KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldend Planologisch-juridisch Regime
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bedrijvenhinder
4.7 Geluidhinder
4.8 Water
4.9 Overig
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
5.3 Overige Aspecten
5.4 Bestemmingsplanprocedure
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Impressies
Bijlage 2 Welstandsadvies
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Ecologische Quickscan
Bijlage 6 Fumo Advies Externe Veiligheid
Bijlage 7 Advies Brandweer Fryslân
Bijlage 8 Ecologische Beoordeling Najaarsonderzoek
Bijlage 9 Ecologische Beoordeling Voorjaarsonderzoek
Bijlage 10 Berekening Stikstofdepositie De Scharcamp Joure
Bijlage 11 Verkregen Ontheffing Wnb
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 13 Uitkomst Watertoets
Bijlage 14 Bezonningsstudie
Bijlage 15 Bezonningsstudie Conclusies
Bijlage 16 Parkeerberekening
Bijlage 17 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling Joure-de Scharcamp En De Finne
Bijlage 18 Verslag Informatiebijeenkomst 18 Mei 2022
Bijlage 19 Verslag Informatiebijeenkomst 30 November 2022
Bijlage 20 Verslag Informatieavond 8 Februari 2023
Bijlage 21 Nota Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen Ontwerpbestemmingsplan 'Joure - De Scharcamp En De Finne'.
Bijlage 22 Raadsvoorstel En -Besluit

Joure-de Scharcamp en de Finne

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 19-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Joure-De Scharcamp en De Finne met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijhorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.7 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.9 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.25 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.26 kap:

een dak met een zekere helling;

1.27 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.28 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.29 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het NAP -0,52 m;

1.30 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.31 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.32 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.34 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden;
  3. c. water;

met daar in ondergeschikte mate bijbehorend:

  1. d. openbare parkeervoorzieningen;
  2. e. speelvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. paden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. sloten, bermen en beplanting;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. water;

met de daarbijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden werkactiviteit;
    2. 2. bêd & brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
    2. 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 5.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
  4. d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
  5. e. het bepaalde in lid 5.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot:
  6. f. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  7. g. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  8. h. het bepaalde in lid 5.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  2. b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of een meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:

  1. a. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

7.2 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:

  • bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Joure-De Scharcamp en De Finne'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan De Scharcamp en De Finne in Joure zullen sociale huurwoningen door Accolade worden gerealiseerd. Het planvoornemen betreft het realiseren van 46 woningen ter vervanging van de bestaande 40 woningen. Hierbij worden 9 rijen van 4 tot 6 rijwoningen gerealiseerd. Het voornemen past niet in het geldende bestemmingsplan (zie volgende paragraaf). Om het voornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Geldend Planologisch-juridisch Regime

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Joure - Westermeer' (vastgesteld op 27 februari 2007). In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Wonen-1, waarbij per bouwvlak een maximum aantal hoofdgebouwen is opgenomen. In het plangebied zijn voor een 4-tal bouwvlakken een maximum van 3 hoofdgebouwen opgenomen en een 7-tal bouwvlakken met een maximum van 4. Het huidige bestemmingsplan biedt een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen-2' en 'Wonen-3'. Daarnaast biedt artikel 12.4 het college de mogelijkheid om vrijstelling te bieden van de bouwvoorschriften, hiermee is het mogelijk om maximaal 10% van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak te bouwen.

Voor het bovengenoemde planvoornemen is de wijzigingsbevoegdheid niet toereikend. De bestemmingen 'Wonen-2' en 'Wonen-3' bieden andere mogelijkheden als het gaat om bouwvoorschriften, zoals maximale goothoogte en dakhelling. Echter voor het planvoornemen dient ook de ligging en/of omvang van het bouwvlak te worden gewijzigd en moet het maximum aantal woningen per bouwvlak worden gewijzigd. Voor het uitvoeren van het planvoornemen moet er dus een nieuw bestemmingsplan op te worden gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Kaartfragment geldend bestemmingsplan Joure - Westermeer (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 op de planbeschrijving ingegaan. Het relevante beleid van onder andere het Rijk, de Provincie en de gemeente komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie gezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de plaats Joure. Kadastraal is het plangebied bekend als de percelen JRE00-D-519, JRE00-D-518 en JRE00-D-517.

Ten westen en noorden van het plangebied ligt de straat De Hofcamp. Ten oosten van het plangebied ligt De Scharcamp en ten zuiden van het plangebied ligt De Finne. Tevens grenst het plangebied in het westen aan een groenstrook die in gebruik is als speelterrein. Verder wordt het plangebied aan alle kanten omringd door woningbouw.

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een woongebied met sociale huurwoningen waarbij het gaat om 6 rijen van 4 rijwoningen haaks op De Scharcamp, waarvan 1 is gesitueerd aan De Finne, en 4 rijen van 3 rijwoningen ook haaks op De Scharcamp. Tevens is er 1 rij van 4 rijwoningen gericht naar De Scharcamp. In de huidige situatie zijn er 35 parkeerplekken in openbaar gebied, exclusief parkeren in eigen tuin. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de onderstaande luchtfoto, die de huidige situatie van het plangebied aangeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0002.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie in het plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

In het plangebied zullen de huidige sociale huurwoningen worden vervangen door 46 nieuwe, sociale huurwoningen. Het gaat om 3 rijen van 6 rijwoningen aan De Scharcamp en daarachter 4 rijen met 5 rijwoningen en 2 rijen met 4 rijwoningen tussen De Hofcamp en De Finne. Het gaat om 46 woningen voor 1 tot 2 persoonshuishoudens. De uitgangspunten van het planvoornemen zijn:

  • 46 kleine woningen voor 1 tot 2 persoons huishoudens;
  • zoveel mogelijk bestaande woonpaden behouden;
  • bestaande leidingwerk handhaven;
  • geen achterkant van woningen gericht op voorkanten van woningen.

De bestaande groenstrook ten westen van het plangebied, die nu in gebruik is als speelterrein, blijft gehandhaafd en ook de groene opzet van het gebied, met de groenstroken, blijft in de toekomstige situatie behouden.

