KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging Van Plangebied
1.2 Aanleiding
1.3 Doelstelling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Planvoornemen
3.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.4 Motivering Woningbehoefte
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bedrijvenhinder
4.7 Geluidhinder
4.8 Water
4.9 Overig
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
5.3 Overige Aspecten
5.4 Bestemmingsplanprocedure
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bestemmingsplan Lemmer - 12 woningen Lemstervaart

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 31-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lemmer - 12 woningen Lemstervaart met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPLEM17LEMSTERVAAR-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijhorende regels;

1.3 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.8 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw

verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.25 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.26 kap:

een dak met een zekere helling;

1.27 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.28 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.29 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het NAP -0,52 m;

1.30 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.31 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.32 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.34 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.35 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen,

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,

met daarbij behorende:

  1. c. nutsvoorzieningen;
  2. d. paden en verhardingen;
  3. e. overige bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. de sociale veiligheid.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. tuinen en erven;
  2. h. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  1. i. overige bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangende straat en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanleggen van een weg, bestaande uit meer dan twee rijstroken.

Artikel 5 Wonen - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden werkactiviteit;
    2. 2. bêd & brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken,

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens wordt verkleind;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
  3. c. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  4. d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het bestaande aantal;
  2. b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of een meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

7.2 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:

  • bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Lemmer - 12 woningen Lemstervaart'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging Van Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de voormalige locatie van basisschool De Meerpaal in de wijk Lemstervaart te Lemmer. Het plangebied wordt begrensd door de volgende erfontsluitingswegen: de Schouw aan de westkant, de Aak aan de noordkant en de Schokker aan de oostkant. Direct ten zuiden van het plangebied staat de nieuw gerealiseerde multifunctionele accomodatie (MFA) Lemstervaart.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De in onderstaande figuur opgenomen luchtfoto geeft een concrete indruk van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM17LEMSTERVAAR-VA01_0001.png"

Figuur 1. Luchtfoto van plangebied

1.2 Aanleiding

In het plangebied is woningbouwcorporatie Lyaemer Wonen van plan om tot planrealisatie van 12 nieuwe huurwoningen te komen.

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Lemmer - Lemstervaart van kracht, als vastgesteld door de raad van de gemeente De Friese Meren op 19-02-2014. In het bestemmingsplan is realisatie van de naastgelegen MFA Lemstervaart mogelijk gemaakt. Hiertoe zijn diverse onderzoeksrapportages opgesteld die ook betrekking hebben op het nu voorliggende plangebied voor woningnieuwbouw.

In het bestemmingsplan Lemmer - Lemstervaart is het plangebied voorzien van een bestemming 'Maatschappelijk' met een aangeduid "bouwvlak" waarbinnen gebouwen tot een maximum bouwhoogte van 10 m en met afwijking tot 12 m kunnen worden gebouwd. Ook geldt een bestemming 'Groen' aan de noordwestkant ter plaatse van een grondstrook tegenover de woningen aan Schouw 9-14.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM17LEMSTERVAAR-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Kaartfragment geldend bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Lemmer - Lemstervaart zijn geen mogelijkheden opgenomen om bij recht tot realisatie van het voorgenomen woningbouwplan over te kunnen gaan. Daarom is het voeren van een ruimtelijke procedure noodzakelijk om het planvoornemen mogelijk te kunnen maken. Dat doen we door het bestemmingsplan Lemmer - 12 woningen Lemstervaart in procedure te brengen en vast te stellen.

1.3 Doelstelling

Doelstelling van dit bestemmingsplan is om het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodanig te herzien dat een passende juridisch-planologische regeling in het plangebied van toepassing wordt die recht doet aan de toekomstig gewenste gebruiks- en bebouwingsituatie van woningbouw.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. In hoofdstuk 3 betreffende de planbeschrijving is vervolgens nader op het planvoornemen ingegaan en komt de Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde en de nut en noodzaak van het plan. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. Hierop wordt in paragraaf 3.3 nader ingegaan.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

In het streekplan zijn stedelijke gebieden, regionale centra en overige kernen onderscheiden. Lemmer behoort tot de regionale centra. Hiervoor geldt dat de provincie inzet op bundeling en concentratie van wonen en werken en een robuust draagvlak voor voorzieningen door onder meer behoud en verdere ontwikkeling van aantrekkelijke woonmilieus voor opvang van de woningbehoefte in de regio. Uitgegaan wordt van een meer dan evenredige woningtoename in de regionale centra.

