Idskenhuizen - Lytse Buorren
Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren
Ontwerp op 29-11-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Idskenhuizen - Lytse Buorren met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPIDS23LYTSEBUORWB-ON01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden werkactiviteit:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;
1.6 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd . Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een
afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.8 bêd en brochje:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.10 bebouwingspercentage:
een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd(e) gebouw of overkapping, dat / die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.26 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 horecabedrijf:
een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;
1.29 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.30 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.31 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.32 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
- het NAP -0,52 m;
1.33 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.34 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.36 vrijstaand/op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
1.37 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.38 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat;
1.39 zorgwoning:
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- b. paden;
- c. sloten, bermen en beplanting;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. extensieve dagrecreatie, uitsluitend in de vorm van picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- f. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. paden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. sloten, bermen en beplanting;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water;
met de daarbij behorende:
- i. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een dorpshaven, al dan niet in combinatie met een vissteiger ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dorpshaven';
- b. waterlopen en waterpartijen;
- c. oevers, bermen en beplanting;
met daaraan ondergeschikt:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. andere bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en walbeschoeiingen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, met inbegrip van een zorgwoning ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning', al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden werkactiviteit;
- 2. bêd & brochje;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. waterlopen en waterpartijen, met inbegrip van insteekhavens, ter plaatse van de aanduiding 'water';
met daaraan ondergeschikt:
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis niet meer dan 150 m² bedraagt;
- 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het bepaalde in lid 6.2.1 sub e in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 6.2.1 sub f in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits:
- 1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
- d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
- e. het bepaalde in lid 6.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- f. het bepaalde in lid 6.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- g. het bepaalde in lid 6.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- h. het bepaalde in lid 6.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan één zorgwoning;
- b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden werkactiviteit;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
- 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
- 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
- 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
- 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
- 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
- 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
- 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
- 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
- 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
- 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
8.2 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
9.2 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van gronden en bouwwerken in het plangebied is alleen toegestaan indien deze landschappelijk worden ingepast, met dien verstande dat:
- a. de bomenstructuur wordt gehandhaafd dan wel aangeplant overeenkomstig de uitgangspunten uit het schetsontwerp (bijlage 1 bij de toelichting) en duurzaam in stand wordt gehouden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
- e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
- b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanIdskenhuizen - Lytse Buorren
van de gemeente De Fryske Marren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om drie woningen en een openbaar toegankelijke dorpshaven te realiseren ten noorden van het dorp Idskenhuizen in de gemeente De Fryske Marren. Daarnaast wil initiatiefnemer bij de haven een vissteiger realiseren. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.
De ontwikkeling van woningen en een dorpshaven is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Butengebied Noord - 2017. De planlocatie heeft op dit moment de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan en het plangebied bevat daarnaast geen bouwmogelijkheden om gebouwen op te richten. Ook de dorpshaven is niet mogelijk onder de huidige bestemming. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld wordt. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
In figuur 1.1 is te zien dat het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de dorpskern Idskenhuizen in de gemeente De Fryske Marren. Het plangebied is kadastraal bekend als Langweer, sectie P, nummer 238. Het perceel is ontsloten door de Lytse Buorren. De noordzijde van het plangebied sluit aan op het buitengebied met agrarische percelen en een voormalige boerderij. Aan de oostkant van het plangebied zijn woningen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich een jachthaven, zeil- en surfschool en het centrum van Idskenhuizen. Aan de westzijde van het plangebied liggen agrarische percelen en het Idskenhuistermeer. Het plangebied is omringd door water.
Figuur 1.1. Ligging van het plangbied (Bron: Pdok.nl)
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Butengebied Noord - 2017, dat is vastgesteld op 28 juni 2017 door de gemeente De Fryske Marren. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Pdok.nl/ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Het plangebied heeft verder geen aanvullende aanduidingen of dubbelbestemmingen.
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn primair bestemd voor agrarische cultuurgrond en grondgebonden agrarische bedrijven, met uitzondering van houtteelt. Binnen deze bestemming zijn daarbij behorende gebouwen, parkeer-, infrastructurele-, en dagrecreatieve voorzieningen toegestaan. Ook zijn vis- en aanlegplaatsen mogelijk binnen de huidige bestemming. Reguliere grondgebonden woningen zijn binnen deze bestemming niet mogelijk. Daarnaast dienen gebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak te worden gebouwd. In het plangebied is geen bouwvlak aanwezig. Als laatste past een dorpshaven niet binnen de bovengenoemde omschrijving van de agrarische bestemming.
Omdat het plan niet binnen de huidige planologische regeling kan worden gerealiseerd, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het agrarische perceel aan de Lytse Buorren in Idskenhhuizen. De opbouw van deze toelichting is als volgt:
- na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
- in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
- een toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
- hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
- tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het dorp Idskenhuizen, omringd door de Jiskenhúster Feart. Idskenhuizen heeft ongeveer 480 inwoners en ligt ten westen van Sint Nicolaasga, midden in het Friese merengebied. Kenmerkend voor Idskenhuizen zijn de weidse vergezichten en de mogelijkheden voor watersport.
De zuidwestkant van het plangebied wordt gekenmerkt door woonfuncties en recreatie (jachthaven en zeil- en surfschool). Aan de noordzijde van het plangebied domineert de agrarische functie. Door de ligging van het plangebied aan de rand van het dorp is er veel openheid en ruimte. De gronden liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Verordening Romte (2014) van de provincie Fryslân. Het plangebied heeft een agrarische bestemming, maar is door de vorm en omvang ongeschikt voor agrarisch gebruik. Op dit moment zijn de gronden onbebouwd en in gebruik als grasland en hondenuitlaatgebied. Er is een gedoogsituatie wat betreft aanlegplaatsen aan de oostkant van het plangebied. De oude opvaart is deels dichtgeslibd. Daarnaast staat er nog een oude, in verval zijnde, stal. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (Bron:
2.2 Voorgenomen Initiatief
In samenspraak met de gemeente en met inbreng van Plaatselijk Belang Idskenhuizen ligt er nu het initiatief om drie vrijstaande woningen, een openbaar toegankelijke dorpshaven en een vissteiger te realiseren aan de noordkant van het dorp Idskenhuizen. Het water krijgt een prominente plek in het plangebied; aan de zuidzijde wordt de Jiskenhûsterfeart verbreed richting de dorpshaven en er wordt een nieuwe sloot aangelegd tussen de meest westelijke woning en het agrarische gebied. Hier wordt op termijn mogelijk een doorgang naar de vaart gerealiseerd, maar de oever blijft voorlopig intact.
Het plangebied zal worden ontsloten via de Lytse Buorren. In figuur 2.2 is het voorgestelde ontwerp voor het plangebied afgebeeld. In bijlage 1 is de volledige plattegrond te vinden.
Zoals te zien is in figuur 2.2 zijn de woningen gepositioneerd aan de zuidoostkant van het plangebied. De dorpshaven en de eventuele vissteiger komen aan de noordoostkant van het plangebied. De oever aan de zuidzijde van de westelijke woning blijft intact. Wanneer er werkzaamheden bij de zuidelijke oever plaatsvinden zal er nader onderzoek naar de waterspitsmuis worden uitgevoerd. Hier wordt in paragraaf 4.8 verder op ingegaan.
Er is voor gekozen om het westelijke deel van het plangebied niet te bebouwen en de bestemming 'Agrarisch' te behouden. Aan de agrarische bestemming worden natuurwaarden toegevoegd om het behoud van openheid en onderhoud te borgen.
Er is onderzocht of het mogelijk is om het westelijk deel van het eiland publiek toegankelijk te maken. Dit deel is echter bedoeld voor natuurontwikkeling (kruidenvrij grasland) en is bedoeld voor de gewenste bescherming van aanwezige biotopen/ ecologische zones langs de oevers. Het publiek belang van de ontwikkeling is behartigd door het realiseren van een dorpshaven en het gebied tot halverwege de kavel publiek toegankelijk te maken. Binnen de waterbestemming wordt de mogelijkheid voor recreatieve activiteiten wegens de dorpshaven geboden.
