Tussenlanen tussen 11,13 en 15
Bestemmingsplan - gemeente Krimpenerwaard
Vastgesteld op 15-10-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Tussenlanen tussen 11/13 en 15 met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2302DK063-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 afwijking
Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.9 bestaand
Bij bouwwerken:
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik:
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag plaatsvinden krachtens een omgevingsvergunning, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.10 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.14 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.15 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.18 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirecte steun vindt in of op de grond.
1.22 bruto-vloeroppervlakte (bvo)
De bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580.
1.23 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 kantoor
Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 NEN
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.28 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.29 peil
- a. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.30 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.31 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.32 voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.33 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de vloeroppervlakte
De gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Hospice
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Hospice' aangewezen gronden zijn bestemd voor een Hospice met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, vlonders, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, ontsluitingen, tuinen, erven, groen en water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. in- en uitritten;
- d. ontsluitingswegen ten behoeve bouwpercelen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, oevers en waterpartijen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
- d. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van het volgende:
- a. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 3 m;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunning voor het afwijkingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen worden verleend voor zover:
- a. in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. de van toepassing zijnde milieuwetgeving in acht wordt genomen;
- c. zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
10.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Tussenlanen tussen 11/13 en 15 van de gemeente Krimpenerwaard.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Stichting Hospice Krimpenerwaard onderzoekt de mogelijkheden om een Hospice op te richten in de gemeente Krimpenerwaard, omdat de vraag naar palliatieve terminale zorg toeneemt. Een Hospice biedt zorg en ondersteuning aan voor terminaal zieke mensen met een korte levensduur. De tendens van een grotere vraag naar hospicezorg is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de veranderingen in de zorg. Het Rijksbeleid gaat uit van eigen verantwoordelijkheid van de inwoners om de zorg betaalbaar te houden. Een Hospice wordt voor een belangrijk deel gefinancierd buiten de van overheidswege ter beschikking gestelde middelen.
Om in te spelen op deze maatschappelijke behoefte wenst de Stichting Hospice Krimpenerwaard op een perceel tussen de Tussenlanen 11/13 en 15 in Bergambacht een Hospice met vier gastenkamers te realiseren. Deze voorziening is in de gemeente Krimpenerwaard nog niet aanwezig. De ontwikkeling is goed inpasbaar in deze groene woonomgeving, omdat het plan kleinschalig van opzet is en de uitstraling krijgt van een groot bijgebouw in de tweede lijn bebouwing tussen en achter monumentale woongebouwen aan de Tussenlanen, waarbij de bebouwing nagenoeg niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Tussenlanen in een groene omgeving aan de rand van de bebouwde kom van de Bergambacht. Aan weerszijden van het plangebied staan cultuurhistorisch waardevolle woningen. Aan de overzijde van de Tussenlanen staat op nummer 18b staat een woning. Het plangebied en omgeving is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering omgeving plangebied (planlocatie met rood gestippelde lijn aangeduid).
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende door het gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State | |||
"Dorpsgebied" | 25 oktober 2011 | 27 maart 2013 | |||
"Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard" | 29 januari 2019 | n.v.t. |
Het plangebied is in het door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bergambacht vastgestelde bestemmingsplan 'Dorpsgebied' bestemd voor 'Tuin' en 'Water'. Binnen de bestemming 'Tuin' is de 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen op grond waarvan gebouwen en overkappingen zijn toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 80 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat een Hospice niet is toegestaan. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om een Hospice mogelijk te maken. De Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Dorpsgebied'. Plangebied rood gestippeld omkaderd.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is in Hoofdstuk 3 opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf wordt behandeld in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Veenweide
Het grondgebied van Bergambacht ligt in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs de Lek, langs de kavelgrenzen, de tiendwegen en op de achterkaden. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.
Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied en in de randen van de dorpskernen bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen, waaronder ook de Tussenlanen. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied enerzijds en woonbebouwing in de kernen anderzijds.
Tussenlanen 15. Tussenlanen 11/13. Tussenlanen 18b.
Groen langs de Houtstraat. Speelveld aan de Houtstraat. Woningen aan de Karekiet.
Planspecifiek
In het bebouwingslint komen aan de noordzijde van de Tussenlanen naast woningen ook boerderijen en enkele niet-agrarische functies voor. Het zuidelijke gedeelte is dichter bebouwd dan het noordelijke deel waar tussen de bebouwing nog doorzichten aanwezig zijn naar het veenweidegebied.
Het plangebied ligt in het zuidelijke gedeelte. Het maakt onderdeel uit van het erf van het rijksmonument aan de Tussenlanen 11/13. Achter en aan weerszijden van dit monumentale gebouw ligt een landschappelijk ingerichte tuin met diverse waterpartijen dat doorloopt tot de Houtstraat. Het plangebied zelf, groot 2.903 m², is in gebruik als gazon. Aan weerszijden liggen sloten met aansluitend groen. Aan de noord- en zuidzijde staan eveneeens bomen met veel groen. Vanaf de Houtstraat en de Tussenlanen is het open veld nagenoeg niet zichtbaar.
Plangebied vanaf de Tussenlanen. Plangebied vanaf de Houtstraat.