De onderstaande figuur geeft het planvoornemen weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0003.png"

Figuur 2.2: Verkaveling in de toekomstige situatie (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

Onderstaand en in Bijlage 1 zijn twee impressies weergegeven van het planvoornemen waarbij de bouwhoogte van de woningen bij de eerste technische uitwerking van de plannen naar verwachting uitkomt om 9,120 meter. In het bestemmingsplan is een maximale bouwhoogte opgenomen van 9,5 meter zodat er een kleine marge overblijft voor de defintieve technische uitwerking van de plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.3 Impressie planvoornemen in vogelvlucht

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.4 Impressie planvoornemen op straatniveau

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de Provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van Joure-De Scharcamp en De Finne.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Naar verwachting zal met ingang van 2023 de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  1. 1. ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  2. 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. 3. de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. 4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  1. 1. slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  2. 2. de kenmerken van het gebied centraal stellen;
  3. 3. niet uitstellen of doorschuiven.

Vanwege de aanstaande Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld die meer concreet van toepassing kunnen zijn op voorgenomen plannen.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project draagt wel bij aan de opgave om de regio's sterker en leefbaarder te maken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR (voorloper van de NOVI) voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft. Ten opzichte van de huidige situatie, worden door het planvoornemen slechts zes woningen toegevoegd. Daarom mag er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3.2 en 3.3.3, wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visies

3.2.2 Verordeningen

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie De Fryske Marren

Op 21 december 2022 is de omgevingsvisie van de gemeente De Fryske Marren vastgesteld. In de omgevingsvisie staat de koers voor de toekomst van de gemeente De Fryske Marren. De opgaven en de afwegingen bij de thema’s en in de interactieve kaart geven een beeld hoe de gemeente De Fryske Marren deze toekomst willen bereiken. Een van de opgaven die de gemeente heeft benoemd in de omgevingsvisie is: Goed wonen en leven voor iedereen in het bebouwd gebied.

De gemeente De Fryske Marren zorgt ervoor dat iedereen een fijne plek heeft om te wonen en te leven. Dat er uitstekende voorzieningen zijn, dat wijken veilig en groen zijn. De ambitie voor de komende jaren is de huidige kwaliteit nog verder verhogen en een omslag maken naar een duurzame en circulaire woningvoorraad. De voorgenomen herstructurering sluit aan op deze doelstellingen van de gemeente.

  • Er is extra aandacht voor wonen bij specifieke doelgroepen. Mensen met een te laag inkomen die niet op eigen kracht in hun woonvraag kunnen voorzien worden via corporaties in hun woonvraag ondersteund.
  • Bouwen in kernen waar de vraag aantoonbaar hoog is. De gemeente wil vooral bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer, Balk en Sint Nicolaasga zal daarom de meeste nieuwbouw plaatsvinden. In de andere kernen wordt gebouwd bij aantoonbare vraag. Het planvoornemen ziet op herstructurering in Joure waar per saldo zes woningen worden toegevoegd.
  • De gemeente werkt aan een CO2-neutrale woonomgeving. De klimaatopgave is de grootste taak waar de gemeente de komende 25 jaar aan werkt. In het bebouwd gebied komen alleen nog nieuwe woningen die voldoen aan de BENG-eisen. Het planvoornemen voldoet aan deze eis.

De gemeente vindt een goede communicatie met de inwoners, bedrijven en stakeholders heel belangrijk. Met meer ruimte voor initiatief. Meer samenwerking tussen inwoners, bedrijven en de gemeente:

  1. 1. Iedereen kan meedoen
  2. 2. De besluitvormingsprocessen zijn transparant

Zoals beschreven in paragraaf 6.2.1 zijn de omwonenden in het kader van het planvoornemen meerdere malen betrokken. De participatie gaven de gemeente en Accolade vorm volgens het principe ophalen van op- en aanmerkingen op de eerste voorstellen en verwerken van de op- en aanmerkingen in de plannen en het terugleggen hiervan aan omwonenden. Dit is gedaan door middel van een omwonendenavond.

Het initiatief sluit aan op de omgevingsvisie van De Fryske Marren.

3.3.2 Woonvisie 2019 - 2023 en Uitvoeringsprogramma Woningbouw

In de Woonvisie De Fryske Marren 2019 - 2023 heeft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 - 2023 vastgelegd. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

De gemeente wil daar bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer en Balk manifesteert zich, door de ligging en het voorzieningenniveau, een grotere vraag naar woningen de komende jaren. Dit vertaalt zich in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw, waar naar verhouding een groter deel van de woonopgave in de hoofdkernen is voorzien. In de andere dorpen en kleinere kernen wil de gemeente ook bouwen bij aantoonbare vraag. Vanuit kwalitatief oogpunt is er in het woonprogramma extra aandacht voor starters op de woningmarkt via het aanbod van betaalbare koopwoningen, middenhuur en sociale huur.

De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2020 en 2029. Deze bouwruimte is gebaseerd op bevolking- en huishoudensprognose van de provincie Fryslân die in juni 2020 is vastgesteld. Het aantal woningen dat in dit bestemmingsplan is geregeld, wordt opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Fryske Marren 2020 - 2030. Het plan maakt deel uit van de Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân die in februari 2020 zijn vastgesteld. Het programma is hiermee in lijn met de Woonvisie De Fryske Marren 2019 - 2023.

3.3.3 Duurzaamheidsprogramma

Op 17 november 2021 is het duurzaamheidsprogramma ''vastgesteld. In dit programma worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's. Dit betreffen de energietransitie (inclusief duurzame mobiliteit), toekomstbestendige omgeving, circulaire economie en sociale duurzaamheid. Deze worden zoveel mogelijk integraal bekeken.

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn:

  • In 2050 is de gemeente 100% onafhankelijk van fossiele bronnen, heeft CO2-neutraal woningcorporatiebezit en beschikt over schone brandstoffen en andere uitgebreide vormen van duurzame mobiliteit, passend bij de gemeente.
  • De Fryske Marren is 100% waterrobuust en klimaatbestendig en beschikt over natuurvriendelijke oevers en bermen. Inwoners ervaren geen hittestress en genieten van een groene, gezonde omgeving. Ecosystemen worden gemonitord en beschermd.
  • In 2050 is de gemeente 100% circulair met volledig hergebruik en hoogwaardige recycling van grondstoffen, inclusief een regeneratief landbouwsysteem.
  • De Fryske Marren is een inclusieve samenleving, waarin iedereen mee kan doen naar eigen vermogen. Er zijn sterke relaties tussen mensen, dankzij onder andere sociale netwerken, school, (vrijwilligers)werk en vrije tijdsbesteding zoals sport.

In 2050 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat de woningen niet aangesloten worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen die uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag. De exacte uitwerking is voor het bestemmingsplan niet relevant, mits deze oplossingen binnen de regels gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast zullen duurzaamheidsinitiatieven die vanuit het dorp, dan wel particulieren, ontstaan door de gemeente gefaciliteerd worden. In paragraaf 4.9.5 is aangegeven hoe in dit plan wordt omgegaan met duurzaamheid.

