Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist), Schoonouwenseweg 1c
Wijzigingsplan - Gemeente Krimpenerwaard
Vastgesteld op 10-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist), Schoonouwenseweg 1c met identificatienummer NL.IMRO.1931.BPW1810BG018-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)"
het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1511BG001-VG01 , vastgesteld op 15 december 2015 door de raad van de gemeente Krimpenerwaard. Dit bestemmingsplan is te raadplegen via:
http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1931.BP1511BG001-VG01/r_NL.IMRO.1931.BP1511BG001-VG01.html
1.4 caravanstalling
een opslagplaats voor recreatieobjecten die niet langdurig vrij op de openbare weg geplaatst mogen worden, zoals caravans, campers, vouwwagens, aanhangwagens en auto's en motoren, alsmede ruimte voor kleinschalig onderhoud en een niet-inpandige wasplaats.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de wijze van meten zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied(voormalige gemeente Vlist)" van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Voor de bestemming "Agrarisch met waarden" zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan"Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" van toepassing, met dien verstande dat:
aan lid 3.1.2 Nevenactiviteiten als sub m wordt toegevoegd:
m. caravanstalling.
aan lid 3.2.2 Bedrijfsgebouwen het volgende als sub f wordt toegevoegd:
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - voormalig agrarisch
bedrijf' mag de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding 'bebouwd oppervlak (m2)' is weergegeven;
en aan lid 3.4 Specifieke gebruiksregels wordt toegevoegd:
3.4.14 Buitenopslag
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf' is buitenopslag niet toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 6
Voor de bestemming "Waarde - Archeologie 6" zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan"Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De Algemene regels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" zijn van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 5.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 5.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 5.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 5.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 5.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist), Schoonouwenseweg 1c'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Aan de Schoonouwenseweg 1c in het buitengebied van Stolwijk is een intensieve pluimveehouderij gevestigd. De eigenaar van dit bedrijf, tevens initiatiefnemer, wil stoppen met het bedrijf en in plaats daarvan de bestaande bedrijfsbebouwing hergebruiken als stallingsplaats voor caravans. Dit wordt aangemerkt als opvolgfunctie van het agrarisch bedrijf.
Voor dit initiatief wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.7.4 uit het vigerende bestemmingplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist'. Aan de bestemming van het agrarisch bedrijfsperceel wordt de functieaanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' toegevoegd waarmee het gewenste gebruik mogelijk wordt gemaakt. In dit document wordt het initiatief toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Schoonouwenseweg 1c in het buitengebied ten zuidoosten van de kern Stolwijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Plangebied en omgeving (bron: OpenStreet Maps)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (voormalige gemeente Vlist), welke door de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2015 is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Op het bouwvlak is de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen. Ook geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.
Uitsnede bestemmingsplan ''Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het vigerende bestemmingsplan biedt in artikel 3.7.4.'Opvolgfuncties' de mogelijkheid om bij algehele bedrijfsbeëindiging van een agrarisch bedrijf, de bestemming te wijzigen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in een bijlage bij de regels van het plan. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsregeling.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Bestaande Situatie
De locatie ligt in een veenlandschap en maakt onderdeel uit van transparante lintbebouwing. De Schoonouwenseweg is een oude ontginningsas. Het is een smalle landweg met aan beide zijden van de weg sloten en bomen, voornamelijk knotwilgen. Aan de weg liggen woningen en (agrarische) bedrijven met regelmatige doorzichten naar het open slagenlandschap daarachter.
Luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving (bron: google maps)
Aan de overzijde liggen burgerwoningen en een agrarisch bedrijf. Op de planlocatie is nu een pluimveehouderij gevestigd (120.000 kippen). Op het langgerekte bedrijfsperceel staat een bedrijfswoning en meerdere bedrijfsgebouwen. De totale omvang van alle bedrijfsbebouwing op de locatie bedraagt 5620 m².
De gronden rondom de bedrijfsbebouwing zijn verhard. De buitenruimte tussen de achterste stal en loods in is in gebruik als wasplaats van machines. Daarnaast staan er verspreid tussen de bebouwing enkele bulksilo's. Beplanting ontbreekt nagenoeg op de locatie. Het plangebied wordt ontsloten via een brede inrit op de Schoonouwenseweg.
