Bestemmingsplan Joure - Koarte Ekers 2
Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 19-06-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Joure - Koarte Ekers 2 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPJRE23KOARTEEKER2-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden werkactiviteit:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.8 bêd & brochje
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 bestaand:
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
- 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.24 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26 huishouden:
één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;
1.27 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.28 kap:
een dak met een zekere helling;
1.29 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.30 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.31 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
- het NAP -0,52 m;
1.32 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
1.33 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.34 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 vrijstaand/op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk:
bouwwerk dat vrijstaand van het (hoofd)gebouw waar het bij hoort wordt gebouwd;
1.36 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.37 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. recreatief medegebruik, waaronder begrepen het hobbymatig kweken van groente en fruit;
- c. paden;
- d. water;
met daar in ondergeschikte mate bijbehorend:
- e. openbare parkeervoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. paden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. sloten, bermen en beplanting;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water;
met de daarbijbehorende:
- i. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken
Artikel 5 Wonen - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
- 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
- 2. bêd & brochje;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m² bedraagt;
- 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het bepaalde in lid 5.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 5.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens wordt verkleind;
- d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- e. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- f. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- g. het bepaalde in lid 5.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een opzichzelf staand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:
- a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande maatvoeringen
Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
7.3 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
8.2 Voorwaardelijke verplichting - waterberging
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het in gebruik laten nemen van de gronden overeenkomstig de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen zonder de aanleg en instandhouding van de in Bijlage 1 opgenomen waterbergende laagtes, teneinde te voorzien in de waterbergingseis van 50 mm per m² van het verharde oppervlak.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
- e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:
- bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Joure - Koarte Ekers 2.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie De Koarte Ekers 2, aan de rand van de kern van Joure in de gemeente De Fryske Marren. Ter plaatse bevindt zich de bebouwing van een voormalig tuincentrum bestaande uit een woonhuis en bedrijfsgebouwen, voornamelijk kassen. Decennialang zijn op deze locatie bloemen en planten gekweekt voor de kern van Joure. De bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels beëindigd, waardoor de locatie leeg is komen te staan.
Vanwege de groene inrichting van het plangebied en de ligging van het plangebied met uitzicht op het buitengebied van de gemeente Fryske Marren, leent deze plek zich uitstekend voor woningbouw. Het voornemen bestaat dan ook om alle bebouwing binnen het plangebied te slopen en hier 12 nieuwe woningen te realiseren. De te realiseren woningen bestaan uit 6 twee-onder-een-kapwoningen en 6 schuurwoningen en worden gerealiseerd in een sterk groene omgeving. De beoogde doelgroep bestaat voornamelijk uit medioren en senioren.
Op basis van het geldende planologische regime is er ter plaatse van het plangebied één woning en een kwekerij toegestaan. Het voornemen is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. De gemeente De Fryske Marren heeft op 3 oktober 2022 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan bovenstaande ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om het voornemen te realiseren en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied betreft het perceel Koarte Ekers 2, op de rand van de bebouwde kom van Joure. Op afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in Joure en ten opzichte van de directe omgeving indicatief weergegeven met de blauwe marker en blauwe omlijning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Joure - Koarte Ekers 2” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1940.BPJRE23KOARTEEKER2-VA01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie, regio en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Plangebied
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit de gronden behorende bij een voormalig tuincentrum. Hier is decennialang een kwekerij gevestigd waar bloemen en planten voor de inwoners van Joure en de wijde omgeving zijn gekweekt. Vanwege gezondheidsredenen van de eigenaar is er een noodzaak ontstaan om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen, waardoor de locatie inmiddels leeg staat. Vanwege het gebruik als tuincentrum is de locatie grotendeels onbebouwd. De bebouwing bestaat voornamelijk uit de voormalige kassen van het tuincentrum en heeft een oppervlakte van circa 980 m².
Het plangebied ligt aan een lint dat de noordelijke grens van de bebouwde kom van Joure vormt. Aan de zuidkant van de Koarte Ekers ligt de wijk Skipsleat, aan de noordzijde bevinden zich voornamelijk agrarische (bedrijfs)percelen. De wijk Skipsleat wordt niet via de Koarte Ekers ontsloten, waardoor de weg waaraan het plangebied zich bevindt een relatief rustige weg is.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met de rode omlijning indicatief aangeduid. In afbeelding 2.2 is een straatbeeldfoto van de huidige situatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Huidige situatie tuincentrum (Bron: Beyond Now) |
2.1.2 Planologische situatie
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Joure - Wyldehoarne, deels: percelen Koarte Ekers 2 en 6". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van De Fryske Marren vastgesteld op 21 juli 1999. Daarnaast zijn er twee paraplusbestemmingsplannen geldig die respectievelijk aanvullende regels stellen ten aanzien van parkeren en windturbines bij agrarische bedrijven. Voor de voorliggende ontwikkeling is met name het eerstgenoemde bestemmingsplan relevant; met de regels van de parapluplannen wordt in dit bestemmingsplan wel rekening gehouden.
Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' met aanduiding 'kwekerij'. Op basis van dit bestemmingsplan is er één woning per bouwvlak toegestaan. De realisatie van 12 woningen is daarmee niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt op de gewenste situatie van het plangebied ingegaan.
2.2 Gewenste Situatie
2.2.1 Het voornemen
Dit bestemmingsplan ziet toe op de herontwikkeling van het voormalige tuincentrum tot "Het Groene Hof": een naam die verwijst naar de recente geschiedenis van de plek en de kenmerken van het te realiseren woonperceel. Het voornemen voorziet in de realisatie van 12 woningen met veel groen en diverse gezamenlijke voorzieningen. De doelgroep van de ontwikkeling betreft voornamelijk, maar niet uitsluitend, medioren en senioren. Met de realisatie van aanzienlijke woningen in een groene omgeving wordt aan deze doelgroep de mogelijkheid geboden om actief te blijven en wordt ontmoeting gestimuleerd. Tegelijkertijd bevordert dit de doorstroming op de woningmarkt aangezien de huidige vrijkomen voor andere woningzoekenden binnen de gemeente.
De woningen die worden gerealiseerd betreffen twee typen koopwoningen. Het gaat om 6 twee-onder-één-kapwoningen en 6 schuurwoningen. De tweekappers worden levensloopbestendig uitgevoerd, dus met een gelijkvloers programma met alle voorzieningen op de begane grond. De schuurwoningen worden rug aan rug geschakeld. Daarmee zijn ze ook interessanter voor eenpersoonshuishoudens. De schuurwoningen refereren ook naar de historie van de plek, en dragen bij aan het karakter van het hof.
Het perceel wordt ingericht als een groen hof, omringd door bomen en gezamenlijk voorzieningen in het plangebied. Langs en aan de aan te leggen in- en uitrit worden de parkeervoorzieningen in de vorm van halfverharding aangelegd. De overige gronden worden sterk groen ingericht, waarbij de gronden gebruikt kunnen worden voor onder andere een moestuin. Tevens komt binnen deze gronden een gebouw van maximaal 75 m² in de vorm van een hobbymatige kas of een theehuisje voor gezamenlijk gebruik.
In afbeelding 2.3 is een inrichtingstekening van de schuur in de gewenste situatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan Koarte Ekers 2 (Bron: Beyond Now) |
De woningen worden gerealiseerd met een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 12 en 6,5 meter. De woningen worden ontworpen met een pergola die aan het hoofdgebouw wordt vastgemaakt. In afbeelding 2.4 is een impressie van de woningen opgenomen waarin het ontwerp met pergola is weergegeven. Om dit ontwerp mogelijk te maken is in voorliggend bestemmingsplan een bouwhoogte voor overige bouwwerken geen gebouw zijnde van maximaal 6,5 meter opgenomen. Tevens is de bouwhoogte van overkappingen bepaald op 6,5 meter. Op deze manier kunnen de pergola's ook worden voorzien van een dichtgemaakt dak.
![]() |
Afbeelding 2.4: Impressie woningen met pergola (Bron: Beyond Now) |
2.3 Verkeer En Parkeren
2.3.1 Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
2.3.2 Gemeentelijk Parkeerbeleid
De gemeente Fryske Marren heeft op 27 juni 2018 het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld waarin het haar visie op parkeren binnen de gemeente heeft verwerkt in planregels. In deze planregels wordt bepaald dat in het geval van nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen. Er is vervolgens sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie en bijbehorende systematiek. In voorliggende situatie wordt dan ook getoetst aan de recente CROW-publicatie.
