Kerkweg (naast Kerkweg 104), Berkenwoude
Wijzigingsplan - gemeente
Vastgesteld op 29-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan:
het bestemmingsplan 'Dorpsgebied' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0491.BP1030DG001-VG01, dat de gemeenteraad van voormalige gemeente Bergambacht heeft vastgesteld op 25 oktober 2011;
1.2 plan:
het wijzigingsplan Kerkweg (naast Kerkweg 104), Berkenwoude met identificatienummer NL.IMRO.1931.BPW2103DK020-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard;
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan "Kerkweg (naast Kerkweg 104), Berkenwoude" bestaande uit de verbeelding met nummer NL.IMRO.1931.BPW2103DK020-VG01;
1.4 voldoende parkeerplaatsen:
parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren;
1.5 overige begrippen:
voor de overige begrippen wordt verwezen naar artikel 1 'Begrippen' van de planregels van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 'Wijze van meten' van de planregels van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
- a. Voor het artikel Wonen wordt verwezen naar artikel 20 'Wonen' van de planregels van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied'.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a geldt dat:
- 1. voldaan moet worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig, zoals bedoeld in artikel;
- 2. de benodigde omgevingsvergunning voor de bouw van de woning wordt verleend, nadat de bestaande opstal en voorziening, zoals opgenomen in de bijlage 1, zijn verwijderd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Regels
Voor de Algemene regels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de planregels van de bestemmingsplan 'Dorpsgebied'.
Artikel 5 Parkeren
5.1 Parkeren
Het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) of diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.
5.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, indien:
- a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
- b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
- c. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
5.3 Advies
Een afwijking als genoemd in lid 5.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 1. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Kerkweg (naast Kerkweg 104), Berkenwoude.
Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard op
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aan het einde van de Kerkweg in Berkenwoude, aan de zuidkant van de weg, zijn de afgelopen jaren 10 woningen gebouwd. Een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Dorpsgebied maakte die ontwikkeling mogelijk. Nu is er een verzoek om aan de noordkant van de Kerkweg, naast nummer 104, een woning te realiseren. Ook voor deze grond is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de woning mogelijk maakt.
De gemeente heeft op 27 september 2019 positief besloten op de conceptaanvraag voor de bouw van één woning.
1.1 Ligging En Begrenzing
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld voor de gronden die tussen de woning aan Kerkweg 104 en de nabij gelegen parkeerplaats aan de Kerkweg in Berkenwoude liggen.
Ligging plangebied
1.2 Vigerende Plannen
Bestemmingsplan Dorpsgebied
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is momenteel het bestemmingsplan 'Dorpsgebied' van kracht. Het bestemmingsplan is op 25 oktober 2011 vastgesteld door de gemeenteraad.
Uitsnede bestemmingsplan 'Dorpsgebied' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden hebben de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' en een gebiedsaanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 10'. Binnen de bestemming 'Recreatie-Dagrecreatie' is de bouw van een woning niet mogelijk. Binnen de gebiedsaanduiding kan de bestemming gewijzigd worden in 'wonen, ten behoeve van maximaal 10 woningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 6 m;
- b. indien de toename aan verhard oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, wordt 10% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater;
- c. het is aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- d. er wordt op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid aan de hand van de volgende normering:
Prijssegment woning | Aantal parkeerplaatsen per woning |
Duur segment | 2,2 |
Midden segment | 1,9 |
Goedkoop segment | 1,7 |
Door gebruik te maken van (een deel van) de wijzigingsbevoegdheid (opstellen van een wijzigingsplan) kan de bouw van de woning gerealiseerd worden.
Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard
Op 29 januari 2019 heeft de gemeenteraad het parapluplan voor parkeren vastgesteld. Conform het parapluplan dient voldaan te worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s). Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- als parkeernorm geldt het gemiddelde parkeerkencijfer van de CROW;
- alle kernen (in de bebouwde kom) zijn de te beschouwen als 'rest bebouwde kom';
- de hele gemeente wordt beschouwd als 'niet stedelijk'.
Onder bepaalde omstandigheden kan afgeweken worden van het realiseren van de hiervoor genoemde uitgangspunten. In het parapluplan is bepaald dat bepalingen over parkeren in geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen vervallen en worden vervangen door de regels van het parapluplan.
In dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Dorsgebied' van toepassing verklaard. In aanvulling daarop is de regeling van het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' opgenomen in artikel 3 van dit wijzigingsplan. Door die toevoeging wordt zowel voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde als het parapluplan parkeren. Voor meer informatie hierver, wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Historie
De structuur van Berkenwoude hangt samen met de manier waarop in het verleden het veen in cultuur is gebracht. Het huidige West- en Oosteinde vormden de oorspronkelijke ontginningsbasis, van waaruit in de 13e en 14e eeuw langgerekte strookvormige kavels werden uitgezet. Aan het knooppunt tussen de Berkenwoudse Huisweg en de Dorpsstraat/Kerkweg ontstond een niet-agrarisch buurtje. Het dorp groeide langzaam, aanvankelijk vooral door verdichting langs het West- en Oosteind, na 1900 ook door lintbebouwing langs de westzijde van de Kerkweg. Vervolgens vond stapsgewijs een verdere uitbreiding plaats in westelijke richting. Ook werden aan de oostzijde van het dorp, langs de Zuidbroekse Opweg, kavels uitgegeven voor particuliere woningbouw.
De ontstaansgeschiedenis is nog af te lezen in de huidige ruimtelijke structuur. Het dorp heeft een lineaire, noord-zuidgeoriënteerde opbouw waarbij op veel plaatsen de brede sloten nog goed waarneembaar zijn. In het gebied tussen de Kerkweg en de Dreef ligt ook nog een aantal smalle onbebouwde percelen, omringd door water. Het gebruik hiervan is extensief, soms worden ze als tuin gebruikt bij de aangrenzende woningen.
2.2 Bestaande Situatie
De Kerkweg kenmerkt zich door een ruime opzet van afwisselend vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen. Alle woningen hebben een voortuin waarin meestal geparkeerd wordt. Aan de zijde met de oneven huisnummers zijn de voortuinen 5 tot 7 meter diep; aan de evenzijde zijn de tuinen ongeveer 10 meter diep.
Kerkweg (bron: www.google.nl)
De woningen aan de 'oneven' kant hebben over het algemeen één bouwlaag met kap, evenwijdig aan de Kerkweg. De nieuwbouw direct tegenover de nieuwbouwkavel wijkt daarvan af met twee bouwlagen en een kap die haaks op de Kerkweg staat. De woningen aan de 'even' kant zijn voornamelijk twee-onder-kap woningen met twee bouwlagen en een kap evenwijdig aan de Kerkweg. Door de relatief grote voortuinen heeft de Kerkweg een groen karakter.
