KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie 6
Artikel 11 Waarde - Archeologie 7
3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Parkeren
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Geluid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Waterhuishouding
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie
4.10 Cultuurhistorie
4.11 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Molenpark, Bergambacht

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 04-06-2024 - vastgesteld

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Molenpark, Bergambacht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2302DK064-VG01 van de Gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning en/of daarbij behorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 calamiteitenontsluiting:

een weg die bedoeld en geschikt is voor ontsluiting voor nood- en hulpdiensten.

1.24 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.25 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending.

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, schoonheidssalons, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.31 middenhuurwoning:

een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder j van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.32 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.33 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met aan ten hoogste één zijde een wand, voorzien van een dak.

1.35 peil:

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld bij voltooiing van de bouw.

1.36 sociale huurwoning:

een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt als bijlage.

1.38 voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) of diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.39 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.40 water:

al het oppervlaktewater in sloten, greppels, kanalen, rivieren, beken, (infiltratie)vijvers en andere waterpartijen.

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, beschoeiingen, kades en dijken.

1.42 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.43 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.44 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals liftopbouwen, schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover deze een normaal en ondergeschikt onderdeel uitmaakt van het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  5. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1:
  1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in artikel 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 3.1 genoemd;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 3.1 genoemd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en voet- en fietspaden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - hellingbaan': hellingbanen ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.3;
  3. voetpaden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt gerekend een inrichting met een wateroppervlakte die kleiner is dan 40% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en verblijfsgebieden zoals pleinen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, geluidswerende voorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 9 m.
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'brug': bruggen;
  3. verkeer te water;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:
    1. de breedte van een steiger mag, gemeten vanaf de waterlijn, ten hoogste 1 m bedragen;
    2. de lengte van een steiger mag ten hoogste 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, bebakening of de verlichting bedraagt ten hoogste 9 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen en water.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.1 ten behoeve van uitvoeren van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie de primaire functie blijft;
  2. de totale oppervlakte ten hoogste 25 m² per woning bedraagt;
  3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voortkomen uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  5. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten door de bewoner(s) van het pand wordt uitgeoefend;
  6. detailhandel niet is toegestaan.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een middelhoge archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 10.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 7

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een lage archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

11.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 11.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Bestaande afwijkingen

  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt.

13.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Molenbiotoop

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
  1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht met een bouwhoogte hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege bestaande bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
  4. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

14.2 Boringsvrije zone

14.3 Calamiteitenontsluiting

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Parkeren

16.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) of diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

16.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.1, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  3. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.

16.3 Advies

Een afwijking als genoemd in artikel 16.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan 'Molenpark, Bergambacht' van de Gemeente Krimpenerwaard.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens de locatie Molenpark ten noorden van Bergambacht te ontwikkelen tot nieuwe woonbuurt. Het voornemen bestaat om circa 125 woningen te realiseren op de nu nog onbebouwde gronden. De woningen zullen bestaan uit diverse woontypologieën, waaronder rijwoningen, vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en appartementen. Op 8 maart 2022 heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard de ruimtelijke uitgangspunten voor de ontwikkeling Molenpark vastgesteld.
De planlocatie is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 25 oktober 2011 en het bestemmingsplan 'Kadijk 4a-6, Bergambacht' vastgesteld op 17 november 2020 door de raad van gemeente Krimpenerwaard. Op de gronden van het plangebied geldt voor een groot deel een agrarische bestemming. Het realiseren van de woningen is in het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin een bestemmingswijziging naar onder andere 'Wonen' wordt doorgevoerd en de beoogde functies mogelijk worden gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van beoogde initiatief is gelegen tussen de Molenlaan, de Kadijkselaan, de N207 en het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk. Het plangebied is ten noorden van de kern Bergambacht gelegen. Bergambacht is onderdeel van de gemeente Krimpenerwaard.
De navolgende afbeeldingen tonen globale ligging en begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 25 oktober 2011. Voor het noordelijk deel van het plangebied heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 17 november 2020 het bestemmingsplan 'Kadijk 4a-6, Bergambacht' vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard, vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 29 januari 2019.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Dorpsgebied', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan 'Dorpsgebied' heeft het plangebied meerdere bestemmingen. De percelen in het plangebied hebben de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Groen', 'Bedrijf', 'Water', 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast geldt voor vrijwel geheel het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing. In toelichting paragraaf 4.10 is dit in verband met de beoogde ontwikkeling nader toegelicht.
De herontwikkeling van het plangebied en de wijziging naar een woonbestemming is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De aanleg van de ecologische eilanden aan de noordzijde van het plangebied is niet mogelijk binnen het bestemmingsplan 'Kadijk 4a-6, Bergambacht'. Derhalve dient een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen in de gemeente Krimpenerwaard nabij de kern Bergambacht. Bergambacht heeft circa 5.000 inwoners en is in de nabijheid van de Lek gelegen. Het plangebied zelf is gelegen ten noordwesten van Bergambacht en betreft een veenweidegebied dat tussen bebouwing en wegen is gelegen.
De navolgende afbeelding toont de huidige ruimtelijke en functionele structuur.
afbeelding
Huidige ruimtelijk en functionele structuur (bron: Buro SRO)
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied gezien vanaf de N207.
afbeelding
Impressie plangebied (bron: Google streetview, mei 2021)
Ten noorden grenst het plangebied aan het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk. In 2021 is het bedrijfsterrein uitgebreid en is er een nieuwe waterpartij tussen het plangebied en de timmerfabriek aangelegd. Ten oosten grenst het plangebied aan het bebouwingslint van de Kadijkselaan. De Kadijkselaan is een oude kerkweg die een verbinding vormt tussen het lint en de dorpskerk. Aan de Kadijkselaan staan voornamelijk vrijstaande woningen. Het plangebied grenst aan de achtertuinen van deze woningen. Ten zuiden van het plangebied grenst het plangebied aan het lint van de Molenlaan en de woningen die hieraan zijn gelegen. De Molenlaan is een veenlint met vrijstaande woningen. Onderstaande afbeelding toont een impressie van de locatie van de toekomstige entree van het plangebied gezien vanaf de Molenlaan. In het westen grenst het plangebied aan de provinciale weg N207, een weg die Bergambacht verbindt met Stolwijk en Gouda.
afbeelding
Entree plangebied vanaf Molenlaan 3 (bron: Google streetview, juni 2021)
Het plangebied zelf is vrijwel geheel onbebouwd. Op het zuidelijke deel van het plangebied, dat grenst aan de Molenlaan, staan twee woningen. In het westelijke deel van het plangebied is momenteel een bedrijf actief. Hier staat de bedrijfsloods ‘De Stelling’. Ten noorden hiervan ligt een verhard terrein. Onderstaande afbeelding toont de loods van 'De Stelling' en het achtergelegen verharde terrein.
afbeelding
Loods van 'De Stelling' en achtergelegen verhard terrein (bron: Google streetview, mei 2021)
Momenteel is het plangebied bereikbaar via een onverharde weg langs de woning gelegen aan de Molenlaan 3 en via het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk. Met de komst van de waterpartij zal deze laatste aansluiting verdwijnen.