3.3.4 Welstandsnota De Friese Meren (2015)

De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota De Friese Meren (vastgesteld: 22 april 2015). Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.

De projectlocatie vormt een ontwikkellocatie. Dit zijn gebieden binnen de gemeente waar grootschalige nieuwbouw of herstructurering plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de al bestaande welstandscriteria voor het gebied. Voor deze ontwikkellocatie worden daarom geen nieuwe of afwijkende criteria opgesteld.

De projectlocatie ligt volgens de welstandsnota in gebied 7.7 'Buurten met een individuele opzet'. De intentie van het gebied is individuele gebouwen, het kan echter zijn dat in dit gebied rijtjes of korte series van dezelfde woningen voorkomen. Bij aanpassing of verbouwing van dit soort woningen is afstemming op de bijbehorende woningen nodig. Afwijkende aanpassingen geschieden alleen per hele serie of het gehele rijtje.

Dit gebied is aangemerkt als standaardgebied. In de standaard gebieden wordt de aanvraag in principe beoordeeld tijdens een ambtelijke welstandstoets. Voor bijzondere gevallen schakelt de gemeente echter de welstandscommissie in. Omdat de voorgenomen ontwikkeling bij herstructurering relatief groot is vraagt de gemeente advies aan de welstandscommissie.

Het bouwplan is op 30 mei 2023 besproken in de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit van de welstandscommissie. In deze commissie is bepaald dat het plan, getoetst aan de hiervoor genoemde door de gemeenteraad vastgestelde criteria, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het welstandsadvies is als Bijlage 2 bijgevoegd.

3.3.5 Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren

De gemeente De Fryske Marren heeft op 23 februari 2018 de "Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren" vastgesteld. Hierin heeft de gemeente ervoor gekozen om de CROW-normen te volgen door deze door te vertalen in het gemeentelijk parkeerbeleid, als vastgesteld in de parkeernormennota. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). In paragraaf 4.9.3 is het parkeren in het plangebied nader toegelicht.

3.4 Conclusie

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied dat beleidsmatig is aangewezen voor verdere verstedelijking. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan is dan ook in lijn met het gevoerde provinciale overheidsbeleid. Daarnaast is het planvoornemen passend in het lokale overheidsbeleid gelet op de beoogde ruimtelijke woningbouwontwikkeling. Rijksbeleid is verder niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Toetsing

Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Gelet op deze onderzoeksperioden geldt voor het plangebied het advies 'karterend onderzoek 2' respectievelijk 'karterend onderoek 3'. Archeologisch onderzoek is hierdoor noodzakelijk bij ingrepen die groter zijn dan 2500 m2 voor de onderzoeksperiode Steentijd-Bronstijd, aangezien nog resten uit de steentijd zich onder de oppervlakte kunnen bevinden. Voor de onderzoeksperiode IJzertijd-Middeleeuwen geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen die groter zijn dan 5000 m2.

Archeologisch onderzoek

Gelet op vorenbeschreven provinciale advisering is door RAAP archeologisch onderzoek verricht in het plangebied. De rapportage hiervan is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Verspreid over het plangebied zijn zeven boringen gezet. Daaruit is gebleken dat zich binnen het plangebied een lage zandkop of rug bevindt. Op het hoogste deel is het archeologische niveau, de top van het dekzand, niet meer intact. Langs de flanken is de top van het dekzand nog wel (deels) intact, maar is geen sprake van een podzolbodem. Er zijn tijdens het onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten blijkt dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten worden verwacht. Vervolgonderzoek op deze locatie wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota Bene

De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Uit raadpleging van de CHK2 blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn. Wel valt het plangebied binnen het landschapstype Haskerveenpolder en het stuwallenlandschap van Mirns-Joure. De waarde van het landschapstype Haskerveenpolder ligt vooral in de eenduidige patronen van haaks op elkaar staande structuren van bebouwingslinten en verkaveling en aanwezige polderdijken. Het stuwallenlandschap van Mirns-Joure kenmerkt zich door een verzameling van verhogingen in het landschap. Deze zijn ontstaan doordat een gletsjer de ondergrond vanuit het noordoosten voor zich uit stuwde. Na de IJstijd zijn deze stuwwallen afgedekt met dekzanden die later op verschillende wijzen in gebruik zijn genomen. het landschap kent een sterke afwisseling in schaal. Echter gelden deze landschappelijke kwaliteiten vooral voor landelijk gebied en dus niet zozeer voor stedelijk gebied. Aangezien het plangebied zich in stedelijk gebied bevindt, gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Omdat er geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn, wordt het planvoornemen op basis van huidige regelgeving vanuit cultuurhistorisch oogpunt uitvoerbaar geacht.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing

Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is door MUG ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van De Scharcamp en De Finne te Joure. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en van het grondwater vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling aan de Scharcamp en De Finne. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

Zintuiglijk
Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen (asbest)verdachte materialen waargenomen die kunnen duiden op een bodemverontreiniging. Ter plaatse van de bovengrond van boring 02 en 06 zijn sporen baksteen waargenomen. Deze worden niet als asbestverdacht beschouwd. Verder zijn geen bijmengingen waargenomen die kunnen duiden op een bodemverontreiniging.

Analytisch grond
In de grond zijn hoogstens lichte verhogingen aan koper, kwik, lood en/of PAK aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde.

Analytisch grondwater
In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen (ten opzichte van de streefwaarde).

De vooraf gestelde hypothese in het bodemonderzoek dat de locatie aan De Scharcamp te Joure als onverdacht wordt beschouwd ten aanzien van het voorkomen van een bodemverontreiniging met parameters uit het standaardpakket, dient formeel verworpen te worden. De aangetoonde lichte gehalten in de grond vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen sloop en woningbouw binnen het plangebied.

Indien grond vanaf de locatie worden afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond en/of bouwstoffen elders worden toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd. Daarnaast kan een analyse op PFAS worden gevraagd.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan wordt, gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit. De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater past bij de voorgenomen woonbestemming.

4.3 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 1 januari 2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door Altenburg & Wymenga een ecologische quickscan uitgevoerd naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. De rapportage van de ecologische beoordeling voor de Scharcamp en De Finne te Joure is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies.