2.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 01-08-2014 in werking getreden. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand bebouwd gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies zoals woningnieuwbouw. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt hier volledig binnen en is daarmee in lijn met de verordening. De voorkeur bij binnenstedelijk bouwen gaat verder uit naar locaties die in aanmerking komen voor herstructurering en/of transformatie. Dit is met voorliggend plan het geval.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Lemsterland (2010)

Op 22-11-2010 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Lemsterland voor haar hele grondgebied de Structuurvisie Lemsterland vastgesteld. Hierbij is een planhorizon van 10 jaar gehanteerd met een doorkijk naar de periode na 2020. De structuurvisie vormt een kader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen (zoals het bestemmingsplan) en exploitatieplannen, alsmede een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven.

In de structuurvisie is door de toenmalige gemeente Lemsterland voor het woonthema de ambitie uitgesproken om zowel de huidige bewoners als mensen van buiten goede woonvoorzieningen te bieden. Het aanbod van kwalitatief hoogwaardige en gevarieerde woonmilieus zou hiervoor een vereiste zijn. Om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten blijven wonen, is het daarbij ook noodzakelijk om nieuwbouw levensloopbestendig te ontwikkelen. Woonmilieus die kunnen worden geboden, zijn centrumstedelijk wonen in het historisch centrum, stedelijk wonen daar om heen, wonen aan het water, dorps wonen en wonen op het platteland. Woningbouw vindt op diverse locaties in verschillende kernen plaats, waaronder in Lemmer.

2.3.2 Uitvoeringsprogramma woningbouw 2013 tot 2020 Fusiegemeente De Friese Meren

Op 26-06-2013 is door de raden van de voormalige gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân het Uitvoeringsprogramma woningbouw 2013 tot 2020 Fusiegemeente De Friese Meren vastgesteld. Met het uitvoeringsprogramma zijn scherpe en realistische keuzes gemaakt, op basis van de nieuwe realiteit die zich in de woningmarkt in brede zin voordoet. Dit betekent dat voorgenomen nieuwbouwplannen uit een eerdere woningbouwprogrammering getemporiseerd zijn. Het uitvoeringsprogramma omvat de uitgangspunten die de basis hebben gevormd voor onderstaande nieuwe gemeentelijke woonvisie. Inmiddels heeft de gemeenteraad op 1 maart 2017 het Uitvoeringsprogramma woningbouw 2016 tot 2026 De Fryske Marren vastgesteld. Het project voor het realiseren van de 12 woningen, die met dit bestemmingsplan worden geregeld, is in dit uitvoeringsprogramma opgenomen.

2.3.3 Woonvisie De Friese Meren 2014-2018

In de Woonvisie De Friese Meren 2014-2018 (vastgesteld: 25-06-2014) is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De doelstellingen van het woonbeleid zijn uitgewerkt via drie pijlers, te weten:

  1. 1. Aandacht voor kwaliteit: bestaande kernen en bestaande voorraad;
  2. 2. Een levensloopvriendelijke gemeente: wonen met zorg en welzijn;
  3. 3. Goed wonen voor alle doelgroepen: betaalbaarheid en beschikbaarheid.

Het zwaartepunt voor woningbouw ligt in de grotere kernen Balk, Joure en Lemmer. Deze kernen bouwen voor hun eigen behoefte en vangen meer dan gemiddeld de groei van buiten de eigen woonplaats op. De gemeente gaat uit van een gemiddelde groei van de woningvoorraad in deze grote kernen van 1,07% per jaar. Het doel is behoud en versterking van de sociaaleconomische structuur. Bij woningbouwprojecten wordt aangesloten bij de bestaande kwaliteiten van de kernen.

Om de kernen vitaal en leefbaar te houden is een goede kwaliteit van de leefomgeving en de bestaande woningvoorraad van groot belang. Nieuwe functies voor leegstaande gebouwen en vervanging van verouderde woningen dragen bij aan verbetering van de kwaliteit van de kernen. Omdat door de vergrijzing het aantal senioren toeneemt, is het belangrijk dat woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig zijn. Zo kunnen ook senioren zichzelf zoveel mogelijk blijven redden.

