KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
3 Beleidskader
4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie
4.10 Cultuurhistorie
4.11 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De Griene Leane 1 in Rijs

Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 23-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Griene Leane 1 in Rijs met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPDeGrieneLeane1-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden werkactiviteit

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel (danwel bouwvlak of bestemmingsvlak) dat is of mag worden bebouwd;

1.8 bêd en brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bestaand

  1. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erfbebouwing

bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.22 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hobbymatige agrarische activiteiten

het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten;

1.25 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 kantoor

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.27 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30 graden en minder 65 graden;

1.28 maaiveld

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

1.29 onzelfstandige woonruimte

woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond, waarbij het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.30 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (gesloten) dak, zonder eigen wanden;

1.32 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.33 peil

  1. niveau van het maaiveld;
of
  1. voor zover blijkt uit de betreffende bestemmingsregeling;

1.34 perceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.35 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 prostitutiebedrijf

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;

1.37 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.38 webwinkel

een detailhandelsvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald;

1.39 woning

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark;

1.40 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;

1.41 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. een aan huis verbonden beroep of werkactiviteit zoals genoemd in bijlagen bij de regels bijlage 1;
    2. bêd en brochje;
  2. bijbehorende bouwwerken;
alsmede in beperkte mate voor:
  1. wegen en paden;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder het ophogen en maken van kaden of dijken;
  3. water;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:
  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
  2. een goede verkeerskundige inpassing;
  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
  4. een goede hydrologische inpassing;
  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub d en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub f en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m, mits:
    1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
  3. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub g en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd dan wel dat een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak;
  4. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub h en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw en/of een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 80°;
  5. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub b en toestaan dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw of een overkapping tot het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw wordt vergroot;
  6. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 120 m².

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.

In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

5.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

5.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
  1. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  5. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:
  • bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren
    2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a onder 1 van dit artikel met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid a van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van bestemmingsplan De Griene Leane 1 in Rijs van de Gemeente De Fryske Marren.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan De Griene Leane 1 in Rijs, gemeente De Fryske Marren, is een vrijstaande woning uit 1920 gesitueerd. De locatie is gelegen binnen de geldende beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017', vastgesteld op 26 september 2017. Op dit moment zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Bosgebied'. Omdat een woning niet is toegestaan binnen deze bestemming is zowel de bebouwing als het gebruik in strijd met de geldende beheersverordening. Voor het oprichten van de woning uit 1920 is geen bouwvergunning meer aanwezig in het archief van gemeente. Er is wel een vergunning van 6 oktober 1971 voor het bouwen van een bijbehorende garage/berging en er is op 20 maart 1970 een vergunning afgegeven voor het verbouwen van de woning. Hieruit kan geconcludeerd worden de woning op het perceel aan De Griene Leane 1 in Rijs legaal tot stand is gekomen, nadien is 'wegbestemd' en op dit moment onder het overgangsrecht valt. Echter kan een object niet meermaals onder het overgangsrecht worden gebracht. Het meermaals onder het overgangsrecht brengen van een object is in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Om alsnog een passende bestemming toe te kennen aan de bestaande woning aan De Griene Leane 1 is initiatiefnemer voornemens de geldende bestemming 'Bosgebied' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Middels een principeverzoek, geregistreerd onder nummer 1940167402, is het voorgenomen plan voorgelegd aan de gemeente De Fryske Marren. De gemeente De Fryske Marren heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' mits sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden waarin de bestemmingswijziging mogelijk wordt gemaakt en aangetoond wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Griene Leane 1 binnen de bebouwde kom van Rijs. Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Rijs. Rijs valt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente De Fryske Marren. Het plangebied is kadastraal bekend onder perceelnummer 311, sectie K met een oppervlakte van ca. 2.290 m².

Op de navolgende afbeelding is de ligging zowel globaal als meer in detail weergegeven.
afbeelding
Figuur 1: Globale ligging en begrenzing plangebied, plangebied rood omkaderd. (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Planologisch Regime

De geldende beheersverordening ter plaatse van het plangebied is de beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017', vastgesteld op 26 september 2017 door de gemeenteraad van de gemeente De Fryske Marren. In de regels van de beheersverordening, artikel 1.3, is aangegeven dat in het verordeningsgebied de volgende plannen van kracht zijn:
  • bestemmingsplan Buitengebied 2004 (vastgesteld op 26 april 2005, gedeeltelijk goedgekeurd op 13 december 2005 en gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State op 7 februari 2007);
  • bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2004 (vastgesteld 9 februari 2010, gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State op 20 juli 2011);
  • bestemmingsplan Buitengebied 2004, partiële herziening 2011 (vastgesteld op 25 september 2012).
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
afbeelding
Figuur 2. Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2004', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2004' is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bosgebied'. De bestaande woning binnen het plangebied is niet toegestaan binnen de bestemming 'Bosgebied' en daarom is zowel de bebouwing als het gebruik in strijd met het geldende bestemmingsplan. Echter blijkt dat voor de woning verschillende vergunningen zijn afgegeven, hieruit wordt geconcludeerd dat de woning is vergund door de gemeente, maar nooit is opgenomen in een nieuw bestemmingsplan. In eerste instantie is de woning onder overgangsrecht komen te vallen. Een object kan alleen niet meermaals onder het overgangsrecht gebracht worden. Het meermaals onder het overgangsrecht brengen van een object is in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Er dient alsnog een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden, waarin de omissie wordt hersteld en waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader die de wijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt.

1.4 Leeswijzer

Elk bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).

2 Planbeschrijving

Het plangebied is gelegen aan De Griene Leane 1 in Rijs. De Griene Leane is een zijweg van de Mientwei en betreft een halfverhard bospad. Aan de noordwestzijde van het plangebied is een melkveehouderij gevestigd en aan de zuidzijde is een openluchttheater gelegen. Verder zijn in de directe omgeving met name vrijstaande woningen gelegen.
Het plangebied is op dit moment bebouwd met één burgerwoning uit 1920. In 1970 is woning verbouwd en in 1971 is de woning verder uitgebreid met een garage/berging. In het verleden is hiervoor door de gemeente Fryske Marren een omgevingsvergunning verleend.
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de huidige situatie.
afbeelding
Figuur 3. Impressie huidige situatie plangebied. Linker afbeelding aanzicht vanaf De Griene Leane. Rechter afbeelding aanzicht De Griene Leane vanaf de Mientwei. (bron: Google Maps)
Uit correspondentie met de gemeente Fryske Marren blijkt dat de woning sinds 1991 als tweede woning in gebruik was. Vervolgens is in 1996 door de gemeente Fryske Marren ontheffing verleend voor wat betreft het gebruik van de woning aan De Griene Leane 1 op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Sindsdien wordt de woning permanent bewoond. Hieruit blijkt dat zowel de bouw als het gebruik van de woning aan De Griene Leane 1 is toegestaan door de gemeente Fryske Marren. Echter is de woning in strijd is met het geldende bestemmingsplan daarom dient er alsnog een passend planologisch-juridisch kader opgesteld te worden. Het voorgenomen plan voorziet in bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen'.

3 Beleidskader

Binnen het plangebied is één vrijstaande woning gesitueerd. Dit is in strijd met de geldende beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017', echter blijkt uit correspondentie met de gemeente De Fryske Marren dat er wel een vergunning is afgegeven voor de bouw van de woning. Het laatste formele besluit over de woning De Griene Leane 1 dateert van 28 maart 1996. Hierin heeft het college ingestemd met het gebruik van de woning voor permanente bewoning. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de woning in principe aangemerkt mag worden als een reguliere woning en dat zowel het gebruik als de bouw is toegestaan door de gemeente. Om aan te tonen dat voorliggend bestemmingsplan passend is binnen het relevante beleid wordt onderstaand alsnog kort ingegaan op de beleidskaders.
Rijksbeleid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Voorafgaand aan toetsing aan de stappen van de ladder moet allereerst gekeken worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er namelijk geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft er niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts één woning planologisch mogelijk wordt gemaakt, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Provinciale verordening
Uit de Verordening Romte Fryslân 2014, vastgesteld op 8 augustus 2018, blijkt dat De Griene Leane 1 is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Aangezien de ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied valt en niet meer dan 11 woningen bevat is een nadere toets niet noodzakelijk.
Gemeentelijk beleid
De gemeentelijke structuurvisie 'Omgevingsvisie De Fryske Marren', vastgesteld op 3 juli 2018, en in het verlengde daarvan het Strategisch Afwegingskader Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026 spreekt zich niet specifiek uit over woningbouw in Rijs. Wel wordt voor de gemeente De Fryske Marren nog een woningopgave voorzien van 93 woningen per jaar. Binnen deze opgave past het opnemen van een passende bestemming voor De Griene Leane 1.

Derhalve wordt gesteld dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen het rijks-, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid.

4 Omgevingsaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk-relevante aspecten (geluid, bodem, verkeer, etc.).

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. Het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig.
  2. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
  3. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  4. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit word(t)(en) niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Omdat met de ontwikkeling slechts sprake is van het wijzigen van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken is het Besluit MER hier niet van toepassing. Er hoeft geen (vormvrij) m.e.r. beoordelingsbesluit te worden genomen.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een reeds bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Bij een planologische functiewijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). Door de gemeente De Fryske Marren is in het verleden op de planlocatie reeds wonen toegestaan, dit is echter nog niet vastgesteld in een planologisch regime. In de tussentijd is het plangebied altijd voor wonen in gebruik geweest. Omdat met het voorgenomen plan geen nieuwe woningen worden gerealiseerd blijft de bodem ongemoeid en is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er bodemverontreiniging aanwezig is. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. verzorgingstehuizen;
    2. psychiatrische inrichtingen;
    3. medische centra;
    4. poliklinieken;
    5. medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Omdat binnen het plangebied in het verleden reeds een woning is toegestaan, wordt er ten opzichte van de oorspronkelijke situatie geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Rijs, De locatie ligt op ca. 85 m uit de as van de Mientwei. Dit is, ter plaatse van het plangebied, een 30 km/u-weg zonder geluidzone. Wegen op woonerven en 30 km/u-wegen hebben geen geluidzone. Tevens ligt de planlocatie niet binnen de onderzoekzone van een spoorweg. Daarmee is een akoestisch onderzoek niet vereist. De geluidbelasting door wegverkeer wordt niet getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De woning aan De Griene Leane 1 is achter de woningen grenzend aan de Mientwei gelegen. Daarbij hebben deze woningen een afschermde werking voor geluid vanwege wegverkeer op de Mientwei. Daarnaast is er een een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, zie toelichting paragraaf 4.5 Er is onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving van een nieuw te bestemmen woning aan de Griene Leane 1 te Rijs t.g.v. de Teatertún en een agrarisch bedrijf. Bepaald moet worden of bij de woning een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en of het agrarisch bedrijf cq de Teatertún niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het aspect geluid geen belemmering vormt.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 14.09 μg/m³ PM10, 7.56 μg/m³ PM2,5 en 9,58 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden en wordt voldaan aan de door de WHO (wereldgezondheidsorganisatie) en GGD bepaalde advieswaarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Spuitzones
Bij de teelt van gewassen moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. Er is echter reden tot redelijke afwijking van de richtafstand. Zoals blijkt uit de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:1179) van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State kan afscherming van het woonerf door middel van een heg eventuele resten van de gewasbeschermingsmiddelen tegenhouden.
Daarnaast moet hierbij de kanttekening gemaakt worden dat deze zone van 50 m uitgaat van de toepassing van bestrijdingsmiddelen zonder enige vorm van driftreductie. Sinds 1 januari 2017 is het op grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 37,5 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
Enkhuizerlaan 8
Op het perceel Enkhuizerlaan 8 is een openlucht theater, de Teatertún gesitueerd. Voor de beoogde ontwikkeling binnen de plangrens spelen daarmee twee aspecten. Is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en wordt de Teatertún gehinderd in zijn bedrijfsvoering indien een woonbestemming wordt opgenomen. Met het voorgenomen plan wordt een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk gemaakt, hierdoor dient de Teatertún in de huidige situatie reeds rekening te houden met de woning binnen de plangrens. Daarnaast zijn er op dit moment meerdere woningen op een kortere afstand ten opzichte van de Teatertún gelegen waardoor de Teatertún al rekening moet houden met verschillende gevoelige objecten. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling er niet toe zal leiden dat de Teatertún extra gehinderd wordt in zijn bedrijfsvoering. Verder zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat omdat met de beoogde ontwikkeling een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
Mientwei 17
Ten behoeve van het agrarisch bedrijf aan de Mientwei 17 is een akoestisch onderzoek industrielawaai (Adviesbureau van der Boom, nr. 20-026r2-agr, d.d. 2 oktober 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) uitgevoerd. Gebruik is gemaakt van het akoestische onderzoek van dBAdviesburo de
Burgumer Akoesticus uit 2014 (notitie) om de geluidbelasting t.g.v. het agrarische bedrijf te bepalen.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8). In onderhavig
akoestisch onderzoek wordt onderzocht of aan de eisen uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Daartoe worden de activiteiten van het
bedrijf gemodelleerd en de geluidbelasting op de omgeving berekend en getoetst aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het agrarische bedrijf bedraagt in immissiepunt 3 – Griene Leane 1 - hooguit 47 dB(A) overdag, 49 dB(A) in de avond en 25 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de grenswaarden in de avond met 4 dB(A) overschreden.
De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. het agrarisch bedrijf liggen op woning Griene Leane 1 (punten 3 en 5) in de dag niet hoger dan 62 dB(A) in de avond op 63 dB(A) en in de nacht op 44 dB(A); daarmee blijven de niveaus onder de
grenswaarden.
Conclusie ruimtelijke toets: de geluidbelasting t.g.v. het agrarische bedrijf ligt alleen in de avond 4 dB(A) hoger dan de grenswaarden. De nieuw
gemodelleerde afscherming (grondwal) is niet hoog genoeg om de geluidbelasting op 5 m hoogte (toetshoogte in de avond en nacht) voldoende
te reduceren.
Uit een berekening van de geluidwering van de woning blijkt dat het binnenniveau in de woning– uitgaande van de berekende geluidbelasting -
(met marge) aan de wettelijke eisen kan voldoen. Daarmee is een goed woonen leefklimaat zonder extra voorzieningen gewaarborgd. Het bedrijf zal – met maatwerkvoorschriften – niet worden beperkt in haar geluidruimte.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat er met het voorgenomen plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijven worden niet gehinderd in hun bedrijfsvoering indien een woonbestemming wordt opgenomen. Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, het transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van bevolking in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bevolking die a) in dat gebied reeds aanwezig is, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten is en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van bevolking in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van een reeds bestaande woning binnen het plangebied. Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
afbeelding
Figuur 5. Uitsnede risicokaart (globale ligging plangebied: zwart omkaderd, bron: risicokaart.nl)
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoorUit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn camping 'De Bosrand' en de camping 'De Vossenhoek' gelegen. Op de campings is een propaangastank aanwezig met een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. De propaantanks vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Hiermee is geen verantwoording van het risico vereist.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en dat het plan in dit kader uitvoerbaar is.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.7.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.7.2 Provinciaal waterbeleid