Bovenstaande inrichting van het plangebied is gekozen om een geleidelijke overgang naar het landelijk gebied te creëren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de groene en open uitstraling van het gebied en door de bebouwing te clusteren aan de zuidoostkant van het plangebied.
Figuur 2.2 Schetsontwerp (Bron: Adema Architecten)
Voor de woningen wordt aangesloten op de bestaande woonfuncties nabij het plangebied en de regels van het bestemmingsplan Idskenhuizen 2017 (2019). In dit geval woningen met één laag met kap en een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 en 11 meter. De woningen zullen in de bouwvlakken gebouwd worden.
Van de drie woningen zal de middelste woning gaan fungeren als zorgwoning. Er is sprake van het concept 'verzorgd wonen'. Er wordt een woning gerealiseerd die extern en intern toegankelijk is voor mensen met een fysieke en/of verstandelijke beperking en gelegen is in de directe nabijheid van 24- uurs zorg en diensten. Er kan zelfstandig in de zorgwoning worden gewoond, waarbij de initiatiefnemer in eerste instantie de eerstelijnszorg op zich neemt. Binnen de bestemming bestaat voor de zorgwoning ook de mogelijkheid deze als reguliere woning te gebruiken. In figuur 2.3 en 2.4 is een impressie van de woningen weergegeven.
Figuur 2.3 Impressie woningen vanuit noordwestelijke richting (Bron: Adema Architecten)
Figuur 2.4 Impressie woningen vanuit noordoostelijke richting (Bron: Adema Architecten)
Een doel van de initiatiefnemer is het verhogen van de belevingswaarde, zowel voor het dorp als de omgeving. Doordat het plangebied nu slechts passief wordt gebruikt is er sprake van verloedering. Dit kan worden tegengegaan door het terrein een nieuwe bestemming te geven en een herinrichting van het gebied mogelijk te maken. Daarnaast zal de gebruikswaarde van het gebied toenemen omdat er kwalitatieve ruimte en voorzieningen worden gerealiseerd die openbaar toegankelijk zullen zijn.
Met de invulling van het plangebied krijgt de noordrand van Idskenhuizen ruimtelijk en landschappelijk een opwaardering en wordt door de realisatie van een dorpshaven ook een maatschappelijke meerwaarde bereikt. In paragraaf 2.3 en 2.4 wordt verder ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijk inpassing.
2.3 Ruimtelijke Kwaliteit
De voorgenomen woningen sluiten functioneel goed aan op de directe omgeving. Doordat het plangebied is omringd door water zijn de gronden ruimtelijk gezien onderdeel van het dorp, waardoor het een logische keuze is om op deze locatie woningbouw te realiseren. Er ontstaat een afronding van het dorp tussen de Jiskenhúster Feart en het landelijk gebied. Daarnaast is het wenselijk om de noordelijke dorpsrand van Idskenhuizen op te waarderen door de kwaliteit en het aanzicht vanaf de Troelstraweg te verbeteren. Ook is het wenselijk om een zorgvuldige overgang te creëren naar het landelijk gebied. Dit is mogelijk door het gebruik van groen en een zorgvuldige positionering van de nieuw te realiseren woningen. Er ontstaat een nieuwe afronding van het dorp Idskenhuizen door in het plangebied woningen te realiseren die met de gevels gericht zijn naar het noorden en het zuiden.
Ook door het westelijke deel van het plangebied te bestemmen als 'Agrarisch' wordt aangesloten op de rest van de percelen die het dorp omringen. Zowel ten oosten als zuiden van het plangebied is sprake van woningen. Dit is een functie die goed past in een dorpskern. Ook de vorm van de woningen, bestaande uit één bouwlaag met kap, sluit aan bij de omgeving. Het overgrote deel van de woningen in de omgeving heeft deze bouwvorm.
Er zal een nieuwe, groene dorpsrand worden gerealiseerd afgestemd op de verhoudingen en schaal van het dorp Idskenhuizen. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt hiermee verbeterd. Figuur 2.5, 2.6 en 2.7 geven een impressie van de nieuwe dorpsrand en de positionering van de woningen en de entree van de dorpshaven.
Figuur 2.5 Impressie planvoornemen 1 (Bron: Adema Architecten)
Figuur 2.6 Impressie Planvoornemen 2 (Bron: Adema Architecten)
Figuur 2.7 Impressie entree dorpshaven (Bron: Adema Architecten)
2.4 Landschappelijke Inpassing
Het plangebied bestaat uit een perceel met een agrarische bestemming aan de Lytse Buorren in Idskenhuizen en is begrensd door de Jiskenhúster Feart. In het plangebied staan diverse bomen, waaronder solitaire wilgen langs de noordelijke oever en een bomenrij op bijna de gehele zuidelijke oever. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de bebouwde kom van Idskenhuizen, evenals agrarisch gebied, doorspekt met sloten, bomenrijen, bosschages en bossen. De vegetatiestructuur in het plangebied bestaat voornamelijk uit grassen met hier doorheen soorten als ridderzuring, braam, paardenbloem en hondsdraf. Ondanks de verschillende vegetaties en bomen in het plangebied en de bebouwde kom van Idskenhuizen aan de zuidkant, is de omgeving open en zijn er verschillende doorkijken naar het landelijk gebied. De Jiskenhúster Feart draagt bij aan deze open en weidse uitstraling.
Het plangebied ligt op de scheiding van twee landschappen, het stuwwallandschap en het merengebied. In de voorlaatste ijstijd zijn de contouren van het huidige zuidwest- Fryslân gevormd, toen kilometersdikke gletsjers bulten modder en steen voor zich uitduwden. Vanuit Scandinavië trok een enorme ijskap over Noord- en Midden-Nederland die het Gaasterlandse stuwwallandschap vorm gaf. Gaasterland heeft een kleinschalig, half-open landschap. Het zijn vooral de afwisselingen in hoogte, in open en besloten, in land en water, in bos en weide die Gaasterland zijn bijzondere charme geven.
In het laaggelegen, open en weidse gebied met veel meren, richting het noordwesten vanaf het plangebied, ligt het merengebied. In het verleden was dit gebied bedekt met een meters dik en sompig pakket veen. Door sloten aan te leggen, stroomde het water uit het veen. De bovenlaag droogde op en zo konden rond het jaar 1000 de eerste boeren in het veengebied wonen en werken.
De grote schaalverschillen van het hoger liggende besloten stuwwallandschap van Gaasterland met de vlakke openheid van het veenweidelandschap geven. zuidwest-Friesland een bijzonder karakter. Doordat het plangebied nabij de scheiding van de twee landschappen ligt, zijn er in de omgeving verschillende kernkwaliteiten:
- Er is een schaalcontrast van zeer open naar besloten landschap;
- Er is sprake van middeleeuwse verkaveling, waterlopen en meren;
- In de omgeving is reliëf in de vorm van stuwwallen en terpen;
- Het lage, zeer open landschap wordt gekenmerkt door meren en verspreide bebouwing, waarvan een deel op terpen.
In het plangebied is sprake van de kenmerken van het merengebied. Voor de landschappelijke inpassing wordt daarom niet gekozen voor een stevige groene omzoming richting het landelijk gebied. In de rest van deze paragraaf worden de keuzes naar aanleiding van bovenstaande landschappelijk kenmerken uitgewerkt.
Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zullen geen bomen worden gekapt. Ook blijft de huidige groene omzoming intact, passend bij het landelijk gebied en de overgangspositie die het plangebied heeft tussen de bebouwing en het omringende landelijk gebied en de overgang van het merengebied naar het stuwwallandschap.