2.3.3 Situatie plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid
Vanuit de NOVI wordt sturing en richting gegeven aan complexe opgaven voor de fysieke leefomgeving aan de hand van vier prioriteiten. De voorliggende ontwikkeling sluit aan bij de prioriteiten op het gebied van klimaatadaptatie/energietransitie en de sterke en gezonde steden en regio's. Met de voorliggende ontwikkeling worden namelijk 12 woningen gerealiseerd op een vrijgekomen binnenstedelijke locatie die jaren in gebruik is geweest als kwekerij. Het realiseren van een groen woonhof is het uitgangspunt van het voornemen, waarmee wordt bijgedragen aan het tegengaan van hittestress in de bebouwde kom. De woningen worden daarnaast energieneutraal gebouwd, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ambities binnen de energietransitie. De ontwikkeling sluit al met al goed aan bij de ambities vanuit de NOVI.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). Aangezien de voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 woningen, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee noodzakelijk.
In voorliggend geval is een notitie 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een concrete behoefte en binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele
3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Op 23 maart 2021 is de verordening geconsolideerd. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen uit onder andere de in voorgaande paragraaf beschreven Omgevingsvisie doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In artikel 3.1.1 lid 1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 is opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3.4 is aan de hand van de gemeentelijke woonvisie gemotiveerd dat hier sprake van is, waardoor het voornemen in lijn is met de provinciale verordening.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen aansluit bij de Verordening Romte Fryslân 2014.
3.2.3 Fryslân klimaatbestendig 2050+
Op 18 juli 2023 heeft het Algemeen Bestuur van Wetterskip Fryslân ingestemd met de toekomstvisie Fryslân klimaatbestendig 2050+. Door klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de kans op overstromingen, wateroverlast, droogteschade, hittestress en verzilting toe. Hoe zorgen we ervoor dat we in de tweede helft van deze eeuw nog goed kunnen wonen, werken en recreëren in Fryslân en het Groninger Westerkwartier? Deze vraag staat centraal in de visie ‘Fryslân Klimaatbestendig 2050+’, van Wetterskip Fryslân en Provincie Fryslân. Een visie die ervoor pleit om water en bodem sturend te maken in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. Dit vraagt om maatwerk per deelgebied (veengronden, kleigronden, zandgronden, Waddeneilanden en bebouwd gebied), want elk gebied kent zijn eigen uitdagingen en mogelijke oplossingen.
Voorliggende plan houdt op de volgende manieren rekening met het klimaatbestendig inrichten van het plangebied:
- De parkeerplaatsen worden bestraat met halfverharding om de waterdoorlatendheid te bevorderen;
- Bij de inrichting van het perceel wordt rekening gehouden met de biodiversiteit;
- De buitenste zoom van 3 meter rondom het plan is bestempeld als groene zone waar bestaande bomen intact blijven en waar geen bouwwerken mogen komen;
- De gevels van de woningen zijn van hout (evenals de constructie van de bovenverdieping).
3.2.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie de Fryske Marren
3.3.2 Woonvisie 2019 - 2023
In de Woonvisie De Fryske Marren 2019 - 2023 heeft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 - 2023 vastgelegd. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.
De gemeente wil daar bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer en Balk manifesteert zich, door de ligging en het voorzieningenniveau, een grotere vraag naar woningen de komende jaren. Dit vertaalt zich in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw, waar naar verhouding een groter deel van de woonopgave in de hoofdkernen is voorzien. In de andere dorpen en kleinere kernen wil de gemeente ook bouwen bij aantoonbare vraag.
De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2020 en 2029. Deze bouwruimte is gebaseerd op bevolking- en huishoudensprognose van de provincie Fryslân die in juni 2020 is vastgesteld. Naast deze kwantitatieve behoefte is er tevens sprake van een kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen. Hiervoor wordt verwezen naar de in Bijlage 1 opgenomen toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met de realisatie van 12 woningen voorziet het plan daarom in een bijdrage aan de gemeentelijke woningbehoefte. Het plan is passend binnen de Woonvisie.
3.3.3 Herziening uitvoeringsprogramma Woningbouw 2019-2026
3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente De Fryske Marren.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.
4.1 Geluid
4.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.1.2 Situatie plangebied
4.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
4.2.2 Situatie plangebied
Ter plaatse van het plangebied is door Sigma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting. Uit de resultaten van het bodemonderzoek is gebleken dat in de onderzochte grond- en grondwatermonsters geen verhoogde gehalten t.o.v. de toetsingswaarden zijn gemeten. Aangezien er geen matig tot sterk verhoogde gehalten in de bodem zijn gemeten, kan een nader onderzoek achterwege blijven. De bodem wordt dan ook geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
4.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.2 Situatie plangebied
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hierboven beschreven kan worden gesteld dat het realiseren van 12 woningen 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt opgemerkt dat woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Atlas van de Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Atlas van de Leefomgeving staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 4.1 is een uitsnede met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de blauwe ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Atlas van de Leefomgeving (Bron: Atlas van de leefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen noemenswaardige risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde buisleiding bevindt zich op circa 1,1 kilometer afstand, wat ruim buiten de veiligheidsafstanden is.