2.2 Beschrijving Plan
Voorliggend plan betreft een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een 'voormalig agrarisch bedrijf' (functieaanduiding sa-vab) waarmee opvolgfuncties mogelijk worden gemaakt. De bestaande bedrijfsgebouwen krijgen een functie voor de stalling van caravans en particuliere voertuigen. Er treden geen noemenswaardige fysieke veranderingen op. In bijlage 1 is een tekening opgenomen van de bestaande en de voorgenomen situatie. De bestaande bedrijfsgebouwen blijven behouden en er komen geen nieuwe gebouwen bij. Enkele kleine ingrepen worden uitgevoerd om het perceel geschikt te maken voor de toekomstige situatie. De bulksilo's worden verwijderd omdat deze in de toekomst geen functie meer hebben. De bestaande wasplaats wordt heringericht zodat deze geschikt is voor het wassen van caravans en personenvoertuigen.
De functiewijziging wordt aangegrepen voor een verduurzaming van de locatie. Zo wordt het royale dakoppervlak geheel voorzien van zonnepanelen. Daarnaast zorgt het beëindigen van de pluimveehouderij voor een aanzienlijke milieuwinst voor de omgeving.
De verkeersstructuur ter plaatse wijzigt niet. De caravanstalling zal geen extra verkeer aantrekken in vergelijking met het pluimveebedrijf (zie ook paragraaf 4.4).
Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: Verstoep Bouwadvies, Architectuur & Ontwikkeling)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan betreft hergebruik van voormalig agrarische gebouwen. Dit hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder, omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder is daarom niet nodig.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.
Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking
van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De
kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk
vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:
- laag van de ondergrond
- laag van de cultuur- en natuurlandschappen
- laag van de stedelijke occupatie
- laag van de beleving
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van
belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)
Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De ruimtelijke kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie is regionaal vertaald naar gebiedsprofielen. Voor het plangebied is dit het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard. Voor onderhavig plan is een drietal gebiedskwaliteiten relevant. Dit zijn het veen(weide)landschap, de linten en het stiltegebied.
Veen(weide)gebieden
Het hele middengebied van de Krimpenerwaard is veenweidegebied. De ontginning verliep in meerdere fases. Eerst de randen vanaf de rivieren Lek en Hollandsche IJssel; in een tweede fase (regelmatige cope-verkaveling) het middengebied vanuit oost-west georiënteerde ontginningsassen vanaf de Vlist en in een derde fase de tussenliggende restgebieden. Ondanks de gefaseerde ontginning is een gelijkvormig ontginningspatroon ontstaan met lange, smalle noord-zuid georiënteerde kavels en brede sloten. In het middengebied liggen achter de lintbebouwing brede vaarsloten en zones met veenputten, ontstaan door kleinschalige veenwinning. Grootschalige veenwinning heeft in de Krimpenerwaard nooit plaatsgevonden. De graslanden hebben grotendeels een agrarische functie in de vorm van weidegebied en zijn waardevolle weidevogelgebieden.
Kleine plukjes opgaande beplanting – voormalige pest- en hakhoutbosjes - staan verspreid in het grasland en zorgen voor coulissewerking in de open ruimte. Door de combinatie van regelmatig ontginningspatroon en kleine landschapselementen, onderbroken door bebouwingslinten ontstaat een verrassende diversiteit in het veenweidelandschap.
Ambities
Behouden en versterken van het karakteristieke en herkenbare veenweidelandschap door:
- Herkenbaar houden van gave verkavelingspatronen van middeleeuwse ontginningen, met karakteristieke langgerekte percelen, poldersloten en weteringen;
- Noord-zuidgerichte slagenverkaveling met smalle lange kavels en veelal brede sloten handhaven en waar mogelijk herstellen (met name in het centrale deel);
- Behouden en versterken van het contrast tussen verdichte linten en open polderlandschap;
- Nieuwe bebouwing krijgt een plek in de kernen of linten en niet in het open gebied;
- Behoud van kleine landschapselementen zoals eendenkooien, pestbosjes en veenputten;
- Tegengaan van verrommelend grondgebruik, dat de openheid aantast.