Soortenbescherming

Broedvogels algemeen
De beoogde werkzaamheden veroorzaken een conflict met de Wnb wanneer broedende vogels en hun nesten worden verstoord. Ten aanzien van broedende vogels zijn er verschillende mogelijkheden om conflicten met de Wet natuurbescherming te voorkomen. Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren is de meest zekere optie. Een alternatief is om werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied achterwege blijven door de verstoring tijdens de werkzaamheden. Er dient tevens te worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden in het broedseizoen alsnog broedgevallen ontstaan die kunnen worden aangetast. Dit is mogelijk door geen geschikte plaatsen voor nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken en kap- en snoeiafval tijdig te verwijderen. Mochten er toch vogels tot broeden komen en door de werkzaamheden worden verstoord, dan ontstaat er een conflict met de Wet natuurbescherming en moeten de verstorende werkzaamheden gestaakt worden tot na de broedperiode van de betreffende soort(en). De meeste vogelsoorten broeden binnen de periode van half maart tot half juli.

Jaarrond beschermde nesten van vogels
De beoogde werkzaamheden veroorzaken een conflict met de Wnb wanneer mogelijk aanwezige nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw verloren gaan. Er is aanvullend veldonderzoek uitgevoerd om te bepalen of daarvan sprake is.

Vleermuizen
De beoogde werkzaamheden veroorzaken een conflict met de Wnb wanneer er verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Er is aanvullend veldonderzoek uitgevoerd om te bepalen of daarvan sprake is.

Overige beschermde soorten
Door uitvoering van de plannen zal geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan ten aanzien van overige beschermde soorten. Wel dient ten aanzien van vrijgestelde amfibieën en zoogdiersoorten de zorgplicht in acht genomen te worden, door de dieren de gelegenheid te geven het plangebied te verlaten.

Aanvullend najaarsonderzoek

Omdat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet kon worden uitgesloten op basis van de ecologische quickscan, was een aanvullend onderzoek nodig, die Altenburg & Wymenga heeft uitgevoerd. De rapportage van het aanvullend onderzoek naar balts-/paarverblijfplaatsen van vleermuizen is als Bijlage8 bij deze toelichting gevoegd. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd op 1, 13 en 24 september 2021. Tijdens de onderzoekrondes naar balts-/paarverblijfplaatsen van vleermuizen bij het plangebied in Joure werden de soorten Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis waargenomen. Van de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis werden baltsende dieren in het plangebied en/of de omgeving daarvan waargenomen. Van de Ruige dwergvleermuis is één balts-/paarverblijf aangetroffen in de woning van de Scharcamp 45. De Gewone dwergvleermuis had één balts-/paarverblijf in het onderzoeksgebied in de woning van de Finne 11. Van deze soort konden ook twee balts-/paarverblijfplaatsen worden vastgesteld buiten het onderzoeksgebied, ten noorden en ten oosten ervan.

Aangezien de beoogde werkzaamheden inhouden dat de bestaande bebouwing gesloopt zal worden, zullen de aanwezige balts-/paarverblijfplaatsen verloren gaan. Om deze reden veroorzaakt de uitvoering van het plan een conflict met de Wet natuurbescherming. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân) is daarom nodig.

Om te compenseren voor het verwijderen van de aangetroffen balts-/paarverblijfplaatsen is er tijdelijke compensatie aangebracht in de vorm van vleermuiskasten en kraamkasten. Daarnaast worden er in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor vleermuizen gerealiseerd.

Aanvullend voorjaarsonderzoek

Ook is er een aanvullend voorjaarsonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen. Dit onderzoek is door Altenburg & Wymenga uitgevoerd op 16 mei en 17 en 18 juni 2022. De rapportage van het aanvullend voorjaarsonderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies:

Vleermuizen
In het plangebied zijn geen kraam- en/of zomerverblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Door de plannen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van kraam-/zomerverblijfplaatsen van vleermuizen. Wel zijn er tijdens het najaarsonderzoek twee balts-/paarverblijfplaatsen aangetroffen, één van de Gewone dwergvleermuis en één van de Ruige dwergvleermuis. Daarmee is er sprake van een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuisverblijfplaatsen en dient er ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân).

Gierzwaluwen
In het plangebied zijn geen nestplaatsen van de Gierzwaluw aangetroffen. Door de plannen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw.

Huismussen
Tijdens het huismusonderzoek is één nestplaats van de Huismus vastgesteld binnen het plangebied. Volgens de plannen wordt de woning waarin zich dit nest bevindt gesloopt. Hiermee gaat de nestplaats verloren. Er is sprake van een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen van Huismus en er dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân). Om te compenseren voor het verwijderen van de aangetroffen nestplaats is er tijdelijke compensatie aangebracht in de vorm van huismuskasten. Daarnaast worden er in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor huismussen gerealiseerd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000
De beoogde werkzaamheden veroorzaken mogelijk een conflict met de Wnb ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Een aantal nabijgelegen Natura 2000-gebieden is aangewezen voor de habitatrichtlijnsoort Meervleermuis. In de nabije omgeving van de woningen zijn verblijfplaatsen van Meervleermuis bekend. Indien in de gebouwen binnen het plangebied verblijfplaatsen van de Meervleermuis aanwezig zijn kan er een negatief effect optreden op het instandhoudingsdoel van de Meervleermuis in de Natura 2000-gebieden. Om te bepalen of dit het geval is, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of er in de woningen verblijfplaatsen van de Meervleermuis aanwezig zijn. Dit onderzoek is gelijktijdig met het aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd en de uitkomsten zijn opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Er is geen verblijfplaats van de Meervleermuis aangetroffen.

Overige vormen van gebiedsbescherming
De beoogde werkzaamheden veroorzaken geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland, Ganzenfoerageergebied en Weidevogelkansgebied.

Stikstof

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor noodzakelijk is, maar ook voor een bestemmingsplan. Voor een bestemmingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor bestemmingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.

De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn:

  • Sneekermeergebied, gelegen op een afstand van circa 2,9 km;
  • Witte en Zwarte Brekken, gelegen op een afstand van circa 6,8 km;
  • Deelen, gelegen op een afstand van circa 6,9 km;
  • Rottige Meenthe & Brandemeer, gelegen op een afstand van circa 10,5 km;
  • Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving, gelegen op een afstand van circa 11,7 km.

Hierbij dient wel te worden vermeld dat de Natura 2000-gebieden Sneekermeergebied, Witte en Zwarte Brekken, Deelen en Rottige Meenthe & Brandemeer niet stikstofgevoelig zijn.