Plangebied vanuit het noorden. Plangebied vanaf het zuiden.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
Landschappelijke kwaliteiten plangebied en omgeving
Het plangebied ligt ingeklemd tussen enerzijds de Tussenlanen, een belangrijke lintbebouwingsstructuur in het slagenlandschap en anderzijds aan de zuid- en oostzijde de bebouwde kern van Bergambacht. Het huidige plangebied kan worden gekarakteriseerd als een groene-, waterrijke oase waarbij de structuur tamelijk grillig is. De huidige beweiding met lama's is kenmerkend en een herkenningspunt, dit ligt echter buiten het plangebied van de Hospice maar doet wel mee in de beleving van het gebied. Rondom de veenput staat een aantal oude karakteristieke bomen en streekeigen bosschages. Deze bosschages zijn weliswaar niet oorspronkelijk, echter vormt het tegenwoordig een groene begrenzing naar alle zijden van het plangebied. Het is zeer waardevol deze te behouden, zodat de groene beeldkwaliteit blijft bestaan. Daarnaast is van belang dat het boerderij-ensemble tot uiting blijft komen inclusief de Hospice-locatie. De groene begrenzing aan de zuidzijde van het terrein vormt een buffer langs de meer stedelijke uitstraling van de aaneengesloten woningen aan de Houtstraat. De westzijde is momenteel tamelijk open en wordt begrensd door een platanenlaan met de weiden en bosschages op gemeentelijk grondgebied. De oostzijde grenst aan een woonhuis op nummer 15 met daaromheen een royale landschappelijke tuin. Aan de noordzijde grenst het terrein aan de Tussenlanen en kenmerkt zich door een entreegebied van de boerderijcluster met ten oosten een groene afscherming van het terrein en aan de westzijde meer openheid. Langs de Tussenlanen zelf zijn in de berm verspreidt karakteristieke knotwilgen aanwezig. Ter hoogte van de planlocatie ontbreken deze, waardoor een schrale overgang richting het open landschap aanwezig is en het kleinschalige karakter verloren gaat.
Het is van belang dat de inpassing van de Hospice in harmonie met het bestaande rijksmonument aan de Tussenlanen 11 wordt vormgegeven met een goede balans tussen het klassieke boerderij ensemble en een modern, eigentijds gebouw dat meer een paviljoenachtige uitstraling. Bij de positionering van de Hospice is het van belang dat het gebouw op voldoende afstand van het boerderij ensemble komt te staan. Daarnaast dient dit gebouw in lijn met de slagenverkaveling te worden geplaatst uit oogpunt van een goede landschappelijke inpassing.
De bestaande bufferbeplanting zal worden benut en waar nodig versterkt, zodat de beleving van de Hospice vanaf de Houtstraat, Tussenlanen, Weidestraat en ten oosten van het plangebied gelegen woning op nummer 15, niet of nauwelijks aanwezig is. De ontwikkeling zal meer naar binnen worden gericht met de groene oase. Daarnaast is er ook ruimte voor een meer contrasterende architectuur voor dit nieuwe gebouw. Het plan biedt bij uitstek de gelegenheid de aanwezige natuurlijke uitstraling te behouden en te versterken. De juiste keuze van verharding, beplanting en architectuur is hierbij van belang. Een afweging dient te worden gemaakt tussen groene daken en/of bedekking met zonnepanelen op voldoende afstand van het huidige boerderij ensemble.
Ontwerpuitgangspunten
Op basis van de landschappelijke kwaliteiten van het gebied dient rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten:
- Behoud van het bestaande agrarische karakter in aansluiting op het karakter van het omliggende gebied;
- Behoud van het besloten karakter van het gebied, mede vanwege de aard van ontwikkeling.
- Het behouden van het karakter van het bestaande boerderij ensemble (rijksmonument).
- Een landschappelijke inpassing van de Hospice op een ingetogen wijze in de tweede lijn bebouwing.
Bouwprogramma en typologie
In de omgeving van het plangebied is een grote verscheidenheid aan agrarische- en niet agrarische bebouwing aanwezig. Dit uit zich ook in een grote diversiteit in schaal en architectuur. Het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van een monumentale herenboerderij dat zich als een ensemble manifesteert. De hospice is een toevoeging aan dit ensemble. Het is van belang de eigen identiteit van het boerderij ensemble te behouden. De Hospice dient daarvoor een meer ingetogen rol te spelen hetgeen tot uitdrukking moet komen in de positie en uitstraling van dit gebouw, dusdanig dat het karakter van het ensemble aansluit bij de omgeving. Het groen (waaronder de boomstructuur, erfinrichting en beplanting) en de toepassing van natuurlijke materialen vormt de verbindende factor tussen de diversiteit in bouwstijlen en architectuur. Hiermee ontstaat er eenheid binnen het plangebied.
Bebouwingstypologie
De bebouwingstypologie van de Hospice uit zich in een eenvoudig vrijstaand volume met een knipoog naar het boerderij karakter. Het gebouw dient een paviljoenachtige uitstraling te krijgen. Het karakter van een agrarisch ogend gebouw is duidelijk afleesbaar in de architectuur en is hedendaags vormgegeven. Het gebouw heeft een natuurlijke uitstraling, harmoniërend met de natuurlijke omgeving waarbij eenvoud in vormgeving leidend is. Het gebouw is een solitair gebouw en onderscheidt zich van het boerderij ensemble in hoofdvorm en materiaaltoepassing. Het is van belang eenheid te creëren tussen de schuurvolumen. De Hospice kan een moderne uitstraling krijgen waarbij aansluiting wordt gezocht in uitstraling en materiaalgebruik met het bestaande boerderij ensemble.
Oriëntatie
Kenmerkend is dat bebouwing grotendeels noord-zuid is georiënteerd in lijn met de slagen verkaveling. Dit geldt ook voor de Hospice. Qua oriëntatie is het van belang de positie van de entree duidelijk afleesbaar is in de architectuur. De deurpartijen bevinden zich vaak in de kopgevel van het gebouw, maar zijn bij een kapschuur weer veelal in de langsgevel gesitueerd. Landbouwschuren worden gekenmerkt door aanwezigheid van ingangen aan zowel voor- als zijgevel, afhankelijk van gebruik en goothoogte.
Bouwhoogte
Het nieuwe bouwvolume bestaat uit 1 tot 1,5 laag met plat dak of flauwe kap (10-15%). De maximale goothoogte is 4,5 meter met maximale bouwhoogte van 5 meter met een kap met grote of minimale overstekken. De kap kan ook in combinatie met glas worden geconstrueerd waarbij het dak een zwevende uitstraling krijgt. Hierbij is ook een asymmetrische kapverdeling denkbaar, passend bij het karakter van een kapschuur/paviljoen.
De kaprichting is parallel aan de richting van de slagenverkaveling. Verder heeft een dak een eenvoudig plat dak of zadeldak zonder wolfseinden of dwarskappen. De oppervlakte van de bebouwing is afgerond 370 m². Verder wordt nog voorzien in een berging van 10 m² achter het hoofdgebouw.
Hospice in plangebied
Op basis van voornoemde uitgangspunten is een plan ontwikkeld voor een Hospice dat min of meer verscholen ligt achter groen en bosschages. De Hospice wordt gesitueerd achter de lintbebouwing langs de Tussenlanen. De aan weerszijden gelegen watergangen, bosschages en bomen blijven behouden. De Hospice is het enige hoofdgebouw in het plangebied. Hierachter is ruimte voor een kleine berging.
De architectonische uitgangspunten voor de bebouwing in dit gebied zijn een landelijk karakter te midden van het groen met parkeervoorzieningen op eigen terrein. Gekozen wordt voor een bouwmassa met één volume. Deze bestaat uit een eenvoudige rechthoekige hoofdvorm met een goothoogte van maximaal 4,5 meter. Het gebouw kan worden voorzien van een zadeldak in de lengte van de kavelrichting met een maximale bouwhoogte van 6,5 meter.
De functie van het gebouw is niet direct afleesbaar uit de architectonische verschijningsvorm en dat is wat de opdrachtgever, het bestuur van de Stichting Hospice Krimpenerwaard voor ogen staat. Een (t)huis dat zich voegt in zijn omgeving. Het gebouw is georiënteerd op het aanwezige groen en water om daarmee de directe visuele relatie naar de directe omgeving te beperken, terwijl gasten in alle rust kunnen genieten van deze waterrijke en groene omgeving.
Op de begane grond zijn vier kamers voor terminale zorg beschikbaar. In het gebouw zijn tevens ruimten aanwezig voor bezoekers, verplegend personeel, keuken, kantoor en een vergaderruimte. Achter he hoofdgebouw is er ruimte voor het plaatsen van een kleine berging. Een verkavelingstekening van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Verkavelingstekening (indicatief).
3.2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur Het plangebied en de monumentale boerderij liggen aan de Tussenlanen. De Tussenlanen vormt een waardevolle lintbebouwingsstructuur in het veenweidegebied/ slagenlandschap. De breedte hiervan varieert aanzienlijk namelijk van weg met berm zonder enige bebouwing of beplanting tot vrij intensief bebouwd aan zowel de noord- als zuidzijde oplopend tot 300 meter breed. De opbouw van de lintbebouwing bestaat uit gebouwen zoals woningen en bijgebouwen in de vorm van schuren, bedrijfsgebouwen (grotendeels agrarisch), erven en erfbeplanting. Dit wordt afgewisseld met open- en gedeeltelijk open ruimten. Deze opbouw loopt gedeeltelijk door in het dorp. Het groene kleinschalige karakter blijft behouden tot en met het projectgebied, terwijl daarachter een veel dichter bebouwd gebied is ontstaan.
De langgerekte smalle sloten zijn een waardevol en belangrijk element in de structuur van het slagenlandschap. In het projectgebied ligt nog een tweetal van deze structuurdragende sloten. Daarnaast zijn er op verschillende plaatsen in het slagenlandschap veenputten/waterpartijen terug te vinden. Deze zijn in vroegere jaren ontstaan door de ontginning van veen en ten behoeve van het opwerpen van terpen en construeren van het fundament van deze boerderijen. Ook in het projectgebied ligt een veenput/waterpartij. Het is wenselijk deze belangrijke landschappelijke elementen te behouden en waar mogelijk te versterken. Daarnaast is het wenselijk dat de bebouwingsoriëntatie aansluit op de omliggende gebouwen, zodat de projectlocatie aansluiting vindt op de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur van het dorp en daarmee een goede overgang wordt gerealiseerd tussen buitengebied en bebouwde kern.
Beeldkwaliteitsplan
Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. heeft een Beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van deze ontwikkeling is beschreven. In het beeldkwaliteitsplan is de gewenste beeldkwaliteit vastgelegd van de Hospice. Hierbij is aansluiting gezocht bij de bestaande kwaliteiten van de Tussenlanen. Dit plan dient als toetsingskader voor het bouwplan en de inrichting van de buitenruimte voor de Hospice. Het volledige rapport van 16 juli 2024 is opgenomen in Bijlage 1.
3.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De Tussenlanen is een erftoegangsweg, die is ingericht als een 60 km/uur gebied. De weg wordt tevens gebruikt door recreatief fietsverkeer tussen Bergambacht en Schoonhoven. Het plangebied wordt vanaf de Tussenlanen ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit. In westelijke richting is het centrum van Bergambacht en de Provincialeweg (N207) bereikbaar.
De Tussenlanen heeft voldoende capaciteit om deze vervolgfunctie op te vangen, omdat de verkeersgeneratie maar in geringe mate toeneemt met circa 10 verkeersbewegingen per dag (uitgaande van een verkeersgeneratie van 2,4 per kamer). De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op circa 1 km loopafstand van het plangebied aan de Provincialeweg N210 ter hoogte van de rotonde. Hier halteren busdiensten 497 (Gouda - Schoonhoven) en 295 (Rotterdam Capelsebrug - Utrecht).
Tussenlanen. Geplande in- en uitrit op Tussenlanen.
Parkeren
Voor parkeren sluit de gemeente aan bij de parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 381 van december 2018, uitgaande van matig stedelijk, rest bebouwde kom. Voor een Hospice zijn geen parkeerkencijfers opgenomen. Daarom is aansluiting gezocht bij de kengetallen voor kamerverhuur, zelfstandig. Deze parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers
Functies | Parkeernorm (per kamer) | Aantal | Aandeel bezoekers | Totaal | |
Kamerverhuur, zelfstandig | 0,8 (max.) | 4 | 0,3 per kamer | 4,4 pp | |
Totaal | 5 pp (afgerond) |
In totaal worden 4 gastenkamers voor terminale zorg mogelijk gemaakt. Op basis van de kengetallen zijn afgerond 5 parkeerplaatsen benodigd. In het plan wordt voorzien in 8 parkeerplaatsen op eigen terrein, zodat kan worden voldaan aan de maximum parkeernorm voor deze planontwikkeling. In figuur 3 is het parkeerplaatsenplan opgenomen. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan. In artikel 10.2 van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het oprichten van een Hospice in bestaand stedelijk gebied.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen gemoeid.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat er sprake is van een behoefte. In Bergambacht is een Hospice nog niet aanwezig.
In het Bro is bestaand stedelijk gebied gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand stads- en dorpsgebied) van Bergambacht. De invulling van het plangebied met een Hospice levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op, zoals nader toegelicht in paragraaf 4.2.2.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Hospice is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
- 4. Energievernieuwing
- 5. Best bereikbare provincie
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening. Voor deze planontwikkeling zijn de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking relevant.
In de Omgevingsvisie maakt het plangebied onderdeel uit van het 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018'. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door rivierklei en veen in een rivierdeltacomplex. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil herkenbaar houden tussen komgronden en oeverwallen.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het veen(weide) landschap (figuur 4). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Richtpunten zijn onder andere dat nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plangebied aan een polderlint. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven. De bebouwing aan een polderlint ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Richtpunten zijn onder andere:
- Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
- Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit van steden en dorpen in de dorpsrand (figuur 4). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het oprichten van een Hospice is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt. De ontwikkeling draagt bij aan een maatschappelijke behoefte binnen de gemeenschap. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik; de richtpunten zijn niet in het geding.
Figuur 4: Uitsnede Kwaliteitskaart, links 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en rechts 'Laag van de Stedelijke Occupatie'. Plangebied is zwart omlijnd.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een ruimtelijk plan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een Hospice in bestaand dorpsgebied in de 'stads- en dorpsrand'. De oppervlakte aan bebouwing is circa 380 m² op een perceel van groot 2.903 m². Het begrip stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Een toetsing aan de Ladder is niet nodig. De behoefte aan deze zorgvoorziening is volop aanwezig.
Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' in de dorpsrand. Als richtpunt voor 'steden en dorpen' wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Deze ontwikkeling is vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar in de dorpsrand van bestaand dorpsgebied. Het gebouw wordt landschappelijk ingepast in het bebouwingslint. Deze planontwikkeling past qua aard en schaal bij wat er al staat in de directe omgeving. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.3.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en regels over ruimtelijke kwaliteit. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 14 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving beschreven met het oog op de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
Versterken kwaliteiten Krimpenerwaard
De gemeente vindt het belangrijk richting te geven aan toekomstige ontwikkelingen die invloed hebben op de leefomgeving. Het gaat vooral om initiatieven en ontwikkelingen die niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is een omgevingsvisie opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente. Bij het opstellen van de visie en speerpunten is uitgegaan van de kwaliteiten en waarden van de Krimpenerwaard. De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe de toekomst van de Krimpenerwaard eruit ziet. De inhoud is in samenspraak met inwoners, ondernemers, (maatschappelijke) organisaties en partners gerealiseerd.
Speerpunt: versterken van de linten
De gemeente wil de linten behouden voor de toekomst door ze te versterken. De linten zijn belangrijk voor het beeld van de Krimpenerwaard en vormen een belangrijke cultuurhistorische karakteristiek. De linten vertellen het verhaal van het ontstaan van de Krimpenerwaard door het ontginnen van het landschap. In de linten is zicht op het landschap belangrijk. Door ontwikkelingen in het buitengebied verandert het gebruik van bebouwing, erven en wegen. Ontwikkeling in de linten draagt bij aan het behoud van de linten. Bij voorkeur komen nieuwe functies (zoals wonen, recreatie en toerisme, andere agrarische verdienmodellen en duurzame ontwikkelingen) in bestaande (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing of in plaats van bestaande bebouwing. Nieuwe bebouwing moet een versterking vormen voor de lokale identiteit. Ieder lint heeft zijn eigen karakter en kwaliteiten. Daarom zijn ontwikkelings- mogelijkheden per lint verschillend.
De gemeente zet in op ruimte voor ontwikkelingen in de linten die de kwaliteiten en identiteit van het betreffende lint behouden en versterken. Belangrijk hierbij is:
- Wat passend en gebiedseigen is voor de plek en het lint zoals een passende maat en schaal;
- Bereikbaarheid en verkeersveiligheid;
- Omgevingskwaliteit zoals lucht, geluid, veiligheid, gezondheid, leefbaarheid;
- Landschappelijke waarden zoals erfinrichting, kavelstructuur, openheid, doorzichten;
- Cultuurhistorische, monumentale en architectonische waarden;
- Herbestemming. Behoud van (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing door passende herbestemming (zoals wonen, recreatie en toerisme, andere agrarische verdienmodellen en duurzame ontwikkelingen).
Speerpunt: passende maatschappelijke voorzieningen
De gemeente zet in op passende en bereikbare maatschappelijke voorzieningen. Voor de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de Krimpenerwaard is een passend aanbod van bereikbare maatschappelijke voorzieningen van belang. De nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen zoals winkels, sport, cultuur, zorg en welzijn en onderwijs, is belangrijk. Het slim combineren van functies, gebouwen en voorzieningen draagt bij aan een passend voorzieningenniveau. Het streven is om op basis van realisme en maatschappelijke meerwaarde een dekkende combinatie van voorzieningen te realiseren. Hierbij gaat de gemeente mee in ontwikkelingen en behoudt zij wat goed gaat.
De gemeente zet in op streven naar een (minimale) dekkende combinatie van functies, activiteiten en voorzieningen. Benodigde voorzieningen en mogelijke samenwerkingsverbanden versterken elkaar. Samen met de gemeenschap bepaalt de gemeente wat een realistische minimale dekkende combinatie van functies, activiteiten en voorzieningen is. Verder zet zij zich in op toegankelijkheid en bereikbaarheid van maatschappelijke voorzieningen voor iedereen.
Belangrijke opgaven
De komende jaren wil de gemeente werken aan sterke en leefbare kernen, duurzame economische ontwikkeling, de klimaat- en energietransitie en veranderingen in het landelijk gebied. De visie helpt inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, investeerders en de gemeente bij het maken van plannen, initiatieven en beleid. De Omgevingsvisie nodigt uit samen te blijven werken aan een veilige, gezonde en duurzame Krimpenerwaard; waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is.
Samen initiatieven tot succes maken
De gemeente staat positief tegenover nieuwe initiatieven. Initiatieven die passen bij de Krimpenerwaard en bijdragen aan haar toekomst. Zij hanteert het ‘ja-mits’ principe. Het is een kans om meer te werken vanuit wensen en signalen van de samenleving, vanuit vertrouwen en minder vanuit regels. Ook daagt de gemeente initiatiefnemers en haarzelf uit al in een vroeg stadium contact te zoeken met alle betrokken partijen. Participatie is immers een van de belangrijke aspecten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
De Omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. Het oprichten van een Hospice levert een bijdrage aan het voorzieningenniveau in de gemeente Krimpenerwaard die nog niet aanwezig is in de gemeente. Het plan voorziet in een groeiende behoefte. Gelet op de kleinschaligheid van de gevraagde voorziening is een Hospice op de gevraagde locatie in de lintbebouwing inpasbaar. Gesteld kan worden dat het oprichten van Hospice in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
4.3.2 Nota ruimtelijke kwaliteit
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.
De Tussenlanen maakt in de Nota onderdeel uit van een polderlint met een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden. Het plangebied maakt onderdeel uit van een polderlint (gebied 2D). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een Hospice mogelijk.
Conclusie
Het bouwplan voor de Hospice houdt rekening met de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. De aanvraag omgevingsvergunning zal om advies worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.
4.3.3 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf 5.3 wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzame gemeente
In de door de gemeenteraad van Krimpenerwaard vastgestelde Omgevingsvisie wil de gemeente de lat van verduurzamen hoog leggen. Als landelijke gemeente gaat zij een stevige bijdrage leveren aan een verstandig klimaatbeleid. De gemeente beseft dat rond 2050 het aardgas zo'n beetje op zal zijn en dat zij daarom vanaf heden moet toewerken naar energieneutrale gebouwen die niet langer met aardgas verwarmd hoeft te worden. Zij wil een duurzame ontwikkeling stimuleren door ook in te zetten op energiezuinige gebouwen en energiebesparing.
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven. De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
Door klimaatverandering neemt in bodemdalingsgevoelige gebieden met slappe veen- of kleibodems de kans op wateroverlast toe. Op de Kaart Overstromingsbeeld is aangegeven dat de grondslag niet optimaal is. Het verhard oppervlak neemt in beperkte mate toe. Rondom het plangebied liggen watergangen, zodat overtollig water bij hoosbuien kan worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. De kans op wateroverlast is klein. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Het verhard oppervlak is omgeven met groen en water. Het groen zorgt voor schaduwwerking. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Het gebouw daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De Hospice wordt volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Het gebouw wordt zonder gasaansluiting gerealiseerd. Op het dak worden zonnepanelen geplaatst. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en klimaatadaptatie.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
- 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
- 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
- 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m² wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.
5.3 Waterparagraaf
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Het plan ligt niet in een kern- of beschermingszone van een regionale waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Het plangebied wordt aan de oost- en westzijde begrensd door overig oppervlaktewater met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud (figuur 5). Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In deze beschermingszone vinden geen bouwactiviteiten plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 5: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren.
Ruimtelijke ontwikkelingen Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename aan verharding van meer dan 500 m² is een Watervergunning nodig.
Toekomstige situatie In het plangebied wordt een Hospice met een ontsluitingsweg gerealiseerd. Per saldo neemt het verhard oppervlak met afgerond 380 m² toe. De parkeerplaatsen worden aangelegd met halfverharding (grasstenen). Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie Voor de te bouwen Hospice wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het hemelwater van de Hospice wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
5.3.1 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkeling die door het plan mogelijk wordt gemaakt heeft geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 100 ha of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van een Hospice. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
- Kenmerken van het project
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. (De bebouwing is circa 380 m².) Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieugevoelige en -belastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.
- Plaats van het project
Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. In paragraaf 6.3 wordt hierop nader ingegaan.
- Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
6.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg in de bebouwde kom van Bergambacht met voornamelijk woningen. De locatie kan worden aangemerkt als een rustig woongebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor het geplande Hospice. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit inventarisatie is gebleken dat er binnen een straal van 100 meter vanaf de planlocatie geen bedrijven aanwezig zijn.
Wel ligt er nabij het plangebied een speelveld. De afstand ten opzichte van het gebouw is circa 30 meter. De gastenverblijven zijn georiënteerd op het westen, terwijl het speelveld ten zuidoosten hiervan ligt. Het stilteterras zal worden afgeschermd met een groen geluidscherm.
