KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen

Tussenlanen 39-41, tweede wijziging

Wijzigingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 20-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Wijzigingsplan Tussenlanen 39-41, tweede wijziging met identificatienummer NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', met identificatienummer NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01, vastgesteld op 13 december 2011 door de raad van de gemeente Bergambacht. Dit bestemmingsplan is te raadplegen via:

https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01/r_NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01_index.html

1.4 overige begrippen

op dit wijzigingsplan zijn de overeenkomstige begrippen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor de wijze van meten zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van toepassing, welke is te raadplegen via:

https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01/r_NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01_1.2.html

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Voor de bestemming 'Wonen' zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', welke is te raadplegen via

https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01/r_NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01_2.3.html, van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van toepassing en te raadplegen via:

https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01/r_NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01_2.25.html

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Algemene Regels

Voor de algemene regels zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van toepassing en te raadplegen via:

https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01/r_NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01_3.html

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

6.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Tussenlanen 39-41, tweede wijziging'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan

Aan de Tussenlanen 39-41 in het buitengebied van Bergambacht bevindt zich een karakteristieke woonboerderij. Zoals bekend is bij de gemeente wordt de woonboerderij sinds jaar en dag dubbel bewoond, wat ook blijkt uit de dubbele huisnummers 39 en 41. Dit is echter niet planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan. De eigenaren willen de bestaande situatie nu formaliseren.

Recent is voor voorliggend adres middels een separate procedure een wijzigingsplan in procedure gegaan waarmee het voormalige agrarische perceel is herbestemd naar de bestemming 'Wonen'. De splitsing van de boerderij is hierdoor formeel mogelijk door de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Wonen' van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2011 van de gemeente Krimpenerwaard. In dit plan wordt aangetoond dat het initiatief voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Tussenlanen 39-41, in het buitengebied van Bergambacht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

De woonboerderij ligt aan de Tussenlanen 39-41 in het buitengebied ten noordoosten van Bergambacht. Aan beide zijden van de Tussenlanen bevinden zich woningen en agrarische bedrijven in verspreide lintbebouwing. Het gebied direct achter het bebouwingslint betreft het open veenweidegebied. Tussen de bebouwing liggen relatief veel onbebouwde percelen. Het landschap in de omgeving bestaat uit smalle percelen grasland met daartussen een stelsel van afwateringssloten die in het verleden zijn aangelegd om het gebied te ontwateren. Onderstaand een luchtfoto van het plangebied met het plangebied rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)

Recent is voor voorliggend adres middels een separate procedure een wijzigingsplan in procedure gegaan waarmee het voormalige agrarische perceel is herbestemd naar de bestemming 'Wonen'. In dat plan wordt de in onbruik geraakte voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en mag hiervoor ter compensatie een tweede woning worden gebouwd op het naastgelegen perceel.

De woonboerderij staat aan de voorzijde van het perceel. De boerderij is oorspronkelijk al gebouwd voor dubbele bewoning en wordt sinds jaar en dag dan ook als zodanig gebruikt. In het BAG register van de gemeente is het pand geregistreerd als twee separate woningen (en heeft het pand twee huisnummers, 39 en 41) en de eigenaren betalen dan ook ieder eigen WOZ-belasting.

De boerderij betreft een T-vormige boerderij en heeft aantal authentieke onderdelen met een hoge cultuurhistorische waarde. Het perceel ligt daarnaast in een cultuurhistorisch waardevol veenweidegebied en bebouwingslint. De gronden zijn grotendeels omzoomd door opgaand groen en bomen. Rondom het perceel lopen watergangen van het veenweidegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0004.png"

Zicht op de woonboerderij vanuit het noorden (bron: Google Maps Streetview)

2.2 Toekomstige Situatie

Voorliggend initiatief maakt de planologische splitsing van de bestaande woonboerderij aan de Tussenlanen 39-41 mogelijk. De woonboerderij heeft een cultuurhistorische waarde en blijft met voorliggend plan als zodanig behouden.