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied ingericht als een nieuwe woonbuurt van Bergambacht. In totaal worden er met de ontwikkeling 125 woningen gerealiseerd, wat een planologische toevoeging van 124 woningen betreft. In totaal maakt het voorliggende bestemmingsplan 127 woningen mogelijk. De bedrijfswoning aan de Molenlaan 9 blijft met de beoogde ontwikkeling behouden, net als de woning aan de Molenlaan 1a. De woning gelegen aan de Molenlaan 3 wordt gesloopt en herbouwd. In totaal worden er 43 grondgebonden woningen en 82 appartementen gerealiseerd.
De onderstaande afbeelding tonen het stedenbouwkundig plan en een 3D-beeld van de beoogde ontwikkeling.
afbeelding
Stedenbouwkundig plan (bron: Buro SRO, d.d. 12 juni 2023)
afbeelding
3D-beeld beoogde ontwikkeling (bron: Buro SRO, d.d. 12 juni 2023)
Voor de planontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan gaat uit van de realisatie van 125 woningen in verschillende typologieën voor verschillende doelgroepen, waaronder starters en ouderen.
Het plangebied wordt ontsloten via de Molenlaan. Hier maakt één van de bestaande woningen plaats om een goede entree te maken voor de toekomstige woonbuurt. Ter plaatse wordt het bestaande lint met een nieuwe vrijstaande woning aangeheeld, passend binnen de aanwezige structuur en beeldkwaliteit. Direct daarachter is een viertal vrijstaande lintwoningen voorzien, passend binnen de aanwezige lint- en waterstructuur.
De beoogde bebouwing begeleidt voor een groot deel de openbare ruimte en is hierop georiënteerd. Een tweetal accenten, die op een groene voet staan, draagt bij aan de herkenbaarheid van de buurt. Eén accent is voorzien nabij de entree en één accent zorgt voor de overgang, samen met een aantrekkelijke groene en waterrijke ruimte, naar het noordelijke gelegen bedrijfsterrein.
Het nieuwe appartementengebouw aan de zuidzijde, bestaande uit vier bouwlagen en een kap, bepaalt het beeld van de entree van de nieuwe woonbuurt. Onder dit gebouw bevindt zich een halfverdiepte parkeerkelder. De woningen in dit appartementencomplex vallen in het dure segment.
Aan de oostzijde van het plangebied wordt een bebouwingsstrook, bestaande uit vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen, voorgesteld. Tussen deze en de bestaande woningen aan de Kadijkselaan is een groenstrook gelegen met aan weerszijden een sloot. Daarmee wordt afstand gecreëerd en een aantrekkelijk groen beeld gerealiseerd voor de bestaande en nieuwe woningen. De woningen krijgen een vlonder aan de oostelijk gelegen sloot als overgang van tuin naar water.
Aan de westzijde van het plangebied wordt een appartementengebouw van drie bouwlagen en een kap voorgesteld, evenwijdig aan de provinciale weg. Dit gebouw draagt in een belangrijke mate bij aan de afscherming van het verkeerslawaai afkomstig van de N207. Daarmee ontstaat een geluidluw binnengebied. Aan de zijde van de N207 is het parkeren voor de appartementen voorzien. Tussen de appartementengebouwen aan de noordzijde is ruimte voor een speelvoorziening.
Aan de binnenzijde van het plan is binnen het groene carré een woonveld voorgesteld waar aan de binnenzijde en uit het zicht wordt geparkeerd. Het binnengebied wordt omrand door een ‘groen kader’. Dit groene kader is voor een deel geënt op de bestaande polderstructuur en begeleid, voor een belangrijk deel, de aanwezige woonstraten. In dit groen is tevens ruimte voor bewegen en spelen. Aan de noordzijde staat een appartementengebouw aan het water en in het groen. Dit gebouw bestaat uit drie woonlagen en een kap, met een halfverdiepte parkeerkelder er onder. Ten zuiden hiervan wordt een drietal rijenblokken voorgesteld met grondgebonden en beneden-bovenwoningen rondom een parkeerhof.
De onderstaande afbeelding toont een impressie van de bouwhoogte van de beoogde woningen en het woonprogramma.
afbeelding
Bouwhoogte en woonprogramma (bron: Buro SRO, d.d. 12 juni 2023)
Bebouwing en doelgroep
Met de ontwikkeling wordt een mix van woningen gerealiseerd ten behoeve van verschillende doelgroepen, waaronder starters en ouderen. De onderstaande tabel toont de woningentypen die met de ontwikkeling zijn beoogd.
Woningtype Aantal woningen
Vrijstaande woningen 2
Twee-onder-een-kapwoningen
14
Rij- en hoekwoningen 22
Sociale huurwoningen 16
Middeldure huurwoningen 15
Koopappartementen onder NHG 13
Koopappartementen duur (vrije sector) 38
Lintwoningen (vrijstaand of geschakeld) 5
Totaal 125
Openbare ruimte en groeninrichting
In het noorden van het plangebied wordt een nieuwe waterpartij aangelegd. Deze zal deels dienen ter compensatie voor de verharding die in het plangebied wordt aangelegd en de watergangen die worden gedempt. Een deel van de waterpartij was al voorzien vanwege de uitbreiding van het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk. De waterpartij wordt met de onderhavig ontwikkeling vergroot en verbonden met de andere sloten in de omgeving van het plangebied.
In het plangebied is de heikikker waargenomen (zie toelichting paragraaf 4.8). Deze komt in deze regio vaker voor. Met de ontwikkeling wordt de groene strook en de waterpartij aan de noordzijde geschikt gemaakt als leefomgeving voor de heikikker door te midden van het water eilanden aan te leggen.
Duurzaamheid
Het plan wordt in het kader van een duurzame ontwikkeling duurzaam uitgevoerd en ingericht. Dit moet ook bijdragen aan een gezonde leefomgeving. Daarbij gaat het om diverse maatregelen waarop ingezet kan worden. Naast de woningen, die als BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) of energieneutraal worden gerealiseerd, wordt ook de openbare ruimte duurzaam ingericht. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan klimaatadaptatie (o.a. minder verharding, het tegengaan van hittestress, zo lang mogelijk vasthouden van water, etc.), inzetten op verrijking van de biodiversiteit en het maximaal vergroenen door bijvoorbeeld parkeerplaatsen met grasbetonstenen. Gebouwen worden zo duurzaam mogelijk gemaakt. Daarbij wordt onder andere gekeken naar mogelijkheden van nieuwe energievormen en het toepassen van groene daken en gevels. Gebouwen worden zo mogelijk voorzien van maatregelen om zo de biodiversiteit te stimuleren en nestgelegenheid/onderkomen te bieden. Daarbij kan worden gedacht aan nestkastjes, vegetatiedaken, etc.
Verkeer en parkeren
De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Molenlaan. Met een voldoende brede weg wordt op de Molenlaan aangetakt. Via het terrein aan de Molenlaan 9 is een calamiteitenontsluiting voorzien, die met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Vanaf de entree is een woonstraat rondom het binnengebied voorzien. De woningen zijn hierop georiënteerd en worden hiermee ontsloten. Om aan de parkeerbehoefte te voldoen worden er in het plangebied circa 224 parkeerplaatsen gerealiseerd. In toelichting paragraaf 4.11.2 wordt de parkeerbehoefte nader toegelicht.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren van nieuwe woningen en het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In totaal maakt het voorliggende bestemmingsplan 127 woningen mogelijk, wat een planologische toevoeging van 124 woningen is. Dit wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve dient beoordeeld te worden of de stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet.
Kwantitatieve behoefte
De Regionale Agenda Wonen 2019 Regio Midden-Holland is het document waarin de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas het regionale beleid met betrekking tot wonen hebben opgenomen. In de regio Midden-Holland is de verwachting dat het aantal huishoudens de komende periode zal stijgen met circa 15.000 huishoudens van 2015 tot 2030. In de gemeente Krimpenerwaard is de verwachting dat het aantal huishoudens tot 2030 zal stijgen met 2.536.
Uit de woonvisie van de gemeente Krimpenerwaard (zie toelichting paragraaf 3.3.2) volgt dat de gemeente tot 2040 een woningbouwambitie heeft om 4.000 nieuwe woningen te realiseren. Hieruit volgt dat het voorgenomen plan in kwantitatieve zin tegemoet komt aan de woningbouwbehoefte.
Kwalitatieve behoefte
In de Regionale Agenda Wonen 2019 Regio Midden-Holland wordt onder andere aandacht besteed aan het vergroten van de beschikbaarheid van goedkope huurwoningen. Volgens het woningbehoefteonderzoek van de gemeente Krimpenerwaard (2022) is er in de gemeente Krimpenerwaard tussen 2022 en 2032 een behoefte aan 710 extra sociale huurwoningen. Krimpenerwaard beschikt over een sociale huurvoorraad die lager is dan het landelijk gemiddelde. Ook het middeldure huursegment is nauwelijks aanwezig in de gemeente. Lage- en middeninkomens komen, zeker wanneer ze op dit moment niet al beschikken over een woning, lastig aan de bak op de woningmarkt in Krimpenerwaard.
Met de ontwikkeling worden 31 goedkope en middeldure huurwoningen gerealiseerd. Verder is voorzien in goedkope koopwoningen onder de NHG-grens. Om in te spelen op demografische veranderingen die onder andere resulteren in kleinere huishoudens, is er behoefte aan kleinere woningen. Naast het feit dat er vanwege kleinere huishoudens behoefte is aan kleinere woningen, is het voor de betaalbaarheid van woningen gewenst dat er kleinere woningen gebouwd worden. Vanwege de vergrijzing is er ook behoefte aan gelijkvloerse woningen. Daarnaast zal de doorstroming voor ouderen naar aantrekkelijke, passende woonruimte moeten worden bevorderd, waardoor meer aanbod vrijkomt voor starters en jonge gezinnen. Met de beoogde ontwikkeling worden er onder andere 82 appartementen, waaronder beneden-bovenwoningen, gerealiseerd.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in speelt op de kwalitatieve behoefte binnen de regio en de gemeente.
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied is in het Bro als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt onder andere af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging en de aard van de omgeving. Het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen bestaand stedelijk gebied. De gronden aan de zuid- en westzijde van het plangebied, die in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Tuin’ en ‘Wonen’ hebben en ook als zodanig in gebruik zijn, worden als bestaand stedelijk gebied beschouwd. De rest van het plangebied, dat grotendeels de bestemming 'Agrarisch' heeft, behoort niet tot het bestaand stedelijk gebied. Voor dit deel van het plangebied dient gemotiveerd te worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte naar woningen kan worden voorzien.
De ruimte voor de realisatie van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied in de gemeente Krimpenerwaard is schaars. Indien mogelijk worden locaties binnen het bestaand stedelijk gebied benut. Hoewel de stedelijke ontwikkeling gedeeltelijk buiten het bestaand stedelijk gebied is voorzien, is de impact op de onbebouwde ruimte op de betreffende locatie beperkt. De aansluiting op het bestaand stedelijk gebied is een belangrijke reden om op de betreffende locatie gedeeltelijk buiten het bestaand stedelijk gebied in de behoefte naar woningen te voorzien. Daarnaast is de ligging op korte afstand van kern Bergambacht aanleiding om gedeeltelijk buiten het bestaand stedelijk gebied nieuwe woningen mogelijk te maken. Deze ligging draagt bij aan een duurzaam ruimtegebruik, wat de wetgever met artikel 3.1.6 van het Bro heeft beoogd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Bij ontwikkelingen in het rivierengebied dient het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar gehouden te worden. Het plangebied wordt aan alle kanten omringd door bebouwing. De verschillen tussen komgronden en oeverwallen zijn in het plangebied niet meer aanwezig.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangewezen als 'veen(weide)landschap'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe woonbuurt ten noorden van Bergambacht gerealiseerd. In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel omsloten door bebouwing en door wegen. Om die reden zijn de waarden die horen bij het veen(weide)landschap' in de huidige situatie beperkt aanwezig. In het stedenbouwkundig plan is het verkavelingspatroon desondanks zoveel mogelijk behouden gebleven. In het oosten van het plangebied wordt een groene strook behouden en om het plangebied heen worden sloten behouden en uitgebreid, waarmee aangesloten zal worden bij het huidige verkavelingspatroon.
Het zuidelijke deel van het plangebied is gelegen aan het lint van de Molenlaan. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Met de beoogde ontwikkeling wordt het lint in stand gehouden. De huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van het lint worden in stand gehouden.
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen in stads- en dorpsranden. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Rondom het plangebied komt een watergang en in het oosten van het plangebied wordt een groenstrook aangelegd. De woningen in het oosten zullen in verschijningsvorm passend zijn bij de woningen aan de Kadijkselaan. In het zuiden worden woningen tevens gebouwd bij het karakter van de Molenlaan.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied is gelegen in veenweidegebied. Het hele middengebied van de Krimpenerwaard is veenweidegebied. Dit is vermeld in de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen. Eén deel in het noorden van het plangebied is bodemdalingsgevoelig. Ontginning van het gebied is al sinds de middeleeuwen gaande, waardoor het maaiveld al enkel meters ingeklonken is. Hier dient met de beoogde ontwikkeling rekening mee gehouden te worden.
Molen met vrije windgang
In de Krimpenerwaard staan een aantal molens, vooral langs de Hollandsche IJssel en de Vlist. De molens vormen net als kerktorens oriëntatiepunten in het landschap. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het zicht op de molen open gehouden en de vrije windvang gegarandeerd. In toelichting paragraaf 4.10 wordt dit nader toegelicht.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling van het plangebied past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van transformeren, omdat het beoogde plan niet past bij de gebiedsidentiteit van de huidige veenweiden. Derhalve dient een integraal ontwerp opgesteld te worden. In toelichting paragraaf 2.2 is het stedenbouwkundig plan weergegeven en beschreven. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan is aandacht geweest voor de inpassing in en de overgang naar de omgeving. In aanvulling hierop zijn de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan zoveel mogelijk voldoet aan de richtpunten.
Beschermingscategorie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
In toelichting paragraaf 3.1.3 is gemotiveerd waarom er is gekozen voor een locatie buiten bestaand stad- en dorpsgebied. De hoofdopzet van de beoogde ontwikkeling is geënt op het onderliggende polderlandschap. Het beoogde woonmilieu is een gevarieerde buurt met een dorpse schaal, afgestemd op de ligging aan het open agrarische landschap enerzijds en het lint van de Molenlaan en de provinciale weg (N207) anderzijds. Een afwisseling in een traditionele eigentijdse Hollandse architectuur is daarbij passend. Daarbij wordt gerefereerd aan het agrarische karakter van het gebied met een eigentijdse twist en een informeel karakter.
De huidige watergangen en polderslagen worden met de beoogde ontwikkeling zo veel mogelijk behouden. Hiermee wordt rekening gehouden met de structuur van het landschap, maar ook met de herkenbaarheid van het landschap. De beoogde ontwikkeling betreft de invulling van een gebied dat wordt omsloten door de timmerfabriek in het noorden, de woningen aan de Kadijkselaan in het oosten, de kern Bergambacht in het zuiden en de N207 ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee vrij geïsoleerd en er is slechts beperkt sprake van vergezichten.
Het plangebied wordt ingericht als een aantrekkelijke groene en waterrijke ruimte. Het groene carré vormt de hoofdstructuur van het plan en de verbinding met de groene- en waterrijke randen. Dit carré wordt versterkt door boombeplanting, waarmee een meer formeel beeld ontstaat. De randen aan de buitenzijde krijgen een meer informeel beeld bestaande uit groene oevers, enkele solitaire bomen en knotwilgen. Aan de oostzijde vormt de bestaande watergang met weiland en enkele bomen de overgang met de achtertuinen van de woningen aan de Kadijkselaan.
Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling de openheid en het groene karakter van de het landschap niet onevenredig aantast.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking, waaruit volgt dat de stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet.
De stedelijke ontwikkeling is deels buiten het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien. Er wordt voldaan aan sub b, omdat de omvang van het plandeel waar een stedelijke ontwikkeling is voorzien en dat buiten het bestaand stads- en dorpsgebied ligt kleiner dan 3 hectare is. De oppervlakte van dit plandeel bedraagt namelijk circa 2,7 ha. De gronden aan de zuid- en westzijde van het plangebied, die in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Tuin’ en ‘Wonen’ hebben en ook als zodanig in gebruik zijn, worden als bestaand stads- en dorpsgebied beschouwd. Op de gronden aan de noordzijde van het plangebied, waaraan met het bestemmingsplan de bestemming ‘Natuur’ wordt toegekend (o.a. ten behoeve van het creëren van een leefomgeving voor de heikikker) en die deels de bestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Groen’ hebben, is geen stedelijke ontwikkeling voorzien. Er kan geconcludeerd worden dat er minder dan 3 hectare aan nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgebied wordt mogelijk gemaakt. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan artikel 6.10 lid 1 onder b van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Milieubeschermingsgebied voor water
De planlocatie ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater als bedoeld in artikel 1.2 lid 2 sub a van de Wet milieubeheer. Op kaart 5 bij de Omgevingsverordening zijn de milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangeduid. Op deze kaart wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones, en boringsvrije zones. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone, die het laagste beschermingsregime kent.
In de Omgevingsverordening worden geen eisen gesteld aan bestemmingsplannen ten aanzien van de ligging in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland worden wel beperkingen opgelegd aan een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In een boringsvrije zone is onder andere voor boorputten, het graven dieper dan 4 meter onder het maaiveld, het verwijderen van funderingswerken/heipalen en andere handelingen die de weerstand van de bodem kunnen aantasten een ontheffing van de Provinciale milieuverordening nodig. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is een regeling opgenomen die toeziet op de kwaliteit van het grondwater en die beperkingen oplegt aan bodemingrepen dieper dan 4 meter onder het maaiveld.
Cultureel erfgoed - molenbiotoop
Kaart 15 van de omgevingsverordening laat zien dat het plangebied is gelegen binnen een molenbiotoop. Vrijwel het gehele plangebied is gelegen tussen 100 en 400 meter vanaf de molen Den Arend, die ten zuiden van het plangebied is gelegen. Alleen het noordelijke deel van het plangebied valt buiten de molenbiotoop. In toelichting paragraaf 4.10 wordt de beoogde ontwikkeling met betrekking tot de molenbiotoop nader toegelicht. Hieruit blijkt dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Kansen voor biodiversiteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit. In het plangebied wordt in combinatie met een groen-blauwe structuur een habitat gecreëerd voor minimaal drie soortgroepen, waaronder een gebouwbewonende en water-/oevergebonden soort. Over de aanleg van de groenstructuur zijn afspraken gemaakt met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer stelt hiervoor in het vervolg een inrichtings- en beplantingsplan en natuurrapportage op en legt deze ter goedkeuring voor aan de gemeente. Voor de benodigde ontheffing van de Wnb voor de heikikker en de grote modderkruiper is een mitigatie- en compensatieplan opgesteld. In het mitigatieplan is aandacht voor de wijze waarop een geschikt alternatief leefgebied voor de heikikker aangelegd dient te worden. In dit kader is afgewogen dat de locatie aan de noordzijde van het plangebied het meest passend is.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie is gelegen ten noorden van Bergambacht. Het plangebied is gelegen in een veenweidegebied en rondom het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. De initiatiefnemer en de gemeente werken in het vervolg, aan de hand van de Klimaatadaptatiestrategie gemeente Krimpenerwaard en het Convenant klimaatadaptief bouwen, verder uit welke maatregelen er worden genomen in het kader van de waterberging en ter voorkoming van wateroverlast. Daarbij is het streven om een groot deel van de neerslag op het terrein op te vangen en vertraagd af te voeren. Verder is de ambitie dat er geen schade optreedt aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag.
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. Daarmee is de kans op overstromingen klein. Bij een overstroming vanuit de primaire kering van de Lek (rivier gedomineerd) kan de waterdiepte ter plaatse oplopen tot 5 m. De beoogde woongebouwen in het plangebied betreffen grondgebonden en gestapelde woningen die minimaal uit twee bouwlagen met een kap of drie bouwlagen bestaan. Met deze hoogten is er bij elk gebouw de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen. Het is voor het thema overstromingen, gelet op de kans en de effecten, niet doelmatig en noodzakelijk om extra maatregelen te treffen.
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. De openbare ruimte in het plangebied wordt zo groen mogelijk ingericht om hittestress tegen te gaan. Het groene carré vormt de hoofdstructuur van het plan en de verbinding met de groene- en waterrijke randen. Dit carré wordt versterkt door boombeplanting, waarmee een meer formeel beeld ontstaat. De randen aan de buitenzijde krijgen een meer informeel beeld bestaande uit groene oevers, enkele solitaire bomen en knotwilgen. Het planten van nieuwe bomen zorgt voor meer groen en schaduw. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress, zodat de bebouwde omgeving ook bij hitte een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving is.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, het oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Door het plangebied verder groen in te richten en door de inrichting van een waterpartij ten noorden van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan het vasthouden van water en aanvulling van het grondwater. Het advies is om de inrichting van het plangebied af te stemmen op de verwachte grondwaterstanden en zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard

In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen.
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
Vitale kernen
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor alle kernen zet de gemeente onder andere in op de volgende speerpunten:
  • toename woningen in relatie tot behoefte;
  • een diverser woningaanbod;
  • ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
  • bevorderen gezondheid;
  • gezond en veilig woon- en leefklimaat;
  • toekomstbestendige winkelgebieden.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe woonbuurt ontwikkeld ten noorden van de kern Bergambacht. In de omgevingsvisie geeft de gemeente aan dat ze per kern ruimte willen bieden aan woningbouw zodat er voorzien kan worden in woningen waaraan behoefte is. De nieuwe woningen van de beoogde ontwikkeling dienen in en nabij de kern van Bergambacht te worden gebouwd. De beoogde ontwikkeling is gesitueerd aan de rand van Bergambacht. In totaal worden er 125 woningen gerealiseerd van verschillende woontypen voor verschillende doelgroepen. Er worden sociale huurwoningen gerealiseerd, appartementen, rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen. Hierdoor wordt ingespeeld op een brede doelgroep. De gemeente wil graag dat de mensen binnen Krimpenerwaard kunnen blijven wonen. De beoogde ontwikkeling speelt hier een rol in bij door een passende woning te bieden voor verschillende doelgroepen.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie Krimpenerwaard.