Zoals te zien is in figuur 2.8 en 2.9 zullen de woningen worden omringd door bomen. Hier worden inheemse soorten aangeplant die passen bij de grondslag van de 1e of 2e categorie. In de laan langs de vaart worden de bestaande soorten waterwilg en berk aangevuld met es en knotwilg. De houtopstand langs de zuidvaart blijft bestaan (hier staan nu waterwilg, berk, els en es). Ook wordt er een solitaire boom in het weiland geplant, dit wordt een treurwilg of eik.
Daarnaast zullen er bomen en struiken geschikt bij de huidige soorten worden geplant in het midden van het plangebied. De laan langs het weiland/ sloot zal volledig worden ingevuld met knotwilgen, onregelmatig in onderlinge afstand. Hiermee ontstaat een natuurlijke scheiding tussen de bebouwing en de westkant van het plangebied. Het westelijke deel van het plangebied behoudt namelijk een agrarische bestemming. Hiermee wordt een duidelijke overgang naar het landelijke gebied gecreëerd. Dit refereert opnieuw naar het schaalcontrast tussen het merengebied en het stuwwallandschap. De woningen worden ruim opgezet en de gronden blijven grotendeels onbebouwd. Het beplantingsplan wordt nog nader gedetailleerd bij het woonrijp maken van het plan (afstemmen op riolering/ nutsstrook).
Aan de noordkant van het plangebied worden extra bomen geplant, zodat er een nieuwe groene dorpsrand ontstaat. Op deze manier wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap zoals omschreven in Grutsk op 'e Romte. Hier wordt in paragraaf 3.2.3 verder op ingegaan. Ook wordt er een groene corridor voor marterachtigen gerealiseerd in het plangebied. Hier wordt in paragraaf 4.8 verder op ingegaan.
Figuur 2.8 Impressie inpassing woningen vanaf de noordkant (Bron: Adema Architecten)
Figuur 2.9 Impressie inpassing woningen vanaf het dorp (Bron Adema Architecten)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:
- 1. De bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
- 2. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
- 3. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- 4. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- 5. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld met een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlange 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Door de ontwikkeling in Idskenhuizen wordt invulling gegeven aan de vierde opgave van de NOVI: steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. De omgevingsvergunning raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk project dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Met dit project worden drie nieuwe vrijstaande woningen in combinatie met een dorpshaven ontwikkeld direct tegen het bestaand bebouwd gebied aan. Op basis van jurisprudentie is de ontwikkeling van drie woningen geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Hier is pas sprake van bij de ontwikkeling van minimaal elf woningen. Daarom is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
Conclusie
Het voornemen is niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - de romte diele
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes
- 1. zuinig ruimtegebruik;
- 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
- 3. koppelen van ambities;
- 4. gezondheid en veilig;
Samenwerkingsprincipes
- 1. rolbewust;
- 2. decentraal wat kan;
- 3. ja, mits;
- 4. aansluiting zoeken;
- 5. sturen op proces, ruimer op inhoud.
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
- 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
- 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
- 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
- 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de eerste twee inhoudelijke principes van de Omgevingsvisie van de Provincie. Ondanks dat het plangebied niet binnenstedelijk is wordt er zuinig met de ruimte omgegaan. Het plangebied sluit aan bij het binnenstedelijk gebied en zorgt voor een afronding van de noordkant van het dorp Idskenhuizen. Er is sprake van een aanvulling op de ruimtelijke kwaliteit (2.3) Bovendien is er in het dorp Idskenhuizen weinig ruimte voor binnenstedelijke ontwikkelingen zoals de realisatie van vrijstaande woningen. Daarnaast is er een link met de eerste opgave van de provincie Fryslân: Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar. Ook in Idskenhuizen is het van belang dat er in de woningbouwbehoefte wordt voorzien. Verder zal de gebruikswaarde van het gebied toenemen omdat er een dorpshaven wordt gerealiseerd die openbaar toegankelijk zal zijn.
In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt verder ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Voor de voorgenomen ontwikkeling is hier invulling aan gegeven door het realiseren van een groene corridor voor marterachtigen in het plangebied. Hier wordt in paragraaf 4.8 verder op ingegaan.
3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De volgende artikelen uit de Verordening Romte zijn van belang:
Artikel 1.1.1
In dit artikel wordt aangegeven dat er in principe geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden zijn voor nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied. Hierin wordt als mogelijke afwijking gegeven dat in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Lytse Buorren in Idskenhuizen valt volgens de Verordening Romte buiten bestaand stedelijk gebied. Maar sluit aan op de bestaande bebouwing van het dorp Idskenhuizen. Hierdoor is de woningebouwontwikkeling in lijn met artikel 1.1.1.
Artikel 1.3.1
In dit artikel wordt aangegeven dat een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster kan worden toegestaan onder voorwaarde dat de nieuwe stedelijke functie leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster en geen afbreuk doet aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en bij woningbouw per lint of cluster één of enkele woningen worden toegevoegd, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m². Ook wordt nog verwezen naar artikel 3.1.1 waarin wordt gesteld dat een plan binnen de woningbouwafspraken moet vallen.
De woningbouw in Idskenhuizen betreft de realisatie van vrijstaande woningen op een eiland dat ligt tussen de kern Idskenhuizen, die gekenmerkt wordt door dichte bebouwing, en het buitengebied dat gekenmerkt wordt door verspreide bebouwing. De drie woningen zijn vrijstaand en qua bebouwingsdichtheid vormen ze een tussenvorm tussen geclusterd en verspreid.Daarmee vormt het eiland en de inrichting daarvan een goede overgang tussen het dorp en het buitengebied. De oppervlakte van de woningen is begrensd op 180 m2 per woning en van de bijgebouwen op 70 m2 per woning. Daarmee blijft men onder de drempelwaarde van 300 m2 per woning. Op de toetsing aan artikel 3.1.1. wordt verderop in deze paragraaf ingegaan.
Artikel 2.1.1
Dit artikel gaat over de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke projecten. Hierin wordt het belang van een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omschreven voor uitbreidingslocaties of ontwikkelingen in het landelijk gebied. Omdat er sprake is van een uitbreidingslocatie is de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijk inpassing van de voorgenomen ontwikkeling uitgewerkt in paragraaf 2.3 en 2.4. Hierin is aangetoond dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling en de realisatie van de dorpshaven een passende afronding van de dorpsrand vormt.
Artikel 2.3.1
Bovenstaand artikel gaat over het principe zorgvuldig ruimtegebruik. Bij zorgvuldig ruimtegebruik is het van belang dat plannen buiten bestaand stedelijk gebied invulling geven aan dit principe. Uit een motivering moet blijken dat de beoogde functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. De realisatie van drie vrijstaande woningen is in de relatief kleine dorpskern Idskenhuizen niet mogelijk. Ook is het voor de dorpshaven noodzakelijk om voldoende ruimte te hebben. Daarnaast moet er de mogelijkheid zijn om de dorpshaven met de boot te kunnen bereiken, hiervoor zijn bestaande watergangen nodig. Door aan te sluiten op de stedenbouwkundige structuur van het dorp en de bestaande watergangen te volgen vindt afronding van het dorp plaats. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 2.3.1.
Artikel 3.1.1
Dit artikel van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Het planvoornemen aan de Lytse Buorren is niet opgenomen in het woonplan. Het is mogelijk om van dit artikel af te wijken als het woningbouwproject niet meer dan drie woningen bevat. De wens om drie vrijstaande woningen te realiseren en de mogelijkheid om de dorpsrand te versterken, maakt een uitbreidingslocatie voor woningbouw in het dorp Idskenhuizen een gemotiveerde keuze.
Naast bovengenoemde artikelen uit de Verordening Romte heeft de provincie Fryslân aangegeven dat de dorpshaven op de beoogde locatie mogelijk is en past binnen de regels van de Verordening Romte. Als aandachtspunten worden meegegeven dat de verantwoording van de woningaantallen moet worden opgenomen en de positionering van de zorgwoning meegegeven zodat de drie woningen gezamenlijk een afgerond geheel worden.
