Bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne 3B
Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 28-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPJRE16JOUREWYLH3B-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 verbeelding
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
1.4 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden werkactiviteit:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;
1.7 aanleggelegenheid:
gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;
1.8 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.9 bed en brochje:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.11 bebouwingspercentage:
een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bestaand:
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
- 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw
verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.25 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten (niet bedoeld weekmarkten), braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 huishouden:
één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;
1.29 kap:
een dak met een zekere helling;
1.30 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.31 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.32 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
- het NAP -0,52 m;
1.33 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.34 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.36 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;
1.37 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. paden;
- c. sloten, bermen en beplanting;
- d. water;
met daaraan ondergeschikt:
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. wegen en woonstraten;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- j. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voortuinen en zijtuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
- b. erkers;
met daaraan ondergeschikt:
- c. woonstraten en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, waaronder erf- en terreinafscheidingen.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. als gebouw mogen uitsluitend erkers en toegangsportalen bij woonhuizen worden gebouwd;
- 2. de diepte van een erker of toegangsportaal zal ten hoogste 1 m bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
- 3. de diepte van een erker of toegangsportaal zal ten hoogste 50% van de diepte van de tuin waarin wordt gebouwd, bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
- 4. een erker of toegangsportaal zal over ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd, worden gebouwd;
- 5. de hoogte van een erker of toegangsportaal zal ten hoogste gelijk zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal per woonhuis ten hoogste 2 m² bedragen;
- 2. de hoogte van steigers, vlonders en walbeschoeiingen zal ten hoogste 0,5 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. fiets- en wandelpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bergingen, ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'verkeer - berging';
met daaraan ondergeschikt
- e. groenvoorzieningen;
- f. tuinen erven en terreinen;
- g. oevers, bermen en beplanting;
- h. waterlopen en waterpartijen;
- i. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en dammen.
5.2 Bouwregels
- a. Gebouwen en overkappingen:
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. bergingen:
In afwijking van het bepaalde in 5.2 onder a, mogen bergingen worden gebouwd ten dienste van de bestemming Wonen - 3 ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'verkeer - berging' waarbij de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
- c. Andere bouwwerken:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. oevers, bermen en beplanting;
met daaraan ondergeschikt:
- c. extensief dagrecreatief medegebruik en visserij;
- d. groenvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- f. andere bouwwerken, waaronder bruggen, duikers en/of dammen en walbeschoeiingen.
6.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
- 1. er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;
- 2. de hoogte van walbeschoeiingen zal ten hoogste 0,5 m bedragen, met dien verstande dat walbeschoeiingen uitsluitend zijn toegestaan aansluitend aan de bestemmingen Tuin, Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3;
- 3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.
Artikel 7 Wonen - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden werkactiviteit;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
- er mogen geen bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 3 m, gemeten ten opzichte van de bestemming 'Water'.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 7.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
- b. het bepaalde in lid 7.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 7.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits:
- 1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
- d. het bepaalde in lid 7.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
- e. het bepaalde in lid 7.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- f. het bepaalde in lid 7.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- g. het bepaalde in lid 7.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- h. het bepaalde in lid 7.2.2 sub h in die zin dat de bouwhoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de bouwhoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het aantal genoemd in 7.2.1 onder d;
- b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
- 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
- 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
- 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
- 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
- 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
- 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
- 10. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & brochje, zodanig dat:
- 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
- 2. het aantal kamers ten behoeve van bed & brochje meer bedraagt dan 3;
- 3. de oppervlakte per bed & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
- 4. de bed & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- 5. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk en past binnen een door de provincie goedgekeurd woonplan.
Artikel 8 Wonen - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden werkactiviteit;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
- er mogen geen bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 3 m, gemeten ten opzichte van de bestemming 'Water'.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 8.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m² bedraagt;
- b. het bepaalde in lid 8.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 8.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens wordt verkleind;
- d. het bepaalde in lid 8.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- e. het bepaalde in lid 8.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- f. het bepaalde in lid 8.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- g. het bepaalde in lid 8.2.2 sub h in die zin dat de bouwhoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de bouwhoogte van een opzichzelf staand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het aantal genoemd in 8.2.1 onder d;
- b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
- 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
- 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of een meldingsplicht geldt;
- 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
- 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
- 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
- 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
- 10. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & brochje, zodanig dat:
- 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
- 2. het aantal kamers ten behoeve van bed & brochje meer bedraagt dan 3;
- 3. de oppervlakte per bed & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
- 4. de bed & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- 5. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk en past binnen een door de provincie goedgekeurd woonplan.
Artikel 9 Wonen - 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden werkactiviteit;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
- er mogen geen bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 3 m, gemeten ten opzichte van de bestemming 'Water'.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 9.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m² bedraagt;
- b. het bepaalde in lid 9.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 9.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens wordt verkleind;
- d. het bepaalde in lid 8.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- e. het bepaalde in lid 9.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- f. het bepaalde in lid 9.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- g. het bepaalde in lid 9.2.2 sub h in die zin dat de bouwhoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de bouwhoogte van een opzichzelf staand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het aantal genoemd in 9.2.1 onder d;
- b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
- 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
- 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of een meldingsplicht geldt;
- 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
- 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
- 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
- 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
- 10. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & brochje, zodanig dat:
- 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
- 2. het aantal kamers ten behoeve van bed & brochje meer bedraagt dan 3;
- 3. de oppervlakte per bed & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
- 4. de bed & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- 5. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk en past binnen een door de provincie goedgekeurd woonplan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Bestaande maatvoeringen
Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
11.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
11.3 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen tenzij het kampeermiddelen betreft die zijn toegestaan op grond van lid onder f.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
- e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:
- a. bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne 3B
Hoofdstuk 1 Inleiding
Eind 1990 is gestart met de planvorming van de woonuitbreiding Wyldehoarne in Joure. Het bestemmingsplan Wyldehoarne maakte de realisatie van het eerste deel van de nieuwe woonwijk Wyldehoarne mogelijk.
Het tweede deel van de wijk diende in verband met de beschikbare woningbouwcontingenten te wachten.
Wyldehoarne 3A maakt deel uit van de derde woonbuurt in dit deel van de wijk, waarin ongeveer 60 woningen zullen verrijzen. Voor het eerste deel (Wyldehoarne 3A) is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt en een bijbehorend bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Inmiddels zijn ook daar de laatse kavels in optie uitgegeven en is de uitwerking van Wyldehoarne 3B aan de beurt.
Wyldehoarne 3B zou, net zoals de voorgaande plannen grotendeels gerealiseerd kunnen worden op grond van het bestemmingsplan Wyldehoarne.
Nieuwe inzichten in de wijze van bestemmen maar ook gewijzigde regelgeving (waaronder het vergunningvrij bouwen) hebben er echter toe geleid dat besloten is om net zoals voor Wyldehoarne 3A, ook voor dit deel een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een passende, actuele planologische regeling voor de ongeveer 60 te realiseren woningen in Wyldehoarne 3B.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beschrijving Ontwikkelingen
2.1 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in centrale deel van de wijk Wyldehoarne. Ten westen van het plangebied ligt Wyldehoarne 2 en aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door Wyldehoarne 3A en de weg Oer de Feart die dit plangebied in twee deelgebieden (noord- en zuidzijde) splitst. Aan de oostzijde begrenst een brede groensingel de wijk Wyldehoarne en aan de zuid- en westzijde de watergangen langs de wegen Jannahoeve en It Hiem.