Linten
De veenlinten liggen oost-west georiënteerd min of meer haaks op de verkaveling. Het lint ligt aan een smalle weg met aan weerszijden watergangen, meestal een bredere wetering en aan de andere kant een smalle sloot. De watergangen variëren in breedte door kleinschalige turfwinning in het verleden. Het waterpeil ligt nauwelijks lager dan de weg, samen met de brede sloten zorgt dit voor een waterrijk beeld in het lint. Op delen staan tussen weg en wetering knotwilgen in rijen. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant bijna continu bebouwing, en aan de andere kant losse bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. Oorspronkelijk stond veel lintbebouwing op terpen, deze terpen zijn deels nog zichtbaar (bijvoorbeeld bij Achterbroek).
Ambities
- Continueren en benadrukken van de oost-westoriëntatie van de linten;
- Herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het lint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek;
- Continueren en versterken van de, afhankelijk van het bebouwingslint, overwegende symmetrie of asymmetrie van het lint;
- In het dicht bebouwde (deel van het) lint smalle doorzichten handhaven;
- Koesteren van nog zichtbare terpen in het lint;
- Herkenbaar houden van de karakteristieke bruggen over of dammetjes in de sloten;
- Streekeigen erfbeplanting en het gebruik van hakhout langs de wegen (knotwilgen of –essen) stimuleren;
- Uitbreidingen/nieuwbouw naar achteren houdt rekening met de diepte van de kavel, de afstand tot het volgende lint en de zichtbaarheid vanaf de zij- en achterkanten;
- Landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf door streekeigen erfbeplanting aan de voorkant en afhankelijk van de situatie ook aan de zij- en achterkanten.
Stiltegebieden
Stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied.
Ambitie
- In de stiltegebieden is alleen ruimte voor "gebiedseigen" geluid.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Er worden geen bouw- of sloopwerkzaamheden uitgevoerd, met uitzondering van het verwijderen van de bulksilo's. Het karakter van het veenweidegebied en van het polderlint wijzigt niet. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse blijft behouden. Bovendien treedt er een aanmerkelijke verbetering van de milieukwaliteit op door de beëindiging van het pluimveebedrijf.
Het plangebied ligt in een stiltegebied. Agrarische bedrijven worden gezien als "gebiedseigen" en passen derhalve in het stiltegebied. Het beoogde gebruik als caravanstalling zal minder geluid produceren dan een agrarisch bedrijf. Het plan is niet in strijd met het beleid ten aanzien van stiltegebieden.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie K5 Gemeenten
Vijf gemeenten in de Krimpenerwaard hebben in 2009 een structuurvisie vastgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste ontwikkeling van het gebied staan. De structuurvisie bouwt voort op de beleidsnota's die in K5-verband zijn vastgesteld en op de afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke visies. De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen het versterken van sociaal-economische aspecten enerzijds en het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten anderzijds. Met name het patroon van dijk- en dorpslinten en het waterrijke slagenlandschap zijn kenmerkend voor de regio. In een groot deel van het gebied blijft de grondgebonden melkveehouderij de belangrijkste functie. In bepaalde gebieden zal natuur ontwikkeld worden met recreatief medegebruik. In het zuiden van de Krimpenerwaard zijn ook beperkte mogelijkheden voor hervestiging van bedrijven die in het kader van natuurontwikkeling worden uitgekocht. Daarnaast wordt, binnen bestaande opstallen, ruimte geboden aan activiteiten op het vlak van verbrede landbouw en vernieuwend ondernemerschap.
De belangrijkste uitgangspunten voor de kernen zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen. De K5 structuurvisie voorziet in een kernenprofilering, die een kader biedt voor de afstemming en sturing van investeringen tussen kernen.
Planspecifiek
Op de kaart 'Ruimtelijk ontwikkelingsbeeld' ligt de planlocatie in een bebouwingslint met cultuurhistorische waarde. Voorliggend plan betreft de functiewijziging van voormalige agrarische opstallen. Behalve de sanering van de bulksilo's vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats. Het plan heeft geen invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De landschapskarakteristieken van het veenweidelandschap blijven behouden.