3.3.2 Woonvisie Krimpenerwaard

Tijdens de raadsvergadering van 4 juli 2023 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard 'Vitale kernen in het groen' vastgesteld. In deze woonvisie zet de gemeente in op het versterken van de vitale kernen, zodat iedereen beschikt over een passende woning en kan wonen in een prettige en passende woon- en leefomgeving.
De gemeente wil tot 2040 4.000 woningen bouwen. Locaties binnen de kernen zijn schaars. En waar er nog ruimte is wil de gemeente ook groen behouden. Daarom zal de gemeente vooral aan de randen van de kernen moeten bouwen. Hierbij heeft de gemeente de aandacht voor de ruimtelijke en groene structuur. Van de 4.000 woningen zet de gemeente in op 30% sociale huurwoningen. Ook zet de gemeente in op de bouw van middenhuur en betaalbare koopwoningen. In totaal moet 75% van de woningen in nieuwbouwplannen betaalbaar zijn.
De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeente in samenspraak met de gemeenschap de toekomst van de gemeente Krimpenerwaard ziet. Daarbij is rekening gehouden met de kwaliteiten en waarden van Krimpenerwaard. De hoofddoelstelling is uitgewerkt aan de hand vier pijlers. Samen zorgen zij ervoor dat de hoofddoelstelling behaald kan worden:
  • Pijler 1 - Beschikbaarheid en betaalbaarheid
  • Pijler 2 - Aantrekkelijke en inclusieve nieuwbouw
  • Pijler 3 - Wonen, zorg en welzijn
  • Pijler 4 - Duurzaamheid
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden 125 woningen gerealiseerd, in aansluiting op de kern Bergambacht. Er is in de gemeente Krimpenerwaard een kwantitatieve woningbouwbehoefte van 4.000 woningen tot 2040. Doordat er met de beoogde ontwikkeling 125 woningen worden gerealiseerd wordt er een bijdrage geleverd aan deze ambitie. Eén belangrijk onderdeel van de woonvisie gaat over de beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen. Met de ontwikkeling worden meerdere woningen gerealiseerd met een woningbouwprogramma dat verschillende doelgroepen kan bedienen, waaronder jongeren, een- en tweepersoonshuishoudens, gezinnen (met jonge kinderen) en senioren. Hiermee wordt ingespeeld op de ambitie doorstroming te stimuleren en wordt een tegemoet gekomen aan de woningbehoefte vanwege de toenemende vergrijzing.
Er is in de gemeente voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Uitgaande van de recente verhuismobiliteit (gedrag) is er met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Doorrekening van de behoefte op basis van de verhuiswensen laat een gevarieerder beeld zien, met ongeveer evenveel interesse in het goedkope prijssegment als in het wat duurdere segment. Qua woningtype varieert de vraag van (goedkopere) appartementen tot tweekappers en vrijstaande woningen. Met voorliggend plan zijn goedkopere, middeldure en dure appartementen en rijwoningen beoogd, die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen, waaronder senioren en starters.
Op 8 maart 2022 heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard de uitgangspunten voor de ontwikkeling 'Molenpark' vastgesteld. Hierin zijn ook uitgangspunten voor het woningbouwprogramma opgenomen. Eén van de door de raad vastgestelde uitgangspunten is het realiseren van een divers woningbouwprogramma waarvan minimaal 25% dient te bestaan uit huurwoningen in de categorie sociaal en huurwoningen in de categorie midden. De overige 75% dient te voorzien in (minimaal 12) koopwoningen tot de NHG-grens en koopwoningen in de categorie duur. Hieraan wordt voldaan in dit plan. De eerder gemaakte afspraken op dit vlak worden gerespecteerd. Voor aanpassing van de beoogde ontwikkeling aan de nieuwe woonvisie, alsmede aan de Regionale realisatieagenda/Woondeal Midden-Holland, is het plan al te ver gevorderd. Desondanks voorziet het plan in 125 woningen van verschillende typologieën voor verschillende doelgroepen, waaronder starters, een- en tweepersoonshuishoudens, gezinnen (met jonge kinderen) en senioren.
Duurzaamheid
Bij grotere projecten bespreekt de gemeente Krimpenerwaard met de ontwikkelaar hoe er duurzaam gebouwd kan worden. Daarbij wordt ingezet op ketensamenwerking en energieneutrale nieuwbouw. Ook bij voorliggend plan is dit aan de orde. Daarnaast worden de beoogde gebouwen conform het Bouwbesluit 2012 gebouwd en voldoen ze aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De ambitie is om een deel van de woningen energieneutraal uit te voeren. Verdere duurzame maatregelen worden nader afgestemd met de gemeente Krimpenerwaard.