Voor het plangebied gold het (globale) bestemmingsplan "Wyldehoarne" zoals dat vastgesteld is door de gemeenteraad op 21 juli 1999 en grotendeels is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Fryslân bij besluit van 7 januari 2000.
Op 26 juni 2013 heeft de raad van de voormalige gemeente Skarsterlan voor het gebied de 'Beheersverordening Joure,Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied' vastgesteld. Hierdoor is de de globale regeling van het bestemmingsplan Wyldehoarne het nog geldende toetingskader.
figuur 1 ligging plangebied
2.2 Huidige Situatie
Het grootste deel van gebied, ten zuiden van Oer de Feart, ligt al langere tijd braak en is incidenteel in gebruik geweest voor de opslag van grond en klei. Het noordelijk deel (tegen Wyldehoarne 3A aan) is in principe bouwrijp.
Van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van opstrekkende sloten en akkers is niets meer in het veld te zien.
figuur 2 luchtfoto plangebied
2.3 Beschrijving Van Het Plan
Voor de gebieden Wyldehoarne 3 en 3A is destijds een stedenbouwkundige visie, een bestemmingsplan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Beeldkwaliteitsplan Wyldehoarne 3 (Interra, Joure, juni 2007) en het Beeldkwaliteitsplan Wyldehoarne 3a (Interra, Joure, 9 juni 2008).
In figuur 3 is de toen gehanteerde schets weergegeven waarin ook de toen bedachte inrichting van het plangebied is opgenomen.
figuur 3 inrichtingschets Wyldehoarne 3 (2007-2008) met gearceerd het gebied Wyldehoarne 3B
Het ruimtelijke concept van Wyldehoarne 3 bestaat uit verschillende deelgebieden met elk een eigen identiteit. Het noordelijke en grootste deel van het plangebied ligt in deelgebied ‘eilanden’. Dit deelgebied ontleent haar identiteit aan het naastliggende weidegebied met onregelmatige opstrekkende verkaveling, houtsingels en watergangen.
Wonen aan het water en in het groen is een leidend en wervend motief van Wyldehoarne 3. Forse waterpartijen en eenheden groen worden in grote eenheden geconcentreerd en zijn tevens de structurerende elementen van de wijk.
De eilanden kennen daarbij een duidelijke verkavelingstructuur in de vorm van noord naar zuid gerichte eilanden die aansluiten op de groene hoofdstructuur. Naar de randen van de wijk sluit de inrichting van de oevers aan bij die van het landschap en van de grotere groen- en blauwstructuren.
figuur 4 oorspronkelijke inrichtingschets plandeel 3B van Wyldehoarne 3 (2007-2008)
Voor het nu voorliggende plangebied is in het oorspronkelijke plan een verkavelingschets gemaakt (zie figuur 4) die een voortzetting is van de blokken die westelijk van het plangebied liggen.
Deze gedachte wordt in dit plan echter verlaten. Enerzijds om meer in te kunnen springen op de gewijzigde markt, op economisch, en volkshuisvestelijk gebied. Anderzijds ook omdat het ruimtelijk/landschappelijk logischer is om de structuur en de lijnen van Wyldehoarne 3A ook aan de andere zijde van Oer de Feart door te zetten. Dit is uitgewerkt in figuur 5.
In deze setting kan de landschappelijke omgeving opnieuw de basis vormen om kavelgebonden (half)vrijstaande woningen met een sterk individueel karakter op te nemen. Deze woningen zijn alle gelegen aan klein vaarwater en voor een deel eveneens aan bos.
figuur 5 nieuwe verkaveling plandeel 3B van Wyldehoarne
Ten westen van deze vrije kavels wordt een projectmatige invulling voorzien van twee rijtjes van 6 woningen en 10 twee onder een kap woningen. Met deze woningen wordt de overgang vormgegeven naar de projectmatige bouw in het noordelijk plandeel en westelijk van het plangebied.
In het noordwestelijk deel van het plangebied is ruimte voor wat andere bouwvormen en een hogere woningdichtheid in de bouwstroken door bouw in korte rijtjes (3, 4 en 5 woningen) toe te staan. De gewenste landschappelijke openheid wordt in dit deel bereikt door het water en het openbaar groen dat langs de weg Oer de feart wordt geconcentreerd.
2.4 Duurzaamheid
Ruimtelijk maar ook ontwerptechnisch is de wijk opgezet als een vervolg van fase 3A. Duurzaamheid was daar een ontwerp-uitgangspunt wat vertaald is in:
- Een wijk zonder gasleidingen
- Een wijk met bovengrondse afvoer van regenwater
- Een wijk met een gescheiden rioleringsstelsel
- Werken met "flitsvergunningen" om extra investeringen te compenseren
Deze uitgangspunten hebben een vertaling gekregen in de gronduitgifte, de kavelverkoop/vergunningverlening en de aanleg/inrichting van het gebied. In het bestemmingsplan was daar destijds in de plantoelichting en/of de regels niets specifiek voor geregeld.
In dit bestemmingsplan Wyldehoarne 3B zijn ook geen speciale regelingen opgenomen. Wel zijn in het Kwaliteitsdocument keuzes gemaakt en vastgelegd over de opzet van de wijk, die wat verkaveling betreft op hoofdlijnen een voortzetting is van Wyldehoarne 3A. Het werken met "Flitsvergunningen" wordt niet doorgezet omdat sowieso investeringen nodig zijn om te voldoen aan de huidige EPC-norm. Het ontbreken van een gasaansluiting werkt hierin niet extra door.
Ook in dit deel van Wyldehoarne zullen geen gasleidingen worden aangelegd.
Van het bovengronds afvoeren van regenwater wordt in dit deel afgezien. Het uiteindelijke beeld en de ervaringen daar mee in Wyldehoarne 3A hebben in deze keuze een belangrijke rol gespeeld.
Bij de gronduitgifte worden de kopers nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheden voor duurzaam bouwen in relatie met 'Tûk wenjen.'
2.5 Nut En Noodzaak
Ladder duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, zie paragraaf 3.1), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Dit moet met behulp van de Ladder duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
- 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren,
woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen; - 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overhedenof deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Voorliggend bestemmingsplan leidt technisch gezien tot een verdere verstedelijking van het landelijk gebied. Ruimtelijk is de locatie echter wel binnen de contouren van het Bestaand Stedelijk Gebied gelegen. De beleidskaders van gemeente en provincie bieden de ruimte voor het planvoornemen.
Daarnaast is in de gemeentelijke structuurvisie alsook de woonvisie, die in het kader van de regionale woningbouwafspraken weer is afgestemd met de provincie, rekening gehouden met het realiseren van woningbouw zoals dat met dit bestemmingsplan nu voorligt. De laatste vije kavels in Wyldehoaren 3A zijn uitgegeven en er is concrete vraag naar nieuwe opties.
Ook voor de projectmatig in te vullen kavels bestaat aantoonbare concrete belangstelling.
Gezien de ligging, midden tussen recent gerealiseerde en nu in aanbouw zijnde bebouwing en de schaal van het woningbouwplan met ongeveer 60 woningen, is herstructurering of transformatie van het aangrenzend aan het plangebied of elders in Joure of omgeving gelegen stedelijk gebied niet reëel.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rjksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en de mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt de gemeente nog wel een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SERladder’).
Besluit algemeneregels ruimtelijkeordening
De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit is op 30 december 2011 (gedeeltelijk) in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Het onderhavige project heeft geen betrekking op de voornoemde rijksbelangen. Het project is in overeenstemming met het Rijksbeleid, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Daarin staat dat pas als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte biedt om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen, er sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip “stedelijke ontwikkeling" is daarbij als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Dit plan kan als een "stedelijke ontwikkeling" worden aangemerkt zodat gemotiveerd moet worden hoe een zorgvuldige afweging gemaakt is ten aanzien van het beoogde ruimtegebruik.
De toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
- beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren,
woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen; - indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overhedenof deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Voorliggend bestemmingsplan leidt technisch gezien tot een verdere verstedelijking van het landelijk gebied. Ruimtelijk is de locatie echter wel binnen de contouren van het Bestaand Stedelijk Gebied gelegen. De beleidskaders van gemeente en provincie bieden de ruimte voor het planvoornemen.
Daarnaast is in de gemeentelijke structuurvisie alsook de woonvisie, die in het kader van de regionale woningbouwafspraken weer is afgestemd met de provincie, rekening gehouden met het ontwikkelen van woningbouw zoals dat met dit bestemmingsplan nu voorligt. De laatste vije kavels in Wyldehoaren 3A zijn uitgegeven en er is concrete vraag naar nieuwe opties.
Ook voor de projectmatig in te vullen kavels bestaat aantoonbare concrete belangstelling.
Gezien de ligging, midden tussen recent gerealiseerde en nu in aanbouw zijnde bebouwing en de schaal van het woningbouwplan met ongeveer 60 woningen, is herstructurering of transformatie van het aangrenzend aan het plangebied of elders in Joure gelegen stedelijk gebied om de behoefte aan plancapaciteit elders in te vullen niet reëel.
Het project voorziet daarbij in een aantoonbare lokale behoefte. Het plan is daarmee in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Fryslân 2007 “Om de kwaliteit fan de romte”
Door Provinciale Staten is op 13 december 2006 het “Streekplan Fryslân 2007” vastgesteld. Hierin is het provinciaal beleid voor de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie voor de periode tot en met 2015 opgenomen. Uitgangspunt van het streekplan is het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in (ruimtelijke) plannen, ontwerpen en in de uitvoering uitdrukkelijk de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Door deze waarden is een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van Fryslân gewaarborgd. Met een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generaties, zonder daarbij de mogelijkheden te beperken van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien. Dit wil de provincie verbinden aan een sterke sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving waarbij zij inzet op het ontwikkelen van onder andere de aanwezige bodem, cultuurhistorische en waterkwaliteiten.
Joure is aangemerkt als ‘regionaal centrum’ en ligt in het bundelingsgebied Heerenveen/Joure. Met de bundelingsgebieden wil de provincie inzetten op versterking van de woonfunctie van de regionale centra, zodat deze als opvang voor het platteland kunnen werken. Het komt de leefbaarheid en het draagvlak voor voorzieningen in de stedelijke gebieden ten goede, maar het vermindert ook de woningvraag op het platteland, waardoor er daar meer ruimte is voor landschappelijke ontwikkeling. De kernen in de bundelingsgebieden moeten voorzien in een gevarieerd woonmilieu, ook Joure heeft hierin een belangrijke taak.
De ontwikkelingen in het plangebied voldoen aan dit provinciale beleidsstreven.
Verordening Romte Fryslân (2014)
Door Provinciale Staten is d.d. 25 juni 2014 de “Verordening Romte Fryslân 2014” vastgesteld die per 1 augustus 2014 in werking is getreden. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere “Provinciale Verordening Romte Fryslân” uit 2011. Middels deze verordening stelt Provinsje Fryslân concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (onder meer uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt binnen de bebouwde kom en daarmee in het stedelijk gebied. In de PVR zijn geen regels opgenomen die een belemmering vormen en die specifiek op het voorgenomen plan in het stedelijke gebied van Joure van toepassing zijn.
Derde Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010 - 2015 & Waterbeheerplan 2010 -2015
Het “Derde Waterhuishoudingsplan Fryslân: Wiis Mei Wetter” geeft de doelen weer die de provincie in de periode 2010-2015 wil bereiken. Het waterhuishoudingsplan staat centraal in de provinciale besluitvorming. Het Wetterskip Fryslân ontvangt dit provinciale plan als kader voor het waterbeheer in Fryslân. Het plan geeft eveneens de kaders aan voor het rioleringsbeheer van gemeenten en het eigen provinciale beleid. Het waterhuishoudingsplan is de verbindende schakel tussen het ruimtelijke en economische beleid van de provincie en het waterbeheer. Bovendien is het een structuurvisie voor het ruimtelijke beleid. Dit houdt in dat het plan, op de onderdelen die hierop betrekking hebben, dezelfde status heeft als het streekplan.
In het “Waterbeheerplan: Wetter jout de romte kwaliteit” is door het Wetterskip Fryslân aangegeven welke maatregelen zij in de periode van 2010 tot 2015 neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. Hierbij kan het gaan om uitvoeringswerken, maar het betreft ook het opstellen van nieuwe beleidsregels en verordeningen of maatregelen ten aanzien van het normale beheer en onderhoud. In het waterbeheerplan wordt de relatie met de doelen en resultaten uit het waterhuishoudingplan gelegd. Het waterbeheerplan staat centraal in de besluitvorming binnen het Wetterskip Fryslân.
De hoofddoelstelling van beide waterplannen voor het waterbeleid in Fryslân luidt als volgt: “Het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Het beleid is in beide plannen verder uitgewerkt in de thema’s ‘waterveiligheid’, ‘schoon water’ en ‘voldoende water’.
Ontgrondingenverordening Friesland (1997)
Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingsvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. In de “Ontgrondingenverordening Friesland” (in werking getreden op 1 januari 1997) is in ‘Artikel 2: Uitzonderingen’ aangegeven dat de Ontgrondingenwet niet van toepassing is op tal van werkzaamheden.
Het plangebied is in het verleden al flink vergraven bij het bouwrijp maken van de eerdere fasen van Wyldehoarne. Met het nu voorliggende planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt (een deel van) de oude waterstructuur (van voor de vergraving) weer terug gebracht. Per saldo wordt er minder dan 10.000 m3 afgegraven en blijft de diepte beperkt tot maximaal 2.00 meter.
Voor het weer open graven van de verschillende waterpartijen kan een ontgrondingsvergunning van Provinsje Fryslân op grond van de Ontgrondingenverordening en Ontgrondingenwet achterwege blijven.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Integrale visie Heerenveen/Skarsterlân (2005)
Heerenveen en Skarsterlân hebben besloten samen te werken om de groei in beide gemeente in goede banen te leiden, zodat de kernkwaliteiten van het gebied behouden blijven. Bovendien hebben de ruimtelijke ontwikkelingen binnen beide gemeenten veel onderlinge raakvlakken, waardoor de gemeenten elkaar goed kunnen ondersteunen en aanvullen. De Integrale Visie vormt het toekomstkader voor wonen, werken, infrastructuur, recreatie en natuur in het gebied van Joure-West tot en met Heerenveen-Oost. Het bestaat uit een intergemeentelijk structuurplan voor de periode tot 2015 en een intergemeentelijke visie voor de periode tot 2030.
In de Integrale Visie ligt het zwaartepunt voor nieuwe ontwikkelingen in de (voormalige) gemeente Skarsterlân bij Joure. Ontwikkeling van de woonfunctie en overige functies zoals bedrijvigheid en voorzieningen, zullen hoofdzakelijk in en om Joure geconcentreerd worden. Het onderhavige project past binnen deze visie.