Met betrekking tot de bereikbaarheid en bluswatervoorziening heeft overleg plaatsgevonden met de brandweer Fryslân. Hieruit is besloten dat de gemeente De Fryske Marren in de directe omgeving een brandkraan zal plaatsen conform de eisen van de brandweer. Tevens wordt de weg op het perceel verbreed met halfopen verharding tot de breedte conform de eisen van de brandweer. Dit bedraagt 5 meter.
4.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
4.5.2 Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Joure. In de nabije omgeving bevinden zich voornamelijk agrarische gronden en woningen. Daarom wordt er in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
4.5.3 Beoordeling
4.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Geur
4.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
4.6.2 Activiteitenbesluit
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
4.6.3 Situatie plangebied
Zoals reeds benoemd in paragraaf 4.5 is aan de Koarte Ekers 3 op ruim 100 meter afstand van het plangebied planologisch een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, mogelijk. Hier kunnen daarom dieren worden gehouden waarvoor op grond van de Wgv geen geuremissie is vastgesteld. Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, dient een afstand van 100 meter te worden aangehouden. Hier wordt aan voldaan. Ten aanzien van het aspect geur wordt daarom een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Daarnaast worden de omliggende agrarische bedrijven niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd, temeer ook omdat andere woningen op een kortere afstand van het agrarisch bedrijf zijn gelegen.
4.6.4 Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.3 Soortenbescherming
4.7.4 Conclusie
Het voornemen brengt geen negatieve effecten met zich mee op beschermde gebieden en/of beschermde soorten. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan mogelijk sprake is van negatieve effecten op de archeologische waarden. Hierdoor is de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk. De uitvoering hiervan is reeds in gang gezet.
4.9 Water
4.9.1 Algemeen
Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Het doel hiervan is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De “winst”, die wordt behaald bij de watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder en de informatievoorziening. Om het proces van de watertoets te bevorderen is door de provincie en het waterschap een handreiking watertoets opgesteld, beschikbaar via de website van provincie en waterschap.
In het provinciale waterhuishoudingsplan (WHP3) en het waterbeheerplan 2022-2027 van het Wetterskip Fryslân is het waterbeleid voor de provincie en het Wetterskip opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is "het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, voldoende water en schoon water.
4.9.2 Situatie plangebied
Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee waterschapsbelangen. Het plan is daarom nader afgestemd met het Wetterskip. Hieronder wordt ingegaan op de van belang zijnde wateraspecten.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.Met het voornemen wordt voorzien in een toename van verharding van ca. 1.030 m².
Voor het voornemen is in afstemming met het waterschap een waterplan opgesteld. De watercompensatie wordt gerealiseerd met het aanleggen van waterbergende laagtes. De uitgangspunten en de berekening van de waterbergende capaciteit zijn opgenomen in het in Bijlage 7 opgenomen waterconcept. Het ontwerp gaat uit van de volgende uitgangspunten:
- Het hemelwater wordt via open goten naar de waterbergende laagtes gebracht. Waar dit niet kan zal ondergronds een afvoerende buis naar de betreffende laagte afvoeren;
- Door het toepassen van veel grasbetontegels is het totaaloppervlak aan elementenverharding minimaal;
- De waterbergende laagtes bevinden zich op het gemeenschappelijk terrein, met een instandhoudingsverplichting in de splitsingsakte, en dus niet op private kavels;
- Het vloerpeil houdt rekening met een optimale drooglegging en dit vloerpeil zal op hele korte termijn worden voorgelegd.
Met het waterschap is overeengekomen dat het plan dient te voorzien in een waterbergend vermogen van 70 m³. Het ontwerp zoals opgenomen in Bijlage 7 gaat hier vanuit. Het plan voldoet daarmee aan de benodigde compensatie. De aanleg van de waterbergende laagtes wordt planologisch geborgd middels een voorwaardelijke verplichting binnen de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan.
Peilscheidende en toegangsdammen
In de westelijke sloot is een peilscheidende dam aanwezig. Bij het eventueel verwijderen van een peilscheidende dam zal dit een peilwijziging teweeg brengen. Aan een peilwijziging zitten procedures verbonden. Deze peilscheidende dam blijft in voorliggend geval ongewijzigd. Ook wordt opgemerkt dat de aanwezige toegangsdammen onaangeroerd blijven.