2.3.4 Welstandsnota De Friese Meren (2015)

De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota De Friese Meren (vastgesteld: 22 april 2015). Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.

Het plangebied is in de welstandsnota als '8.12 Ontwikkellocatie Lemmer - MFA Lemstervaart' aangemerkt. Dit betreft een specifiek welstandsgebied waarbij ambtelijke toetsing van het bouwplan aan concreet geformuleerde welstandscriteria plaatsvindt die als bijlage bij de welstandsnota zijn opgenomen.

2.4 Conclusie

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied dat beleidsmatig is aangewezen voor verdere verstedelijking. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan is dan ook in lijn met het gevoerde provinciale overheidsbeleid. Daarnaast is het planvoornemen passend in het lokale overheidsbeleid gelet op de beoogde ruimtelijke woningbouwontwikkeling. Rijksbeleid is verder niet van toepassing.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande Situatie

In het plangebied aan de Schokker stond tot voor kort de in onbruik geraakte bebouwing van openbare basisschool De Meerpaal. De basisschool heeft een nieuw onderdak gevonden in de aangrenzend gerealiseerde MFA Lemstervaart die begin 2017 officieel geopend en in gebruik genomen is.

3.2 Planvoornemen

Door TWA Architecten uit Burdaard is een woningbouwplan voor het plangebied uitgewerkt die de basis voor dit bestemmingsplan vormt. Het plan is in samenhang met het reeds gerealiseerde plan van de aangrenzende MFA ontworpen (eveneens van de hand van TWA Architecten).

De situatietekening met positionering van de woningen en de indeling van de aangrenzende gronden, alsook het schetsontwerp met onder meer de plattegronden van de woningen, gevelaanzichten en 3D-impressies, zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande figuur een schematische weergave van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM17LEMSTERVAAR-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Schematische weergave van planvoornemen

In totaal worden in het plangebied 12 huurwoningen gerealiseerd. Er komt een blok van zes woningen aan de Aak en aan zowel de Schokker als aan de Schouw wordt een blok met drie woningen opgetrokken. De woningen hebben een footprint van ruim 40 m2 en in beginsel twee bouwlagen met een bouwhoogte van ten hoogste 6,5 m. Op een viertal punten (de beide hoekpunten van het woonblok van zes woningen en op één hoekpunt van de beide blokken van drie woningen) is een verbijzondering aangebracht met een extra bouwlaag. Ter plaatse geldt een maximum bouwhoogte van circa 9,5 m. De woningen worden allemaal plat afgedekt en zullen van zonnepanelen worden voorzien. De hoekwoningen hebben enigszins grotere kavels dan de tussenwoningen.

Elke woning kent aan de achterzijde een aanbouw van circa 4 m2. Iedere woning zal ook van een vrijstaande berging van meer dan 5 m2 in de achtertuin worden voorzien. Deze bergingen zijn eveneens plat afgedekt en krijgen naar alle waarschijnlijkheid ook zonnepanelen om de nieuwbouw geheel 'nul-op-de-meter' te kunnen realiseren. Alle woningen zijn via zowel de voorzijde als via de achterijzde met paden te bereiken. Het parkeren wordt aangrenzend aan en in het plangebied opgelost.

3.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde ladder van toepassing.

Voor dit bestemmingsplan relevante wijzigingen in de nieuwe ladder ten opzichte van de oude zijn de volgende:

  • De definities zijn niet gewijzigd, waardoor de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft;
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' (behoefte) zijn geschrapt.
  • De nieuwe ladder bevat geen treden meer. Treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.

De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar de jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren.Zo is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat een plan waarmee in de bouw van maximaal elf woningen binnen een dorpskern wordt voorzien, gelet op het aantal woningen, geen stedelijke ontwikkeling is [ABRvS 16september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921].

Gelet op het planvoornemen voor de ontwikkeling van maximaal 12 woningen in het plangebied kan hierbij worden aangesloten, omdat ook in het geldende bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken al een aanzienlijk ruimtebeslag ten behoeve van de maatschappelijke bestemming mogelijk was (volledig bebouwen van het geldende bouwvlak tot een bouwhoogte van 10 m met afwijking naar 12 m). Het nu voorliggende planvoornemen leidt tot een minder groot planologisch beslag.

Zelfs wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is het goed om in het kader van een goede ruimtelijke ordening een motivering van de behoefte te geven. In navolgende is daarop nader ingegaan.

3.4 Motivering Woningbehoefte

Met het voorgenomen plan worden ten hoogste 12 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit betekent dat in dit geval de denklijn wordt gevolgd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de ladder voor duurzame verstedelijking als zodanig niet van toepassing is. Wel blijft een adequate motivering van de behoefte gewenst. Deze behoefte is aanwezig en de motivering hiervan komt ook voort uit het lokale en regionale woonbeleid.

Ter onderbouwing van het Uitvoeringsprogramma Wonen 2013 tot 2020 en als basis voor de totstandkoming van een Woonvisie De Friese Meren is in 2013 een woningmarktanalyse voor de regio uitgevoerd. Hieruit blijkt dat woningbouw in De Fryske Marren zich in de toekomst moet concentreren in de drie hoofdkernen Balk, Joure en Lemmer. In de kleine kernen dient alleen te worden gebouwd bij een concrete en aantoonbare marktvraag.

Aanbevelingen zijn onder meer:

  1. 1. inspelen op de groeiende vraag naar huur, vooral bij middeninkomens;
  2. 2. zorgvuldig omgaan met het creëren van nieuwbouwaanbod voor koopstarters want in de bestaande bouw is genoeg aanbod aanwezig;
  3. 3. het nieuwbouwaanbod voor senioren luistert zeer nauw, kies vooral voor locaties nabij voorzieningen waarbij grondgebonden woningen de voorkeur verdienen boven appartementen.

Inmiddels is het Uitvoeringsprogramma woningbouw 2013 tot 2020 geëvalueerd. Dit is gedaan met het vaststellen van het Uitvoeringsprogramma woningbouw 2016 tot 2026 De Fryske Marren. Dit uitvoeringsprogramma is gebaseerd op een bijgestelde woningbehoefte. De potentiële bouwopgave tot 2026 bedraagt op basis van huishoudensprognose van de provincie circa 2440 huishoudens voor de regio Zuidwest Friesland (De Fryske Marren en Sudwest-Fryslân tezamen). Daarvan is de huishoudensgroei in De Fryske Marren 935. Het Uitvoeringsprogramma Wonen zorgt dat deze huishoudens gehuisvest kunnen worden. Met het project dat dit bestemmingsplan beoogt te regelen wordt in een klein deel van die woningbehoefte voorzien. Het project is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2016 tot 2026 De Fryske Marren.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Toetsing

Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Gelet op deze onderzoeksperioden geldt voor het plangebied het advies 'karterend onderzoek 1' respectievelijk 'geen onderzoek noodzakelijk'. Archeologisch onderzoek is hierdoor noodzakelijk bij ingrepen die groter zijn dan 500 m2 aangezien nog resten uit de steentijd zich onder de oppervlakte kunnen bevinden.

Archeologisch onderzoek

Om nader inzicht te krijgen in de archeologische waarde van onder meer het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan is in 2013 een archeologisch onderzoek door De Steekproef uitgevoerd die als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek hebben geen aanleiding gegeven tot het adviseren van beschermende en/of beperkende maatregelen of een archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota Bene

De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Uit raadpleging van de CHK2 blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn. Wel valt het plangebied binnen de categorie 'Wederopbouwwijken: 1960-1970' die voor een groot deel van de wijk Lemstervaart van toepassing is.

De waarde van de wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuur en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit, cultuurhistorisch belang en waardering. Zij heeft een nadrukkelijke weerslag gehad in de ruimtelijke context en is dan ook belangrijk voor de ontwikkeling van de grotere woonkernen in Fryslân. In het geldende bestemmingsplan zijn geen bepalingen opgenomen ten aanzien van dit stedenbouwkundig patroon en bebouwing.