3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
Planspecifiek
Uit het raadplegen van de niveaukaart is gebleken dat voor het plangebied alle drie de welstandsniveaus relevant zijn. Voor het westelijke deel van het plangebied geldt een 'soepel niveau'. Hiervoor geldt dat nieuwbouwplannen geen afbreuk mogen doen aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt een 'Gewoon' niveau. Bouwplannen in gebieden met een gewoon niveau zullen ten opzichte van het soepele gebied met meer aandacht bekeken worden. Uitgangspunt in gebieden met een gewoon niveau is het handhaven van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Voor het deel aan de Molenlaan geldt een 'bijzonder welstandsniveau'. De Molenlaan is een bijzonder lint. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. Met de beoogde ontwikkeling wordt het beeld behouden. De woningen die aan de Molenlaan worden gerealiseerd zullen passen bij de omliggende lintbebouwing.
Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'Landelijk gebied', 'Polderlinten' en 'Bedrijventerreinen'. Ontwikkelingen moeten een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Hierbij dient aandacht besteed te worden aan de hooforiëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Om de ruimtelijke kwaliteit van voorliggend plan te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Buro SRO, d.d. 4 juni 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 12). Dit beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad als aanvulling op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld en zal het welstandskader bij de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen vormen.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er zal gezien de totale grootte van het plangebied en aantal woningen niet voldaan worden aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 ha of meer. In dat geval kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen aan de hand van de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht. Een beschouwing van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect zijn hierbij aan bod gekomen.
Er kan geconcludeerd worden dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden. Het bevoegd gezag heeft een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen (gemeente Krimpenerwaard, d.d. 12 december 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 13).

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In het plangebied is onder andere een wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming beoogd. Dit betreft een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik. Derhalve is er voor het oostelijke deel van de planlocatie een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (ADCIM, d.d. 11 mei 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Voor het westelijke deel, gelegen Molenlaan 9-11, is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd.
Oostelijk deel
Ter plaatse van de onderzoekslocatie in de voormalige watergang achter Molenlaan 3 is een sterke asbestverontreiniging (>100 mg/kg) aangetroffen. Gezien de aard van de verontreiniging betreft het hoogstwaarschijnlijk een geval van ernstige bodemverontreiniging ontstaan voor 1987, die verband houdt met het dempingsmateriaal van de voormalige watergang. Er heeft geen nader asbestbodemonderzoek door middel van sleuven plaatsgevonden. Aanbevolen wordt een nader asbestbodemonderzoek door middel van sleuven uit te voeren of direct over te gaan tot sanering, omdat het een duidelijke verontreinigingscontour betreft, het oppervlak relatief beperkt is en er voor nader onderzoek relatief hoge kosten zijn. De sanering van de asbestverontreiniging kan plaatsvinden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurde BUS melding of saneringsplan.
Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een aantal sterke verontreinigingen aangetroffen die geen ernstig geval van bodemverontreiniging betreffen, te weten:
  • Deellocatie A: een sterke zinkverontreiniging ter plaatse van de voormalige watergang (boring S02 en S02.1 op een diepte van circa 1,0-1,5 m -mv met een geschatte omvang van 18 m³.
  • Deellocatie D: een sterke zinkverontreiniging ter plaatse van boring N15/15/15.1 en een matige zinkverontreiniging ter plaatse van boring 15.2 op een diepte van circa 0,0-0,80 m -mv met een geschatte omvang van 15 m³.
Deze verontreinigingen betreffen geen ernstig geval van bodemverontreiniging >25 m³ en in die zin niet saneringsplichtig. Aanbevolen wordt bij herinrichting deze grond gescheiden te ontgraven en deze grond na keuring af te voeren naar een geschikte toepassingslocatie of erkende verwerker.
Daarnaast zijn er in het plangebied enkele beschoeiingen met asbesthoudend golfplatenmateriaal aanwezig. Van deze beschoeiingen steekt circa 0,4 meter boven het water uit. De beschoeiing zijn gedeeltelijk ingegraven en in de bodem vastgezet. Geadviseerd wordt om ter hoogte van de beschoeiingen de sloot droog te leggen, zodat het asbest gesaneerd kan worden in combinatie met een nader asbestbodemonderzoek om uit te sluiten dat geen restanten achtergebleven zijn.
Westelijk deel
Voor de locatie gelegen achter Molenlaan 9-11 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (ADCIM, d.d. 13 mei 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Op basis van het onderzoek kan voor de onderzoekslocatie het volgende worden geconcludeerd:
  • De voormalige watergang is gedempt met gebiedseigen grond; er is geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. Uit de analyses blijkt dat de grond licht verontreinigd is met enkele zware metalen en PAK.
  • De aangetroffen bijmenging in de bovengrond bevat zowel visueel als analytisch geen asbest.
  • Uit de analyses van de bovengrond rondom de uitbreiding van de materiaalopslag blijkt dat de grond licht verontreinigd is met lood, zink, minerale olie en PAK.
Uit het actualiserend onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden op de onderzoekslocatie die geleid hebben tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. De verhogingen zijn van die mate dat de resultaten van het onderzoek geen aanleiding vormen voor nader onderzoek. Voor de voorgenomen ontwikkeling vormt de bodemkwaliteit op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek geen belemmering.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de bodem na sanering van de asbestverontreiniging geschikt is voor het beoogde gebruik. De initiatiefnemer heeft in zijn exploitatie rekening gehouden met de kosten voor sanering. Het plan is daarmee uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 124 extra woningen gerealiseerd. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (monitoringsronde 2023) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2022 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18,0 μg/m³, 9,8 μg/m³ en 16,5 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen worden conform de Wet geluidhinder (Wgh) gezien als gevoelige objecten. Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de N207 en de Benedenberg. Het is noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uit te voeren.
Geluidbelasting op beoogde woningen
Er is een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, d.d. 4 juli 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Hieruit volgt dat geluidbelasting door wegverkeer op de N207 bedraagt ten hoogste 61 dB na aftrek van 2 dB ex artikel 110-g Wgh op de hoogst geluidbelaste gevel (rekenpunt 1-2). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de gevels van een aantal woningen. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt voor de woningen niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Benedenberg ligt in alle rekenpunten beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is deels niet mogelijk als gevolg van wringend verkeer en deels financieel niet haalbaar; ook wordt de voorkeursgrenswaarde niet bereikt. Afscherming van alle woonlagen van de woningen is op deze locatie niet haalbaar door aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.
Een hogere waarde kan worden verleend, omdat wordt voldaan aan de beleidsregel hogere waarden 2018, Omgevingsdienst Midden Holland.
  • Alle woningen hebben een geluidluwe gevelzijde.
  • De buitenruimte van de woningen kan eenvoudig aan de geluidluwe zijde worden gerealiseerd.
  • De woningen in de eerste lijn hebben de functie van een geluidscherm voor de achterliggende woningen. Daardoor daalt de geluidbelasting op de woningen vanaf de tweede lijn.
Voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer op de N207 van 49-61 dB.
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de beleidsregel hogere waarden. Aan dit toetsingskader kan, ook voor de 30 km wegen, worden voldaan. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Er zijn geluidwerende voorzieningen noodzakelijk voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt ten hoogste GA;k 30 dB.
Geluideffecten op bestaande woningen
Tevens is onderzocht wat het effect is van de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de beoogde woningen op de geluidbelasting van de bestaande woningen aan de Molenlaan (Adviesburo Van der Boom, d.d. 4 juli 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3a). De geluidbelasting op de zijgevel van de woning aan de Molenlaan 1a (rekenpunt 100) bedraagt 57 dB zonder aftrek. Deze geluidbelasting ligt ver beneden de maximale geluidbelasting van 68 dB zonder aftrek voor gezoneerde wegen binnen de bebouwde kom. Er zal sprake blijven van een goed woon- en leefklimaat. Omdat geen hogere waarde wordt vastgesteld voor de nieuwe 30 km weg, stelt het Bouwbesluit ook geen eisen aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde in de bestaande woning.
Uit de berekeningen blijkt dat het verschil in geluidbelasting op de overige woningen door alle wegen samen ten hoogste 0,4 dB bedraagt. Een klein verschil van minder dan 1 dB is voor het menselijk oor niet waarneembaar. Er zal ook voor de overige woningen dus sprake blijven van een goed woon- en leefklimaat.
In toelichting paragraaf 4.5 is aandacht voor geluid vanwege bedrijven in de omgeving.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
In en nabij het plangebied bevinden zich het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk (timmerwerkplaats) en het gemengde bedrijfsterrein aan de Molenlaan 9-11. Aan de westzijde ligt de provinciale weg N207, die tot de hoofdinfrastructuur van de gemeente Krimpenerwaard behoort. Gezien de ligging nabij linten met bedrijven en woningen, aan de provinciale weg N207, kan de omgeving van het plangebied aangemerkt als een gemengd gebied. Daarmee kunnen de richtafstanden, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er dient onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten binnen en in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In de navolgende tabel zijn de milieubelastende activiteiten in de omgeving weergegeven.
Bedrijf
Adres
SBI-2008
Milieucat.
Richtafstand gemengd gebied (m)
Minimale afstand tot bestemming Wonen' (m)
Grondverzetbedrijf
Molenlaan 9-11
41, 42, 43
3.1
30
18
Timmerwerkplaats
Kadijk 4a en 6
41, 42, 43
162
3.2
50
40
Horeca
Molenlaan 14 en 16
5510
561
1
0
30
IJsbaan
Kadijk 8
931 D
3.1
30
35
Supermarkt
Hoofdstraat 110
471
1
0
80
Tuincentrum
Benedenberg 21a
4752
2
10
140
Kinderboerderij
Benedenberg achter 23 en 25
91041
2
10
180
Grondgebonden graasdierbedrijven
Kadijk 15
0141, 0142
3.2
50
350
Grondgebonden graasdierbedrijven
Kadijk 23 en 23a
0141, 0142
3.2
50
350
Rioolwaterzuiveringsinstallatie
Tussenlanen 18a
3700 A1
4.1
100
350
Paardenhouderij
Kadijk 7 en 11
0143
3.1
30
400
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ter plaatse van gevoelige bestemmingen (o.a. woningen) sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er dient in principe voldaan te worden aan de richtafstand van bedrijven in de omgeving. In de bovenstaande tabel is te lezen dat vrijwel alle bedrijfsactiviteiten zich buiten de richtafstand bevinden. Direct ten noorden van het plangebied ligt het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk. In het westelijke gedeelte van het plangebied (Molenlaan 11) zijn diverse bedrijfsactiviteiten toegestaan. Beide bedrijfsterreinen worden navolgend afzonderlijk toegelicht.
Bedrijfsterrein Adriaan van Erk
Het bedrijfsterrein van Adriaan van Erk met onder andere een timmerwerkplaats ligt ten noorden van het plangebied. Na de uitbreiding van het bedrijfsterrein zoals die beoogd is met het bestemmingsplan 'Kadijk 4a-6, Bergambacht' komen de beoogde woningen in noorden van het plangebied op circa 40 meter van de inrichtingsgrens te liggen, gemeten vanaf de bestemmingsgrens 'Bedrijf'. Hiermee wordt er niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. Geluid is het maatgevende aspect bij een timmerfabriek. Omdat niet aan de richtafstand voor geluid wordt voldaan, is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Dethmers geluidadvies, d.d. 31 augustus 2022, bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
Met dit onderzoek is aangetoond dat er voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en voor de piekgeluiden kan worden voldaan aan de door de VNG opgestelde norm van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) etmaalwaarde voor de piekniveaus. Hiermee kan er worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en het betreffende bedrijf niet wordt beperkt in de mogelijkheden.
Bedrijfsterrein Molenlaan 9-11
In het westelijke gedeelte van het plangebied, aan de Molenlaan 9-11, is een bedrijfsterrein aanwezig. In het geldende bestemmingsplan heeft dit bedrijfsterrein de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf'. Voor een dergelijke activiteit geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand in gemengd gebied van 30 meter. In het voorgenomen plan wordt het bedrijfsterrein afgewaardeerd en verkleind. Zonder de verkleining (en afwaardering) van het bedrijfsterrein is het niet mogelijk om het beoogde appartementengebouw ten noorden van het bedrijfsterrein te realiseren.
Het voorliggende bestemmingsplan staat op het bedrijfsterrein bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten geldt een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Hieraan wordt voldaan.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat het gebouw aan de Molenlaan 9-11 geen gevelopeningen aan de zijde van de beoogde woningen heeft en dat het gebouw een afschermende werking heeft voor de activiteiten die ten westen van het gebouw plaatsvinden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Ten noorden en ten westen van het plangebied staan bovengrondse propaantanks. Deze propaantanks vallen onder het invloedsgebied van het Activiteitenbesluit/Besluit activiteiten leefomgeving. De veiligheidsafstanden reiken niet tot in het plangebied.
Buisleidingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen lopen.
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Ondanks dat dit niet is aangegeven op de risicokaart en de N207 niet tot het Basisnet behoort, kunnen er gevaarlijke stoffen vervoerd worden over de N207. Het plaatsgebonden risico van deze transportroute reikt niet tot de beoogde woningen. Het groepsrisico neemt (mogelijk) toe. Daarom is een verantwoording van het groepsrisico nodig voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N207.
- Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan geschikte uitvalswegen, bluswatervoorzieningen en de aanbevolen opkomsttijd.
Het plangebied is goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten via twee wegen, te weten via de nieuwe aansluiting op de Molenlaan (ter hoogte van Molenlaan 3) en via de calamiteitenontsluiting die over het terrein van Molenlaan 9 loopt. Voor bluswatervoorzieningen kan gebruik worden gemaakt van het oppervlaktewater in de omgeving. Verder worden er brandkranen in het plangebied geprojecteerd. De opkomsttijd(prognosetijd) bedraagt circa 8 minuten, terwijl de referentiewaarde voor een buurt met de classificatie ‘categorie 2’ met het overheersende kenmerk ‘Woningen’/‘Gebouwen voor zelfredzame personen’ 10 minuten is. Daarmee scoort het beoogde initiatief ‘Goed’.
- Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen, zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie. In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid.
Personen kunnen bij een calamiteit met het vervoer van toxische stoffen over de N207 vluchten in de gebouwen. De woningen moeten voorzien zijn van uitschakelbare mechanische ventilatie. Dit is geregeld in artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Indien minder zelfredzame personen aanwezig zijn, wordt ervan uitgegaan dat zij met behulp van valide personen in veiligheid kunnen worden gebracht. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe doordat (nood)uitgangen en vluchtroutes van de risicobron af mogelijk zijn. Op die manier kunnen personen wegvluchten van de N207.
- Advies veiligheidsregio
Het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft een advies uitgebracht waaruit volgt dat externe veiligheid geen belemmering is voor het plan. Behoudens enkele aandachtspunten (voor de uitwerking), zoals de breedte van de wegprofielen en de bluswaterwinning, stelt de veiligheidsregio dat er in het kader van de fysieke veiligheid geen verdere advisering noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.7.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater.
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
  • een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027;
  • een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027;
  • water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027.
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.

4.7.3 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Met de beoogde ontwikkeling worden op momenteel onbebouwde gronden woningen gerealiseerd, verharding aangebracht en watergangen gedempt. Voor de beoogde ontwikkeling is een waterbalans (Buro SRO, d.d. 4 december 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5) opgesteld.
Het verhardingsoppervlak neemt met de beoogde ontwikkeling met 16.283 m² toe, dat voor 10% gecompenseerd moet worden in de vorm van nieuw oppervlaktewater. Er wordt 4.495 m² aan watergangen gedempt. De te dempen watergangen moeten voor 100% gecompenseerd worden. De totale wateropgave bedraagt 16.283 * 0,10 + 4.495= 6.123 m². In het plangebied wordt 2.749 m² aan nieuw oppervlaktewater aangelegd. Dit is echter niet voldoende om de volledige verhardingstoename en demping van watergangen binnen het plangebied te compenseren. In totaal dient er nog 3.374 m² buiten het plangebied gecompenseerd te worden vanwege de woningbouwontwikkeling Molenpark.
In aanvulling op het bovenstaande is 637 m² extra watercompensatie benodigd vanwege de aanleg van ecologische eilanden op gronden waar met het bestemmingsplan 'Kadijk 4a-6, Bergambacht' nieuw wateroppervlak was voorzien. De resterende wateropgave die buiten het plangebied gecompenseerd moet worden bedraagt daarmee 3.374 + 637 = 4.011 m² aan nieuw wateroppervlak. Dit oppervlak wordt aangelegd op de percelen die kadastraal bekend zijn onder gemeente Bergambacht, sectie B, nummers 4108, 4665, 5194, 5195 en 5198. Deze percelen liggen benedenstrooms ten opzichte van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
Afvoer
De nieuwe woningen worden voor de afvoer van afvalwater aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem. Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd en geïnfiltreerd in de bodem en/of afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het beoogde initiatief wordt een nieuwe woonbuurt ten noorden van Bergambacht gerealiseerd. De planlocatie is momenteel onbebouwd en bestaat grotendeels uit grasland. De werkzaamheden hebben mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 13 februari 2020, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
Soortenbescherming
Uit de quickscan volgt dat het plangebied mogelijk geschikt is voor de heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper. Vanwege de ingrepen aan de woning Molenlaan 3 dient in het vervolg ook onderzoek naar huismus en vleermuizen plaats te vinden. Vanwege de ingrepen aan de sloten, slootkanten en grasweide in de zuidelijke helft van het onderzoeksgebied dient aanvullend onderzoek naar heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper plaats te vinden. Mogelijk kan kolonisatie door rugstreeppadden optreden gedurende de sloop en bouwwerkzaamheden. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, vissen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Het aanvullend onderzoek naar de huismus, vleermuizen, grote modderkruiper, heikikker en rugstreeppad is reeds uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 13 september 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Er zijn op de locatie geen verblijfplaatsen voor de huismus en vleermuis aangetroffen. Wel is op de locatie het leefgebied van de grote modderkruiper en heikikker vastgesteld. Vervolgstappen en een ontheffing van de Wet natuurbescherming zijn noodzakelijk. De ontheffing van de Wet natuurbescherming is reeds verleend.
Vanwege de sloop van de woning gelegen aan de Molenlaan 3 is in 2022 nogmaals een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 22 september 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8). Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen of andere essentiële leefgebieden van vleermuizen vastgesteld.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) kunnen, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten worden. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
Stikstofberekening
Om aan te tonen wat de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn is een onderzoek naar stikstofdepositie middels AERIUS Calculator (Buro SRO, d.d. 28 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9) uitgevoerd.
Bij de gebruiksfase is uitgegaan van 917 voertuigbewegingen per etmaal, die vallen onder de categorie ‘licht verkeer’, en 2,5 voertuigbewegingen per etmaal aan zwaar vrachtverkeer. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in de gebruiksfase in totaal sprake is van een NOx-emissie van 17,4 kg/j en een NH3-emissie van 1,1 kg/j. Bij de bouwfase is het effect van de verkeersgeneratie en het gebruik van mobiele werktuigen berekend. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 229,1 kg/j en een NH3-emissie van 8,9 kg/j. Uit de berekeningen volgt dat er zowel in de gebruiksfase als in de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect stikstofdepositie.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar, waarbij geldt dat voldaan moet worden aan de voorwaarden die volgen uit de verleende ontheffing van de Wet natuurbescherming.