Het plan is uitvoerbaar binnen de kaders van de structuurvisie.
3.3.2 Structuurvisie Vlist 2020
Met deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente (i.c.m. de voormalige gemeente Vlist) op hoofdlijnen weergegeven. Het is daarmee het ruimtelijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven. Het beleid voor het buitengebied is gericht op behoud en herstel van landschap, cultuurhistorie en natuur, in balans met de ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame grondgebonden veehouderij. Voor overige functies wordt een consoliderend beleid voorgestaan.
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kwaliteiten van het gebied. Indien deze verder gaan dan het bestemmingsplan mogelijk maakt, moet een nieuwe afweging worden gemaakt. Voorwaarden binnen die afweging zijn:
- het betreft een duurzame ontwikkeling;
- er is sprake van toevoeging van kwaliteit (op het gebied van cultuurhistorie, landschap en/of natuur);
- de ontwikkeling past bij de identiteit en schaal van de omgeving;
- draagt bij aan de economie van het buitengebied.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een 'voormalig agrarisch bedrijf', waarmee de vestiging van een caravanstalling mogelijk wordt gemaakt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een binnenplanse wijzigingsregeling uit het vigerende bestemmingsplan. Het betreft hergebruik van bestaande gebouwen. Er vindt geen sloop of nieuwbouw plaats. Wel worden de bestaande bulksilo's verwijderd. De beëindiging van het pluimveebedrijf zorgt daarnaast voor een aanzienlijke milieuwinst voor de omgeving. Het initiatief is niet strijdig met de structuurvisie.
3.3.3 Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', welke door de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2015 is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Op het bouwvlak is de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.
Wijzigingsregeling artikel 3.7.4 'Opvolgfuncties'
In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 3.7.4. de wijzigingsregeling 'Opvolgfuncties' opgenomen. In de regeling staat het volgende:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen bij algehele bedrijfsbeëindiging van het agrarische bedrijf alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties alsmede bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in de Staat, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de wel genoemde bedrijfsactiviteiten zijn gelijk te stellen, met dien verstande dat:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende of voormalige agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;
- b. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
- c. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
- d. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
- e. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt, met dien verstande dat dit niet geldt voor agrarisch aanverwante bedrijven;
- f. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele uitstraling, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
- g. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
- h. ondergeschikte horeca ten dienste van de opvolgfuncties is toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de opvolgfunctie met een maximum van 100 m²;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten' ondergeschikte horeca als bedoeld onder h niet is toegestaan;
- j. per bouwvlak maximaal drie bedrijven zijn toegestaan.
- k. gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank, een lpg station dan wel een transportleiding zijn gelegen.
Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid:
- a. De bestaande bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van 5620 m². In de regels van onderhavig plan is voorzien dat de bestaande omvang van de bebouwing binnen het plangebied niet verder mag toenemen.
- b. Omliggende bedrijven ondervinden geen hinder als gevolg van voorliggende ontwikkeling. De toekomstige bedrijfsvoering heeft minder invloed op de omgeving dan in de bestaande situatie het geval is. Dit wordt onderbouwd in onder meer paragraaf 4.1.4 en 4.1.5.
- c. De nieuwe functie leidt tot minder verkeersbewegingen dan in de bestaande situatie en bovendien betreft het minder zwaar verkeer. In paragraaf 4.4 wordt dit verder toegelicht.
- d. De parkeerbehoefte neemt door dit plan niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig.
- e. De caravans en voertuigen wordt binnen gestald. Er vindt geen buitenopslag of -stalling plaats.
- f. Dit plan heeft geen gevolgen voor de fysieke uitstraling van het plangebied. Er worden geen caravans of voertuigen buiten gestald.
- g. Niet van toepassing.
- h. Niet van toepassing.
- i. Niet van toepassing.
- j. In de toekomstige situatie is er één bedrijf actief binnen het bouwvlak.
- k. Dit plan voorziet niet in het toevoegen van gevoelige functies binnen het plangebied. Ook worden er geen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd die een risico vormen voor gevoelige objecten in de omgeving van het plangebied.
In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op uitvoerbaarheidsaspecten van het plan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in een functiewijziging van een agrarische functie naar een 'voormalig agrarisch bedrijf' (functieaanduiding sa-vab) waarmee opvolgfuncties mogelijk worden gemaakt. De beoogde caravanstalling is geen bedrijf waar mensen langer dan 2 uur verblijven. Een nader bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande intensieve pluimveehouderij naar een opslaglocatie voor caravans en personenvoertuigen. Het beëindigen van de intensieve veehouderij heeft tot gevolg dat de uitstoot van Ammoniak, Fijnstof en CO2 sterk afneemt.
Het gebruikte stalsysteem in de stallen is RAV E5.6 (stal met mixventilatie). De uitstoot per dier bedraagt 0,037 kg NH3 per dier; de totale uitstoot van het bedrijf bedraagt 120.000 x 0,037 = 4.440 kg NH3.
Wat betreft fijnstof geeft het gebruikte stalsysteem een uitstoot van 22 g/dier/jaar, ofwel een totale uitstoot aan fijnstof van 120.000 x 22 = 2.640.000 g/jaar. Het beëindigen van het pluimveebedrijf leidt derhalve tot een enorme reductie aan fijnstof.
Het plan zal leiden tot een sterke verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse en daarmee tot een beter en gezonder woon- en leefklimaat. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden er geen nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) aan het plangebied toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied blijft gehandhaafd. Een toetsing op het aspect geluid is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De gemeente Krimpenerwaard heeft een geurbeleid, vastgelegd in de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017'. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.
Planspecifiek
Het plan voorziet niet in nieuwe geurgevoelige objecten. De bedrijfswoning is reeds aanwezig. Door de beëindiging van het pluimveebedrijf zal de geuremissie ter plaatse sterk afnemen (zie de beschreven reductie van ammoniak in paragraaf 4.1.2). Een nader onderzoek in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij kan achterwege blijven. Het plan leidt tot een aanmerkelijke verbetering van het woon- en leefklimaat en heeft een positief effect op de gezondheid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De nieuwe functie betreft een categorie 2-bedrijf volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten. Volgens de VNG-normering moet een richtafstand van 30 meter vanwege geluid worden aangehouden tot omliggende gevoelige functies zoals woningen. Aan deze afstand wordt voldaan. Het plan leidt tot een beter en gezonder woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart. Het plangebied ligt binnen de rode cirkel.
Uitsnede van de risicokaart (bron: risicokaart.nl)
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle buisleidingen, inrichtingen of transportroutes gelegen. Met het plan worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd en ook is geen sprake van een risicovolle inrichting.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is
vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard,
algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie
www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en
grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de
Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken.
Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van
projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden
ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een
duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het
stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen.
Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt
nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de
- doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke
ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke
ontwikkelingen:
- 1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
- 2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
- 3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Er worden in het kader van voorliggend plan geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlakte noch van ingrepen aan de watergangen die rondom het plangebied liggen. De bestaande wasplaats op het achterterrein blijft behouden en gaat dienst doen als wasplaats voor voertuigen. Vuil water zal worden opgevangen en hergebruikt. De wasplaats staat niet in direct contact met omliggende waterstelsel, waardoor negatieve effecten op de sloten kunnen worden uitgesloten. De woning blijft aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage ). Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft geconcludeerd dat er geen waterstaatkundige belangen in het geding zijn. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving liggen geen Natura 2000-gebieden of gebieden behorende bij het Nationaal Natuurnetwerk.
Soortenbescherming
Met voorliggend plan worden geen fysieke ingrepen uitgevoerd. Het plan heeft derhalve geen effect heeft op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Op het dak worden zonnepanelen gelegd. Dit kan vergunningvrij volgens bijlage II Bor, artikel 2 lid 6.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In de bestaande situatie met een actief pluimveebedrijf heeft het bedrijf 50 verkeersbewegingen per 6 weken met vrachtauto's van 50 ton. Dit zijn ca. 430 verkeersbewegingen per jaar door zwaar vrachtverkeer. Daarnaast zijn er nog de nodige verkeerbewegingen van bijvoorbeeld veearts, vertegenwoordigers. leveranciers en onderhoudsmonteurs met personenauto's.
In de toekomst kunnen in de bedrijfsgebouwen circa 200 caravans, campers e.d. worden gestald. Ervan uitgaande dat deze gemiddeld 4x per jaar worden gehaald en gebracht zijn dit 800 verkeersbewegingen per jaar, vooral in de periode van april tot oktober. In deze periode zijn dat er gemiddeld 30 per week met een piekmoment in de weekenden van hemelvaart en pinksteren. In de bestaande situatie is er een meer constante verdeling van verkeer over het gehele jaar. Daar staat tegenover dat het zware vrachtverkeer behorende bij de pluimveehouderij komt te vervallen. In de toekomstige situatie gaat het vooral om personenauto's. De Schoonouwenseweg is een smalle weg, maar kan deze aantallen goed verwerken, te meer daar er op diverse plaatsen uitwijkplaatsen zijn.
De caravans worden op verzoek buiten klaargezet, zodat een klant deze direct kan afhalen. Zowel aan de voorzijde (750 m²) als aan de achterzijde van de bedrijfsgebouwen (1.000 m²) is daarvoor ruimte beschikbaar. Alleen al op het voorterrein kunnen minimaal 10 caravans gelijktijdig rijklaar staan, aan de achterzijde is nog meer ruimte beschikbaar. In de praktijk zullen de klanten niet allemaal tegelijk komen en gaan. Geconcludeerd kan worden dat op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is om de parkeerbehoefte op te vangen.
De locatie blijft via de bestaande, brede inrit ontsloten op de Schoonouwenseweg.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol veenlandschap en aan een waardevol bebouwingslint. De bebouwing is geen monument, is niet aangeduid als 'karakteristiek' en is niet gelegen in een beschermd dorpsgezicht. Voorliggend plan leidt niet tot fysieke ingrepen op de locatie. Er vindt geen buitenopslag plaats. Het aanzicht van de locatie verandert daardoor niet. Het initiatief heeft derhalve geen nadelig effect op het cultuurhistorisch patroon en de cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Met dit plan worden geen bodemingrepen uitgevoerd. Het heeft derhalve geen gevolgen voor het bodemarchief. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' uit het vigerende bestemmingsplan blijft in stand.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Artikel 6.2.1 Bro stelt echter dat indien er geen sprake is van een bouwplan, de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieovereenkomst komt te vervallen.
Planspecifiek
Bij voorliggend plan is er geen sprake van een bouwplan, omdat er enkel een functieverandering plaatsvindt. Er hoeft dus geen exploitatieovereenkomst opgesteld te worden. De plankosten van onderhavig plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Met voorliggend plan wordt aan de bestemming 'Agrarisch met waarden' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf' toegevoegd. De functieaanduiding 'intensieve veehouderij' wordt verwijderd. De nieuwe functieaanduiding ligt op het gehele agrarische bouwvlak. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' blijft in stand.
Aan de planregels wordt toegevoegd dat het bebouwd oppervlak niet mag toenemen en er geen buitenopslag mag plaatsvinden. Onder buitenopslag wordt niet verstaan de kortdurende stalling op het erf van caravans en andere voertuigen die worden opgehaald of gebracht.
Er is voor gekozen om geen nieuwe regels op te stellen, maar rechtstreeks te verwijzen naar de regels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1511BG001-VG01 en vastgesteld op 15 december 2015 door de raad van de gemeente Krimpenerwaard.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Op een ontwerpwijzigingsplan is, ingevolge de artikel 3.9a, Wro, de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Overleg
In onderhavig plan is er geen waterschaps- of provinciaal belang in het geding. Het plan voldoet aan de wijzigingsregels uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor deze mogelijkheden reeds in het kader van dat bestemmingsplan zijn afgestemd met deze partijen. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerpwijzigingsplan door middel van een E-formulier bij de provincie aangemeld.
Inspraak
Aangezien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan en gelet op de beperkte impact van het plan, wordt er geen inspraakperiode georganiseerd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken, van 12 juni tot en met 23 juli 2019, ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Tekening Bestaande En Voorgenomen Situatie
Bijlage 1 Tekening bestaande en voorgenomen situatie