Met het nu voorliggende bestemmingsplan wordt de stedenbouwkundige structuur en ruimtelijke opbouw ter plaatse gewijzigd. De nieuwe bebouwing voegt zich evenwel in het bestaande bebouwingspatroon in de directe omgeving. Verder is het woningbouwplan in samenhang met de aangrenzende MFA ontworpen. Het ontwerp, de situatie en de opbouw van gevels en plattegronden zijn in belangrijke mate op de oude en nieuwe omgeving afgestemd.

Conclusie

Hoewel het planvoornemen voorziet in een herinvulling van een deel van een als wederopbouwwijk aangemerkt gebied, gaat het niet om waarden die specifiek zijn beschermd door bijvoorbeeld gemeentelijk beleid. Daarnaast is de aantasting van de structuur en opbouw relatief beperkt te noemen. Dit maakt dat het planvoornemen op basis van huidige regelgeving vanuit cultuurhistorisch oogpunt uitvoerbaar mag worden geacht.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing

Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor dit bestemmingsplan is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat door MUG Ingenieursbureau een verkennend onderzoek conform de NEN 5740 in het plangebied is uitgevoerd (datum 05-02-2014, nummer 51109214).Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geen vervolgonderzoek nodig geweest.

Conclusie

Er bestaan uit planologisch oogpunt geen beperkingen ten aanzien van dit bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen woningnieuwbouw op de locatie.

4.3 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Ecologisch onderzoek
Om nader inzicht te krijgen in het voorkomen van beschermde natuurwaarden van onder meer het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan is in 2013 een natuurtoets door EcoGroen Advies uitgevoerd die als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De consequenties van de voorgenomen sloop-, kap- en nieuwbouwwerkzaamheden zijn getoetst aan de destijds geldende wet- en regelgeving voor soortenbescherming, betreffende de Flora- en Faunawet (Ffw), en gebiedsbescherming, waaronder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en het provinciaal gevoerde natuurbeleid.

De resultaten van de natuurtoets hebben ter plaatse van het nu voorliggende gebied aanleiding gegeven tot het verrichten van vervolgacties. Gebleken is namelijk dat als gevolg van de sloop van het eerder in onbruik geraakte schoolgebouw ter plaatse van het te realiseren MFA(aan de Schokker 4) een paarverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis zou verdwijnen.Voor het verwijderen van de verblijfplaats is ontheffing van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Onderdeel daarvan is een activiteitenplan waarin mitigerende maatregelen worden genomen. Ontheffing is hiervoor verkregen waarop sloop van het schoolgebouw in gang is gezet en vervolgens het MFA is gerealiseerd. Wat betreft de te slopen schoolbebouwing ter plaatse van het nu voorliggende plangebied (Schokker 2) zijn geen beschermde natuurwaarden aangetroffen. Sloop van deze schoolbebouwing is per begin 2017 in gang gezet.

Conclusie

Gelet op het verrichte onderzoek en de verrichte sloopwerkzaamheden mag worden verwacht dat ecologie geen belemmeringen oplevert wat betreft het met dit bestemmingsplan voorgenomen plan.

4.4 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de omgeving van Lemmer en de wijk Lemstervaart diverse aspecten van externe veiligheid een rol spelen.

Op ruim 150 m oostwaarts ligt een aardgastransportleiding(8,62" diameter en 40 bar werkdruk) van Gasunie. Op een afstand van 300 m ten zuiden en 400 ten noordwesten van het plangebied zijn LPG-tankstations aanwezig (Van Staveren aan het Lemsterpad 38 respectievelijk Slump aan de Zeedijk 1). Vorengenoemde risicobronnen liggen allen op voldoende afstand van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van één van deze risicobronnen. Daarnaast wordt het plangebied aan alle zijden door tussenliggende bebouwing in meerdere lijnen afgeschermd van effecten bij eventuele calamiteiten. Externe veiligheid is daarom verder dan ook niet relevant voor het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing

Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van maximaal 12 woningen. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie. De woningen kennen een verkeersgeneratie van maximaal 72 motorvoertuigbewegingen (zie paragraaf 4.9.2). Het planvoornemen leidt ook niet tot een hoeveelheid verkeer groter dan de grenswaarde, zoals genoemd in de tweede vrijstellingscategorie. Het planvoornemen kan daarom beschouwd worden als nibm-plan.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.6 Bedrijvenhinder

Normstelling en beleid

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtastand met één afstandsstap worden verkleind.