In het Vierde Waterhuishoudingsplan (WHP 4) van de Provinsje Fryslân staat vermeld hoe de provincie vorm wil geven aan het waterbeheer in de periode 2016- 2021. In het Waterbeheerplan 2016 - 2021 ‘En wat doen me morgen met water?’ (WBP) van Wetterskip Fryslân staat vermeld hoe het waterschap vorm wil geven aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. In het WHP 4 staan doelen die de Provinsje Fryslân in de planperiode wil bereiken. De drie thema’s waterveiligheid, voldoende water en schoon water vormen de basis voor het waterbeheer in Fryslân.

4.7.3 Watertoets

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Er is op 27 januari 2020 de digitale watertoets doorlopen voor onderhavig bestemmingsplan. Het voorgenomen plan betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van een bestaande woning binnen het plangebied.
Watercompensatie
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor de planlocatie geldt een vastgestelde vrijstellingsnorm van 200 m². Indien het verhard oppervlak meer toeneemt dan de geldende norm, dan moet de toename gecompenseerd worden. Met voorliggend bestemmingsplan vinden er geen uitbreidingen plaats met een toename van meer dan 200 m², watercompensatie is daarom niet nodig.
Waterafover
De afvoer van afval- en hemelwater blijft gelijk aan de bestaande situatie. Verder vinden er geen ingrepen in de bodem plaats, waardoor het uitgesloten is dat het watersysteem op enige wijze beïnvloed wordt
Conclusie
Gelet op het feit dat onderhavig bestemmingsplan uitsluitend is gericht op het wijzigen van de geldende bestemming is de uitkomst van de watertoets: ‘geen waterschapsbelang'. Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NNN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN en GN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Omdat er geen sprake is van aanpassingen aan de bestaande bebouwing, het bestaande gebruik en de afstand tussen de planlocatie en beschermde natuurgebieden ca. 2,0 km bedraagt kan met zekerheid worden aangenomen dat er geen negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden en soorten optreden ten gevolge van het initiatief.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.9 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de FAMKE.
afbeelding
Figuur 6. Uitsnede Friese Archeologische Monumentenkaart, links IJzertijd - Middeleeuwen en rechts Steentijd - Bronstijd
Op grond van de archeologische advieskaart voor de perioden 'IJzertijd - Middeleeuwen' adviseert de provincie 'karterend onderzoek 3'. Dit wordt pas geadviseerd bij grondroerende werkzaamheden voor oppervlakken van meer dan 5.000 m². Voor de periode 'Steentijd - Bronstijd' geldt hetzelfde advies voor oppervlakten groter dan 5.000 m².
Het oppervlak van het plangebied is kleiner dan 5.000 m², derhalve kan worden afgezien van archeologischonderzoek. Bovendien betreft het voorgenomen plan de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Omdat met het voorgenomen plan geen nieuwe woningen worden gerealiseerd blijft de bodem ongemoeid. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Voor het inventariseren van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK). Op deze kaart staan alle elementen en structuren die het ontstaan, het gebruik en de inrichting van het landschap weerspiegelen. In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit blijkt uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de provincie Fryslan.
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.11 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.11.1 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeenteraad van de Fryske Marren heeft op 23 februari 2018 de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren vastgesteld. Met de nota wordt de vraag en het aanbod van parkeerplaatsen (in de openbare ruimte) bij ontwikkelingen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en worden parkeerproblemen voorkomen. De planlocatie behoort tot de categorie 'koop, vrijstaand' en 'bebouwde kom'.
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan wordt een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Uitgaande van de parkeernorm conform de Nota beleidsregels parkeren van de gemeente De Fryske Marren, bestaat de parkeerbehoefte voor één woning uit 3 parkeerplaatsen, zie onderstaand tabel. Op dit moment worden de parkeerplaatsen al voorzien op eigen terrein. In de toekomstige situatie zullen de 3 bestaande parkeerplaatsen behouden blijven, hiermee wordt er voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Derhalve wordt er geconcludeerd dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Gebied
Aantal woningen
Norm per woning
Aantal parkeerplaatsen
Koop, vrijstaand
Bebouwde kom
1
2,3
2,3
Totaal
1
2,3
2,3

4.11.2 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen van wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Op dit moment is op het perceel aan De Griene Leane 1 één vrijstaande woning gesitueerd, zie toelichting hoofdstuk 2. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van maximaal 9 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van de categorie 'rest bebouwde kom', 'weinig stedelijk' en 'koop, huis, vrijstaand' conform de CROW-normering (zie onderstaande tabel). Met het voorgenomen plan zal het aantal woningen binnen de plangrens niet toenemen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming 'Bosgebied' naar de bestemming 'Wonen' om een bestaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Hierdoor zal in de toekomstige situatie het aantal verkeersbewegingen gelijk blijven aan de bestaande situatie, namelijk maximaal 9 verkeersbewegingen per etmaal. Derhalve wordt er geconcludeerd dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Programma
Aantal woningen
Gemiddelde verkeersgeneratie per woning
Totale verkeers-generatie
Koop, huis, vrijstaand
1
7,8 - 8,6
7,8 - 8,6
Totaal
1
-
7,8 - 8,6

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch-bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruikgemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Bij het opstellen van de regels is aangesloten op de methodiek van de gemeente Fryske Marren. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor woningen al dan niet in combinatie met een ruimte voor een aan huis verbonden beroep of werkactiviteit.
Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m². Verder geldt een goothoogte van 4 m.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekendgemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemers hebben met alle direct aangrenzende woningeigenaren en belanghebbende gesproken en aan hen de plannen voorgelegd. Het voorgenomen plan is postitief ontvangen.

6.2.2 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. De resultaten van deze zienswijzenperiode zullen in deze paragraaf worden samengevat en er zal worden aangeven hoe hiermee om wordt gegaan in het bestemmingsplan.