Raamwerk Joure
In het Raamwerk Joure (vastgesteld november 2012) zijn de ruimtelijke kwaliteiten van Joure geanalyseerd en vastgelegd. Vanuit deze analyse is een toekomstbeeld geschetst voor de periode van 2011-2021 met daarin uitspraken over nieuwbouw(uitbreiden) en herstructurering (inbreiden). Daarnaast worden de toekomstige structuren op het gebied van verkeer, water en groen benoemd.
Met dit plan wordt verder gebouwd op de structuren die in Wyldehoarne al zijn aangelegd. De bestaand ekwaliteiten worden daarmee gerespecteerd en waar mogelijk versterkt.
Uitvoeringsprogrammawoningbouw 2013 tot 2020 Fusiegemeente De Friese Meren.
Op 26 juni 2013 is door de raden van de voormalige gemeenten Gaasterlân- Sleat, Lemsterland en Skarsterlân het “Uitvoeringsprogramma woningbouw 2013 tot 2020 Fusiegemeente De Friese Meren” vastgesteld. Met dit uitvoeringsprogramma is onder meer besloten dat de ongeveer 60 met voorliggend bestemmingsplan te realiseren woningen gepland zullen staan voor de periode tot 2020 in plaats van 2016. Dit betekent dat de voorgenomen nieuwbouw in de eerdere woningbouwprogrammering getemporiseerd is.
Woonvisie 2014 - 2018
In deze woonvisie beschrijft de gemeente De Friese Meren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014-2018. De woonvisies van de drie fusiegemeenten waren uit verschillende jaren en verschilden in opzet. Daarom is een nieuwe samenhangende woonvisie opgesteld. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. In de visie wordt de veranderende woningvraag opgemerkt. De afnemende groei van de bevolking en de veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Kwalitatief leidt de verandering in de bevolkingssamenstelling tot een andere vraag. Er is minder behoefte aan woningen voor gezinnen en meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor senioren. Daarover worden afspraken gemaakt met de corporaties. Nieuwbouw zal vooral plaatsvinden in de grotere kernen.
Het project is passend binnen de gemeentelijke woonvisie met inachtneming van een beperkte herschikking van contingenten in de periode tot 2020. Met de provincie worden hierover nadere afspraken gemaakt.
Welstandsnota De Fryske Marren
Voor het gehele plangebied Wyldehoarne 3 is in juni 2007 een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Bij de uitwerking van Wyldehoarne 3A is er echter voor gekozen om dit gebied welstandsvrij te verklaren.
De ervaringen die hier inmiddels mee zijn opgedaan zijn de aanleiding geweest om ook voor de woningen in dit plandeel Wyldehoarne 3B geen welstandsadvisering meer te vragen.
De bouwplanontwikkeling is daarbij gebaat en het uiteindelijk eindbeeld wordt daar niet negatief door beinvloed. De gemeenteraad zal bij de vaststelling van dit plan voorgesteld worden om geen Beeldkwaliteitsplan vast te stellen en ook dit plandeel welstandsvrij te verklaren.
Duurzaamheidsvisie 2013-2030
In oktober 2012 hebben de gemeenteraden van de 3 fusiegemeenten de Duurzaamheidsvisie 2013-2030 De Friese meren vastgesteld. Hierin heeft de gemeente vooral een rol van inspirator (via deze visie) en het maximaal faciliteren van maatschappelijke partners die uit zichzelf op weg willen naar een duurzaam 2030.
Om duurzaamheid concreet te maken, zijn vijf thema's benoemd: energie, water, grondstoffen, natuur/groen en sociaal.
Van uit die thema's zijn ambities benoemd voor waar de gemeente wil staan in 2030:
- In 2030 zijn we op ons grondgebied - voor onze energievoorziening - onafhankelijk van fossiele energiebronnen.
In 2030 zijn we een gemeente met zeer lage energiekosten voor de gemeente zelf, bedrijven, scholen, inwoners, non-profit organisaties, én wekken we met z'n allen zelf onze energie op door zoveel mogelijk gebruik te maken van locale energiebronnen, zoals zon, aardwarmte en biomassa (hout, mest). In 2030 hebben we slimme logistieke systemen waardoor het aantal vervoers-bewegingen fors teruggedrongen is en rijden (bedrijfs)auto's op groen gas en elektriciteit. - In 2030 hebben we een robuust watersysteem (een systeem dat met weinig ingrepen draaiende gehouden kan worden) dat schoon, veilig en voldoende is.
Nieuwe woningen zijn ontworpen op een manier waardoor er een reductie van 25% van het drinkwatergebruik gerealiseerd is. Het (riool)watersysteem is zodanig ingericht dat waardevolle stoffen uit het (afval)water worden teruggewonnen en hergebruikt. Iedereen is zich bewust van de nut en noodzaak van waterbesparing. - In 2030 is duurzaam grondstoffen-/materiaalgebruik en (locale) kringlopen gemeengoed, waarbij Cradle to Cradle een belangrijk uitgangspunt bij materiaalinzet/-gebruik is.
In De Fryske Marren kennen we het begrip "afvalstof" niet meer: de reststof van het ene bedrijf/organisatie is de grondstof voor een ander bedrijf. De bedrijven werken intensief met elkaar en met de gemeente samen in een grondstoffenbank: uitwisseling van reststoffen. Bij ver-/nieuwbouw van woningen en school-/zorg-/kantoor-/bedrijfs-/sportgebouwen, worden zoveel mogelijk materialen gebruikt die aan het einde van de levensduur direct weer inzetbaar zijn. - In 2030 is zowel de biodiversiteit als de hoeveelheid groen en natuur toegenomen.
Het groen en de natuur in de gemeente wordt beheerd vanuit een visie, waarbij het behoud van biodiversiteit een belangrijke rol speelt. Als gemeente faciliteren we het natuurlijk spelen bij sport-/school-/zorgcomplexen, en bedrijventerreinen zijn groen (her)ingericht. Door de actieve bewustwordingsactiviteiten weten de bewoners van De Fryske Marren de natuur te (h)erkennen. Bewoners zijn hierdoor actief betrokken bij het herstel van groen.
In Wyldehoarne 3B zal, net zoals in Wyldehoarne 3A geen gasleidingennet worden aangelegd. Bouwers zullen gestimuleerd worden om op een adere manier in hun warmtebehoefte te voorzien. Om verstoring te voorkomen en een goede verdeling van aardwarmte mogelijk te maken zal de gemeente daar onderzoek naar doen en een verdelingsplan per kavel beschikbaar stellen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Uitgangspunt is dat na de uitvoering van dit project of de realisatie van (delen van) dit plangebied, een goede omgevingssituatie wordt gecreerd. Dit hoofdstuk geeft in relatie tot het initiatief een omschrijving van ieder omgevingsaspect.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur,stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De bedrijven zijn ten opzichte van de bestaande woonbebouwing op basis van de betreffende AMvB of de milieuvergunning aanvaardbaar.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich geen bedrijvigheid die een belemmerende invloed op het plan heeft. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op meer dan 250 meter van de dichtst bijzijnde geprojecteerde woningen. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van Bedrijven en milieuzonering en dit betekent dat vanuit een oogpunt van bedrijven en milieuzonering een goed woon- en leefklimaat in het plangebied gegarandeerd is.
4.2 Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige gebouwen anderzijds. Woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen.
Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied
- wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Voor delen van de bebouwde kom van Joure die voornamelijk als woon- of verblijfsgebied zijn aangemerkt geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. De nieuwe woningen maken onderdeel uit van de woonwijk Wyldehoarne en vallen ook onder het 30 km/uur -regiem. Met deze situering gelden er vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen.