Bouwkundig veranderd er niets aan de boerderij. Het perceel blijft eveneens gelijk aan de huidige situatie, de bomen op het perceel en het bestaande kavelpad aan de oostzijde blijven behouden. Beide woningen (en de naastgelegen woningen en achterliggend agrarisch gebied) zijn vanaf dit kavelpad bereikbaar.

Wijzigingsbevoegdheid

De planologische splitsing van de woning kan worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 16.6.1 van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" (zie paragraaf 3.3.3), die het mogelijk maakt om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' binnen de bestaande bebouwing maximaal één extra woning te realiseren. Deze wijzigingsbevoegdheid vormt de basis voor dit plan.

Hieronder zijn de wijzigingsregelingen in zijn volledigheid opgenomen, waarna is aangegeven op welke wijze dit plan passend is binnen de gestelde voorwaarden.

Haalbaarheid van het wijzigingsplan

Voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van het realiseren van maximaal één extra wooneenheid ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" of ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - monument" onder de voorwaarde dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing; aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen geen rechten worden ontleend voor extra bijgebouwen.

Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

In het kader van het wijzigen van de bestemming van het perceel is getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. De woonboerderij is aangeduid als "karakteristiek" waarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde. Daarnaast wordt er uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bebouwing gezien er aan het gebouw niets verandert en er ook geen extra bijgebouwen worden gerealiseerd. Voorliggend initiatief omvat uitsluitend de planologische vastlegging van een sinds jaar en dag bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij.

Conclusie

Het initiatief voldoet daarmee aan de gestelde voorwaarden behorende bij de wijzigingsregeling uit artikel '16.6.1' om een extra woning te mogen realiseren binnen de bestaande boerderij, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Het college kan door middel van dit wijzigingsplan het aantal toegestane woningen wijzigen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 07-08-2021 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.

Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

Beleid voor ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking

van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De

kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk

vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:

  • laag van de ondergrond
  • laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • laag van de stedelijke occupatie
  • laag van de beleving

Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van

belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0005.png"

(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)

Planspecifiek

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Op basis van de Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland behorende bij de Omgevingsvisie zijn twee landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de linten.

De structuur van het veenweidegebied wordt bepaald door de rivieren en de parallel aan de rivieren aangelegde tiendwegen, kades en weteringen. Hierdoor is een landschap ontstaan met lange rechte lijnen en lange smalle kavels. Voor dit landschapstype worden de volgende richtpunten beschreven:

  • Behoud van het veenlandschap door het afremmen van bodemdaling.
  • Behoud van het contrast tussen (meer verdichte) oeverwallen langs de rivieren en de linten in het gebied en het uitgestrekte, ingeklonken veen.
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen, waarbij lengtesloten als beeldbepalend worden beschouwd.
  • Behoud van de veenstroom, dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.
  • Het gebruik is zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken (maat van de poldereenheden, verkavelingspatroon, beplanting, kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems).
  • Ontwikkelingen zijn gericht op een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoren tot de mogelijkheid.


Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Voor de linten worden de volgende richtpunten beschreven:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Het uiterlijk van de boerderij en het perceel blijft gelijk aan de huidige situatie, waarmee er niets veranderd aan het bestaande landschapsbeeld. Met de voorgenomen ontwikkeling blijven de landschappelijke kwaliteiten van het veenweidelandschap en de linten behouden.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Beleef Bergambacht

De fusiegemeente Krimpenerwaard, ontstaan op 1 januari 2015, heeft geen eigen structuurvisie. De voormalige gemeente Bergambacht heeft in 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' gepubliceerd. Deze structuurvisie is van rechtswege komen te vervallen, de inhoud en het gedachtegoed van de visie leven echter nog voort. De ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Bergambacht wordt grotendeels gevormd door de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing en het slagenlandschap in het buitengebied. Het is daarom van belang dat deze cultuurhistorische waarden behouden blijven en beschermd worden en dat de transparantie van het lint door de doorzichten naar het open landschap zoveel mogelijk worden behouden. Nieuwe bebouwing en functies moeten passen in deze karakteristiek.

Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Het uiterlijk van de boerderij en het perceel blijft gelijk aan de huidige situatie, waardoor de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing en het slagenlandschap blijft behouden.