Het plangebied is gescheiden van de Natura 2000-gebieden door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Er is een Aerius-berekening uitgevoerd om te bepalen of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Hierbij is zowel de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase als de stikstofdepositie ten gevolge van toegenomen verkeersbewegingen in de gebruiksfase meegenomen. De memo hierover met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator, met informatie over de invoergegevens is als Bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescher-ming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Conclusie

De uitvoering van deze plannen veroorzaakt een conflict met de Wet natuurbescherming. Het is daarom nodig om ontheffingen van de Wet natuurbescherming bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân) te verkrijgen voor het plangebied. De aanvraag voor de ontheffing is inmiddels ingediend. De benodigde ontheffing voor het initiatief is op 13 januari 2023 verleend (zie Bijlage 11). Omdat er in (de omgeving van) het plangebied voldoende gelegenheid is voor het nemen van mitigerende maatregelen, vormt deze ontheffing geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen. Deze conclusie geldt ook voor het aspect gebiedsbescherming (inclusief stikstof), ook dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat er in de omgeving van De Scharcamp en De Finne in Joure enkele aspecten van externe veiligheid een rol spelen. Ook is er door de FUMO een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. De rapportage hiervan is als Bijlage 6bij deze toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0006.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Inventarisatie risicobronnen
Voor de inventarisatie van aanwezige risicobronnen, in de nabijheid van het plangebied, is door de FUMO (Bijlage 6) ook de EV-signaleringskaart op 9 september 2022 geraadpleegd, zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0007.png"

Figuur 4.2: EV-signaleringskaart (plangebied rood geaccentueerd)

Uit figuur 4.2 kan worden opgemaakt dat zich ten zuiden van het plangebied een hogedruk aardgastransportleiding N-501-42 van Gasunie bevindt. De leiding heeft de volgende kenmerken:

Hogedruk aardgastransportleiding
Eigenaar Leidingnaam Diameter
(mm)
Druk
(bar)
1% Letaliteitszone (invloedsgebied) in (m) 100% Letaliteitszone
in (m)
Gasunie N-501-42 108 40 50 30

Figuur 4.3: Gegevens hogedruk aardgastransportleiding

In het adviesrapport van de FUMO (Bijlage 6) wordt ingezoomd op het plangebied, zie figuur 4.4. Er kan dan worden opgemaakt dat een klein gedeelte van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze buisleiding ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22SCHARCFINNE-VA01_0008.png"

Figuur 4.4: Ligging hogedruk aardgastransportleiding (rode stippellijn) met 1% letaliteitscontour (blauwe lijn) t.o.v. het plangebied

Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moet het aspect externe veiligheid worden beoordeeld als een ruimtelijke ontwikkeling in het invloedsgebied van een buisleiding plaatsvindt. Een smalle strook van het plangebied ligt binnen deze afstand. Dit houdt in dat er een risicoanalyse zou moeten worden uitgevoerd. Aangezien dit deel van het perceel, waarover het invloedsgebied is gelegen, buiten het toekomstige bouwblok ligt, hoeft het aspect externe veiligheid niet nader te worden beschouwd. Er worden immers geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding mogelijk gemaakt.

Advies brandweer
Op 6 september 2022 heeft Brandweer Fryslân een adviesaanvraag op het gebied van fysieke veiligheid en de brandweerzorg beantwoord (zie Bijlage 7). Hieruit blijkt dat Brandweer Fryslân geen nadelige gevolgen en knelpunten ziet voor basisbrandweerzorg. Brandweer Fryslân af van de mogelijkheid tot het geven van advies.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden is dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing

Het planvoornemen leidt tot de bouw van 46 woningen, deze woningen vervangen de 40 bestaande woningen. Nominaal worden er maximaal 6 woningen toegevoegd. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie. De toevoeging van 6 (sociale huur) woningen in een weinig stedelijk gebied in de resterende bebouwde kom, kent een verkeersgeneratie van maximaal 36 motorvoertuigbewegingen (zie paragraaf 4.9.3). Het planvoornemen leidt ook niet tot een hoeveelheid verkeer groter dan de grenswaarde, zoals genoemd in de tweede vrijstellingscategorie. Het planvoornemen leidt niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Luchtconcentratie Norm
NO2 jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
PM2.5 jaargemiddelde concentratie 25 µg/m3
PM10 jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3

Figuur 4.5: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.

Stof 2021*) 2025*) 2030*)
NO2 10.16 µg/m3 9.11 µg/m3 7.462 µg/m3
PM2.5 6.114 µg/m3 5.7086 µg/m3 5.045 µg/m3
PM10 12.7 µg/m3 12.23 µg/m3 11.74 µg/m3

Figuur 4.6: Achtergrondniveaus luchtkwaliteit

*) gegevens 2021

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.6 Bedrijvenhinder

Normstelling en beleid

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Toetsing

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Het kaartfragment hiervan is in figuur 1.1 getoond. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Rondom het plangebied is sprake van verschillende woonbestemmingen en bijbehorende reguliere functietoedelingen wat betreft verkeer, groen en water. Geconstateerd mag worden dat het plangebied in een rustige woonwijk, dus omgevingstype 1, ligt. In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven aanwezig.

  • Aan de westkant van het plangebied bevindt zich Openbare Basisschool Westermarskoalle. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs ' (SBI-code 852) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. In het schetsontwerp voor de woningen is hiermee rekening gehouden. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de Openbare Basisschool Westermarskoalle gelegen woningen op meer dan 30 m van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Ook ligt aan de westkant van het plangebied Christelijke Basisschool (CBS) It Haskerfjild. Ook hiervoor geldt een minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de Openbare Christelijke Basisschool (CBS) It Haskerfjild gelegen woningen op meer dan 30 m van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Aan de westkant van het plangebied bevindt zich tevens Sporthal de Stuit. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Sporthallen' (SBI-code 931-A van milieucategorie 3.1 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 50 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de Sporthal de Stuit gelegen woningen op meer dan 50 m van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Aan de zuidkant van het plangebied bevindt zich Protestantse kerk De Oerdracht. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Kerkgebouwen e.d.' (SBI-code 9491) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de Protestantse kerk De Oerdracht gelegen woningen op meer dan 30 m van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.

Conclusie

De herinvulling van het plangebied met woningbouw mag wat betreft bedrijvenhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Geluidhinder

Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna alleen op wegverkeerslawaai ingegaan.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen, die als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt. Een deel van de woningen is gepland binnen de wettelijke zone van de Haskerveldweg. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de geplande woningen vanwege de genoemde weg. Hiervoor is akoestisch onderzoek door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo verricht. Hiervan is de rapportage als Bijlage 12 bij de toelichting opgenomen.