Het plan is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Fryske Marren 2019 tot 2026. Binnen het Uitvoeringsprogramma Woningbouw is een aantal woningen opgenomen voor particuliere initiatieven. Deze 3 woningen in Idskenhuizen vallen onder de kleinere initiatieven en kunnen ten laste van de reservering worden opgenomen.
Omgevingsverordening Fryslân 2022
Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk op het gebied van stedelijke functies waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.
3.2.3 Grutsk op é Romte
In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.
Gaasterlân
Het plangebied is onderdeel van het Gaasterlân. De gaasten bestaan grotendeels uit keileemruggen en dekzand. De keileemruggen zijn in de laatste ijstijd door zandverstuivingen afgevlakt en het centrale deel tussen de ruggen is opgevuld met dekzand. De oude boerderijplaatsen liggen op de smalle hogere ruggen als linten en op de bredere ruggen verspreid. De bewoning heeft zich ontwikkeld tot wat we Friese es- en gaastdorpen noemen. Deze dorpen kennen lintbebouwing op de smalle ruggen en meer verspreide bebouwing of onregelmatiger linten op bredere ruggen. Hier en daar zijn karakteristieken te herkennen die doen denken aan Drentse esdorpen, zoals de bebouwing aan de rand van de es en enkele brinkachtige ruimtes.
Voor Gaasterlân gelden verschillende provinciale belangen. Hieronder worden de provinciale belangen relevant voor het plangebied besproken.
- Friese es- en gaastdorpen met meer verspreide bebouwing of onregelmatiger linten op bredere ruggen, waaronder de esachtige structuren en essen of gaasten bij Oudemirdum, Sondel, Bakhuizen en Hemelum.
In het plan wordt rekening gehouden met de kenmerken van de Friese es- en gasstdorpen. De woningen in het plangebied zijn verspreid en onregelmatig gepositioneerd. Dit is passend bij de huidige bebouwings- en landschappelijke structuur van Idskenhuizen.
Het zichtbaar en beleefbaar houden en het versterken van de kenmerkende bebouwingspatronen, afwisseling in maat en schaal, het reliëf en de open ruimtes in en rond de dorpen. wordt hiermee geborgd.
- Het patroon van verschillende typen vaarten, waarvan de houtvaarten hier een specifiek type zijn.
Het is van provinciaal belang dat de aanwezige vaarten behouden blijven en indien nodig een nieuwe functie krijgen. Beleefbaarheid en bevaarbaarheid zijn hierbij aandachtspunten. Het is belangrijk het beloop van de vaarten zoveel mogelijk te respecteren. Het is wenselijk om oorspronkelijke eigenschappen herkenbaar te houden en als basis te gebruiken bij mogelijke, nieuwe ontwikkelingen. De Jiskenhúster Feart blijft behouden en krijgt door de realisatie van de dorpshaven een functie als vaarweg. Dit komt ook de beleefbaarheid en bevaarbaarheid ten goede.
Het voornemen betreft daarnaast een perceelsgebonden ontwikkeling die binnen de bestaande landschappelijke contouren plaatsvindt. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden met dit plan niet aangetast. De nieuwe woningen en de dorpshaven worden op een goede manier landschappelijk ingepast. In paragraaf 2.4 is dit nader toegelicht.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.2.4 Ontgrondingenverordening
De provincie Fryslân heeft ook een Ontgrondingenverordening. Een ontgrondingsvergunning (een vergunning tot ontgronding als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet) is niet van toepassing op ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:
- 1. In de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften (beschrijving in hoofdlijnen) uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;
- 2. De diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 meter beneden het maaiveld of, wanneer de ontgronding plaatsvindt ten behoeve van de aanleg van een haven 2,00 meter beneden het oppervlaktewaterpeil;
- 3. Bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet;
Een ontgronding is noodzakelijk om de haven, die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, te realiseren. Daarnaast zal de diepte van de ontgronding/ haven niet meer bedragen dan 2 meter beneden het maaiveld. Bij de ontgronding zal niet meer dan 10.000 m³ aan grond worden afgevoerd. Hiermee wordt aan bovenstaande voorwaarden uit de Ontgrondingenverordening voldaan. Een ontgrondingenvergunning is niet noodzakelijk.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Het beleid ten aanzien van de ruimtelijke inrichting voor de gemeente De Fryske Marren is vastgelegd in verschillende beleidskaders. Hieronder is een overzicht gegeven met de verschillende op het plan van toepassing zijnde beleidskaders.
3.3.1 Omgevingsvisie De Fryske Marren (2022)
In de 'Omgevingsvisie de Fryske Marren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.
Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor kansen. Initiatieven worden gefaciliteerd met maatwerk naar aard en schaal van de woonomgeving. De voorgenomen ontwikkeling past bij het dorp Idskenhuizen. De kwaliteit van de noordelijke dorpsrand wordt verbeterd waarbij de openheid en ruimte van het landschap blijft behouden.
Een ander belangrijk thema van de omgevingsvisie van De Fryske Marren gaat over het bebouwd gebied. Hierbij is één van de opgaven: 'goed wonen mogelijk maken voor iedereen'. Om dit mogelijk te maken wordt extra aandacht besteedt aan wonen voor specifieke doelgroepen. Zoals ouderen die ook op hogere leeftijd in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen, met lichte zorg. De voorgenomen ontwikkeling past bij bovenstaande uitgangspunten van de Omgevingsvisie van de Fryske Marren. Er wordt een zorgwoning gerealiseerd waardoor ouderen of andere zorgbehoevenden de mogelijkheid wordt geboden langer zelfstandig te kunnen wonen.
3.3.2 Woonvisie 2014- 2018
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014-2018. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren. Bij het voorliggende plan gaat het om een particulier initiatief waarbij invulling wordt gegeven aan de behoefte van de bewoners van Idskenhuizen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie van de gemeente De Fryske Marren.
3.3.3 Uitvoeringsprogramma woningbouw 2016- 2026
In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma. Deze aanvraag valt onder de kleinere initiatieven. De drie woningen kunnen ten laste van de reservering worden opgenomen.
3.3.4 Welstandnota De Fryske Marren 2014
De gemeente heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Fryske Marren 2014 vastgesteld. Met de welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. De welstand toetst of een bouwplan aan de minimale beeld- en kwaliteitseisen voldoet en past in de omgeving. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.
De verdeling van de toetsingswerkzaamheden is gekoppeld aan een gebiedsindeling. De welstandsgebieden zijn onderverdeeld in drie typen:
- welstandsvrije gebieden (geen welstandstoets);
- standaard gebieden (ambtelijke toetsing);
- bijzondere gebieden (toetsing door de welstandscommissie).
Op de welstandskaart zijn de verschillende gebieden te zien. Hier is ook te zien tot welk type een gebied behoort. Het plangbied behoort tot het standaard welstandsgebied: Stuwwallandschap. In figuur 3.1 is de welstandskaart afgebeeld.
Figuur 3.1 Welstandskaart Idskenhuizen (Bron: Welstandsnota De Fryske Marren 2014).
Het stuwwallenlandschap is een van de buitengebieden van de gemeente. Dit is het meer besloten deel van het buitengebied dat zich uitstrekt over de hogere zandgronden en de karakteristieke keileemruggen van Gaasterland tot aan Joure. Vanaf de 17de tot en met de 20ste eeuw zijn landgoederen ontwikkeld en bossen aangelegd. Hout- en tuinwallen bevinden zich op de randen van het plateau, er is veel beplanting rond de erven. Door deze landschappelijke kenmerken is het landschap minder open dan bijvoorbeeld het Veenlandschap. De bebouwing staat daarom meer op zichzelf dan in andere buitengebieden. Hierdoor is een gevarieerder bebouwingsbeeld mogelijk, zonder dat dit een rommelig totaalbeeld oplevert. Door het gevarieerde gebruik van het gebied (recreatie, bosbouw, landgoederen, boerderijen, wonen) is er daadwerkelijk een gevarieerd bebouwingsbeeld ontstaan.