4.9 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gemeente Krimpenerwaard heeft een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied op laten stellen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Atlas Archeologie van de Omgevingsdienst Midden-Holland.
afbeelding
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (plangebied globaal zwart omkaderd)
Uit bovenstaande kaart is te zien dat het plangebied tot de categorieën 6 en 7 behoort. In deze zone is er een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 3 meter -Mv en groter dan respectievelijk 2.500 m² en 10.000 m².
De gronden in het plangebied zijn in het voorliggende bestemmingsplan, conform de archeologische beleidskaart, voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'.

4.10 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Ten zuiden van het plangebied is molen Den Arend (Molenlaan 14 te Bergambacht) gesitueerd. De molenbiotoop van deze reikt tot in het plangebied. Molenbiotopen zijn in artikel 6.25 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland beschermd om voldoende windvang en zicht op de molen te waarborgen. Binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting. Voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
De betreffende molen en de gronden tussen de molen en het plangebied behoren in de huidige situatie tot het bestaand stads- en dorpsgebied. Derhalve wordt uitgegaan van de regeling voor een molenbiotoop binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De afstand van het zuidelijke deel van het plangebied tot het middelpunt van de molen is 100 meter. De maximale hoogte van bebouwing en beplanting op 100 meter afstand van de molen bedraagt volgens artikel 6.25 van de Omgevingsverordening 100/30 = 3,3 meter.
De stellinghoogte van de betreffende molen bedraagt 8,3 meter. Daarmee is de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek minimaal 8,3 meter boven het maaiveld. Omdat de maaiveldhoogte in het plangebied ten minste gelijk is aan de maaiveldhoogte ter plaatse van de molen, kan de maximale hoogte die volgt uit de molenbiotoopformule vermeerderd worden met de stellinghoogte. In dat geval bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting aan de zuidzijde van het plangebied 3,3 + 8,3 = 11,6 meter. Deze hoogte wordt niet overschreden, waarmee er geen belemmeringen zijn. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de hoogte van bebouwing en beplanting, volgens de regeling uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland, meer richting het noorden hoger mag zijn.
Op circa 210 meter van de molen is het meest zuidelijk gelegen appartementengebouw beoogd. Op een afstand van 210 meter is een bouwhoogte van 210/30 + 8,3 = 15,3 meter toegestaan. Het appartementengebouw zal niet hoger dan deze hoogte gebouwd worden. Derhalve zal de molenbiotoop tevens geen belemmering vormen voor het beoogde appartementengebouw aan de zuidzijde.