3.3.2 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.

Planspecifiek

Op onderstaande afbeeldingen zijn een uitsnede van de niveaukaart en de gebiedenkaart weergegeven. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0006.png"

Uitsnede Gebiedenkaart Uitsnede Niveaukaart

Het plangebied heeft de aanduidingen 'bijzonder' en 'polderlint'. Tussenlanen is één van de bebouwingslinten in het buitengebied waar een bijzonder welstandsniveau geldt. In deze gebieden gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn hier gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.


Op de Gebiedenkaart ligt het plangebied in de 'polderlinten'. De polderlinten hebben een bijzonder welstandsniveau. De waarde is in ieder geval gelegen in het goed behouden historische karakter met als basis de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing. De verkaveling met dicht op elkaar gelegen sloten leidt tot langwerpige kavels met tussen de kavels doorzichten op het achterland. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Het uiterlijk van de boerderij en het perceel blijft gelijk aan de huidige situatie, waardoor het karakteristieke polderlint en de cultuurhistorisch waardevolle pand bewaard blijven.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Recent is voor voorliggend adres middels een separate procedure het wijzigingsplan "Tussenlanen 39-41 Bergambacht" in procedure gegaan waarmee het voormalige agrarische perceel is herbestemd naar de bestemming 'Wonen'. De splitsing van de boerderij is hierdoor formeel mogelijk door de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Wonen' van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" (vastgesteld op 25 juni 2013) van de gemeente Krimpenerwaard.

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen', de bouwaanduiding 'karakteristiek', de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Tevens geldt in het plangebied het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0007.png"

Uitsnede wijzigingsplan 'Tussenlanen 39-41 Bergambacht'


De planologische splitsing van de woning kan worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 16.6.1 die het mogelijk maakt om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' binnen de bestaande bebouwing maximaal één extra woning te realiseren. Zie voor de toetsing aan de voorwaarden paragraaf 2.2.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden behorende bij de wijzigingsregeling uit artikel '16.6.1' om een extra woning te mogen realiseren binnen de bestaande boerderij, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Het perceel is reeds in gebruik als wonen en als zodanig bestemd. Het gebruik van het perceel blijft gelijk aan de huidige situatie waarmee kan worden aangenomen dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmering vormt voor het plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15826243 (aan de Tussenlanen ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) 16,2 µg/m3 17,8 µg/m3 10,9 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De woonboerderij is in de huidige situatie reeds bewoond. De splitsing van de woning zorgt er niet voor dat deze situatie verandert of dat de woning dichter bij de weg komt te liggen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt direct ten noorden van het plangebied, aan de Tussenlanen 22a. Dit betreft een melkveebedrijf. De grens van het bijbehorende bouwvlak ligt op 30 m afstand en de stal op 50 m. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van voldoende afstand tot de woonboerderij binnen voorliggend plangebied. Daarnaast is er geen sprake van extra hinder ten aanzien van de ontwikkelmogelijkheden van deze bedrijven gezien de nieuwe woning zich (minstens) op gelijke afstand bevindt als de huidige woning.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gesitueerd. Het aspect geur is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de overige aspecten geldt een richtafstand van 30 m waar eveneens aan wordt voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Daarmee wordt formeel één extra kwetsbaar object toegevoegd binnen het plangebied. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0008.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat binnen het plangebied en in de omgeving op enkele locaties propaan is opgeslagen. In de huidige situatie is er een bovengrondse propaantank aanwezig. De tank heeft een inhoud van 3000 liter. De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 10 meter. De afstand tussen de propaantank en het woongedeelte van de boerderij bedraagt circa 10 meter, waarmee voldaan wordt aan de minimaal aan te houden afstand.

Op circa 490 meter afstand van het plangebied ligt de N210 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De woning ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan HHSK 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico's, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij, zonder aanpassingen aan de bebouwing of het perceel. De hoeveelheid verhard oppervlak blijft gelijk. Er zijn derhalve geen waterhuishoudkundige belangen in het geding.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij, zonder aanpassingen aan de bebouwing of het perceel.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. De planlocatie is gelegen op een afstand van ruim 6 km van de Natura 2000-gebieden Donkse Laagte en Lekuiterwaarden. Het meest nabij gelegen NNN-gebied betreffen de Buitenlanden Ammerstol op 1420 meter.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot beschermd gebied worden geen effecten verwacht op deze gebieden. Ook een effect op stikstofgevoelige natuur is niet te verwachten.

Soortenbescherming

Met voorliggend initiatief worden geen bouwkundige aanpassingen verricht aan de boerderij of landschappelijke aanpassingen gedaan, de bestaande situatie blijft als zodanig behouden. Geconcludeerd kan worden dat er geen effecten zijn te verwachten ten aanzien van beschermde soorten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Formeel wordt er één extra woning toegestaan. Op basis van de maximale normen van het CROW moet er voor een twee-onder-een-kap woning in het buitengebied in een weinig stedelijk gebied rekening worden gehouden met maximaal 8,2 verkeersbewegingen per dag. De twee woningen zijn sinds jaar en dag aanwezig in de boerderij, met bijbehorende verkeersaantrekkende werking. Hier verandert in de toekomstige situatie niets aan. Geconcludeerd wordt dat de omliggende wegen deze verkeersaantrekkende werking goed kan verwerken.


In het plangebied geldt het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm worden gehanteerd. Voor twee-onder-een-kap koopwoningen in het buitengebied (in een weinig stedelijk gebied) is de minimale parkeernorm 2,6 parkeerplaatsen per woning. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein minimaal 3 auto's te parkeren. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol veenweidegebied en bebouwingslint. In het wijzigingsplan 'Tussenlanen 39-41 Bergambacht' en het onderliggende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is de woonboerderij aangeduid als 'karakteristiek'. Uit het onderzoek 'Cultuurhistorische verkenning Tussenlanen 39/41 te Bergambacht' blijkt dat het voorhuis van de boerderij een aantal authentieke onderdelen bevat met een hoge cultuurhistorische waarde: dit zijn net name de voorgevel, de T-vormige plattegrond, de kapconstructie, de kelder en het dak. Het achterhuis is van latere datum en heeft an sich geen cultuurhistorische waarde. Het is echter wel onderdeel van een gebouw dat zijn cultuurhistorische waarde deels aan de T-vorm te danken heeft. Met voorliggend plan wordt de boerderij niet aangepast, waardoor de cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast. Doordat de boerderij niet wordt aangepast blijft de verkavelingsstructuur met zijn afwateringssloten eveneens in tact. De cultuurhistorische waarden van het veenweidelandschap en de linten blijven behouden.

Archeologie
Onderstaand is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied 'Waarde Archeologie 3' heeft . Dit is een hoge archeologische verwachtingswaarde met een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW2102BG049-VG01_0009.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Krimpenerwaard

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij, zonder fysieke aanpassingen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de planologische vastlegging van een bestaande situatie waarin twee woningen aanwezig zijn binnen de bestaande woonboerderij. Het afsluiten van een exploitatieovereenkomst is hierdoor niet aan de orde. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente eveneens geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn wel aan de orde en worden verrekend in de leges.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Bij dit wijzigingsplan is geen eigen set regels opgenomen, maar wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met identificatienummer NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01, waar het voorgaande wijzigingsplan 'Tussenlanen 39-41 Bergambacht' eveneens op is gebaseerd. Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen en bijzonderheden:

  • De bestemming 'Wonen' geldt voor de te splitsen bestaande woning. De aanduiding 'twee-aaneen' is opgenomen binnen het bouwvlak. De regeling voor 'Wonen' komt overeen met die uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2011".
  • De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' geldt ter plaatse van het plangebied ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
  • Het 'Parapluplan Parkeren' van de gemeente Krimpenerwaard blijft onverminderd van toepassing.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend plan niet nodig.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft zijn buren op de hoogte gesteld van het plan.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 16 maart tot en met 26 april 2022 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend. Het plan is gewijzigd vastgesteld, in die zin dat de aanduiding 'karakteristiek' alleen wordt toegekend aan de woonboerderij.