Het Hospice zelf kan worden aangemerkt als een inrichting in milieucategorie 1. De dichtstbijzijnde woningen liggen op ruim een grotere afstand dan 10 meter. Gelet hierop is het mogelijk dat het nieuw te bouwen Hospice zonder milieuhygiënische knelpunten kan worden gerealiseerd. In deze situatie blijft er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor bestaande milieubelastende en -gevoelige activiteiten. Een goed woon- en leefklimaat kan (voor de omgeving) worden gegarandeerd.
6.1.3 Geluid
6.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als wonen aangeduid. Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Waders Milieu B.V. te Waddinxveen (rapport van 31 juli 2023, kenmerk 23413501H, Bijlage 3). Op basis van de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Op de locatie is mogelijk een gedempte sloot aanwezig (een verlaging/greppel op het achterterrein). Bij de omgevingsdienst Midden-Holland staat echter geen slootdemping geregistreerd. Verder is tijdens de locatie-inspectie een (lichte) verhoging van het maaiveld aangetroffen richting een opstal, die buiten de locatiegrenzen staat. Op het noordelijke deel van de locatie heeft in het verleden de openbare weg gelegen. Zintuiglijk zijn geen afwijkingen op het maaiveld waargenomen.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde historische (bodem)onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is. Ter plaatse van de onderzoekslocatie wordt, met uitzondering van de bekende verhoogde achtergrondgehalten, geen bodemverontreiniging verwacht. Daarom wordt, conform het gemeentelijk beleid, de uitvoering van een bodemonderzoek in verband met de verlening van een omgevingsvergunning niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Op basis van het vooronderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. Het plangebied is geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
6.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
Met het plan wordt beoogd een Hospice te realiseren. Het aantal verkeersbewegingen zal in de nieuwe situatie in geringe mate toenemen met circa 10 verkeersbewegingen per dag. Met zekerheid kan worden gesteld dat de 3% grenswaarde voor verontreinigende stoffen niet wordt overschreden als gevolg van deze planwijziging. Er zijn daarom geen berekeningen nodig ten behoeve van het bestemmingsplan.
Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Tussenlanen. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 14,9 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,3 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 9,2 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
6.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek / beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
De planlocatie ligt ruim buiten het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van de Provinciale weg N207. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de planontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de signaleringskaart EV zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moet de Hospice worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. In verband hiermee is in artikel 3.3.2 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een Hospice pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de Hospice kan worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door gebruikers.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart (zie figuur 6) laat zien dat er in het plangebied een hoge kans op archeologische sporen is op 3 - 5 meter onder maaiveld en dieper dan 5 m maaiveld in Oude stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld.
Figuur 6: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied geel omlijnd).
6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (figuur 7) heeft het gebied ter plaatse van de geplande bebouwing middelhoge tot hoge trefkans. Voor gebieden met een hoge trefkans geld in beginsel een onderzoekseis voor bodemingrepen dieper dan 0,3m –Mv en een plangebied groter dan 100 m². Voor gebieden met een middelhoge trefkans is onderzoek nodig wanneer er sprake is van bodemingrepen dieper dan 1,5 -Mv en een plangebied groter dan 2.500 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.
Figuur 7: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied zwart omkaderd).
6.2.3 Archeologisch vooronderzoek
Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door RAAP te Leiden (rapport van 9 augustus 2023, rapport 6618, Bijlage4). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Bureauonderzoek
Op de gemeentelijke archeologische verwachtings-/beleidskaart is aan het uiterste noorden van het plangebied, ten zuiden van de ontginningsas Tussenlanen, een hoge verwachting voor de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd toegeschreven, op basis van het mogelijke voorkomen van een terp. Concrete informatie voor de aanwezigheid van woonheuvels is er echter niet voorhanden voor het huidige plangebied, maar wel voor naastgelegen percelen. Op basis van het bureauonderzoek bestond voor de periode midden bronstijd-vroege middeleeuwen een lage verwachting. Vanaf circa 3,5 meter -mv werden afzettingen van de Schoonhoven stroomgordel verwacht met een middelhoge-hoge verwachting voor de periode midden/laat neolithicum-vroege bronstijd, in het geval van de aanwezigheid van goed-gerijpte oeverafzettingen.
Verkennend archeologisch booronderzoek
Uit het uitgevoerde booronderzoek blijkt dat in het noordelijk deel van het plangebied geen terp- of cultuurlagen aanwezig zijn, op basis waarvan de archeologische verwachting voor de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd naar laag kan worden bijgesteld. Voor de periode midden bronstijd-vroege middeleeuwen blijft een lage archeologische verwachting bestaan, op basis van het aantreffen van uitsluitend veen (zonder tekenen van veraarding) en komafzettingen boven afzettingen van de Schoonhoven stroomgordel. Tijdens het booronderzoek zijn uitsluitend geul- en restgeulafzettingen van deze stroomgordel aangetroffen (vanaf 2,8-3,3 meter -mv) en geen potentiële archeologische niveaus, in de vorm van goed gerijpte oeverafzettingen met een laklaag of ontkalkte top. Hierdoor wordt voor de periode midden/laat neoltihicum-vroege bronstijd eveneens uitgegaan van een lage archeologische verwachting voor de aanwezigheid van bewoningsresten uit deze periode.