De te ontwikkelen kavel naast Kerkweg 104 (bron: www.google.nl)
De kavel voor de nieuwe woning ligt tussen de woning aan de Kerkweg 104 enerzijds en de parkeerkoffer voor 10 parkeerplaatsen en een trapveldje anderzijds. Achter op het perceel is momenteel een schuur met paardenstalling en een paddock voor paarden aanwezig. Zowel de schuur als de paddock worden verwijderd voordat de woning gebouwd wordt.
Bebouwde kom
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. De grens met het buitengebied ligt op circa 35 meter afstand van het plangebied.
Kombesluit 30 januari 2018
2.3 Beschrijving Plan
2.3.1 Plan
Op de kavel naast de woning aan Kerkweg 104 wordt één vrijstaande woning gebouwd. De voorgevel van de woning ligt in het verlengde van de voorgevel van huisnummer 104. In tegenstelling tot de rest van de woningen aan deze kant van de straat, staat de woning haaks op de weg gepositioneerd. Conform de wijzigingsvoorwaarde en in lijn met de bouwbepalingen van de woningen in de directe omgeving, wordt met dit wijzigingsplan een woning met voetprint van maximaal 120 m2 en een goothoogte van maximaal 6 meter mogelijk gemaakt.
Vooralsnog wordt gedacht aan een woning van 12 meter diep en 10 meter breed met een kap, die haaks op de weg staat. De woning krijgt twee bouwlagen en wordt voorzien van een kap. De afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt circa 10 meter, waarmee een ruime voortuin aanwezig is. De benodigde parkeerplaatsen kunnen voor de voorgevel worden gerealiseerd. Daar is fysiek voldoende ruimte aanwezig. Aan de zijde van de parkeerkoffer, die ruimte biedt aan 10 parkeerplaatsen, wordt een groene afscheiding gerealiseerd door de initiatiefnemer.
Voor wat betreft bouwmassa sluit de woning aan bij de relatieve nieuwbouw woningen aan de overkant van de straat. De woning krijgt een inhoud van circa 900 m3. Dit is passend binnen de bouwregels van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', welke van toepassing worden verklaard op dit wijzigingsplan. Door de ruime afstand tot de weg en de diepe kavel (ruim 50 meter) is een woning van deze omvang stedenbouwkundig goed inpasbaar. Daarmee is het een woning in het dure segment.
Impressie woning en ligging woning
2.3.2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Het plangebied ligt in een veen(weide)gebied. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de kenmerken en waarden van dit weidse polderlandschap, welke zijn vastgelegd in de kwaliteitskaart van de provincie. De ontwikkeling van één woning is in overeenstemming met de richtlijnen van de kwaliteitskaart. De woning wordt immers binnen een bestaande stedelijk lint gebouwd. Het weidse karakter met lange zichtlijnen wijzigt niet door de bouw van de woning, welke aansluitend aan de bestaande bebouwing aan de Kerkweg gebouwd wordt. Met het vervangen van de paardenstal en de paddock op de kavel, is er een logische beëindiging van het bebouwingslint tot de naastgelegen parkeerkoffer.
De nieuw te bouwen woning moet voldoen aan de Nota ruimtelijke kwaliteit. Voor het plangebied geldt een 'gewoon welstandsniveau'. Het uitgangspunt in een gebied met een gewoon niveau is dat bouwplannen geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4.
De nieuwe woning krijgt twee bouwlagen en een kap (met een maximale bouwhoogte van 10 meter) en de voorgevel staat in het verlengde van de voorgevels van de woningen aan de Kerkweg 98 t/m 104. Daarmee zijn de bouwmogelijkheden in lijn met de bestaande woningen aan de Kerkweg.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee bepaald is dat de omgevingsvergunning voor de realisatie van de woning pas verleend wordt nadat de bestaande opstal en de bestaande voorzieningen (paddock en verharding) verwijderd zijn. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit juridisch geborgd.
Geconstateerd wordt dat de realisatie van één nieuwe woning op deze kavel in lijn is met de bestaande ruimtelijke kwaliteit.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Het rijksbeleid voorziet in enkele bepalingen die relevant zijn voor de ontwikkeling van de woning, namelijk het Besluit (en regeling) algemene regels ruimtelijke ordening (Barre en Rarro).
De bouw van de woning is, conform de uitgangspunten van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, niet te beschouwen als stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro) is daarom ook niet nodig.
Besluit (en regeling) algemene regels ruimtelijke ordening
Nabij het plangebied ligt een voorkeurstrace buisleidingen van nationaal belang en de daarbij behorende zoekgebieden. Conform artikel 2.9.2 van het Barro en artikel 4.1 van de Rarro is het voorkeurstrace een zone van 70 meter breed. Op grond van artikel 2.9.4 van het Barro laat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.
Aan weerszijden van het voorkeurstracé is een zoekgebied van 250 meter opgenomen. Het ministerie van infrastructuur en milieu heeft op 11 oktober 2012 het inpassingsplan 'Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden' vastgesteld, waarbij de ligging van de gasleiding op 200 meter afstand van het plangebied.
Ligging voorkeurstracé buisleidingen van nationaal belang en zoekgebieden conform Rarro (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Een deel van het plangebied ligt binnen het zoekgebied van het voorkeurstracé. Gezien het vastgestelde inpassingsplan uit 2012, kan gesteld worden dat de bouw van één woning aan de Kerkweg geen belemmering vormt voor de aanleg van de gasleiding. Enerzijds, omdat de locatie van de gasleiding nader vastgelegd is in het inpassingsplan. Anderzijds, omdat de woning (zoals beschreven in paragraaf 2.3.1) buiten het zoekgebied van het voorkeurstracé ligt. Weliswaar kunnen op grond van de beoogde woonbestemming binnen het zoekgebied bijgebouwen worden opgericht, maar bebouwing staat er nu ook al.
Voor meer informatie over de gasleiding wordt verwezen naar paragraaf 5.4.2. Zoals blijkt uit paragraaf 5.4.2, vormt de gasleiding geen belemmering voor de realisatie van de woning.