Het is een aantrekkelijk, gevarieerd landschap waarin -als het gaat om bouwen en verbouwen- veel vrijheid mogelijk is. Het welstandsbeleid is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
De criteria voor nieuwe bebouwing uit de welstandsnota voor het plangebied zijn:
- Hoofdgebouwen zijn gericht op de weg of volgen de verkavelingsrichting.
- Gebouwen staan gegroepeerd op het erf.
- Gebouwen sluiten in beeld, kleur- en materiaalgebruik aan bij het beeld (van de bebouwing) van de omgeving.
- De kleuren zijn ingehouden en gedekt en contrasteren niet met de omgeving.
- Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
Bij de bouwaanvraag toetst de gemeente het bouwplan aan de welstandscriteria die voor dit gebied gelden omdat er sprake is van een standaard welstandsgebied. Tijdens de planvorming is rekening gehouden met bovenstaande welstandscriteria.
3.3.5 Duurzaamheidsvisie 2013- 2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Fryske Marren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen; dit nodigt uit tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat de woningen niet aangesloten worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. Bij de aanvraag wordt hier rekening mee gehouden.
3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid
Door de ligging van de planlocatie aan de Lytse Buorren, de inpassing met de huidige structuur van het dorp en het landelijk gebied, en de grote vraag op korte termijn is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het projectgebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.
4.1 Verkeer En Parkeren
Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de woonfunctie en de dorpshaven mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
Om de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie te bepalen is gebruik gemaakt van de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' d.d. 23 februari 2018 en 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW (publicatie 317).
Verkeersgeneratie
De planontwikkeling omvat de realisatie van drie woningen in het koopsegment, een dorphaven en een vissteiger. Het plangebied zal via de Lytse Buorren worden ontsloten. In de bestaande situatie betreft het plangebied grasland. Op dit moment is er geen sprake van verkeersgeneratie.
Op basis van het woningbouwprogramma is de verkeersgeneratie bepaald voor een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag. Deze verkeersgeneratie is afgebeeld in tabel 4.1. Er is uitgegaan van een worst case-scenario met de hoogst mogelijke verkeersgeneratie. Dit betekent dat er gerekend is met het type woning dat het meeste verkeer genereert, namelijk een vrijstaande koopwoning. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 voor woonfuncties (CROW-381). De beoogde ontwikkeling heeft een maximale verkeersgeneratie van afgerond 25 mvt/ etmaal voor een weekdag en 27 mvt/etmaal voor een werkdag. Dit is via aangesloten wegen af te wikkelen in het heersende verkeersbeeld en zorgt niet voor knelpunten in de verkeersstructuur.
De dorpshaven zal een ondergeschikte functie hebben en gebruikt worden door de bewoners van het dorp Idskenhuizen. Hierom wordt er door het gebruik van de dorpshaven geen extra verkeersgeneratie verwacht.
Functiegroep | Functietype | Aantal | Kencijfer CROW | Verkeergeneratie mvt/etmaal Weekdag | Verkeersgeneratie mvt/etmaal Werkdag |
Wonen | Koop, Huis, vrijstaand | 3 | 8,2 | 24,6 | 27,3 |
Tabel 2.1: Verkeersgeneratie ontwikkeling Lytse Buorren in Idskenhuizen
Zodra de verkeersintensiteiten te hoog worden, komt de oversteekbaarheid en daarmee de verkeersveiligheid onder druk te staan. Bij deze ontwikkeling is dit echter niet aan de orde. De verkeergeneratie zal op de Lytse Buorren en omliggende wegen in beperkte mate toenemen. Na de realisatie van de drie woningen en de dorpshaven blijven de verkeersintensiteiten ruim binnen de normen.
Parkeren
Op de toekomstige percelen van de woningen is voldoende ruimte om te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente. Voor een haven zijn op grond van het gemeentelijk parkeerbeleid ook parkeerplaatsen vereist. De parkeernorm is 0,6 per ligplaats. Bij de dorpshaven zijn 12 ligboxen aanwezig. Op grond van de gemeentelijke parkeernorm zijn er (0,6 * 12 = 7.2) afgerond 8 parkeerplaatsen nodig.
Omdat het om een dorpshaven en geen commerciele haven gaat, is er met name bij het halen en brengen van spullen aan het begin en eind van het seizoen sprake van parkeerbehoefte. Daarom worden er groene parkeerplaatens gerealiseerd in de berm tussen de weg en het haventje (voor kortparkeren) en 4 parkeerplaatsen in het groen naast de weg (zie onderstaande figuur). Er zal voor het parkeren sprake zijn van halfverharding en geen permanente verharding omdat de plaatsen alleen in het vaarseizoen worden benut. Door middel van ondergeschikte parkeervoorzieningen in de regels van dit bestemmingsplan wordt ruimte gegeven om te kunnen voorzien in de nodige parkeerbehoefte.
Figuur 4.1 Locatie parkeervoorzieningen
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot knelpunten zal leiden op het omliggende wegennet. Er is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte.
4.2 Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk.
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.
De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een ruimtelijk plan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen; een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen. Qua richtafstand wordt getoetst aan geur, stof, geluid en gevaar en daarbij is de hoogste norm bepalend.
Toetsing
Het plangebied ligt tegen de noordkant van de dorpskern Idskenhuizen aan de Lytse Buorren. De omgeving van het plangebied bestaat uit een combinatie van woningen, agrarische percelen en de jachthaven met bijbehorende voorzieningen. Daarom kan het plangebied worden gezien als een gemengd gebied. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende functies weergegeven.
Figuur 4.1 Afstand tussen plangebied en omliggende functies (bron: Rho Adviseurs)
Voor een jachthaven met diverse voorzieningen geldt op basis van de richtafstandenlijst van de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter voor een rustig woongebied. Deze afstand geldt ten aanzien van geluid. Voor een gemengd gebied mag een trede terug worden gedaan en moet rekening worden gehouden met een afstand van 30 meter . De afstand tussen de nieuwe woonbestemming en de jachthaven bedraagt circa 25 meter. Daarmee wordt niet aan de richtafstand voldaan. De afstand van de jachthaven tot aan de gevels van de nieuwe woningen bedraagt echter ruim 70 meter. Ter plaatse van de meest westelijke woning wordt dus ruim aan de richtafstand voldaan.
Aan de oostkant van de bestemming 'Recreatie- Jachthaven' zijn gebouwen ten behoeve van opslag en een zeil- en surfschool gevestigd. De richtafstand voor een jachthaven is gebaseerd op het aspect geluid vanwege de havengerichte bedrijvigheid. In gebouwen voor opslag en onderwijs is geen sprake van havengerichte bedrijvigheid waarvoor de richtafstand voor geluid gehanteerd moet worden. Hierbij kan worden getoetst op de richtafstand voor scholen/onderwijs van 30 meter (in een rustige woonwijk). Uitgaande van een gemengd gebied kan een trede terug worden gedaan en getoetst worden aan een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen de meest westelijke woning en de zeil- en surfschool bedraagt circa 25 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan.
Bovendien ligt er ten oosten van de zeil-en surfschool een woonbestemming op kortere afstand dan de nieuw te ontwikkelen woningen in het plangebied waarvoor de situatie aanvaardbaar is. Het ligt dan ook in de lijn der verwachting dat de nieuwe ontwikkeling geen verdere beperkingen oplegt aan de planologische mogelijkheden van de jachthaven en surf- en zeilschool.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf nabij het plangebied is gevestigd aan de Troelstraweg 3. Het gaat hier om een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er is een categorie 3.2 bedrijf toegestaan. Uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (versie 2009) blijkt dat het houden van een (richt)afstand van ten minste 100 meter tussen een woning en dit agrarische bedrijf in beginsel voldoende is voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze richtafstand is gebaseerd op geur. De afstand gemeten tussen de gevels van de woningen en het agrarische bouwvlak is ruim 100 meter. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Omgekeerd levert de woonfunctie geen beperking op voor de bedrijfsvoering van de hiervoor genoemde functie, doordat op kortere afstand al een woonfunctie aanwezig is op Troelstraweg 1.
De nieuwe woningen zorgen niet voor een belemmering van de bedrijfsvoeringen in de omgeving. Daarnaast kan worden aangenomen dat de voorgenomen woningen geen hinder zullen ondervinden van de jachthaven en de surf- en zeilschool. De aanwezigheid van de dorpshaven zal wat geluid produceren, maar omdat het hier alleen gaat om aanleg en gebruik van boten van dorpsgenoten, waarbij geen extra voorzieningen worden gerealiseerd, is het aannemelijk dat de hinder beperkt is.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Geluid
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Ook spoorwegen komen niet voor in de nabijheid van het plangebied. Het aspect railverkeerslawaai kan dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Lytse Buorren in Idskenhuizen is alleen wegverkeerslawaai van belang.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Voor het plangebied geldt de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB (binnenstedelijke situatie).
Toetsing
De Troelstraweg aan de noordkant van het plangebied is een 60 km/h weg en heeft normaal gesproken een geluidszone van 250 meter. Door de ligging van de Troelstraweg langs De Kûfurd en de inrichting als landelijke route gaat er voornamelijk bestemmingsverkeer over deze weg. Voor het bereiken van de andere dorpen of de steden Sneek, Joure en Lemmer zal gekozen worden voor de A7 en de N354. Er zijn voornamelijk agrarische bedrijven via deze weg te bereiken. Daarnaast is het een toeristische route voor fietsers. Omdat er weinig verkeer langs deze weg gaat, en de verkeersintensiteit dermate laag is, is het aannemelijk dat de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB voor de nieuwe woningen niet wordt overschreden.
Voor het plan is een beknopt akoestisch rekenmodel opgesteld op basis van het RMG2012. Door de gemeente zijn voor het laatst tellingen verricht in 2006 met een etmaalintensiteit van 596 mvt/etmaal op de Troelstraweg. Uitgaande van 1% autonome groei per jaar bedraagt in 2033 (10 jaar na plandatum) de verkeersintensiteit ca. 780 mvt/etmaal. In onderstaande berekening is worst-case uitgegaan van een intensiteit van 1.000 mvt/etmaal als uitgangspunt voor de Troelstraweg. Daarnaast is uitgegaan van standaard voertuig- en etmaalverdelingen en een standaard asfaltverharding.
In onderstaande figuur is de berekende Lden = 48 dB-contour (voorkeursgrenswaarde) gegeven voor de als maatgevende beoordelingshoogte ho = +4,5 m en vanwege zowel het gezoneerde 60 km-gedeelte als het niet gezoneerde 30 km-gedeelte van de Troelstraweg. De geluidcontour is daarnaast zonder aftrek op basis van artikel 110g Wgh (5 dB). Uit de berekening blijkt dat het plangebied ruim buiten de Lden = 48 dB-contour ligt op basis van 1.000 mvt/etmaal op de Troelstraweg.
Conclusie
Op grond van bovenstaande berekening/contour blijkt dat de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan en er sprake is van een meer dan aanvaardbaar akoestisch klimaat en hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld.
4.4 Water
Toetsingskader
Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten zijn van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar worden gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 00012923 ). Volgens de digitale watertoets heeft het plan grote invloed op het water of de wateraspecten. De normale procedure is daarom van toepassing.
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal er overleg plaatsvinden met het Wetterskip Fryslân. Onderstaand zijn de resultaten van de digitale watertoets verder uitgewerkt. Het volledige advies is te vinden in bijlage 2.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Ook is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan mogelijk. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Volgens de verordening Romte Fryslân is het plangebied landelijk gebied.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van vrijstaande woningen van maximaal 180m² met ruimte voor maximaal 70m² aan bijgebouwen en andere bouwwerken. Dit komt uit op maximaal 750m² aan extra verharding door de drie nieuwe woningen. Ook met de realisatie van de toegangsweg en de parkeervoorzieningen wordt onder de grens van 1500 m² aan verharding gebleven. Er geldt geen vergunningsplicht omdat er niet meer dan 1500 m² in het plangebied wordt verhard. Daarnaast wordt met dit plan het wateroppervlak uitgebreid. Het gaat hierbij om de insteekhaven aan de oostzijde en een nieuwe sloot tussen de meest westelijke woning en het agrarische gebied. De toename aan verharding wordt op deze manier voldoende gecompenseerd.
Advies vrij voor de boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem (streefpeil: -0,52 m NAP). Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er moet daarom rekening worden houden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het Wetterskip adviseert om de nieuwe bebouwing/infrastructuur voldoende hoog aan te leggen. Conform het advies van het Wetterskip zullen de woningen voldoende hoog worden gebouwd. Er wordt hierbij gestreefd naar 25 centimeter boven NAP.
Advies dempen en graven van oppervlaktewater
Er moet gekeken worden of voor het graven van oppervlakte water een vergunning nodig is. Dit zal tijdens het wettelijk vooroverleg met het Wetterskip worden besproken. Er zal geen oppervlaktewater worden gedempt. Compensatie is hierom niet aan de orde.
Advies hoofdwater
Zoals te zien is in onderstaande figuur (4.1) ligt er aan de zuidkant van het plangebied een hoofdwater en aan de noordkant van het plangebied een waterkering.
De hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen betreffen een vergunningsplichtige activiteit. Voor de realisatie van de dorpshaven en de watergang door het plangebied zal hiervoor contact worden opgenomen met het Wetterskip.
Figuur 4.1 Wateraspecten plangebied Idskenhuizen (Bron: Legger Wetterskip Fryslân)
Conclusie
Gelet op de voorgenomen ontwikkeling en het resultaat van de watertoets wordt het plan tijdens het wettelijk vooroverleg verder afgestemd met het Wetterskip.
4.5 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Het plangebied maakt deel uit van gronden met een agrarische bestemming en wordt in gebruik genomen als grasland. Omdat de voorgenomen ontwikkeling drie vrijstaande woningen betreft, is sprake van een milieugevoelige functie. Om eventuele belemmeringen in te schatten is het bodemloket geraadpleegd (figuur 4.2).
Figuur 4.2 Bodeminformatie plangebied Lytse Buorren (Bron: bodemloket.nl)
Volgens het bodemloket is het plangebied voldoende onderzocht. De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming (bijlage 3).
Gedurende de geschiedenis is het plangebied altijd in gebruik geweest als grasland. De verwachting is daarom dat de bodem voor de nieuwe functie voldoende kwaliteit heeft. Om aan te tonen dat de locatie geschikt is voor de beoogde woonfunctie zal tijdens de aanvraag voor de bouwvergunning een actueel bodemonderzoek worden aangeleverd.
Conclusie
Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Gelet op de wens en de informatie uit het bodemloket is er vanuit het aspect bodem geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
4.6 Archeologie
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Toetsing
Voor een globaal inzicht in mogelijke archeologische waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor het tijdperk steentijd - bronstijd geldt voor de oostkant van plangebied dat bij ingrepen groter dan 5.000 m² een extensief (boor) onderzoek moet worden uitgevoerd. Voor de westkant van het plangebied is bij ingrepen groter dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek nodig (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3 Archeologische verwachtingskaart plangebied Lytse Buorren (Bron: Provincie Fryslân)
Archeologie onderzoek
Voor de gewenste ontwikkeling is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het veldwerk is uitgevoerd op 11 september en 12 oktober 2023. In het plangebied zijn twaalf boorpunten zo gelijkmatig mogelijk verdeeld (zie figuur 4.4)
Figuur 4.4 Luchtfoto met de boorlocaties Idskenhuizen (Bron: PDoK en De Steekproef)
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in het merendeel van het plangebied verstoord is. In het westelijke deel van het plangebied is dit niet het geval. Echter is hier onder het pakket vergraven veen geen podzolvorming waargenomen, wat betekent dat het plangebied in het verleden waarschijnlijk niet geschikt is geweest voor bewoning.
In combinatie met het ontbreken van anderszins archeologische indicatoren in de boringen, geven de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding tot archeologisch vervolgonderzoek. Evenmin zijn binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen waarmee bij de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden. Daarom kan het plangebied qua archeologie vrij gegeven worden voor de voorgenomen ontwikkelingen. Het complete rapport is te vinden in bijlage 4.
In alle gevallen blijft onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hiervan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Deze melding kan gedaan worden via de gemeente De Fryske Marren.
Conclusie
Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn en dat het plangebied kan worden vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek.
4.7 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren.
Toetsing
Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. Het plangebied zelf heeft geen cultuurhistorische waarden. Maar langs de Lytse Buorren heeft een historisch pad gelopen. Deze zal niet beïnvloed worden door de voorgenomen ontwikkeling.
Verder grenst het plangebied aan de Jiskenhúster Feart. Dit is de historische opvaart naar het dorp. Via deze vaart was het dorp in het verleden bereikbaar en het water vormt ook nu nog een belangrijke waterweg naar het dorp. De aanleg van de dorpshaven draagt bij aan het behoud van deze toegangsfunctie. De cultuurhistorische waarde van de opvaart wordt daarmee door het planvoorstel versterkt.
Aan de Lytse Buorren 18 en 20 en aan de Troelstraweg 3 staan karakteristieke bouwwerken (niet-woningen). De bouwwerken aan de Lytse Buorren staan gepositioneerd richting het oosten. De woningen van de voorgenomen ontwikkeling komen ten westen van de gebouwen aan de Lytse Buorren. De ontwikkeling heeft geen invloed op het aanzicht van deze bouwwerken. Tussen het karakteristieke bouwwerk aan de Troelstraweg en het initiatief staat andere bebouwing. Hierdoor wordt ook dit bouwwerk niet negatief beïnvloed door de komst van de nieuwe woningen.
Rondom het plangebied zijn meerdere oude boerderijplaatsen te vinden. Doordat het plangebied wordt omringd door de Jiskenhúster Feart en binnen deze natuurlijke grenzen blijft, worden de omliggende boerderijplaatsen niet beïnvloed. De structuur en de indeling van het landschap blijven gelijk waardoor de boerderijplaatsen niet worden aangetast.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen geen negatieve effecten heeft op de cultuurhistorische waarden rondom het plangebied en een positieve bijdrage levert aan de cultuurhistorische waarde van de historische opvaart Jiskenhúster Feart.
4.8 Ecologie
Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De Natura 2000-gebieden die binnen 25 kilometer van het plangebied zijn gelegen betreffen de Deelen, de Rottige Meenthe en Brandemeer, het Sneekermeergebied en de Witte en Zwarte Brekken. Van deze Natura 2000-gebieden betreft alleen de Rottige Meenthe en Brandemeer een stikstofgevoelig Natura 2000- gebied. Ondanks dat de voorgenomen locatie voor woningbouw buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Er is daarom een AERIUS berekening uitgevoerd om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. De Wsn en de Bsn regelen een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.
Stikstofberekening
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De aanleg- en exploitatiefase zijn worst-case in de berekening meegenomen. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De memo van deze stikstofberekening en de berekening zelf zijn als bijlage 5 opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Tijdens de bureaustudie, als onderdeel van de ecologische quickscan, zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied bevindt zich op ruim 120 meter afstand van het dichtstbijzijnde weidevogelkansgebied, is niet aangewezen als ganzenfoerageergebied en is daarnaast geen onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS) en Natura2000 (bron: Kaartenkijkdoos provincie Fryslân). Negatieve effecten hierop als gevolg van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Houtopstanden
Onder de Wet natuurbescherming worden ook houtopstanden beschermd. Als er een (deel van een) houtareaal wordt gekapt van meer dan 10 are (1000 m2) of een (deel van een) bomenrij van minimaal 20 bomen buiten de bebouwde kom kan er sprake zijn van een meld- en/of herplantingsplicht. Binnen het planvoornemen wordt geen bomenrij gekapt. Er is geen sprake van een meld- en/of herplantingsplicht.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In het kader van dit plan is een ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten. (bijlage 6)
Toetsing
Het initiatief is door middel van een ecologische Quickscan getoetst aan de natuurwetgeving. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van de ecologische quickscan kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van de waterspitsmuis en kleine marterachtigen niet op voorhand worden uitgesloten. Het is mogelijk dat deze soorten in het plangebied voorkomen. Voor deze soorten dienen negatieve effecten op het leefgebied te worden uitgesloten. Dit kan door middel van nader onderzoek of het nemen van maatregelen. Hieronder worden de gemaakte keuzes toegelicht.
Waterspitsmuis
Het leefgebied van de waterspitsmuis bestaat uit een open, waterrijke omgeving met voldoende dekking, veelal bestaande uit ontwikkelde oever- en watervegetatiestructuren, zoals rietkragen. Op veel plekken rond het plangebied is geen sprake van dergelijke omstandigheden. De oevers zijn op deze plekken kaal of beschoeid. Echter, op verschillende plekken is sprake van een meer ruige vegetatiestructuur op de oevers, welke geschikt is als leefgebied voor waterspitsmuis. De oevers welke geschikt zijn voor de waterspitsmuis blijven intact. Wanneer hier wel werkzaamheden plaatsvinden zal nader onderzoek moeten worden gedaan naar de waterspitsmuis. Maar hier is op dit moment geen sprake van. Het planvoornemen heeft op voorhand dan ook geen negatieve effecten op het leefgebied van waterspitsmuis.
Marterachtigen
In de bomenrij langs de zuidzijde van het plangebied is een holte in de grond aangetroffen, waar verschillende prooiresten omheen lagen. Gezien de waterrijke omgeving van het plangebied, is het niet onwaarschijnlijk dat dit een verblijfplaats van een soort als hermelijn betreft. Ook voor bunzing en wezel is het plangebied een geschikte locatie voor een verblijfplaats.
De kleine marterachtigen verliezen (vanaf de ingang van de omgevingsverordening) hun vrijstelling en zijn hierna beschermd in de provincie Fryslân.
Binnen het planvoornemen wordt de bomenrij niet aangetast en wordt een zogenaamde groene corridor gerealiseerd die de bomenrij voor marterachtigen met de omgeving van het plangebied verbindt. Deze groene corridor kan worden gezien als een groene zone van ongeveer 1 meter breed waarin geen gebouwde obstakels voorkomen. Er wordt binnen de groene zone gebruik gemaakt van de bestaande vegetatie uit het plangebied. De groene zone voor de marterachtigen wordt gerealiseerd aan de zuidzijde van het plangebied buiten de bouwvlakken van de woningen. Hierdoor kan de groene corridor op lange termijn worden geborgd. Daarnaast beschermd de Wnb de kleine marterachtigen. Het aantasten van de leefomgeving van de kleine marterachtigen is in strijd met de Wnb. Door middel van de groene corridor wordt deze aantasting van het leefgebied voorkomen. Het is noodzakelijk om de groene corridor in stand te houden zodat er wordt voldaan aan de Wnb. De provincie is hierbij het bevoegd gezag en heeft het recht om te handhaven. Door de aanleg van de groene corridor als preventieve maatregel worden de negatieve effecten op een verblijfplaats van kleine marterachtigen als gevolg van het planvoornemen op voorhand uitgesloten.
Voor andere beschermde soorten dan hierboven beschreven heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.
Algemene zorgplicht
Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat u de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt vooralsnog geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het vervoeren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Toetsing
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie gedaan van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân heeft advies gegeven op grond van de Wet veiligheidsregio's (Wvr) in relatie tot omgevingsveiligheid en de brandweerzorg. Het volledige advies is als bijlage 8 toegevoegd.
Voor de brandweer is het van belang dat elk willekeurig adres via twee onafhankelijke routes te bereiken is. Hiermee is er altijd een route beschikbaar mocht er op de hoofdroute een onverwachte versperring zijn. De woningen binnen het plan worden ontsloten middels een doodlopende route. Om een doodlopende route bereikbaar te maken voor de brandweer dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
- een minimale breedte van 4,5 meter en een doorgangshoogte van 4,2 meter;
- bestand tegen een aslast van 11,5 ton en een totaalgewicht van 30 ton;
- een bochtstraal van minimaal 5,5 meter in de binnenbocht en 10 meter in de
- buitenbocht;
- een keermogelijkheid voor de brandweer aan het einde van de doodlopende route.
- Wanneer er niet voorzien wordt in een keermogelijkheid dient de breedte van de weg 5 meter te zijn.
Tijdens de aanlegfase van de woningen en de infrastructuur zal aan bovenstaande voorwaarden worden voldaan. Het aspect bereikbaarheid vormt hiermee geen belemmering.
Daarnaast adviseert Brandweer Fryslân om:
- een brandkraan aan te leggen die binnen 100 meter van elke woning te bereiken is;
- of te onderzoeken of het mogelijk is om nabij elke woning een opstelplaats voor de brandweer aan het open water te creëren.
De gemeente De Fryske Marren onderzoekt de mogelijkheden voor bluswater in het plangebied. Hoe wordt voldaan aan de eisen voor bluswater zal vervolgens worden gedeeld met de brandweer.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het plan is in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. Brandweer Frryslân heeft geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van dit bestemmingsplan is voor de beoordeling van de luchtkwaliteit in relatie tot een goede ruimtelijke ordening getoetst aan H5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toetsing
Het plan maakt de realisatie van drie woningen en een dorpshaven mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
4.12 Mer-beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Toetsing
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied van 100 hectare of meer en/of met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van drie woningen met een dorpshaven. Het gehele plangebied heeft een oppervlak van circa 12.000 m² waarbij een groot deel de agrarische bestemming behoud. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Daarnaast is in het Besluit milieueffectrapportage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van jachthavens m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waar de activiteit betrekking heeft op: 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D 10). De beoogde ontwikkeling bestaat uit een dorpshaven met 12 ligboxen en een vissteiger (zonder gebouwen) en het gehele plangebied heeft een oppervlak van 1,2 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden.
In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerdergenoemde omstandigheden. Dit wordt omschreven in onderstaande vormvrije mer-beoordeling. Deze is als bijlage 7 toegevoegd.
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een MER-procedure.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de woonbestemming en in de regels (per bestemming) zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft in dit plan drie bestemmingen en twee functieaanduidingen gekregen.
Agrarisch
Een deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor agrarische cultuurgrond. Op of in de voor 'Agrarisch' bestemde gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Verkeer
Ten behoeve van het parkeren voor de dorpshaven is door middel van de bestemming Verkeer aangegeven waar parkeervoorzieningen zijn toegestaan.
Water
De bestaande watergang waarin de dorpshaven wordt gerealiseerd, heeft de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming bestaat de mogelijkheid om een dorpshaven, al dan niet in combinatie met een een vissteiger te realiseren. Hiervoor is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dorpshaven' opgenomen.
Wonen
De zuidoostkant van het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Het plan biedt mogelijkheden voor woonhuizen, met inbegrip van een zorgwoning. Dit is aangegeven door middel van de aanduiding 'zorgwoning', in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden werkactiviteit. Ook is de aanduiding 'water' opgenomen, waarbinnen naast waterlopen en waterpartijen ook een insteekhaven mag worden gerealiseerd. Binnen de bestemming zijn ten hoogste drie hoofdgebouwen toegestaan waarvan 1 zorgwoning. De woonhuizen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 meter bedragen, en de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 meter bedragen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
Om een eerste beeld te krijgen hoe omwonenden en dorpsbewoners tegenover het plan staan is op 27 september 2022 in het Dorpshuis de Stjelp in Idskenhuizen een draagvlakonderzoek uitgevoerd door middel van een inloopbijeenkomst. De totale opkomst van de inloopbijeenkomst was ongeveer 35 dorpsbewoners. Tijdens de inloopbijeenkomst kwamen de volgende positieve argumenten voor de ontwikkeling naar voren:
- Het planvoornemen is een verrijking voor het dorp Idskenhuizen;
- Meer faciliteiten voor het dorp;
- De wens van Plaatselijk Belang voor de realisatie van een dorpshaven;
- Netter en mooier aanzicht;
- Mogelijkheid voor kavelverkoop aan dorpsbewoners;
- Het doel en functie van de zorgwoning;
Daarnaast werden de volgende vragen gesteld:
- Wat is de toegestane omvang van de boten in de dorpshaven?
- Hoe wordt het beheer van de dorpshaven geregeld?
- Hoeveel ligplekken krijgt de dorpshaven?
- Is er een mogelijkheid tot vissteiger of een helling voor boten?
- Hoe wordt naast de woningbouw en dorpshaven de gronden ingevuld?
- Wat is de invulling van de zorgwoning?
- Komt er een mogelijkheid voor extra parkeerruimte?
- Zijn de gronden toegankelijk voor iedereen?
En de volgende zorgen geuit:
- Teveel verkeer in de vorm van zorgbusjes
- Lichten van autoverkeer in de ramen van de bestaande woningen
- Parkeren en drukte door bezoekers van de dorpshaven
- Geluidsoverlast zeilboten
- Verminderd uitzicht
Voor zover relevant voor dit nieuwe bestemmingsplan zjin de bovenstaande onderwerpen uitgewerkt en in de hoofdstukken van de toelichting beschreven. Resumerend kan worden gesteld dat de dorpshaven en vissteiger voor en door het dorp zijn en dat daarvoor parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Vooroverleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van het wettelijk vooroverleg het plan in deze periode aangeboden aan verschillende overlegpartners. Brandweer Fryslân heeft gebruikt gemaakt van deze mogelijkheid en een vooroverleg reactie ingediend. Het planvoornemen is door de brandweer beoordeeld op bereikbaarheid en de aanwezigheid van bluswater. Het advies van de brandweer is in paragraaf 4.9 over externe veiligheid opgenomen. Ook heeft de provincie Fryslân een vooroverleg reactie ingediend (bijlage 9). Uit de reactie van de provincie blijkt dat de provinciale belangen aanleiding geven tot het maken van verschillende opmerkingen op het gebied van Archeologie, Ruimtelijke kwaliteit, Cultuurhistorie, de Wet natuurbescherming, ontgrondingen en waterrobuust bouwen. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is het bestemmingplan op de bovenstaande onderwerpen aangevuld en kwalitatief verbeterd. De reactie van de provincie heeft daarnaast geleid tot een kleine aanpassing aan het plan. Er is besloten om de mogelijkheid om boothuizen te realiseren uit het plan te halen.
Zienswijzen
Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienden.
Vaststelling
Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van eventuele zienswijzen gewijzigd of ongewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van een plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze waarop gemeentelijke kosten op het plan worden verhaald (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Wat betreft de aanleg van de woningen is sprake van een particulier initiatief waaraan de gemeente haar medewerking verleent. Als uitgangspunt geldt dat initiatiefnemer beschikt over de benodigde financiële middelen.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een woongebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De ambtelijke kosten worden vergoed door de initiatiefnemer. De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente en initiatiefnemer.
Bijlage 1 Schetsontwerp Met Plattegrond
Bijlage 1 Schetsontwerp met plattegrond
Bijlage 2 Digitale Watertoets
Bijlage 3 Informatie Bodemloket
Bijlage 3 Informatie Bodemloket
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Stikstofberekening
Bijlage 6 Ecologische Quickscan
Bijlage 6 Ecologische quickscan
Bijlage 7 Aanmeldnotitie Mer-beoordeling
Bijlage 7 Aanmeldnotitie mer-beoordeling
Bijlage 8 Vooroverleg Reactie Brandweer Fryslân
Bijlage 8 Vooroverleg reactie Brandweer Fryslân