4.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving voor luchtkwaliteitseisen beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het verkeer langs drukke wegen bewerkstelligt overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Aspecten van de nieuwe regelgeving op grond van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt. De belangrijkste zijn:
- Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen (Besluit NIBM);
- Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen (Regeling NIBM);
- Besluit gevoelige bestemmingen.
Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal
1%. De 1 %-grens wordt gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).
Sinds 2009 is de 3 %-grens is van toepassing. In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen dan wel -onderzoek nodig is.
Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Als de 3%-grens niet wordt overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden en hoeft er geen onderzoek te worden uitgevoerd. De ontwikkeling is dan per definitie 'niet in betekendende mate bijdragend'.
Situatie in het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van ca 60 woningen (wooneenheden). Hiermee valt deze ontwikkeling binnen de regeling niet in betekenende mate bijdragen. De realisatie van 60 woningen valt ruimschoots binnen het gestelde maximum van 500 woningen.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan valt onder de regeling NIBM. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de eisen conform de wet Milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Bodem
Bodemkwaliteitskaart
De gemeente Skarsterlân heeft een bodemkwaliteitskaart opgesteld, waarin
inzicht kan worden verkregen in de achtergrondkwaliteit van de bodem. Hiertoe is de gemeente verdeeld in verschillende deelgebieden, ook wel bodemkwaliteitszones genoemd. Voor elk deelgebied zijn van de diffuus voorkomende verontreinigende stoffen de achtergrondgehalten bepaald. Het betreffende deel van Wyldehoarne is in bodemkwaliteitszone “bebouwd gebied 1” gelegen. Onderstaande tabel geeft de achtergrondgehalten van de in dit gebied voorkomende verontreinigende stoffen weer.
Parameter | Bovengrond (0-0,5 meter diep) | Ondergrond (0,5-2 meter diep) | ||
gemiddeld zonegehalte | Oordeel * | Gemiddeld zonegehalte | Oordeel * | |
Cadmium | 0,35 | niet verhoogd | 0,28 | niet verhoogd |
Kwik | 0.12 | niet verhoogd | 0,09 | niet verhoogd |
Koper | 14,7 | niet verhoogd | 8,4 | niet verhoogd |
Nikkel | 5,0 | niet verhoogd | 4,8 | niet verhoogd |
Lood | 45,0 | niet verhoogd | 22,1 | niet verhoogd |
Zink | 48 | niet verhoogd | 29,8 | niet verhoogd |
Chroom | 10,0 | niet verhoogd | 9,0 | niet verhoogd |
Arseen | 4,8 | niet verhoogd | 4,4 | niet verhoogd |
PAK (10VROM) | 2,10 | licht verhoogd | 1,23 | licht verhoogd |
* Bij het oordeel zijn de gemiddelde zonegehalten getoetst aan de landelijke normen voor grond zoals vastgelegd in de “circulaire streef- en interventiewaarden bodemsanering (nr.DBO/1999226863, d.d. 4 februari 2000)” waarbij: - niet verhoogd = gehalte <= streefwaarde - licht verhoogd = streefwaarde < gehalte <= gemiddelde van de streef- en interventiewaarde - matig verhoogd = gemiddelde van de streef- en interventiewaarde < gehalte <= interventie waarde - sterk verhoogd = gehalte > interventiewaarde |
Tabel 1 gemiddelde achtergrondgehalten bodemkwaliteitszone "bebouwd gebied 1"
Bovenstaande tabel geeft gemiddelde gehalten weer die in de zone voorkomen en geeft daarmee dus geen specifieke meetgegevens voor het plangebied sec. Er wordt voor het plangebied van uit gegaan dat de verontreinigende stoffen verder niet diffuus verhoogd voorkomen.
Het historisch bodembestand, zoals dat is opgesteld na een provinciale inventarisatie, geeft de locaties aan waar eventueel sprake zou kunnen zijn van een mogelijke bodemverontreiniging uit het verleden. Gegevens van vermoedens omtrent een potentiële aanwezigheid zijn gevonden voor de kwekerij op locatie Koarte Ekers 2 en voor het agrarisch bedrijf op Koarte Ekers 3. Deze vallen echter buiten het plangebied.
Uit het gemeentelijk bodeminformatiesysteem blijkt dat de locatie voor onderhavig bestemmingsplan reeds in het verleden in gedeelten is onderzocht op het voorkomen van bodemverontreinigingen. Deze onderzoeken hebben plaatsgevonden in de jaren 1991, 1993, 1996 en 2007. Tijdens de verschillende onderzoeken zijn geen bodemverontreinigingen aangetroffen.
Figuur 6 signaleringskaart (mogelijke) bodemverontreiniging (provincie Fryslân.
Hieruit mag worden geconcludeerd dat er geen onacceptabele risico’s worden genomen bij de realisering van woningbouw met bijbehorende faciliteiten in het
plangebied.
4.5 Water
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden.
Beleid
In het waterbeleid is het accent de laatste jaren sterk komen te liggen op de watersysteembenadering en op het integraal waterbeheer. Het rijksbeleid en het provinciale beleid zijn gericht op de ruimtelijke functietoedeling, op het terugdringen van het areaal aan verdroogde gebieden (kwantiteitsbeheer) en het beschermen tegen wateroverlast. Daarnaast wordt uitgegaan van verbetering van de kwaliteit van het water (kwaliteitsbeheer). Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak gekregen met betrekking tot het waterbeheer. In de waterbeheerplannen dienen zij functies aan het water toe te kennen. Daarbij dienen zij tevens te zorgen voor afstemming met het ruimtelijk beleid. Wetterskip Fryslân is in de gemeente De Friese Meren primair verantwoordelijk voor het waterbeheer.
Een andere belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is het aspect van de Watertoets. De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader voor de Watertoets wordt gevormd door het vigerende beleid zoals geformuleerd in de Vierde Nota Waterhuishouding, het Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn water, de Nota Ruimte en de beleidslijn Ruimte voor de rivier. De Watertoets toetst ruimtelijke plannen en besluiten op waterhuishoudkundige aspecten. Doel ervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De “winst” die wordt behaald bij de Watertoets ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeherende instantie bij ruimtelijke plannen en bij de informatievoorziening.
In het kader van de Watertoets is afgesproken dat ieder ruimtelijk plan een waterparagraaf zal bevatten waarin een aantal aspecten worden behandeld.
In de Handreiking Watertoets 2 is aangegeven welke verschillende aspecten in een waterparagraaf aan de orde dienen te komen. Bovendien dient in een bestemmingsplan een wateradvies te worden opgenomen, waarin het betreffende waterschap aangeeft akkoord te zijn met de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en met de waterhuishoudkundige inpassing daarvan.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid om maximaal 60 woningen te bouwen. De bebouwing en eventuele terreinverharding zullen in een versnelde afvoer van regenwater zorgen. De extra dak- en verharde oppervlakte wordt geraamd op 200 m2 per woning. Voor compensatie hiervan hanteert het Wetterskip Fryslân dat 10% wordt gecompenseerd in uitbreiding van berging in opervlaktewater. Voor de beoogde woningbouw komt dat neer op 1200 m2.
Het plan voorziet in de aanleg van verschillende nieuwe watergangen en de verbreding/afwerking van bestaande watergangen. Hierin wordt meer dan genoeg ruimte gevonden voor de compensatie van de versnelde afvoer in het plangebied. Planologisch wordt dit gewaarborgd door op deze gronden de bestemming "Water" te leggen.
In het Waterplan geeft de gemeente verder aan dat wordt gestreefd naar afkoppeling van het verhard oppervlak. Dat wil zeggen dat, indien mogelijk, geen schoon hemelwater op het riool wordt geloosd. Aandachtspunt daarbij is dat de bestaande sloten hun functie dienen te behouden.
Het bestemmingsplan is in het kader van het Overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening opgestuurd naar Wetterskip Fryslân voor een reactie.
Wateradvies
De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Veilig
Het aspect Veilig is niet van toepassing op dit plan.
Voldoende
Peilbeheer
Drooglegging
Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding adviseren wij een drooglegging van 0,70 m.
Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -1,10 m NAP2. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -o,io m NAP en de -0,30 m NAP. Wij adviseren u om bij het bepalen van de aanleghoogte rekening te houden met de droogleggingsnorm.
Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of u met een melding kunt volstaan of een vergunning nodig hebt, kunt u contact opnemen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân. Meer informatie over de watervergunning en de meldingsplicht vindt u onder Waterwet in deze brief.
Compensatie toename verhard oppervlak
Als gevolg van de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met circa 2.700 m2. Wanneer een terrein onverhard is kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Door verharding van (een deel van) het gebied stroomt het hemelwater versneld af. Hierdoor belast u het oppervlaktewater extra. Wetterskip Fryslân heeft een verbod opgenomen in de Keur voor de toename van verhard oppervlak met meer dan 200 m2. Er wordt vrijstelling op dit verbod gegeven wanneer voor een plan een wateradvies is afgegeven en de uitvoering van de compensatie geschiedt conform het wateradvies. In dat geval is voor de realisatie van het verhard oppervlak geen watervergunning nodig.
Om overlast te voorkomen is het nodig dat u de toename aan verhard oppervlak compenseert in hetzelfde peilgebied. Wij hanteren hiervoor een compensatienorm van 10 %. Voorliggend plan moet ter compensatie voorzien in tenminste 270 m2 nieuw oppervlaktewater. Onderdeel van het plan is het graven van nieuw oppervlaktewater. Op de inrichtingstekening is te zien dat dit gaat om ruim voldoende om de toename aan verhard oppervlak te compenseren.
Schoon
Afvalwater- en regenwatersysteem
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.
In geval van dit bouwplan kunt u het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit in deze brief genoemde voorwaarden, lozen op het oppervlaktewater.
Uitbreiding van het rioolstelsel
Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied dient u door te geven aan Wetterskip Fryslân.
Hiervoor kunt u contact opnemen met Cluster Waterzuivering van Wetterskip Fryslân.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat u voorkomt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat u bouwt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Vervolg
De in het Wateradvies aangeven voorstellen zullen worden opgevolgd. Het plangebied biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Waterwet
Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, zal een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan bij Wetterskip Fryslân.
4.6 Ecologie
Een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplanprocedure en is ook verplicht bij een eventuele ontheffingsaanvraag. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft de geldigheid van een dergelijk vooronderzoek op drie tot vijf jaar gesteld (afhankelijk van voorkomende soorten).
Over het uitgevoerde onderzoek is voor het gehele plan Wyldehoarne al gerapporteerd in het “Advies Natuurwaarden uitbreidingswijk Wyldehoarne 3 te Joure” (BügelHajema Adviseurs BV).
In september 2015 is een actualisatie van het onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn recente bronnen geraadpleegd (verspreidingsatlassen, overzichtswerken, onderzoeksrapporten en websites). Daarnaast is op 3 september 2015 een oriënterend veldbezoek uitgevoerd naar de (mogelijkheden voor) aanwezigheid van wettelijk beschermde natuurwaarden in het plangebied.
Het complete rapport met daarin de resultaten is opgenomen in bijlage 1. De ecologische beoordeling leidt tot de volgende conclusies:
Gebiedsbescherming
De realisatie van de woonwijk Wyldehoarne-3b veroorzaakt geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige gebiedsbescherming).
Soortbescherming
Indien werkzaamheden aan de bestaande watergangen plaatsvinden, is aanvullend visonderzoek noodzakelijk om te bepalen hoe die werkzaamheden zich verhouden tot de Flora- en faunawet.
De realisatie van de woonwijk Wyldehoarne-3b te Joure veroorzaakt ten aanzien van overige soorten geen conflict met de Flora- en faunawet, mits geen verstoring plaatsvindt van broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten.
4.7 Cultuurhistorie
De Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft tot een wijziging van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Op de CHK2 van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Uit de CHK2 blijkt dat het plangebied voorzien is van een aanduiding: "opstrekkende verkaveling met grote regelmaat"
Een verkaveling wordt opstrekkend genoemd als de lengterichting dominant is in de percelering en bovendien sprake is van een grote lengte-breedte verhouding. Dit type is aanwezig in de Wouden en het ‘Lage Midden’ met het merengebied.
In de huidige terreininrichting (ligt braak) is van het verkavelingspatroon niets meer terug te vinden.
In het inrichtingsplan wordt die verkaveling weer zichtbaar gemaakt de sloten volgen het patroon en de richting van de oude verkaveling. Het onderhavige stedenbouwkundige plan mag daarmee wat betreft cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
4.7.1 Landschap
De locatie is gelegen in een omvangrijke brede strook laagveengebied (het Lage Midden) wat zich uitstrekt vanaf de Friese IJsselmeerkust oostelijk van Lemmer tot de "Älde Feanen" bij Eernewoude. Het is vooral een grootschalig open gebied waarin de sloten, bebouwing, en beplantingsstroken liniar de verkavelingsrichting houden. De (buiten het plangebied gelegen) Wildehornstersingel is zo'n lijn die als een hogere rug van zuidwest naar noordoost door het landschap loopt maar ook het slotenpatroon ten noorden van Wyldehoarne volgt iets gerend dezelfde richting en de (nieuw uitgegraven) watergangen in Wyldehoarne 3A borduren daar op voor. In dit plandeel worden die watergangen opnieuw doorgezet en het patroon verder versterkt. en. Hierbij wordt vooral aangesloten op Wyldehoarne 3A ten noorden van het plangebied. Dat geldt voor de orientatie en positionering van de bebouwing op het perceel en in het straatbeeld. Maar ook in de keuze om in het westelijk plangebied iets afwijkends (b,.v. 3 bouwlagen plat) toe te staan en zo het stapje te maken naar het centrale gebied van Wyldehoarne 3.
4.7.2 Archeologie
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. De uitwerking van dit verdrag is in de Nederlandse wetgeving in de Wet op de archeologische monumentenzorg vastgelegd. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie Fryslân is aangegeven dat waar het gaat om de Steentijd en de Bronstijd, voor een deel van het plangebied een quickscan en voor het overige deel karterend booronderzoek 2 wordt aanbevolen.
figuur 7 advieskaart FAMKE Steentijd - Bronstijd
In gebieden waarvoor een karterend booronderzoek 2 wordt aanbevolen kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten in nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.
Wanneer het gaat om resten uit de IJzertijd en de Middeleeuwen beveelt de provincie voor het plangebied aan om een karterend onderzoek 3 uit te voeren.
figuur 8 advieskaart FAMKE IJzertijd - Middeleeuwen
In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode midden-Bronstijd tot vroege Middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-Middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd zich in het plangebied kunnen bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroegmiddeleeuwse ontginningen.
Door De Steekproef is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Hierover is gerapporteerd in het rapport “Joure - Wyldehoarne 3 (Gebiedsuitbreiding) Gem. Skarsterlân (Fr.)” (De Steekproef bv, Zuidhorn).
In september 2015 heeft door De Streekproef een actualisatie van een deel van dat onderzoek plaats gevonden. Joure, Wyldehoarne 3b Gemeente De Fryske Marren (Frl.) (Steekproefrapport 2015-09/09)
Het onderzoek was gericht op de vaststelling of dergelijke waarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn en bestaat uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek door middel van boringen. In het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel is uitgegaan van een middelhoge tot hoge kans op resten uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum op het noordelijke deel van het plangebied en een lage verwachting voor resten uit deze perioden op de overige delen.
Voor resten uit latere perioden van de prehistorie geldt in verband met het overgroeid raken van het plangebied met veen rond 3000 vC overal een lage verwachting. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd geldt een middelhoge verwachting voor ontginningsresten en resten van veenterpjes en dergelijke.
De bodem blijkt bijna overal in het plangebied tot in de C-horizont vergraven te zijn. Dit is ook het geval op het noordelijke deel van het plangebied. Van veen
resteert nauwelijks nog iets. Ook resten van podzolvorming ontbreken. Mogelijk hebben voorafgaande aan de veenvorming geen omstandigheden geheerst die geschikt waren voor podzolvorming. In dat geval zou het plangebied ook nooit erg geschikt geweest zijn voor bewoning. Waarschijnlijker is echter dat de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied verloren is gegaan tijdens de ontginning van het terrein of tijdens twintigste eeuwse bodemingrepen.
Het zorgvuldig doorzoeken van het opgeboorde zand heeft nergens relevante archeologische indicatoren opgeleverd. Zelfs verkoolde plantendeeltjes ontbreken volledig.
In verband met het ontbreken van archeologische indicatoren, alsmede in verband met de verstoring van de oorspronkelijke bodemopbouw, geven de resultaten van het uitgevoerde onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van beschermende en/of beperkende maatregelen of archeologisch vervolgonderzoek.
4.8 Luchtkwaliteit
Met ingang van november 2007 geldt de nieuwe Wet Luchtkwaliteit (als wijziging in de Wet milieubeheer), dat luchtkwaliteitsnormen bevat. Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft dit geen consequenties. Metingen uit de omgeving wijzen aan dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De invloed van het plan zelf, dat de realisatie van ongeveer 60 woningen mogelijk maakt, is verder zeer beperkt.
Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de Wet luchtkwaliteit en zijn er op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft de Provinsje Fryslân een zogenoemde risicokaart4 ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.
Figuur 9 detail risicokaart
Het plan voorziet niet in risicovolle inrichtingen of in transport van gevaarlijke stoffen. Ook voorziet het plan niet in (beperkt) kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied van een inrichting of een transportroute.Het plan heeft geen gevolgen voor de externe veiligheid en mag wat dit aspect betreft uitvoerbaar worden geacht.
4.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. De activiteit van het onderhavige project komt op de D-lijst voor onder D11.2.m.
Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Deze zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Bij het onderhavige project is daarvan geen sprake. Het project blijft ruim onder deze getallen.
Daarbij is in de hiervoor opgenomen paragrafen de specifieke milieueffecten per onderdeel beschreven.
Hieruit blijkt dat de activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (grote afstand tot gevoelige gebieden, de locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot grote emissies, de ruimtelijke consequenties van het plan zijn beperkt e.d.). Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Dit project geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.
Het bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Er is voor het plan eveneens geen sprake van een verplichting tot het uitvoeren van een planmer.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Juridisch Systeem
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
De bestemmingsregels zijn voor wat betreft de maatvoering afgestemd op het geldende bestemmingsplan Haskerhorne om aan te kunnen sluiten op het bestaande straatbeeld. In de opbouw en de systematiek wordt de standaard van de SVBP aangehouden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Groen
Alleen het structurele groen is voorzien van de bestemming Groen. Bermen langs wegen kunnen hier ook onder vallen, maar worden ook meegenomen in de bestemming 'Verkeer'. Naast groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming 'Groen' ook aanverwante functies als voet- en fietspaden en water toegestaan. Daarnaast zijn in ondergeschikte mate ook parkeer- en speelvoorzieningen mogelijk. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Tuin
Het gedeelte van de kavel dat voor de voorgevel van de te realiseren woning is gelegen is voorzien van de bestemming "Tuin". Daarnaast is een strook langs het water voorzien van deze bestemming om het profiel van de watergang open en beleefbaar te houden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan met uitzondering van erkers die aan de binnen de bestemming "Wonen"gerealiseerde woning kunnen worden gebouwd. Om het straatbeeld niet te verstoren zijn de afmetingen van de erker beperkt gehouden.
Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De hoogte van deze bouwwerken mag maximaal 2 meter bedragen. Dit geldt ook voor de erf- en terreinafscheidingen die achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning zijn gelegen. Vóór de naar de weg gekeerde gevel mogen erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter hoog zijn.
Verkeer
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen doorgaande wegen en woonstraten met een verblijfskarakter. Kortom, alle wegen, straten, pleinen e.d. worden als Verkeer bestemd. In het noordelijk plandeel is een aanduiding opgenomen waarbinnen de bouw van bergingen mogelijk is. Ook bermen en sloten en begeleidende groenstroken e.d. worden in deze bestemming meegenomen. Alleen structureel groen krijgt een eigen bestemming 'Groen'.
Water
De waterpartijen en -lopen voor zover die binnen het plangebied zijn gelegen hebben de bestemming "Water" gekregen. Binnen deze bestemming zijn kleine bouwwerken toegestaan ten dienste van de bestemming zoals dammen, duikers en kleine bruggen.
Wonen
De te realiseren woningen zijn bedoeld voor permanente bewoning en zijn bestemd als "Wonen". Binnen de bestemming zijn woningen die bestaan uit één (Wonen - 1) of twee bouwlagen (Wonen - 2) met kap toegestaan. Daar waar een platte afdekking en ruimtelijke accenten gewenst zijn geldt Wonen - 3 en is de maximale goot-bouwhoogte plaatselijk opgetrokken naar 12 meter De binnen de gemeente De Fryske Marren gebruikelijke (bij)gebouwen regeling is ook hier van toepassing.
Het maximum aantal in dit plangebied te realiseren woningen is bepaald op 60 stuks. Dit is afgestemd op door het door de provincie goedgekeurde Woonplan.
Mochten economische of volkshuisvestelijke ontwikkelingen wijzigingen noodzakelijk maken dan biedt een binnenplans opgenomen afwijkingsprocedure mogelijkheden om het aantal woningen aan te passen mits daarover overeenstemming is met de provincie.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Daarnaast wordt ingegaan op de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is voor overleg voorgelegd aan de diensten van het Rijk, de provincie en overige instanties en organisaties die zijn betrokken bij het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Verder is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kon een ieder zienswijzen indienen over het ontwerpbestemmingsplan. De resultaten van het Overleg zijn in dit bestemmingsplan opgenomen en verwerkt (zie hoofdstuk 7). Het bestemmingsplan is vervolgens klaar gemaakt voor de wettelijke vaststellingsprocedure. Hoofdstuk 8 gaat in op de raadsvaststelling.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Om de economische uitvoerbaarheid van dit plan aan te tonen is een grondexploitatieberekening gemaakt. Deze berekening vormt mede de basis voor het bepalen van een grondprijs waarmee de gemeente de kavels aan zal bieden. Deze prijzen zijn marktconform en op basis daarvan wordt aangenomen dat de kavels kunnen worden afgezet en dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.3 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
De grond binnen het werkingsgebied van het voorliggende bestemmingsplan is van de gemeente. De gemeente gaat een deel van de kavels rechtstreeks uitgeven aan de toekomstige bewoners. Daarnaast worden gronden verkocht aan twee ontwikkelaars die hiervoor de regulier gangbare grondprijs betalen.
Daarom is het verhalen van kosten via een exploitatieplan niet aan de orde.
6.4 Handhaving
Handhaving beoogt de rechtszekerheid en gelijke behandeling van de burgers te versterken, de doelstelling van het bestemmingsplan te effectueren en negatieve effecten van ongewenste situaties te voorkomen. Het door de gemeente opgestelde Integrale controle- en handhavingsprogramma geeft inzicht in de handhavingsmogelijkheden, het bestaande en het gewenste handhavingsniveau, de relaties tussen de diverse afdelingen en externe partners bij de handhaving, de aspecten die een rol spelen bij handhaving en de standaardisatie van handelingen met betrekking tot handhaving. Voor de inhoud van het handhavingsbeleid kan hier kortheidshalve worden verwezen naar de genoemde Integrale controle- en handhavingsprogramma.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan Joure-Wyldehoarne 3B heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening met ingang van 24 februari 2016 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen bij de centrale balie van het gemeentehuis Herema State 1 te Joure, het servicepunt Balk (Dubbelstraat 1) en het servicepunt Lemmer (Vissersburen 88). Daarnaast was het voorontwerpbestemmingsplan digitaal te raadplegen via de gemeentelijke website www.defryskemarren.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende genoemde periode was iedereen in de gelegenheid om een schriftelijke of mondelinge inspraakreactie kenbaar te maken. Van de ter inzage ligging is vooraf een openbare kennisgeving gedaan in het Gemeenteblad en de Staatscourant.
Tevens is gelijktijdig met de overleginstanties zoals provinsje en wetterskip het vooroverleg gevoerd ingevolge artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn bij de gemeente De Fryske Marren geen inspraakreacties ontvangen.
Wel hebben enkele overleginstanties gereageerd. Middels een samenvatting en beantwoording wordt hierna op deze ingekomen overlegreacties ingegaan. Bij iedere behandelde reacties wordt met een conclusie aangegeven of de reactie aanleiding geeft om het bestemmingsplan aan te passen. Deze nota maakt onderdeel uit van het besluit van het college over het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan en wordt als bijlage bij de toelichting in het bestemmingsplan opgenomen. Alle ontvangen overlegreacties worden als bijlage bij deze reactienota gevoegd.
7.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp- bestemmingsplan voorgelegd aan de vaste overleg- en adviespartners. De volgende instanties hebben gereageerd:
- 1. Provinsje Fryslân;
- 2. Wetterskip Fryslân;
- 3. Gasunie.
1. Provinsje Fryslân.
Samenvatting van de reactie van de provinsje Fryslân:
Wonen (cat. 1).
In het woonplan is voor Wyldehoarne 3B een capaciteit van 50 woningen gereserveerd. Het gaat om 20 woningen tot 2020 en 30 woningen voor de periode 2020-2030. Voor de periode tot 2020 heeft de provinsje Fryslân ingestemd met de programmering, over de periode na 2020 zijn nog geen afspraken gemaakt. Voordat het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd, wordt gevraagd om aan te geven hoe een herschikking van de woningbouwruimte tot 2020 vorm krijgt en de resultaten in de plantoelichting te verwerken. Tevens wordt gevraagd om alle regels waarin met een afwijking meer dan 60 woningen toegestaan wordt, te schrappen uit de voorschriften nu de woningbouwafspraken voor de periode na 2020 nog niet zijn gemaakt.
Reactie gemeente:
Over de mogelijkheid van herschikking van de woningbouwruimte tot 2020 heeft ambtelijk overleg met de provinsje plaatsgehad. Gewerkt wordt momenteel aan een algehele evaluatie van het woningbouwprogramma. Vooruitlopend daarop is een herschikking gemaakt van het huidige programma. Voor het mogelijk maken van het ontwerpbestemmingsplan Wyldehoarne 3B met in totaal 60 woningen is een herschikking van het woningbouwprogramma tot 2020 voorgesteld. In de plantoelichting gaan we hier op in. Verwacht wordt dat alle 60 woningen voor 2020 gerealiseerd kunnen worden.
In artikel 12, onder b, is een afwijkingsregel opgenomen om af te wijken van het maximum aantal woningen mits de uitbreiding in overeenstemming is met een actueel Woonplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd. In artikel 13, onder a.1 is een wijzigingsbepaling opgenomen om bestemmingen te wijzigen in onder andere een woonfunctie voor zover een uitbreiding van het aantal woningen past binnen het Woonplan. Gelet op de overlegreactie van de provinsje Fryslân zullen we deze bepalingen schrappen. We gaan er op dit moment vanuit dat het totale aantal van 60 woningen tot 2020 in het plangebied toereikend is.
Samenvatting van de reactie van de provinsje Fryslân.
Kantoren en bedrijven.
In artikel 13, algemene wijzigingsregels, onder a.2 en b.1 wordt het mogelijk gemaakt bestemmingen te wijzigen ten behoeve van bedrijven en kantoorfunctie. De wijzigingsbevoegdheid lijkt de provinsje in een woongebied niet doelmatig en is bovendien in strijd met artikel 4.1.1 van de Verordening Romte Fryslân, programmering kantoren en bedrijven. Gevraagd wordt om deze wijzigingsregels te schrappen.
Reactie gemeente:
We kunnen ons vinden in de overlegreactie op dit onderdeel en zullen de betreffende regels in het ontwerpbestemmingsplan niet opnemen.
2 Wetterskip Fryslân
Samenvatting van de reactie van het Wetterskip Fryslân.
Gevraagd wordt om de watertoets te doorlopen. Daarna wordt bekeken of alle uitgangspunten goed zijn verwerkt en het wetterskip akkoord kan gaan met de ontwikkeling en de waterhuishoudkundige inpassing.
Reactie gemeente:
De watertoets is inmiddels doorlopen. Omdat het verhard oppervlak met meer dan 200 m2 toeneemt is een wateradvies afgegeven De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Deze aspecten zijn in de toelichting van het plan opgenomen en verwerkt.
3 Gasunie.
Samenvatting van de reactie van de Gasunie.
De Gasunie deelt mee dat het plan buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde leiding te liggen en heeft geen opmerkingen op de planontwikkeling.
Reactie gemeente:
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Hoofdstuk 8 Raadsvastelling
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft met ingang van 9 mei 2016 gedurende zes weken het ontwerpbestemmingsplan “Bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne 3B” voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder kon gedurende deze termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan indienen.
Er is door de provincie één zienswijzen bij de raad kenbaar gemaakt.
Deze gaat in op de wijzigingsregel die kantoren mogelijk maakt en een opmerking over het aantal woningen in relatie met het Woonplan.
Daarnaast zijn enkele kleine ambtelijke wijzigingen aangebracht.
- De bouw van bergingen binnen de bestemming "Verkeer" wordt ter plaatse van de aanduiding 'berging' mogelijk gemaakt.
- In de noordelijke cluster wordt de bestemming "Wonen - 2" vervangen door "Wonen - 3" om een platte afdekking en het aanbrengen van ruimtelijke accenten ( 3 verhogingen op de hoeken) mogelijk te maken.
De ingediende zienswijze en de voorgestelde wijzigingen hebben aanleiding gegeven voor een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
Op @@@ heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De bij de vaststelling behorende stukken (raadsbesluit, raadsvoorstel en de hierin genoemde “Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne 3B zijn als los onderdeel bij het digitale) bestemmingsplan gevoegd.