3.2 Provinciaal Beleid
Het bouwverzoek heeft een kleinschalig en lokaal karakter en is met behulp van een wijzigingsplan juridisch mogelijk te maken. Een wijzigingsplan dat gebaseerd is op "Wro-zone-wijzigingsbevoegdheid 10' zoals die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan Dorpsgebied. De provincie heeft hier toen der tijd (in 2010-2011) ook mee ingestemd. Het is nu aan het college van burgemeester en wethouders om in lijn met de opgenomen wijzigingsvoorwaarden een wijzigingsplan op te stellen. Omdat het provinciale regels sindsdien op onderdelen veranderd zijn (de laatste, geconsolideerde versie van de provinciale verordening dateert van 1 augustus 2020), wordt in dit hoofdstuk kort ingegaan op de onderwerpen die mogelijk relevant kunnen zijn voor het wijzigingsplan. Na 1 augustus 2020 zijn zowel de visie als de verordening op onderdelen gewijzigd, maar deze hebben geen gevolgen voor het plangebied.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het plangebied aan de Kerkweg bevindt zich in een gebied waar de ruimtelijke kwaliteit een beschermingscategorie heeft. Het gebied wordt aangemerkt als 'kroonjuweel cultureel erfgoed' (kroonjuweel middengebied Krimpenerwaard). Dit gebied heeft landschappelijk en cultuurhistorisch een dusdanig uniek karakter dat de bescherming en versterking van deze kwaliteiten centraal staat. In de kwaliteitskaart worden de richtpunten van het gebied benoemd.
Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland. De kaart geeft randvoorwaarden voor het maken van integrale afwegingen in het begin van het planproces. De randvoorwaarden zijn nader geconcretiseerd in de richtpunten.
Ligging plangebied in kroonjuweel (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Kroonjuweel middengebied Krimpenerwaard is een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden.
De richtpunten voor dit gebied zijn:
- bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden;
- ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
- ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
- nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders;
- nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Consequentie plangebied
De ontwikkeling van één woning is in overeenstemming met de richtlijnen van de kwaliteitskaart. De woning wordt binnen een bestaande stedelijk lint gebouwd, waarvoor de gemeenteraad in 2011 al een uitbreiding van het aantal woningen voorzag. In het geldende bestemmingsplan 'Dorpsgebied' is immers een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee maximaal 10 woningen gerealiseerd kunnen worden. Aan de overkant van de weg is, in noordelijke richting, reeds bebouwing aanwezig tot aan de Indamswetering.
De karakteristieke eigenschappen van de kroonjuweel (de lengtesloten en de weidsheid van de polder) worden niet aangetast: de realisatie van één nieuwe woning op deze kavel in lijn is goed inpasbaar in de bestaande ruimtelijke kwaliteit.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
De onderwerpen uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland die mogelijk relevant kunnen zijn voor het wijzigingsplan zijn:
- Artikel 3.28: ligging stiltegebieden
- Artikel 3.36: vrijstellingen (vergunningplicht) ontgrondingen
- Artikel 6.9: ruimtelijke kwaliteit
- Artikel 6.24 en verder: de ligging van het Natuurnetwerk Nederland.
Stiltegebieden (zorgplicht)
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied de rust op significante wijze kan worden verstoord, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verstoring te voorkomen of te beperken.
De bouw van één woning aan de Kerkweg leidt niet tot een verstoring van het nabij gelegen stiltegebied. De afstand tot het stiltegebied is tenminste 60 meter.
Ligging plangebied ten opzichte van stiltegebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ontgronding
In artikel 3.36 van de provinciale verordening is geregeld in welke gevallen geen ontgrondingsvergunning nodig is. Iedereen die de bodem gaat afgraven, heeft een ontgrondingsvergunning nodig. Ontgronding betekent dat de bodem wordt af gegraven en daardoor verlaagd wordt. Dit geldt voor land (het maaiveld) en de waterbodem.
Voor het plangebied is deze bepaling niet relevant, omdat hier geen sprake is van ontgronding.
Ligging plangebied in vrijstellingsgebied ontgrondingen op land en in regionale wateren (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.9 van de verordening geeft aan dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- 3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Aanvullend geeft de verordening aan dat voor een gebied waarvoor beschermingscategorie 1 geldt, een ruimtelijke ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit dient te passen (inpassen). Uitzondering hierop vormt een ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voldaan kan worden aan de hiervoor genoemde voorwaarden.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn.
Ligging plangebied in beschermingscategorie 1 - kroonjuweel cultureel erfgoed
Het plangebied wordt aangemerkt als 'kroonjuweel cultureel erfgoed' (kroonjuweel middengebied Krimpenerwaard). Deze gebieden hebben landschappelijk en cultuurhistorisch een dusdanig uniek karakter dat de bescherming en versterking van deze kwaliteiten centraal staat. Ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1 zijn in beginsel alleen mogelijk als deze binnen de bestaande gebiedsidentiteit past (inpassen).
Natuur (NNN)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
De afstand tot de NNN is ruim 80 meter. De nieuw te bouwen woning leidt niet tot een vermindering van het oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van de NNN.
Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Consequentie plangebied
Gezien het voorgaande kan geconstateerd worden dat de bouw van één woning aan de Kerkweg niet strijdig is met de nieuwe provinciale verordening. De bouw van één woning is een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, en past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). In paragraaf 3.2.1 en 2.3.2 wordt kort ingegaan op de richtpunten en het effect van deze ontwikkeling van de woning op de bestaande kenmerken en waarden van het gebied. Daaruit blijkt dat de nieuw te bouwen woning de bestaande ruimtelijke kwaliteit niet aantast en in overeenstemming is met de richtpunten van de kwaliteitskaart. Om de beeldkwaliteit te waarborgen, is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die er in voorziet dat de bouwvergunning pas wordt verleend nadat de bestaande opstal en aanwezige voorzieningen zijn gesloopt.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
Op 14 juli 2021 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie vormt mede de basis voor het Omgevingsplan (het bestemmingsplan onder de omgevingswet)
Wat is de impact van toekomstige ontwikkelingen op onze leefomgeving? De gemeente vindt het van belang om richting te geven aan deze ontwikkelingen. Daarom is er een visie voor het hele grondgebied van de gemeente Krimpenerwaard opgesteld. Het opstellen van een Omgevingsvisie wordt bovendien verplicht als de Omgevingswet in 2022 van kracht wordt. De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeente in samenspraak met de gemeenschap de toekomst van de gemeente Krimpenerwaard ziet.
De komende jaren wil de gemeente werken aan belangrijke opgaven. Denk aan sterke en leefbare kernen, duurzame economische ontwikkeling, de klimaat- en energietransitie en veranderingen in het landelijk gebied. Dit vraagt om een aanpak waarbij alle opgaven op het gebied van de kwaliteit van de leefomgeving, gezondheid, zorg, cultuur, sport, economische ontwikkeling, duurzaam ondernemen, landbouw, wonen, natuur, milieu en water betrokken worden. Met andere woorden: een integrale benadering.
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor de toekomst wil de gemeente dat het aangenaam in de kernen blijft.
Voor alle kernen wordt ingezet op de volgende speerpunten:
- sociale verbinding bevorderen;
- toename woningen in relatie tot behoefte;
- een diverser woningaanbod;
- passende maatschappelijke voorzieningen;
- ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
- bevorderen gezondheid;
- gezond en veilig woon- en leefklimaat;
- toeristische en recreatieve voorzieningen ontwikkelen;
- klimaat adaptieve inrichting in de kernen;
- samenwerken aan goede waterkwaliteit;
- toekomstbestendige winkelgebieden.
Met name het speerpunt 'toename woningen in relatie tot behoefte' is relevant.
Berkenwoude
Per kern wordt ruimte geboden aan woningbouw, zodat voorzien kan worden in de eigen behoefte. De nieuwe woningen komen in en bij de kernen. Er is behoefte aan extra woningen in de Krimpenerwaard. Dit komt doordat huishoudens steeds kleiner worden (huishoudensverdunning). Hierdoor is voor het zelfde aantal inwoners een toename van het aantal woningen nodig. Ook groeit de bevolking van de Krimpenerwaard tot 2030. De gemeente wil graag dat mensen in de Krimpenerwaard kunnen (blijven) wonen en willen voorzien in de behoefte aan passende woningen. De meeste nieuwe woningen worden gebouwd in of nabij de kernen.
Zo ook in Berkenwoude. In bestemmingsplan 'Dorpsgebied' is reeds de bouw van 10 woningen voorzien aan de noordzijde van de Kerkweg. Berkenwoude wordt in de visie gekenmerkt als 'samen', 'behouden' en 'rust'. Dat sluit goed aan bij de ligging in het buitengebied. De kansen voor woningbouw in Berkenwoude liggen met name in het landelijk wonen.
Uitsnede kansen- en identiteitskaart (bron: Omgevingsvisie Krimpenerwaard)
Consequentie plangebied
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van één vrijstaande woning mogelijk. Een ontwikkeling die in het bestemmingsplan 'Dorpsgebied' uit 2011 al werd voorzien. De bouw van één woning is in overeenstemming met de omgevingsvisie, waarin een toename van het aantal woningen in relatie tot de woningbouwbehoefte wordt nagestreefd.
3.3.2 Bestemmingsplan Dorpsgebied
De voorziene bouwmogelijkheden uit de gemeentelijke structuurvisie 'Beleef Bergambacht' zijn in het bestemmingsplan Dorpsgebied met een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De gemeente hield met de vaststelling van het bestemmingsplan (in 2011) er al rekening mee dat aan het einde van de Kerkweg woningen gerealiseerd gingen worden. Voor meer informatie over het geldende bestemmingsplan en de wijzigingsbevoegdheid wordt verwezen naar paragraaf 1.2.
3.3.3 Woonvisie Krimpenerwaard; kerngericht!
Op 9 mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Krimpenerwaard; kerngericht!' vastgesteld. In de woonvisie wordt verkend wat voor de komende periode de woonopgave is binnen de gemeente en welke opgaven en ontwikkelingen samen met bewoners en belanghouders gerealiseerd gaan worden tot 2030. Hierbij staan de volgende vragen centraal:
- Wat zijn de woonkwaliteiten binnen de gemeente Krimpenerwaard en hoe kunnen die worden versterken (de realistische ambitie)?
- Hoe ontwikkelen zich vraag en aanbod op het terrein wonen binnen de gemeente Krimpenerwaard en op welke wijze wordt daarop ingespeeld door middel van nieuwbouw en transformatie zodat de ‘wooncarrière’ van bewoners maximaal gefaciliteerd worden?
- Op welke wijze wordt een bijdrage geleverd aan de vraagstukken en uitdagingen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en duurzaamheid?
- Hoe wordt op een organische wijze verder aan de leefbaarheid en de vitaliteit van de kernen gewerkt?
De koers van de visie wordt uitgewerkt aan de hand van vijf thema's:
- Positionering in de regio.
- Betaalbaar & beschikbaar.
- Duurzame gebouwde omgeving.
- Wonen-welzijn-zorg.
- Bouwen aan vitale kernen.
De visie heeft tot doel om in de periode 2015 - 2030 3.000 nieuwe woningen verdeeld over alle kernen te realiseren. Met de vaststelling van de Woonvisie is ook besloten om deze concreet uit te werken in per kern (Koers en Kader Krimpenerwaard). Voor Berkenwoude heeft dit geresulteerd in 72 nieuwe woningen.
Verdeling nieuw te realiseren woningen per kern
Consequentie plangebied
Uit de woonvisie blijkt dat in Berkenwoude voornamelijk gezinnen en één- en tweepersoons huishoudens ouder dan 55 aanwezig zijn. Vergeleken met de rest van Krimpenerwaard is deze groep in Berkenwoude groter. In Berkenwoude is het aandeel vrijstaande woningen in het bestaande woningaanbod circa 45%. Voor Krimpenerwaard gemiddeld ligt dat op nog geen 20%.
Geconstateerd wordt dat in Berkenwoude de vraag naar vrijstaande (koop-) woningen hoog is. De nieuw te bouwen woning draagt, op kleine schaal, bij aan die woningbehoefte en daarmee aan de vitaliteit van de kern.
Bevolkingssamenstelling Berkenwoude (bron: Woonvisie Krimpenerwaard; kerngericht!)
De nieuw te bouwen woning draagt ook bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.8.
3.3.4 Nota ruimtelijke kwaliteit (welstandsnota)
Ter ondersteuning van het beleid, dat vastgelegd is in de Nota ruimtelijke kwaliteit, zijn twee kaarten gemaakt: een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard.
Het plangebied wordt aangeduid als een 'oud uitbreidingsgebied', waarvoor een 'gewoon welstandniveau geldt.
Gewoon niveau
Het landelijk gebied en verschillende dorpslinten zijn voorbeelden van gebieden met een gewoon niveau. Uitgangspunt in gebieden met een gewoon niveau is het handhaven van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Bouwplannen aan achterkanten kunnen hier veelal eenvoudiger beoordeeld worden dan bouwplannen aan voorkanten. De welstandsnota bevat voor gebieden met een gewoon welstandsniveau een set criteria, die aanstuurt op een inpassing van bouwplannen zonder de kwaliteit van het gebied uit het oog te verliezen. De woordkeuze en bandbreedte van de criteria bieden ten opzichte van het bijzondere niveau meer mogelijkheden om tot een eigen invulling te komen.
Uitsnede niveau- en gebiedenkaart Nota Ruimtelijke kwaliteit
Volgens het stroomschema van de nota is de bouw van één woning een 'groter plan' waarvoor de gebiedscriteria voor 'oude uitbreidingen' van toepassing zijn.
Oude uitbreidingen
De waarde van de 'oude uitbreidingen' is in ieder geval gelegen in de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en het afwisselende beeld van de kleinschalige en gevarieerde woonbebouwing. Het uitgangspunt in de gebieden met een gewoon niveau is dat bouwplannen geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
De criteria die gelden voor deze gebieden zijn onder te verdelen in 'ligging', 'massa', 'architectonische uitstraling' en 'materiaal en kleur'. Het definitieve bouwplan wordt hieraan getoetst.
Criteria
Bij de bespreking van bouwplannen wordt in samenhang met beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Ligging
- het dorpse of kleinstedelijke karakter van de lintbebouwing behouden
- gebouwen met de voorgevel richten op de belangrijkste openbare ruimte
- rooilijnen volgen weg of slotenpatroon met kleine onderlinge verspringingen
- de rooilijnen zijn per bouwmassa of rij in samenhang
- doorzichten behouden
- bijgebouwen staan achter de voorgevelrooilijn
- grootschalige bebouwing staat bij voorkeur op achter terreinen
Massa
- de bouwmassa is evenwichtig, in harmonie met het gebiedskarakter en afgestemd op oorspronkelijke bebouwingskenmerken (hoofdvorm en nokrichting)
- gebouwen zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw met een eenvoudige rechthoekige plattegrond
- per kavel is er één hoofdmassa
- de individuele woning binnen een rij of ensemble is deel van het geheel
- aansluiting op maaiveld en gevelbeëindiging zorgvuldig vormgeven
- belijningen, horizontale en verticale elementen zijn per pand of ensemble herkenbaar
- panden hebben in beginsel uit één, anderhalve of twee lagen met een kap
- uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa
- bijgebouwen zijn ondergeschikt
- gebouwen met bijzondere functies mogen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm
Architectonische uitwerking
- de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en evenwichtig
- de architectuur volgt het beeld van dorpse bebouwing met individuele panden en bescheiden ensembles
- de hoofdmassa heeft een heldere en in de regel verticale geleding
- fijne detaillering benadrukken in kleine elementen als gootklossen, windveren, belijning en baksteenpatronen in de gevel
- traditioneel Hollandse houten kozijnen en profileringen zijn het uitgangspunt
- begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel
- ramen zijn in beginsel staand of worden (verticaal) onderverdeeld
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume
Materiaal en kleur
- materialen en kleuren zijn terughoudend, in beginsel traditioneel en per rij of ensemble in samenhang
- gevels zijn in hoofdzaak van baksteen of al dan niet gedeeltelijk in een lichte tint gepleisterd of geverfd
- hellende daken dekken met keramische pannen en bij uitzondering met riet
- kleuren afstemmen op belendingen
Het definitieve ontwerp van de woning wordt ter toetsing voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Wet- En Regelgeving
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen voor de Rijndelta, de Maas, de Schelde en de Eems. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
De Krimpenerwaard valt onder het stroomgebied van de Rijn. De Europese ambities en maatregelen zijn het kader (de basis) voor het nationale beleid.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij onder meer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
- 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
- 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
- 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
- 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
- 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
- 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
- 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.
Provinciaal beleid
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- 1. Waarborgen waterveiligheid
- 2. Zorgen voor mooi en schoon water
- 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken.
Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de
- doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
- 1. Kleine plannen: plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
- 2. Middelgrote plannen: plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
- 3. Grote plannen: een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
4.2 Plangebied
Waterkwantiteit
Langs het plangebied is een waterloop aanwezig, welke als 'Water' is bestemd in het geldende bestemmingsplan. Momenteel is er circa 250 m2 aan verharding aanwezig (de aanwezige schuur met stallen en de verharding daarom heen). Eén van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid geeft aan dat indien de toename aan verhard oppervlak meer dan 250 m² bedraagt, 10% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd wordt in de vorm van nieuw oppervlaktewater
De bestaande verharding en schuur met stallen worden verwijderd. De woning krijgt een voetprint van maximaal 120 m2. In aanvulling daarop zijn conform de regels van dit plan nog maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Aanvullend zal er verharding worden aangebracht voor parkeren, paden en een terras. Op basis hiervan is aannemelijk dat het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie niet met meer dan 250 m2 toeneemt.
Het oppervlakte verharding blijft dus ongeveer gelijk. Met het wijzigingsplan wordt ook niet voorzien in de demping van water. Er is daarom geen verplichting om extra water te realiseren. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwantiteit.
Op 28 mei 2021 is de digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 1). Daaruit blijkt dat er een waterstaatkundig belang is, namelijk de ligging tegen oppervlaktewater aan (de watergang waar de kavel aan grenst). De waterstaatkundige belangen worden door het uitvoeren van dit plan echter niet of slechts beperkt beïnvloed. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies.
Waterkwaliteit
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Voor de nieuw te bouwen woning wordt hemelwater afgevoerd naar de watergang, die aan de achterkant aan het perceel grenst.
Grondwater
Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke. In geval van bouwactiviteiten dient er rekening gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving.
Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut.
Met de bouw van de woning worden geen ondergrondse constructies gerealiseerd en er wordt geen grondwater onttrokken. Daarmee zijn er geen negatieve gevolgen voor het grondwater.
Hoofdstuk 5 Milieu En Overige Omgevingsaspecten
Met het opstellen van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt aanvaardbaar is. Het gaat hier om de volgende milieu (gerelateerde) aspecten:
- 1. bedrijven en milieuzonering;
- 2. geluid;
- 3. luchtkwaliteit;
- 4. externe veiligheid;
- 5. bodem;
- 6. flora en fauna;
- 7. archeologie en cultuurhistorie;
- 8. duurzaamheid;
- 9. verkeer en parkeren;
- 10. Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.1.1 Wet- en regelgeving
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
- a. Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
- b. Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
- c. Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.
5.1.2 Plangebied
In de directe nabijheid van het plangebied zijn de volgende functies aanwezig:
- parkeerplekken voor 10 auto's;
- een speelvoorziening, waar functies als een trapveld, een speeltuin of een skatebaan zijn toegestaan;
- woningen.
Locatie van de speelvoorziening
Zowel de parkeerplaatsen als de speelvoorzieningen zijn functies die algemeen passend worden geacht in de openbare ruimte. Functies die bij een woonomgeving horen. De VNG geeft geen richtafstanden voor deze functies. Geconcludeerd kan worden dat milieuzonering geen belemmering vormt voor de bouw van de woning.
5.2 Geluid
5.2.1 Wet- en regelgeving
Wet geluidhinder
Wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
- Woningen
- Onderwijsgebouwen
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen
- Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en
- woonwagenstandplaatsen)
Voor deze bestemmingen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 d(B). Deze voorkeursgrenswaarde wordt mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.
Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.
Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Railverkeer
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.
5.2.2 Plangebied
Binnen het plangebied wordt één nieuwe woning aan de Kerkweg gebouwd. Voor de Kerkweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Op grond van de Wet geluidhinder is er geen verplichting tot het doen van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In 2014 is voor de recent gebouwde woningen aan de overkant van de weg akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai. Daaruit bleek toen dat:
- de woningen, direct aan de overkant van de weg voldeden aan de voorkeurswaarde van 48d(B), uitgaande van een rijsnelheid van 60 km/uur. De woningen aan de overzijde van de weg liggen op circa 6 meter afstand van de weg;
- alle woningen voldeden aan de voorkeurswaarde van 48 d(B), uitgaande van een verlegde komgrens (zoals aangeduid op onderstaand kaartje).
Resultaat akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit 2014
Inmiddels is de komgrens verlegd op ongeveer 40 meter afstand van de nieuw te bouwen woning. Gezien de lagere rijsnelheid, een grotere afstand tot de weg dan de woningen aan de overzijde van de weg (10 meter in plaats van nog geen 6 meter) en het onderzoek dat in 2014 is gedaan, mag aangenomen worden dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de voorkeurswaarde. De Atlas Leefomgeving bevestigt het beeld dat ter plaatse voldaan wordt aan een gevelbelasting van maximaal 48 d(B). Nader onderzoek is daarom niet nodig.
Uitsnede Atlas leefomgeving (bron:https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Wet- en regelgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- 1. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- 2. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
- 4. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is:
- woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
- woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Rekentool 'niet in betekenende mate'
5.3.2 Plangebied
Bestaande luchtkwaliteit
Volgens de Atlas Leefomgeving golden in 2018 de volgende waarden ter plekke:
- Stikstofdioxide (NO2): 16 - 18 µg / m3
- Fijnstof (PM10): 18 - 19 µg / m3
- Fijnstof (PM2,5): 11 - 12 g/m3
De bestande luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de nieuw te bouwen woning.
Luchtkwaliteit 2018 (bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)
Tevens kan geconcludeerd worden dat de bouw van één woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Volgens CROW publicatie 381 genereert een vrijstaande woning in niet stedelijk gebied, vallend in het gebied 'rest bebouwde kom', maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de bouw van de woning.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Wet- en regelgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6 ), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
5.4.2 Plangebied
Risicovolle bedrijven
Er zijn geen BEVI-bedrijven in de directe omgeving die een beperking kunnen opleveren.
Transport gevaarlijke stoffen
De provinciale wegen (de N207 en de N210) zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Gezien de afstand tot deze wegen (ruimte 5 kilometer, respectievelijk ruim 2,5 km), vormt het transport van gevaarlijke stoffen geen rol voor de nieuw te bouwen woning.
Route transport gevaarlijke stoffen over de weg (bron: https://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html)
Buisleidingen
De Gasunie heeft in 2012 een bestemmingsplan op laten stellen om tussen Beverwijk en Wijngaarden een nieuwe aardgastransportleiding te realiseren. Met de realisatie van deze aardgastransportleiding wordt beoogd de leveringszekerheid van gas in Nederland te garanderen en voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van de Nederlandse gassector, energiehandel en industriële activiteiten in Nederland. Voor de berekening van het groepsrisico is een afstand van 580 meter (de 1%-letaliteitsafstand) aan weerszijden van de leiding als invloedsgebied gehanteerd. Uit de uitgevoerde QRA ten behoeve van het inpassingsplan uit 2012, blijkt dat het groepsrisico voor de aardgastransportleiding in Berkenwoude aanzienlijk lager is dan de oriëntatiewaarde, rekening houdend met de toekomstige bevolkingssituatie.
Groepsrisico van gasleiding Berkenwoude (bron: bijlage 15, 'Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) en bijbehorende literatuur' van de MER van het Inpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden)
Deze gasleiding ligt op het traject Moerkapelle-Bergambacht op circa 200 meter van het plangebied. Ter plaatse betreft het een hoge druk gasleiding van 36 inch. Ten tijde van de planvoorbereiding van de gasleiding was woningbouw op dit deel van de Kerkweg reeds voorzien. In de QRA van de gasleiding zijn alle woningen die mogelijk worden gemaakt met de wijzigingsbevoegdheden meegenomen. In het inpassingsplan is reeds een verantwoording, conform artikel 12 Besluit externe veiligheid buisleidingen opgenomen. Geconstateerd wordt dat de gasleiding geen belemmering vormt voor de nieuw te bouwen woning.
Ligging hogedrukgasleiding ten opzichte van plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Verantwoording
Bij een calamiteit zoals ontploffing, fakkelbrand of gaswolkontbranding moeten personen zich in veiligheid stellen door te vluchten via de beschikbare ontsluitingswegen. Aanwezige bebouwing biedt daarbij schuilmogelijkheden. Bij de beheersbaarheid van een incident met de gasleiding zijn twee aspecten van belang:
- is de calamiteit daadwerkelijk te bestrijden?
- is het gebied voldoende ingericht om de bestrijding te faciliteren?
Een calamiteit met de gasleiding wordt bestreden door bij lekkage direct de toevoer van gas af te sluiten. Dit is onderdeel van het veiligheidssysteem van Gasunie. De bestrijding van het lek en de eventueel bijkomende brand (fakkelbrand of gaswolkontbranding) is een taak van de brandweer. Hoewel de aardgastransportleiding in het algemeen goed bereikbaar is voor de bestrijding van een eventueel incident, is het effect van een incident (schokgolf/ warmtestraling door een ontploffing, fakkelbrand of gaswolkontbranding) wel belemmerend voor de bestrijding ervan.
Binnen de gemeente en de veiligheidsregio is sprake van een goed georganiseerde rampenbestrijding met aandacht voor het informeren van burgers over vluchtroutes en hoe te handelen bij rampen en een adequate hulpverlening door hulpdiensten.
Advies veiligheidsregio
De veiligheidsregio heeft advies gegeven (bijlage 2). Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en / of de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, adviseren ze het volgende:
- Geadviseerd wordt lokaal aanvullende maatregelen te laten treffen zodat de aanwezige personen minder afhankelijk zijn van de brandweer. Het aanbrengen van rookmelders in de verblijfsruimten van de woningen zorgt voor een snellere ontdekking van brand. Dit geeft de bewoners meer tijd om de woning veilig te verlaten.
- Er wordt geadviseerd om het bouwwerk zodanig te construeren dat deze beschermd is tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van een fakkelbrand. Hierbij kan voor de gevels en dak gericht naar de aardgasleiding gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. Het is aan te bevelen dat het bouwwerk zodanig is ontworpen dat mensen hier voorlopig in kunnen schuilen tegen de hittestraling. Ook is het van belang om voor dusdanige constructie onderdelen toe te passen dat deze zo min mogelijk scherfvorming geven bij een drukgolf van een explosie.