Hoofdwatergang
Het plangebied raakt een hoofdwatergang. Deze kent een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde. Voor het beheer en onderhoud is het van belang dat de beschermingszone van 5 meter vrij toegankelijk blijft. Ter plaatse van de beschermingszone wordt een aanduiding opgenomen waarbinnen geen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. Hiermee is de vrije toegankelijkheid van de beschermingszone geborgd. Voor het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden zal een watervergunning moeten worden aangevraagd.
Aanleghoogtes
In geval van bebouwing zonder kruipruimte adviseert het waterschap de nieuwe bebouwing minimaal op NAP hoogte aan te leggen. Bij bebouwing met kruipruimte is de droogleggingsnorm van toepassing en wordt een minimale aanleghoogte van +0,1 m NAP (-1 (streefpeil) + 1,10 m (droogleggingsnorm) geadviseerd. Vanuit klimaatrobuust bouwen wordt geadviseerd zonder kruipruimte te bouwen. Naar schatting ligt het maaiveld tussen de -0.1 en +0.2 m NAP. Dit advies wordt meegenomen bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
4.9.3 Conclusie
Het plan houdt in voldoende mate rekening met de waterhuishouding.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.10.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.10.2 Situatie plangebied
4.10.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- 2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- 4. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
- Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
- Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal oppervlak.
- Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hier zijn onder andere regels opgenomen voor de overschrijding van de bouwgrenzen en plaatselijke verhogingen.
- Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden algemene gebruiksregels beschreven ten aanzien van het strijdige gebruik.
- Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
- Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.
- Artikel 11 Overige regels
In dit artikel worden de parkeerregels beschreven.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd. De regels zijn gebaseerd op het handboek bestemmingsplannen van de gemeente De Fryske Marren.
Artikel 3 Groen
De gronden waar de woningen en de inrit niet worden gerealiseerd zijn bestemd als 'Groen'. Deze gronden zullen voornamelijk worden gebruikt ten behoeve van de groene inrichting van het perceel, moestuin(en) en parkeervoorzieningen. Ten behoeve van de realisatie van de hobbymatige kas/theehuisje is de bepaling opgenomen dat binnen deze bestemming één gebouw van maximaal 75 m² is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
Artikel 4 Verkeer
De in- en uitrit in het plangebied is bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden mogen onder andere worden gebruikt ten behoeve van wegen, straten en parkeervoorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Artikel 5 Wonen - 2
De locatie waar de woningen worden gerealiseerd zijn bestemd als Wonen - 2. In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen in het bouwvlak dienen te worden gebouwd, waarbij geldt dat het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal mag bedragen. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 6,5 en 12 meter.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 10 mei 2023 is het plan voorgelegd aan geïnteresseerden en omwonenden in de vorm van een inloopavond. Deze avond is door circa 40 mensen bezocht en er is overwegend zeer positief gereageerd op de plannen. Vanuit omwonenden zijn een drietal aandachtspunten benoemd, te weten:
- Het is van belang dat er een groene zoom met bomen rondom het perceel blijft. Daarmee houden bewoners aan De Ljip, De Mosk en De Protter uitzicht op groen als ze naar het plangebied kijken.
- Het plangebied dient aan de noordzijde te worden ontsloten, op de Koarte Ekers;
- Belangrijk dat er voldoende parkeerplaatsen zijn op het terrein, zodat er geen auto’s langs de weg hoeven te parkeren. Dit is vooral van belang voor de overburen die ook met tractors over de Koarte Ekers rijden.
Het voorliggende plan houdt rekening met al deze aandachtspunten. De groene zoom is evenals alle randen rondom de woningen, bestemd als 'Groen'. Hiermee wordt ongewenste bebouwing voorkomen, er wordt uitsluitend de mogelijkheid geboden om één hobbymatig kasje te realiseren. Verder vindt de ontsluiting plaats op de Koarte Ekers en wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg
7.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Fryslân
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie heeft aangegeven dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is en aandacht te besteden aan het aspect 'natuurinclusief bouwen'. De toelichting is op deze punten aangepast.
7.1.3 Wetterskip Fryslân
Zoals in paragraaf 4.9 is aangegeven is de normale procedure van toepassing. Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Het waterplan zoals bijgevoegd in Bijlage 7 is afgestemd met en akkoord bevonden door het waterschap.
7.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp ter inzage gelegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze hebben tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.
Bijlage 1 Waterconcept
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Notitie Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 1 Notitie Ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek