er qua geluid geen belemmeringen zijn. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

Conclusie

De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

  1. 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Samenvatting

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat het plan geen nadelige invloed op het watersysteem heeft. Het Hoogheemraadschap heeft daarmee geen bezwaar tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

Reactie

De gemeente neemt de reactie voor kennisgeving aan.

Conclusie

De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

  1. 3. Rijkswaterstaat

Samenvatting

Rijkswaterstaat is beheerder van de rivier de Lek en de buitendijkse gebieden.

  1. 1. Rijkswaterstaat geeft een aantal opmerkingen over de toelichting en een aanpassing van de verbeelding
  2. 2. RWS geeft aan dat de wens van de gemeente om de veerstoep te verplaatsen en het verleggen van de kade niet opgenomen is in het bestemmingsplan. RWS verzoekt deze ontwikkelingen mee te nemen zodat deze meteen met de overnachtingshaven kunnen worden gerealiseerd;
  3. 3. RWS verzoekt om de teksten over het bestemmingsplan voor de overnachtingshaven aan te passen, aangezien dit plan reeds vastgesteld is.
  4. 4. Het gebied waar OTB de kade wil doortrekken maakt deels onderdeel uit van de EHS. Deze EHS wordt gecompenseerd gelijktijdig met de EHS van de overnachtingsplaatsen in het Oostelijk-Balkengat. De Provincie Zuid- Holland heeft het bijbehorende natuurcompensatieplan Overnachtingsplaatsen Beneden-Lek vastgesteld. De Provincie moet de EHS kaart hierop nog aanpassen. Deze opmerking graag verwerken. Hierin ook opnemen dat ook de resterende EHS snipper ten behoeve van de Lekoevers in het Oostelijk-Balkengat wordt gecompenseerd.
  5. 5. RWS geeft aan dat in de paragraaf over luchtkwaliteit wordt aangegeven dat geen toename van het verkeer te verwachten is. Dat lijkt RWS geen juiste conclusie. Er kunnen na realisatie van de haven meer of in ieder geval grotere schepen aanmeren en dat genereert dus waarschijnlijk meer vrachtverkeer. In de paragraaf over verkeer wordt wel gesproken van een kleine toename van het verkeer. Dit is dus inconsequent met eerdere tekst.
  6. 6. Ten aanzien van de verbeelding worden de volgende opmerkingen gemaakt:
    1. a. Op verzoek van OTB wordt de toegangsweg van de overnachtingshaven een aantal meter richting de Materieeldienst verplaatst. RWS zal hiervoor een projectafwijkingsbesluit aanvragen om de toegangsweg op de juiste plaats in het bestemmingsplan overnachtingsplaatsen te laten landen. Graag de verbeelding aan de kant van de OTB aansluiten op het bestemmingsplanvan de haven.
    2. b. Nieuwe locatie van de damwand van Molenaar en OTB moet worden ingetekend in de verbeelding.
    3. c. Ook de wens van de gemeente om de veerstoep te verplaatsen moet worden toegevoegd.

Reactie

  1. 1. De tekstuele opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting. Tevens is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen op de verbeelding en in de regels.
  2. 2. De veerstoep wordt niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Wel hebben wij de plangrens uitgebreid en aangesloten op het bestemmingsplan voor de overnachtingshaven. Tevens valt de ontsluitingsweg voor de overnachtingshaven nu binnen de plangrens.
  3. 3. Dit wordt aangepast.
  4. 4. De betreffende teksten zijn geactualiseerd op basis van de door Rijkswaterstaat aangedragen informatie.
  5. 5. De tekst bij de paragraaf luchtkwaliteit is hierop aangevuld. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
  6. 6. Per opmerkingen geven wij de volgende reactie:
    1. a. de verbeelding is hierop aangepast.
    2. b. de verbeelding is hierop aangepast.
    3. c. De veerstoep wordt niet meegenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie

De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

4. Provincie Zuid-Holland

Samenvatting

  1. 1. Geadviseerd wordt om de toelichting over de watercompensatie nog aan te vullen. Er zijn watercompenserende maatregelen nodig vanwege rijkswater. Daarnaast wordt verzocht te verwoorden hoe en waar die watercompensatie zal plaatsvinden en - voorzover relevant - hoe de eventueel hiermee gemoeide EHS-compensatie wordt gerealiseerd.
  2. 2. Verder wordt geadviseerd om in de waterparagraaf onder het kopje "Waterveiligheid" een tekst toe te voegen over de beoordeling van het slachtofferrisico voor het buitendijks gebied en wijze van omgaan hiermee, zoals bedoeld in artikel 2.4.3 "Buitendijks bouwen" van de Verordening ruimte 2014.

Reactie

  1. 1. De tekst over watercompensatie is aangevuld naar aanleiding van het overleg dat heeft plaatsgevonden met de verschillende partijen.
  2. 2. In de waterparagraaf is een tekst toegevoegd.

Conclusie

De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

5. Veiligheidsregio Hollands Midden

Samenvatting

De Veiligheidsregio geeft een advies voor het bestemmingsplan en doet een aantal aanbevelingen voor de verdere uitwerking.

Reactie

De paragraaf 'Externe Veiligheid' wordt aangevuld met het advies van de Veiligheidsregio.

Conclusie

De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. De ingekomen reacties zijn beantwoord in een separate nota van beantwoording zienswijzen.

Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 SvB 'bedrijventerrein'

Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Bedrijfsuitbreiding

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek bedrijfsuitbreiding

Bijlage 3 Aanvullende Notitie Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Aanvullende notitie akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Geurhinder

Bijlage 4 Onderzoek geurhinder

Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 5 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 6 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quick scan flora en fauna

Bijlage 7 Aerius Berekening

Bijlage 7 Aerius berekening

Bijlage 8 Berekening Risico Applicatie Buitendijks (Rab)

Bijlage 8 Berekening Risico Applicatie Buitendijks (RAB)

Bijlage 9 Bezonningsstudie

Bijlage 9 Bezonningsstudie