- Vanwege de aanwezigheid van de hogedruk aardgasleiding in de directe omgeving van het plangebied wordt geadviseerd om de woning te voorzien van tenminste één (nood)uitgang die van de risicobron af gekeerd is. Daarnaast wordt geadviseerd om de toekomstige bewoners in te lichten over het mogelijke scenario: investeer in risicocommunicatie. Hierdoor worden mensen zich meer bewust van wat zij moeten doen bij het scenario.
- Op het dak worden naar verwachting zonnepanelen geplaatst. Met het plaatsen van zonnepanelen wordt echter extra kans op brand geïntroduceerd. Het treffen van (extra) veiligheidsmaatregelen kan escalatie van de brand verkleinen.
Zelfredzaamheid
De bestaande en toekomstige bewoners aan de Kerkweg wonen binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding. De woonpercelen aan de noordzijde van de Kerkweg liggen op circa 200 meter afstand van de leiding. Het is belangrijk dat de bewoners in Berkenwoude op de hoogte zijn van vluchtroutes en hoe ze moeten handelen in geval van een calamiteit. In geval van een calamiteit kunnen de bewoners via de Kerkweg zichzelf in veiligheid brengen.
Daarnaast dient de mechanische ventilatie van de woning dusdanig uitgevoerd te worden dat deze met één druk op de knop uitgeschakeld kan worden.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. De dichtstbijzijnde hoogspanningsleiding ligt op ruim 900 meter van het plangebied. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
5.5 Bodem
5.5.1 Wet- en regelgeving
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:
- gebouwen waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven, bijvoorbeeld een loods waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven;
- bouwwerk dat geen gebouw is, bijvoorbeeld een brug;
- bouwwerken die de grond niet raken, bijvoorbeeld een dakkapel;
- bij interne verbouwingen.
Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging
5.5.2 Plangebied
In oktober 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Het doel van het verkennend onderzoek is het bepalen van de geschiktheid van de bodem voor de bouw van één woning.
Vooronderzoek
Op de onderzoekslocatie heeft in 1998 een bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit dat onderzoek blijkt dat in het dorp Berkenwoude een demping heeft plaatsgevonden van een watergang. Deze watergang liep ook door de onderzoekslocatie (het plangebied). De demping is door middel van een oriënterend bodemonderzoek onderzocht. Eén van de waarnemingen tijdens het onderzoek was dat er puin in de bodem(monsters) aanwezig was. Uit de analyseresultaten van dit bodemonderzoek is af te leiden dat er enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen van onder andere cadmium, zink en PAK. Deze resultaten zijn als 'gedateerd' beschouwd gezien het jaartal van dit onderzoek.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek zijn concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat de onderzoekslocatie of een deel ervan is verontreinigd met één of meer stoffen. De locatie kan als onverdacht voor bodemverontreiniging met één verdachte deellocatie (gedempte sloot) worden beschouwd.
Bevindingen verkennend bodemonderzoek
Uit het bodemonderzoek blijkt:
- 1. In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK's aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Ter hoogte van de gedempte sloot zijn zowel visueel als analytisch geen verontreinigingen aangetroffen.
- 2. Uit de toetsing van de analyseresultaten blijkt dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond gehalten aan PFOA en PFOS zijn gemeten. Aan de hand van de toetsing kan worden geconcludeerd dat de grond in principe voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse 'landbouw/natuur' (achtergrondwaarde), maar dat betekent niet dat ze overal kan worden toegepast. Voor deze klasse geldt voor PFAS-verbindingen in principe de bepalingsgrens als hergebruiksnorm (stand-still principe). Het is in een aantal gevallen echter wel toegestaan grond van de bodemkwaliteitsklasse 'landbouw/natuur' met lage gehalten PFAS toe te passen (tot max. de toepassingsnormen uit het tijdelijk handelingskader, de zgn. '3, 7, 3, 3-regel').
De aangetoonde gehalten aan PFOS, PFOA en overige PFAS voldoen aan toepassingsnormen voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem boven grondwaterniveau, van respectievelijk 3,0 (µg/kg ds), 7,0 (µg/kg ds) en 3,0 (µg/kg ds). Grond van de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur met gehalten PFAS, die liggen onder de toepassingsnormen genoemd in het Tijdelijk Handelingskader, mag wel opnieuw elders toegepast worden als grond die voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse 'wonen' of 'industrie'. Hierbij behoeft dan het gehalte PFAS in de ontvangende bodem niet vastgesteld te zijn.
- 3. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Deze verhoogde concentratie in het grondwater kan waarschijnlijk beschouwd worden als een verhoogde achtergrondconcentratie.
Geconstateerd wordt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw en het gebruik van één woning. Bij eventuele graafwerkzaamheden dient wel rekening gehouden te worden met de aangetroffen verontreinigingen in de bodem. Grond die tijdens graafwerkzaamheden binnen de onderzochte locatie vrijkomt, mag zonder verder onderzoek binnen de onderzoekslocatie teruggebracht worden. Het is echter niet de bedoeling dat de verontreinigde grond als aanvulling dient of wordt gemengd met schone(re) ondergrond.
5.6 Flora En Fauna
5.6.1 Beleid en wetgeving
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.
De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.
De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.
Stikstof - uitspraak Raad van State
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) mag niet als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo'n toestemming 'vooraf' mag niet (meer), aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.
Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is nodig als op voorhand met wetenschappelijke zekerheid significante effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Om daar een beeld bij te krijgen kunnen de volgende stappen doorlopen worden:
- 1. Voorfase: 10 km. Is de afstand groter dan 10 km, dan kan voor de meeste projecten geconcludeerd worden dat op voorhand geen significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes plaats vinden.
- 2. Voorfase: check effectenindicator (https://www.synbiosys.alterra.nl/ natura2000/ effectenindicatorappl.aspx).
- 3. Voortoets (1): berekenen depositie aan de hand van een het (vernieuwde) Aeuriusmodel. Is de stikstofdepositie 0,00 mol per hectare per jaar, dan kunnen negatieve effecten uitgesloten worden.
- 4. Voortoets (2): in geval de stikstofdepositie meer dan 0,00 mol per hectare per jaar is, pas het plan aan.
- 5. Voortoets (3): intern salderen. Onderzoek of er een mogelijkheid is om intern te salderen.
- 6. Voortoets (4): ecologische voortoets, passende beoordeling, mitigerende maatregelen, extern salderen en ADC-toets. Wanneer deze effecten niet kunnen worden uitgesloten kan op grond van een Passende beoordeling of middels een ADC-toets alsnog vergunning worden verleend. Dan gelden er aanvullende eisen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
5.6.2 Plangebied
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.7.1 Wet- en regelgeving
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Monumentenwet en Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Archeologienota Krimpenerwaard
Met ingang van 17 december 2016 is de Archeologienota krimpenerwaard in werking getreden. Het archeologisch beleid van de gemeente Krimpenerwaard heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het ‘gemeenschappelijke geheugen’ en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk.
Voor het archeologiebeleid van een gemeente is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een onmisbaar instrument. De archeologische verwachtingskaart geeft inzicht in de aanwezigheid èn de verwachte aanwezigheid van archeologische resten. Om de verwachtingskaart ook toepasbaar te maken op beleidsmatig niveau is deze vervolgens vertaald naar een beleidskaart.
5.7.2 Plangebied
Binnen het plangebied geldt een lage verwachtingswaarde. Het plangebied wordt op de archeologische beleidskaart aangeduid als WA-7. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 3 meter onder maaiveld en groter dan 10.000 m2. Daar is geen sprake van bij de bouw van één vrijstaande woning. Nader onderzoek naar archeologische waarden is niet nodig.
Uitsnede archeologische beleidskaart
5.8 Duurzaamheid
5.8.1 Wet- en regelgeving
Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.
Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:
- 1. Minimale isolatiewaarden (Rc-waarde) per onderdeel van de dichte uitwendige scheidingsconstructie: 4,5 m2 .K/W voor de gevel, 6,0 m2 K/W voor het dak en 3,5 m2 .K/W voor de vloer.
- 2. Een gemiddelde U-waarde van maximaal 1,65 m2 .K/w voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 m2 .K/W voor ramen, deuren en kozijnen;
- 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is de eis EPC < 0,4.
- 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en voor kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2 .
Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2 .K/W (vloer), 1,3 m2 .K/W (gevel) en 2,0 m2 .K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.
Ambitie gemeente Krimpenerwaard
De gemeente wil een duurzame ontwikkeling stimuleren door vooral in te zetten op energiebesparing. De gemeente richt zich daarbij zowel op de eigen gemeentelijke organisatie (tevens voorbeeldfunctie), als op de samenleving. De ambitie is dat in 2050 de samenleving van Krimpenerwaard fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal is.
5.8.2 Plangebied
De nieuw te bouwen woning wordt gasloos en volledig energieneutraal gebouwd (nul op de meter). Vooralsnog wordt gedacht om voorzieningen als pv - en pvt- panelen en een bodem gebonden warmtepomp toe te passen. Maar wellicht zijn er nieuwere technieken beschikbaar ten tijde dat de woning gebouwd wordt.
5.9 Verkeer En Parkeren
5.9.1 Verkeer
Met dit wijzigingsplan wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Conform de kencijfers uit CROW-publicatie 381 (Toekomstbestemdig parkeren), genereert één vrijstaande koopwoning in een niet stedelijk gebied en gelegen in 'rest bebouwde kom', 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De Kerkweg is een 30 km-weg, bestaande uit een rijbaan met aan weerszijden een fietsstrook.De Kerkweg binnen de 30km zone is een erftoegangsweg met een capaciteit van maximaal 6.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). De huidige verkeersintensiteit bedraagt ter plaatse van het plangebied 550 mtv/etmaal. Deze loopt richting Westeinde op tot 2.010 mtv/etmaal. Daarmee heeft de Kerkweg (ruim) voldoende capaciteit om de extra 8,2 mtv/etmaal af te wikkelen.
Profiel Kerkweg (bron:www.google.nl)
5.9.2 Parkeren
Zoals beschreven in paragraaf 1.2 is op 29 januari 2019 het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' vastgesteld. Dit parapluplan vervangt de wijzigingsvoorwaarde in het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', waarmee bepaald wordt dat op eigen terrein 2,2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Met dit wijzigingsplan moet voldaan worden aan de regeling uit het parapluplan.Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- als parkeernorm geldt het gemiddelde parkeerkencijfer van de CROW;
- alle kernen (in de bebouwde kom) zijn de te beschouwen als 'rest bebouwde kom';
- de hele gemeente wordt beschouwd als 'niet stedelijk'.
Conform parapluplan geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,3 (conform CROW_publicatie 381). Dit verschilt 0,1 parkeerplaats ten opzichte van de wijzigingsvoorwaarde. De benodigde parkeerplaatsen kunnen voor de voorgevel worden gerealiseerd. Daar is fysiek voldoende ruimte aanwezig.
In de regels van dit wijzigingsplan is de regeling van het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', dat voldaan moet worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), opgenomen in hoofdstuk 3.
5.10 Besluit Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht. De drempelwaarden het Besluit mer zijn:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
- c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Consequentie plangebied
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet tot zeer beperkt toe. De ontwikkeling is in haar aard en omvang zeer beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht. Uit hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de realisatie van één woning aan de Kerkweg geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
6.2 De Bestemmingen
De regels van het bestemmingsplan Dorpsgebied zijn één op één van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan. In aanvulling daarop is artikel 3 (wonen) aangevuld met de parkeerregels conform het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' en is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen: de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning wordt pas verleend nadat de bestaande opstal en bestaande voorzieningen (de paddock en aanwezige verharding) verwijderd zijn.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Haalbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Plangebied
Met onderhavig wijzigingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de eigenaar van de gronden is een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Het college zal, hiertoe gemandateerd door de raad, voor de vaststelling van het wiizigingsplan, moeten besluiten dat er geen dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Participatie
De bewoners in de directe omgeving weten dat initiatiefnemer bezig is met het plan om naast Kerkweg 104 een nieuwe woning te realiseren. Initiatiefnemer heeft direct omwonenden hierover geïnformeerd. Tot op heden zijn er geen bezwaren bekend, die zich tegen de nieuwbouw verzetten.
7.2.2 Overleg 3.1.1 Bro
Het concept wijzigingsplan is voor vooroverleg opgestuurd naar de relevante overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Van de Veiligheidsregio Hollands Midden is advies ontvangen, dat verwerkt is in de toelichting van het bestemmingsplan (in paragraaf 5.4.2). Het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het vaststellen van het wijzigingsplan. De Gasunie N.V. heeft aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben. De provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat hebben geen reactie gegeven.
7.2.3 Zienswijzen
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpwijzigingsplan vanaf 26 januari 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Te Verwijderen Voorzieningen
Bijlage 1 Te verwijderen voorzieningen
Bijlage 1 Digitale Watertoets
Bijlage 2 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 2 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Flora En Faunaonderzoek
Bijlage 4 Flora en faunaonderzoek