Advies
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt er een geringe kans te bestaan dat in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en bedreigd worden door de voorgenomen realisatie van het Hospice en omliggende infrastructuur. Daarom wordt aanbevolen om in het nieuwe bestemmingsplan voor het gehele plangebied geen archeologische dubbelbestemming op te nemen. In het kader van de voorgenomen bodemingrepen wordt dan ook geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Dit rapport geeft (selectie)adviezen. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Krimpenerwaard, deze al dan niet over te nemen in de vorm van een (selectie)besluit.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten. In verband hiermede is het niet langer noodzakelijk om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen in de regels en op de verbeelding. Samenvattend tast het initiatief de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
6.2.4 Cultuurhistorie
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Historie
Het plangebied maakt deel uit van de huidige herenboerderij dat zal worden afgesplitst. De herenboerderij heeft een aan twee zijden symmetrisch uitgebouwd diep voorhuis en is voorzien van sierankers en geblokte ontlastingsbogen. De boerderij is in 1942 gerestaureerd, waarbij onder andere de vensters en gevelbekroningen zijn gereconstrueerd. Rondom het gebouw is altijd enige beplanting en bomen aanwezig geweest, echter stond het gebouw in vroegere jaren in verbinding met het open veenweidegebied. Later, in de jaren '70-'80 heeft het open veenweidelandschap plaatsgemaakt voor woningbouw. Hierdoor is de slagenverkaveling nauwelijks nog aanwezig. Als gevolg van deze uitbreiding is de boerderij stedenbouwkundig gezien meer onderdeel geworden van de bebouwde kern van Bergambacht.
De historische kaart van 1877 laat een versnipperde inrichting van de kavels ter hoogte van de boerderijcluster zien (figuur 8). De huidige structuur van het plangebied is daar een afgeleide van. De kaart laat zien dat er van langgerekte kavels ter hoogte van het projectgebied geen sprake was, in tegenstelling tot reeds volgebouwde omliggende percelen.
Figuur 8: Historische kaart 1877.
Rijksmonument herenboerderij Tusschenlanen
De herenboerderij "Tusschenlanen" aan de Tussenlanen 11 in Bergambacht is een monumentale boerderij, gelegen op een donk en daterend uit 1661. De boerderij heeft een T-vormige plattegrond en gaat typologisch terug op het middenlangsdeeltype. Het bouwwerk is opgetrokken in gele IJsselsteen en gedekt met strodaken. Het woonhuisgedeelte heeft een middenrisaliet en topgevel met een driepastracering in de ontlastingsboog. De vensters met kruiskozijnen en luiken zijn voorzien van rondbogen in rode baksteen, afgewisseld met zandsteen en een gebeeldhouwd kopje. Sierelementen in de vorm van gesmede ankers vervolmaken het beeld van voorname ingetogenheid die deze heren- boerderij kenmerkt. De boerderij is gebouwd in een periode van welvaart, toen de hennepteelt in de Krimpenerwaard floreerde, hetgeen de combinatie van stadse deftigheid en landelijke ligging in Tusschenlanen verklaart. Het bedrijfsgedeelte ligt achter het woonhuis en is voorzien van een zij-topgevel. Het bijzondere cultuurhistorisch belang van `Tusschenlanen" is gelegen in de ouderdom van het bouwwerk, in de betekenis voor de architectuurhistorie en als gebouwd object in de agrarische geschiedenis van de Krimpenerwaard in het bijzonder.
Herenboerderij aan Tussenlanen 11. Detail boven de voordeur.
Het plangebied ligt op een achtererf van het rijksmonument aan de Tussenlanen 11/13. Het erf maakt geen onderdeel uit van het rijksmonument. De Hospice ligt zuidoostelijk van de herenboerderij tussen twee watergangen en krijgt een bescheiden maatvoering. Gesteld kan worden dat de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied niet worden aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
6.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt circa 4,9 km zuidelijk van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt circa 8,5 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt circa 10,6 km zuidwestelijk van het plangebied. Sprake is van kleinschalige ontwikkeling, zodat Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze bestemmingswijziging.
Het plangebied ligt evenmin in de directe nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 9). Het dichtstbijzijnde NNN ligt circa 870 meter ten noordwesten van het plangebied. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor belangrijke weidevogelgebieden. Deze liggen op minimaal 620 meter ten noorden van het plangebied. De dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone ligt circa 1,5 km ten oosten van het plangebied.
Figuur 9: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangeduid.)
6.3.1 Stikstofdepositie
In onderhavige situatie is er sprake van een bestemmingswijziging om een Hospice mogelijk te maken. Het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' bevindt zich op 4,9 km afstand. Het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt 10,6 km ten zuidwesten van het plangebied; het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt 8,5 km ten noorden van het plangebied. Deze drie gebieden zijn niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel aangewezen kan worden als stikstofgevoelig gebied. Er is geen sprake van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
De Hospice wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in het onderzoek stikstofdepositie van Stalbouw d.d. 16 augustus 2023, Bijlage 5). Uit de AERIUS-berekeningen volgt namelijk dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar. Deze bijdragen zijn zo klein dat er geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Er gelden geen aanvullende verplichtingen in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
- In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
- Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
- Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Flora- en faunatoets
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van juli 2023, rapportnummer 23A086, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen | Natura 2000-gebied Donkse Laagten ligt op 4,9 km ten noorden van het plangebied. Voor de aanleg- en gebruiksfase van de realisatie is een stikstofberekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er minder dan 0,0 mol per hectare wordt uitgestoten. Verstoring van stikstofuitstoot is derhalve niet aan de orde. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bruine kikker, Gewone pad, Groene kikker (onb.), Kleine watersalamander geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Vogels | Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Vleermuizen | Nee, mits de werkzaamheden bij daglicht uitgevoerd worden. Hiermee wordt schade aan de gunstige staat van instandhouding van mogelijk aanwezige vleermuizen voorkomen. |
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
De initiatiefnemer heeft de intentie nieuwbouw te realiseren. Watersnip Advies stimuleert natuur-inclusief bouwen voor een betere samenleving tussen mens en natuur. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
- a. Voor de Huismus wordt ruimte beschikbaar gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen worden nestkasten ingebouwd.
- b. Voor de Gierzwaluw worden holle inbouwstenen ingemetseld in de randen van de zijgevels.
- c. Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst.
Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.
Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming er geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.4.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen.
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
7.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
7.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Maatschappelijk - Hospice
De op de verbeelding voor 'Maatschappelijk - Hospice' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor een Hospice met bijbehorende voorzieningen. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. De maximum toelaatbare goot- en bouwhoogten van het hoofdgebouw zijn in de regels en op de verbeelding vastgelegd.
Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de aangrenzende bestemming 'Maatschappelijk'. Op de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 5 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als 'Water' bestemd.
7.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 10 Overige regels
In artikel 10.1 is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dit de wettelijke regelingen betreft zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. In artikel 10.2 zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 381 (december 2018). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
- 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
- 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
- 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.
8.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp- bestemmingsplan elektronisch toegezonden aan de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Veiligheidsregio Hollands-Midden en Omgevingsdienst Midden-Holland.
8.3 Communicatie
Met de direct aangrenzende buren is diverse keren afstemoverleg geweest over het ontwikkelen van een Hospice op deze locatie. Omdat het niet altijd even eenvoudig is om een beeld te vormen van wat zij straks zien en ervaren vanuit de eigen tuin zijn de eerste ontwerpschetsen van de architect uitgewerkt in een perspectieftekening. Door de aangrenzende buren is aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de ontwikkeling van een Hospice op deze locatie.
Voor de bewoners van de Houtstraat is op 11 oktober 2023 een aparte informatiebijeenkomst gehouden in zalencentrum De Waard, nadat zij hiervoor een uitnodigingsbrief hadden ontvangen. Op deze avond zijn de bewoners bijgepraat over het planinitiatief.
Door de bewoners werd aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen de bouw van een Hospice. Wel werd aangegeven dat zij het uitzicht op het groen heel belangrijk vinden. Zij willen mede daarom dat er geen toekomstige vijfde gastenkamer aan de zuidzijde van het gebouw komt. Ook werd aangegeven dat de speelplek aan de zuidoostzijde soms overlast veroorzaakt. Tevens werd aangegeven dat de vogels (kauwen) soms veel overlast geven. Er werd getwijfeld of het aantal parkeerplaatsen voldoende was voor de vier gastenkamers.
Reactie
Het groen aan de zuidzijde (bosschage) ligt deels op grond van de gemeente en is deels eigendom van de stichting Hospice Krimpenerwaard. Het voornemen is om de beplanting waar mogelijk te optimaliseren. Dit wordt in overleg met de gemeente gedaan.
Het realiseren van een vijfde gastenkamer is aan de orde wanneer hieraan een duidelijke behoefte is. In dat geval dient uitbreiding plaats te vinden binnen het bouwvlak van de bestemming 'Maatschappelijk' zoals aangegeven op de verbeelding bij het bestemmingsplan.
Geluiden van de omgeving worden door de gasten van de Hospice meestal niet als hinderlijk ervaren. Tevens is ervoor gekozen om de gastenkamers op het westen te oriënteren. Aan de oostzijde van het gebouw komen de algemene voorzieningen zoals kantoor, magazijn, opslag etc. Als er toch sprake is van hinder dan is er altijd nog de mogelijkheid om een groen geluidsscherm tussen de bomen van de bestaande bosschage aan te brengen.
De overlast van vogels (kauwen) is beperkt tot een korte periode van vier tot zes weken als de vogels uitvliegen. De vogels zitten dan in de bomen die voor een deel op gemeentelijk grond staan en voor een deel op particuliere grond. Slechts een klein deel van deze bomen staat op de grond die eigendom is van de stichting Hospice Krimpenerwaard. Voor de Hospice zijn de vogels geen probleem Het hoort bij het wonen op de grens van de bebouwde kom en het buitengebied.
Het parkeren voldoet ruimschoots aan de norm die voor deze functie wordt gebruikt. De vraag vormde voor initiatiefnemer wel aanleiding om te kijken naar het gebruik het aantal parkeerplaatsen bij andere Hospices die een vergelijkbare omvang en ligging hebben. Ervaring leert dat de norm voldoende is maar dat er soms piekmomenten zijn. Volgens de parkeernorm zijn er bij vier gastenkamers afgerond 5 parkeerplaatsen en bij vijf gastenkamers 6 parkeerplaatsen nodig.
Het inrichtingsplan voor de tuin van de Hospice gaat uit van 8 parkeerplaatsen en 3 half verharde parkeerplaatsen voor onvoorziene drukte, totaal 11 parkeerplaatsen. Dit is ruim boven het berekende aantal van vijf parkeerplaatsen die normatief nodig zijn voor een Hospice met vier gastenkamers.
Ook als de Hospice in de toekomst mogelijk naar vijf gastenkamers wordt uitgebreid dan wordt er nog steeds ruimschoots aan de norm voldaan. Totaal zijn dan zes parkeerplaatsen volgens de norm nodig terwijl er 11 aanwezig zijn.
Aanpassingen
Naar aanleiding van de resultaten van de omgevingsdialoog worden de volgende aanpassingen doorgevoerd.
- Het inrichtingsplan wordt zodanig aangepast dat hierin 11 parkeerplaatsen worden opgenomen.
- De eerste 10 meter vanaf de zuidzijde van de bestemming Maatschappelijk-Hospice (M-H) wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin (T)', zodat het groene karakter beter wordt geborgd.
8.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De kennisgeving wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad en Het Kontakt. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe met ingang van 28 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn schriftelijke zienswijzen binnengekomen.
Naar aanleiding hiervan heeft overleg plaatsgevonden met omwonenden. Dit heeft geresulteerd in een aangepaste groeninvulling aan de Houtstraatzijde. Dit is gedetailleerder uitgewerkt en als zodanig opgenomen in Bijlage 1 van de regels. De zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 7.
Bijlage 1 Landschapsrinrichtingsplan
Bijlage 1 Landschapsrinrichtingsplan
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Archeologie
Bijlage 4 Onderzoek archeologie
Bijlage 5 Notitie Stikstofberekeningen
Bijlage 5 Notitie stikstofberekeningen
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Ecologisch onderzoek