Voor goede ruimtelijke ordening zijn ook 30 km/uur wegen beoordeeld, dat zijn de:

  • Elias Annes Borgerstraat;
  • De Ulekamp;
  • De Finne;
  • De Scharcamp;
  • De Hofcamp.

Het plan ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein of spoorweg. Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de gezoneerde weg de Haskerveldweg ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ten gevolge van wegverkeer op De Finne (niet gezoneerde 30 km/uur weg) wordt op 3 rekenpunten (het betreft 5 woningen langs De Finne) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale geluidbelasting op de woningen bedraagt 50 dB (55 dB zonder aftrek art. 110g wgh).

Voor deze overschrijding hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd, dat moet alleen bij in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen (30 km/uur wegen vallen daar niet onder).

Om toch een goed woon- en leefklimaat in de 5 woningen te garanderen, is in dit bestemmingsplan een regel opgenomen dat aan een binnenniveau van 33 dB moet worden voldaan (vereist binnenniveau van het Bouwbesluit). Het aantonen hiervan is vereist voor de zuidgevels van de woningen langs De Finne.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag uit oogpunt van geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Water

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de NOVI (zie paragraaf 3.1.1). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Toetsing

Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Wetterskip Fryslân. De aanvraag digitale watertoets heeft op 28 juni 2022 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 13.

Verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%;
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

In het stedenbouwkundige ontwerp voor invulling van het plangebied met woningbouw is rekening gehouden met compensatieverplichting van oppervlaktewater vanwege een eventuele verhardingstoename als gevolg van bebouwing.

In de huidige situatie is er sprake van een verhard oppervlak van 7.797,5m2. In de toekomstige situatie zal er sprake zijn van een verhard oppervlak van circa 6.000 m2. Het verhard oppervlak zal dus afnemen. Voor het planvoornemen geldt dus geen compensatieverplichting.

De berekeningen om het verhard oppervlak te achterhalen zijn gedaan op basis van de leidraad watertoets. In de berekeningen voor het verhard oppervlak zijn alle gesloten verharding (gebouwen, voetpaden, parkeerplaatsen) meegenomen. Ook is half verharding (tuinen) meegenomen, hierin zijn tuinen (inclusief terrassen) voor 50% als verhard oppervlak meegerekend.

Op 21 juli 2022 gaf het Wetterskip Fryslan het volgende advies:

'Voor de aanleghoogte geven wij naar aanleiding van de droogleggingsnorm (zie pag. 51 van de leidraad watertoets) graag het volgende advies mee. Het peilbesluit ter plaatse is -1,05 m NAP. In geval van bebouwing zonder kruipruimte adviseren wij de nieuwe bebouwing boven -0,35 m NAP (-1,05 m NAP (streefpijl) + 0,7 m (droogleggingsnorm)) aan te leggen. Bij bebouwing met kruipruimte adviseren wij een minimale aanleghoogte van +0,05 m NAP (-1,05 m NAP (streefpeil) + 1,10 m (droogleggingsnorm)). Naar schatting ligt het maaiveld tussen de -0,2 en +0,1 m NAP (https://www.ahn.nl/index.html). We adviseren u echter om dit in te laten meten, omdat de laatste hoogtemeting uit 2014 is en waarschijnlijk niet helemaal accuraat is. U kunt meer informatie vinden in hoofdstuk 4.3.7 van de leidraad watertoets. Let op: wij zijn niet de bevoegde instantie voor de aanleghoogte, maar adviseren u hierin.' Dit advies wordt meegenomen in de uitvoering.

Conclusie

Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.9 Overig

4.9.1 Bezonningsstudie

Voor de nieuwe bebouwingssituatie op de projectlocatie is een bezonningsstudie uitgevoerd (ook wel schaduwstudie genoemd). Deze studie is opgenomen in Bijlage 14. In de bezonningsstudie is inzichtelijk gemaakt in hoeverre in de toekomstige situatie sprake zal zijn van schaduwwerking op naburige percelen. Bij de bezonningsstudie is een voorstelling gemaakt van de schaduwwerking in diverse jaargetijden en op verschillende tijdstippen. Wat betreft schaduwwerking van bouwplannen gelden verder geen wettelijke regels waar aan getoetst kan en moet worden. De gemeente heeft geen beleid omtrent bezonning. Dat neemt niet weg dat in het kader van het bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van de bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, zoals het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De bezonningsstudie is gebaseerd op de lichte TNO normering. Er zijn drie TNO-normen voor een bezonningsstudie (Kenniscentrum Infomil). Een lichte norm, een strenge norm en een Haagse norm. Dat van de lichte norm is uitgegaan, heeft te maken met het gegeven dat volgens het huidige bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 11 meter is toegestaan en het nieuwe planvoornemen uitgaat van een maximale bouwhoogte van 9,5 meter. Uit de conclusies van de bezonningsstudie (Bijlage 15 en de reactienota zienswijzen in Bijlage 21) blijkt dat er voldaan wordt aan de lichte TNO norm en er geen onevenredige schaduwhinder ten gevolge van de ontwikkeling kan worden verwacht.

4.9.2 Kabels en leidingen

In het plangebied is sprake van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. Deze worden ten behoeve van het planvoornemen waar nodig verlegd. In en direct rondom het plangebied zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

4.9.3 Verkeer en parkeren

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In het navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van publicatie nr. 381 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Daarnaast heeft de gemeente De Fryske Marren haar eigen parkeerbeleid 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren'. Bij gebruikmaking van de CROW publicatie is er op basis van cijfers van het CBS van uitgegaan dat Joure in 'weinig stedelijk gebied' ligt. Gelet op de ligging van het plangebied is voorts van een zone 'rest bebouwde kom' uitgegaan.

Verkeersafwikkeling

De realisatie van de (sociale huur) woningen leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Er worden 40 woningen vervangen door 46 woningen. Er is dus een toename van 6 woningen. Op basis van de kengetallen van het CROW gaat het om een maximale toename van de verkeersgeneratie van circa (6*6=) 36 verkeersbewegingen per etmaal. De om het plangebied liggende gebiedsontsluitingswegen, zoals de Haskerveldweg, hebben voldoende capaciteit om de verkeerstoename door de planontwikkeling aan te kunnen. Gelet op de beperkte verkeersaantrekkende werking van het plan hoeven voor het planvoornemen geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.

Parkeren

Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het planvoornemen toe. In het gemeentelijk parkeerbeleid is een norm van 1,6 pp/woning opgenomen voor sociale huurwoningen in de de bebouwde kom. Dit is inclusief het aandeel bezoekersparkeren van 0,3 pp/woning.

In het planvoornemen worden 40 woningen vervangen door 46 nieuwe woningen. Er worden dus in totaal 6 nieuwe woningen gerealiseerd. In de bestaande situatie zijn er 35 parkeerplekken in het plangebied. Voor de toevoeging van 6 woningen geldt een parkeerbehoefte van (1,6*6=) 9,6 parkeerplaatsen. In overeenstemming met het gemeentelijk beleid dienen er in de toekomstige situatie dus 10 parkeerplaatsen te worden toegevoegd in het plangebied. Op aangeven van de omgeving worden er nog eens 10 extra parkeerplekken aan het plangebied toegevoegd om de parkeerdruk te verlagen. Het totaal aantal parkeerplaatsen in de toekomstige situatie komt daarmee op 55 parkeerplaatsen. Er wordt dus voldaan aan de norm. Vorenstaande mag gelet op de toepasselijke parkeerkencijfers worden beoordeeld als een voldoende parkeeroplossing voor de te realiseren woningen in het plangebied. De onderliggende onderbouwing met berekening is als Bijlage 16 bijgevoegd.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan leidt niet tot een onaanvaardbare verkeerstoename over de aanvoerende wegen naar het plangebied. Het planvoornemen zal bovendien niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Daarnaast zal ten behoeve van het planvoornemen een voldoende parkeeroplossing worden geboden. Uit oogpunt van verkeerseffecten mag voorliggend bestemmingsplan dan ook aanvaardbaar worden geacht.

4.9.4 M.e.r.-verantwoording

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is een m.e.r.-beoordeling nodig voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven in het Besluit onder D 11.2. De voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (100 ha, 2.000 woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. In het navolgende is de m.e.r.-beoordeling behandeld.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. Indien de gemeente initiatiefnemer is hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen.

In dit geval is de gemeente niet de initiatiefnemer. Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Voor het plan is daarom een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De notitie is als Bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd. Het college van burgemeester en westhouders van De Fryske Marren heeft op 14 november 2022 bepaald dat geen milieueffectrapportage nodig is bij de voorbereiding van voorliggend bestemmingsplan.

4.9.5 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dit dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

De te bouwen woningen in het voornemen worden zo duurzaam mogelijk en tevens gasloos (All-electric) gebouwd. Het uitgangspunt is een woning met een zeer goed geïsoleerde schil. Als gevolg van de goede isolatie en luchtdichtheid van de woningen moet in de nieuwbouwwoningen ook het risico op oververhitting worden beperkt. De TOjuli-indicator geeft inzicht in het risico op oververhitting. Door de realisatie van nieuwe woningen krijgen de woningen in lijn met het nieuwe bouwbesluit een energielabel van minimaal A++. Met de stedenbouwkundige vernieuwing wordt meer openbaar groen toegevoegd. Dit komt ten goede aan de beleving van de straat en buurt en het voorkomen van wateroverlast en hittestress.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 1 januari 2010 van kracht zijn.

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting Op De Regels

De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels betreffen de inleidende regels.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingsregels die betrekking hebben op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en artikelsgewijs in de regels zijn opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving: In de bestemmingsomschrijving wordt uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen de bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan.
  • Bouwregels: De bouwregels bieden het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan wel het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
  • Afwijken van de bouwregels: Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels.

Groen
Het structurele groen is als zodanig bestemd. Naast groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming ook aanverwante functies als voet- en fietspaden en water toegestaan. Daanaast zijn in ondergeschikte mate ook parkeer- en speelvoorzieningen mogelijk. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Verkeer
De wegen e.d. zijn als 'Verkeer' bestemd. Ook bermen, sloten, parkeervoorzieningen en begeleidende groenstroken worden in deze bestemming meegenomen.

Wonen - 1
Binnen deze bestemming is de bouw van woningen binnen het bouwvlak toegestaan.

Het bestemmingsplan maakt aaneengebouwde woningen mogelijk. Het maximum aantal aaneen te bouwen woningen is aangegeven met de bouwaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

De goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 m en de bouwhoogte ten hoogste 9,5 m. Ondergeschikt aan het wonen mag ook een bed & breakfast en beroep of bedrijf aan huis gerealiseerd worden. Binnen deze bestemming is het ook mogelijk openbare nutsvoorzieningen, zoals een transformatorhuisje te realiseren.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 7: Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande maatvoeringen, de overschrijding van bouwgrenzen en plaatselijke verhogingen.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren waarbij de 10% regeling zoals opgenomen in artikel 9 lid a niet van toepassing is op de bouwhoogte.

Artikel 10: Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor Burgemeester en Wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.

Artikel 11: Overige regels

Overige regels zien er op toe dat er een juiste afstemming aanwezig is tussen het bestemmingsplan en wettelijke regelingen zoals die bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan van kracht zijn. In geval van voorliggend bestemmingsplan is in dit artikel de borging van voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het plangebied vastgelegd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofstuk 4 zijn de afsluitende regels van het bestemmingsplan neergelegd.Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Overige Aspecten

5.3.1 Additionele voorzieningen

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

5.3.2 Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. Het betreft hier een initiatief van Accolade. Zij heeft de plannen inmiddels uitgebreid gecommuniceerd met zowel de betrokken huurders als met de omwonenden van het plangebied. Er hebben persoonlijke gesprekken plaatsgevonden met de huurders, er zijn enkele nieuwsbrieven verstuurd en er is op 18 mei 2022 een omwonendenavond georganiseerd. Daarbij zijn vragen gesteld en beantwoord en waar mogelijk heeft Accolade de gemaakte op- en aanmerkingen in de (verdere) planvorming meegenomen. Van het houden van inspraak kan daarom worden afgezien. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op het realiseren van woningnieuwbouw en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiele haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van het planvoornemen om 46 nieuwe woningen te realiseren ter vervanging van bestaande woningen. De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege voorliggend bestemmingsplan worden door de ontwikkelende partij gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding.

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke exploitatieovereenkomst. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Informatiebijeenkomst

Initiatiefnemer Accolade en de gemeente De Fryske Marren hebben in het kader van het planvoornemen meerdere malen de omwonenden betrokken. De participatie gaven de gemeente en Accolade vorm volgens het principe ophalen van op- en aanmerkingen op de eerste voorstellen en verwerken van de op- en aanmerkingen in de plannen en het terugleggen hiervan aan omwonenden. Dit is gedaan door middel van een omwonendenavond.

Op 18 mei 2022 hield Accolade een omwonendenavond. Hier informeerde Accolade de omwonenden over de plannen en beantwoordde vragen. Accolade nam waar mogelijk op- en aanmerkingen mee in de planvorming. De nieuwsbrief voorafgaand aan deze avond, het verslag van de avond en bijhorende presentatie is als bijlage 18 bij deze toelichting gevoegd.

Op 30 november 2022 is een tweede inloopavond georganiseerd vanuit Accolade. Op deze is informatie gegeven over de nieuwe huizen, de bestemmingsplanprocedure, de vergunningen en een indicatie van de planning. Accolade nam waar mogelijk op- en aanmerkingen mee in de planvorming. Het verslag van deze informatieavond met de daarbij behorende bijlagen is als bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd.

Op 8 februari 2023 heeft een derde informatieavond plaatsgevonden. Veel van de opmerkingen die tijdens eerdere informatiemomenten zijn gemaakt, gingen over de schaduwwerking van de nieuwe huizen, het parkeren en de kleur van de gevelsteen. Voor Accoloda was dit een reden om hier nog eens goed naar te kijken. Deze opmerkingen hebben geleid tot de volgende aanpassingen aan het plan.

  • Het toevoegen van 10 extra parkeerplekken. Totaal komen er 55 parkeerplekken.
  • De woonblokken aan de Hofcamp zijn 3.80 meter naar achteren geplaatst.
  • De kleur van de gevels wordt gelijk. Dit is een lichte steen gemengd met een donkere strooisteen.

Op 8 februari heeft Accolode deze wijzigingen met de omwonenden doorgenomen. Daarnbaast is er een lijst gemaakt met de meest gestelde vragen. Deze lijst is als bijlage 20 bijgevoegd.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaatsgevonden. Er is één vooroverlegreactie binnengekomen, van de provincie Fryslân.

Provinsje Fryslân

De Provinsje Fryslânheeft op 31 oktober 2022 laten weten dat het plan aanleiding geeft tot de volgende opmerking:

Waterrobuust bouwen (cat. 4 Omgevingsvisie/goede ruimtelijke ordening) .

In de Watertoets is aandacht besteed aan het aspect waterrobuust bouwen. Door het Wetterskip wordt aangegeven dat het maaiveld naar schatting tussen de -0,2 en +0,1 NAP zit. Advies van het Wetterskip is om dit in te laten meten. De provinsje adviseert om in het plan te borgen dat de woningen voldoende hoog komen te liggen.

Reactie gemeente:

Wij hebben onderzoek gedaan naar de waterstanden (grond en watergangen) in het gebied en Accolade heeft de bestaande maaiveldhoogtes en vloerpeilen ingemeten. De uitkomsten ervan hebben ertoe geleid, dat er zal worden ingezet op +0,23 NAP voor de vloerpeilen van de nieuwe woningen. Bij deze waarde ontstaat er ruim voldoende drooglegging/ontwateringsdiepte. Dat is overigens ook al het geval bij +0,20 NAP. Het gekozen vloerpeil is ongeveer gelijk aan de huidige vloerpeilen en zorgt er tevens voor dat er een mooie aansluiting bij het bestaande openbaar gebied plaatsheeft. Overigens zal er ook drainage om de bouwblokken worden gelegd en gaat de gemeente drainageriolen aanleggen.

Teneinde te kunnen borgen dat het vloerpeil van de nieuw te realiseren woningen ten minste +0,20 NAP bedraagt, nemen wij in artikel 5 Wonen-1 van het bestemmingsplan de volgende regel op onder lid 5.2.1 hoofdgebouwen:

“Het vloerpeil van een woning bedraagt minimaal + 0,20 NAP”.

Conclusie:

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen door in de Regels in artikel 5 Wonen-1 de bovenbeschreven regel op te nemen.

6.2.3 Zienswijzen en vaststellingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan 'Joure-De Scharcamp de De Finne' heeft met ingang van 27 februari 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn vier brieven met zienswijze ontvangen, die tijdig zijn ingediend. Deze zienswijzen zijn van een reactie voorzien in de nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan 'Joure – De Scharcamp en De Finne' (Bijlage 21). De zienswijzen leiden niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De ambtshalve wijzigingen zijn ook opgenomen in Bijlage 21 en zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is dan ook op 19 juli 2023 gewijzigd vastgesteld. Het raadsvoorstel en -besluit is opgenomen bij deze toelichting.

Bijlage 1 Impressies

Bijlage 1 Impressies

Bijlage 2 Welstandsadvies

Bijlage 2 Welstandsadvies

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Ecologische Quickscan

Bijlage 5 Ecologische quickscan

Bijlage 6 Fumo Advies Externe Veiligheid

Bijlage 6 FUMO advies externe veiligheid

Bijlage 7 Advies Brandweer Fryslân

Bijlage 7 Advies Brandweer Fryslân

Bijlage 8 Ecologische Beoordeling Najaarsonderzoek

Bijlage 8 Ecologische beoordeling najaarsonderzoek

Bijlage 9 Ecologische Beoordeling Voorjaarsonderzoek

Bijlage 9 Ecologische beoordeling voorjaarsonderzoek

Bijlage 10 Berekening Stikstofdepositie De Scharcamp Joure

Bijlage 10 Berekening stikstofdepositie De Scharcamp Joure

Bijlage 11 Verkregen Ontheffing Wnb

Bijlage 11 Verkregen ontheffing Wnb

Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 12 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 13 Uitkomst Watertoets

Bijlage 13 Uitkomst watertoets

Bijlage 14 Bezonningsstudie

Bijlage 14 Bezonningsstudie

Bijlage 15 Bezonningsstudie Conclusies

Bijlage 15 Bezonningsstudie conclusies

Bijlage 16 Parkeerberekening

Bijlage 16 Parkeerberekening

Bijlage 17 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling Joure-de Scharcamp En De Finne

Bijlage 17 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling Joure-De Scharcamp en De Finne

Bijlage 18 Verslag Informatiebijeenkomst 18 Mei 2022

Bijlage 18 Verslag informatiebijeenkomst 18 mei 2022

Bijlage 19 Verslag Informatiebijeenkomst 30 November 2022

Bijlage 19 Verslag informatiebijeenkomst 30 november 2022

Bijlage 20 Verslag Informatieavond 8 Februari 2023

Bijlage 20 Verslag informatieavond 8 februari 2023

Bijlage 21 Nota Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen Ontwerpbestemmingsplan 'Joure - De Scharcamp En De Finne'.

Bijlage 21 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan 'Joure - De Scharcamp en De Finne'.

Bijlage 22 Raadsvoorstel En -Besluit

Bijlage 22 Raadsvoorstel en -besluit