4.11 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.11.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Verkeersgeneratie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 125 woningen gerealiseerd, naast de bestaande woning aan de Molenlaan 1a. Het plangebied bevindt zich in een 'niet stedelijk' woonmilieu, in de 'rest bebouwde kom'. Aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is de verkeersgeneratie berekend voor een werkdagetmaal. De navolgende tabel toont de verkeersgeneratie van de ontwikkeling.
afbeelding
In totaal heeft de beoogde ontwikkeling een verkeersgeneratie van afgerond 917 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.
Goudappel heeft een verkeersonderzoek uitgevoerd (Goudappel, d.d. 13 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10), dat vooral is gericht op de ontsluiting op de Molenlaan en een advies over een verkeersveilige ontsluiting van de planontwikkeling bevat.
Capaciteit ontsluitingsweg
Met een wegenscan is de verkeersveilige wegvakcapaciteit van de ontsluitingsweg bepaald. Een ontsluitingsweg met een breedte van 5,5 meter heeft een capaciteit van 4.000-5.300 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom heeft een capaciteit van 4.000-6.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor een weg waar fietsers en gemotoriseerd verkeer gebruik maken van dezelfde rijbaan zijn maximaal 7.300 motorvoertuigbewegingen per etmaal mogelijk. Er bestaat tevens de kans dat er kinderen op straat zullen spelen. Voor een dergelijke weg geldt een criterium van 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De maatgevende capaciteit van deze weg is daarmee 1.000 van de weg. De verwachte verkeersdruk in de plansituatie (917 motorvoertuigbewegingen per etmaal) wordt daarmee passend geacht.
Capaciteit kruispunt
Het plangebied sluit aan op de Molenlaan. Het is relevant is of er sprake is van een goede afwikkeling van het verkeer op het toekomstige kruispunt in de drukste ochtend- en avondspitsuren. Met een kruispuntberekening is dit bepaald. Niet ver ten westen van de planlocatie sluit de Molenlaan aan op de N207. Daarom is in de kruispuntenberekening ook de rotonde met de N207 meegenomen. De basis voor de kruispuntberekeningen vormen de verwachte verkeersstromen op de Molenlaan. Hiervoor is het verkeersmodel van de regio Midden-Holland gebruikt (versie 3.2) voor het prognosejaar 2030. Uit de berekening blijkt dat in de planvariant sprake is van een redelijke tot een goede doorstroming op de kruispunt met de Molenlaan en de rotonde met de N207. Dit betekent dat er slechts gering tijdsverlies is. Het merendeel van de motorvoertuigen hoeft niet te wachten. Er is sprake van een acceptabele situatie.
Aansluiting op de Molenlaan
Het verkeer kan op een adequate wijze afgewikkeld worden via de Molenlaan. Het is mogelijk om de voorrang te regelen op het kruispunt. Dit kan bijvoorbeeld door het vormgeven van een uitritconstructie. Alhoewel de voorrang doorgaans niet wordt geregeld in een 30 km/u zone, wordt elders op de Molenlaan dit principe ook toegepast (bijvoorbeeld op het kruispunt Molenlaan – Hoofdstraat – Tussenlanen – Kadijkselaan). Om een eenduidig wegbeeld te creëren wordt aanbevolen een uitritconstructie te realiseren.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
Planspecifiek
Parkeerbehoefte
Met de ontwikkeling van het plan moet er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden. Aan de hand van het parkeerbeleid van de gemeente Krimpenerwaard (CROW-publicatie 381) is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. Er is uitgegaan van een 'niet stedelijk' woonmilieu in 'rest bebouwde kom'.
In totaal worden er met de beoogde ontwikkeling 125 woningen gerealiseerd. Dit zijn verschillende type woningen waarvoor verschillende parkeernormen gelden. De onderstaande tabel toont de aan de hand van de parkeernormen berekende parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling. In totaal moeten er 239 parkeerplaatsen met de ontwikkeling gerealiseerd worden.
woningtype norm aantal woningen parkeerbehoefte
koop, huis, vrijstaand 2,3 pp/woning 7 16,1
koop, huis, twee-onder-een-kap 2,2 pp/woning 14 30,8
koop, huis, tussen/hoek 2,0 pp/woning 22 44,0
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) - goedkoop 1,4 pp/woning 16 22,4
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)
- midden
1,4 pp/woning 15 21,0
koop, appartement, midden 1,9 pp/woning 13 24,7
koop, appartement, duur 2,1 pp/woning 38 79,8
totaal 125 238,8
Dubbelgebruik
Tevens is aan de hand van aanwezigheidspercentages de parkeerbehoefte met dubbelgebruik berekend. De tabel waarin dit weergegeven is, is als bijlage bij de toelichting (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 11) gevoegd. Hieruit volgt dat de piek in aanwezigheid voor het parkeergebruik plaats vindt tijdens de avond van een werkdag. Er zijn dan 211 parkeerplaatsen benodigd.
Met de beoogde ontwikkeling worden 44 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd en 180,3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit komt neer op een totaal van 224,3 parkeerplaatsen. Met de beoogde ontwikkeling worden daarmee voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan 'Dorpsgebied'. Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regelsArtikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: BestemmingsregelsArtikel 3 Bedrijf
Het bestaande bedrijfsterrein aan de Molenlaan 11 is voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', die is opgenomen ter hoogte van de bestaande bedrijfswoning aan de Molenlaan 9, één bedrijfswoning mogelijk. Het grondverzetbedrijf dat het geldende bestemmingsplan mogelijk maakt wordt met het voorliggende bestemmingsplan niet langer mogelijk gemaakt.
Ten aanzien van de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, dat op de verbeelding is aangegeven. Bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden, indien geen maximum bebouwingspercentage op de verbeelding is aangegeven. De goothoogte van gebouwen mag, zoals op de verbeelding is aangeduid, respectievelijk maximaal 4 en 6 meter bedragen. De bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag ten hoogste 5 meter meer dan de goothoogte bedragen.
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de groenvoorzieningen aan de randen van het plangebied en de belangrijkste groenstructuren in het binnengebied. Naast groen zijn water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en voet- en fietspaden mogelijk. Hellingbanen ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen zijn mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - hellingbaan'. Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar wel bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Artikel 5 Natuur
De bestemming 'Natuur' is opgenomen voor de groene strook en de waterpartij aan de noordzijde van het plangebied, die geschikt gemaakt worden als leefomgeving voor de heikikker door te midden van het water eilanden aan te leggen. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voetpaden. Ten minste 40% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Natuur' dient als water ingericht te worden. Binnen de bestemming 'Natuur' mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar wel bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Artikel 6 Tuin
De voortuinen bij de grondgebonden woningen en de boven-beneden woningen zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 7 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de beoogde wegen, parkeervoorzieningen en enkele overige delen van het openbaar gebied. Binnen deze bestemming zijn wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en verblijfsgebieden zoals pleinen mogelijk. In de bestemming ‘Verkeer’ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 8 Water
De bestaand en aan te leggen watergangen aan de randen van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, verkeer te water en bij deze bestemming behorende voorzieningen mogelijk. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 9 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woonpercelen. Binnen deze bestemming is wonen, eventueel met aan-huis-gebonden beroepen, mogelijk. Daarnaast zijn binnen de bestemming behorende voorzieningen als erven, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen en water mogelijk.
Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Het maximum aantal woningen per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. In totaal zijn daarmee niet meer dan 126 woningen mogelijk binnen de bestemming 'Wonen', waarvan één woning de bestaande woning aan de Molenlaan 1a betreft. Met aanduidingen op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Verder zijn de woningtypen (vrijstaande, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en/of gestapeld) die in een bouwvlak gebouwd mogen worden op de verbeelding aangegeven.
Voor het noordwestelijke appartementengebouw, ter hoogte waarvan de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' is opgenomen, geldt dat ten minste 9 sociale huurwoningen en 6 middenhuurwoningen gebouwd moeten worden. Voor de instandhoudingstermijn en voorwaarden waaraan de middenhuurwoningen moeten voldoen wordt verwezen naar de 'Verordening middenhuurwoningen Krimpenerwaard' of de rechtsopvolger. Voor de rest van het woningbouwprogramma maken de gemeente en de initiatiefnemer met het sluiten van de anterieure overeenkomst afspraken.
Bij woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen gebouwd. Hierbij gelden per type bouwwerk verschillende goot- en bouwhoogten.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone' mogen geen gebouwen, overkappingen of erf- en terreinafscheidingen gebouwd worden. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ter plaatse van deze aanduiding niet meer bedragen dan 0,5 m. Hiermee is het mogelijk om lage beschoeiingen te realiseren. Er wordt voorkomen dat bebouwing opgericht kan worden die de gewenste natuurvriendelijke oevers belemmert of een ongewenst beeld vanaf de woningen aan de Kadijkselaan oplevert. Om dezelfde reden is het vergunningvrij oprichten van bijbehorende bouwwerken en erf- en terreinafscheidingen in de bebouwingsvrije zone ongewenst. In de regels is dan ook opgenomen dat de gronden in de aangeduide bebouwingsvrije zone geen erf zijn zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, voor zover het gaat om het bouwen van bijbehorende bouwwerken en erf- en terreinafscheidingen.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 6, Artikel 11 Waarde - Archeologie 7
Deze dubbelbestemmingen zijn toegekend aan de zones met een middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde. Hierbij gelden vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek, die overeen komen met de archeologische beleidskaart. Alvorens er grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden die de vrijstellingsgrenzen (3 meter -mv) overschrijden, moet er nader archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Deze onderzoeksplicht/vergunningplicht is uitgezonderd voor het normale beheer en onderhoud van de gronden, evenals voor gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
Hoofdstuk 3: Algemene regelsArtikel 12 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen en overschrijden van bouwgrenzen.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ter bescherming van de molenbiotoop, de boringsvrije zone en de calamiteitenontsluiting.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 16 Parkeren
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar de gemiddelde normen van het CROW.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregelsArtikel 17 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 18 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst worden het gemeentelijk kostenverhaal en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemer heeft in 2018 en 2019 overleg gevoerd met de omwonenden van de Kadijkselaan over beoogde uitbreiding van het bedrijfsterrein ten noorden van het plangebied en de woningbouw die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Vanuit de omwonenden is er een werkgroep geformeerd die fungeerde als gesprekspartner. Vanuit deze gesprekken zijn er voorwaarden voor de ontwikkeling opgesteld waarin de omwonenden zich in konden vinden.
In december 2020 heeft er een participatiebijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de eerste schetsen gedeeld en is aan de omwonenden gevraagd hun belangen en ideeën kenbaar te maken.
Op 8 februari 2022 is een volgende participatiebijeenkomst gehouden. Met een digitale presentatie zijn de verder uitgewerkte plannen getoond en toegelicht. Omwonenden konden hierbij vragen stellen en opmerkingen plaatsen. De vragen zijn (schriftelijk) beantwoord. Een belangrijk kenmerk van het plan dat is voortgekomen uit de participatie met de omgeving is de groenstrook aan de zijde van de Kadijkselaan.
Op 27 september 2023, tijdens de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan, is een inloopavond gehouden. Deze avond is goed bezocht. Tijdens de avond zijn de bezoekers geïnformeerd over het voorontwerp bestemmingsplan en het stedenbouwkundig plan. Er was de mogelijkheid om vragen te stellen en een schriftelijke reactie achter te laten. De schriftelijke reacties zijn behandeld als inspraakreacties (zie toelichting paragraaf 6.2.2 en bijlagen bij toelichting, bijlage 14).

6.2.2 Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 13 september 2023 voor de duur van vier weken ter inzage gelegen voor inspraak. Een ieder heeft in deze periode de mogelijkheid gehad om een inspraakreactie in te dienen. Er zijn acht inspraakreacties ingediend. Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro tegelijkertijd voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners. In de Nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreacties zijn de vooroverlegreacties en de inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien (gemeente Krimpenerwaard, d.d. 30 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 14).

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2023 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon eenieder een zienswijze indienen. Er zijn drie zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in de Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (gemeente Krimpenerwaard, d.d. 29 februari 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 15) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.