Toetsing
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Het kaartfragment hiervan is in figuur 2 getoond. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Rondom het plangebied is sprake van verschillende woonbestemmingen en bijbehorende reguliere functietoedelingen wat betreft verkeer, groen en water. Geconstateerd mag worden dat het plangebied in een rustige woonwijk, dus omgevingstype 1, ligt. Wel is sprake van een tweetal hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Het gaat hierbij om:

  • Een maatschappelijke bestemming op de direct aangrenzende gronden aan de zuidkant vanwege de nieuwe MFA. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Buurt- en clubhuizen' (SBI-code 94991-A) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. In het schetsontwerp voor de woningen is hiermee rekening gehouden. De meest nabij de MFA gelegen woningen liggen op meer dan 30 m van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Een gemengde bestemming ten noordwesten van het plangebied met gedeeltelijk een horeca-aanduiding ten behoeve van een kleinschalige restauratieve voorziening (SBI-code 561, milieucategorie 1 met een minimale richtafstand van 10 m). Een bloemist (SBI-code 47, milieucategorie 1) en nog enige bedrijfsruimte voor overige lichte bedrijfsmatige activiteiten tot en met milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt op grotere afstand van dit perceel, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

De herinvulling van het plangebied met woningbouw mag wat betreft bedrijvenhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Geluidhinder

Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Toetsing

Lemmer kent geen spoorlijn waardoor spoorweglawaai verder niet van toepassing is.

In Lemmer komt wel industrielawaai voor. Dit heeft te maken met geluidzoneringsplichtige inrichtingen op de bedrijventerreinen Buitengaats en Lemsterhoek. Hiertoe zijn in de geldende bestemmingsplannen geluidzones opgenomen waarmee de maximaal toegestane geluidsbelasting ter plaatse is vastgelegd. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt evenwel buiten de vastgestelde geluidzones voor industrielawaai. Dit geluidsaspect speelt dan ook geen rol voor het voorliggende plan.

Het plangebied ligt centraal in de woonwijk Lemstervaart. In en rondom het plangebied geldt in het kader van het programma Duurzaam Veilig Verkeer een snelheidsregime van 30 km/uur binnen de bebouwde kom. Derhalve zijn geen geluidzones in het kader van de Wgh vanwege de aangrenzende erftoegangswegen in het plangebied van toepassing. Akoestisch onderzoek kan wat dat betreft in beginsel dan ook achterwege blijven.

Langs de nabijgelegen Rijksweg A6 ligt een toetsingszone van 400 m waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarbij geluidgevoelige objecten betrokken zijn. Het plangebied ligt hier in. Hierom is akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij tevens de aangrenzende doorgaande weg de Schouw met een 30 km/uur-snelheidsregime uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is betrokken.

Akoestisch onderzoek

De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn neergelegd in de notitie Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bestemmingsplan Lemmer - 12 woningen Lemstervaart die als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Uit de notitie blijkt dat de uitgevoerde geluidsberekeningen naar wegverkeerslawaai van Rijksweg A6 en de Schouw uitwijzen dat er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen bestaan. Op de te realiseren geluidsgevoelige bebouwing wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag uit oogpunt van geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Water

Normstelling en beleid

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met Waterschap Zuiderzeeland als betrokken waterbeheerder.

Watertoets

Voor dit bestemmingsplan is op 10 mei 2017 een digitale watertoets aangevraagd bij Waterschap Zuiderzeeland. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat met betrekking tot het planvoornemen een 'normale procedure' dient te worden gevolgd. De eerste reactie van het waterschap op het planvoornemen is als bijlage opgenomen. Dit betreft de uitgangspuntennotitie die automatisch is gegenereerd met relevante informatie op basis van de verstrekte gegevens ter verwerking in de waterparagraaf. In het kader van het vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro is door het waterschap nog een aanvullend wateradvies ingebracht. Hierop is in paragraaf 6.2.3. van deze toelichting nader ingegaan.

Conclusie

De watertoets is voor het bestemmingsplan doorlopen. De hieruit naar voren gekomen aanwijzingen van het waterschap zullen worden opgevolgd. Hierdoor zullen er uit waterhuishoudkundig ogpunt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan bestaan.

4.9 Overig

4.9.1 Kabels en leidingen

In het plangebied is sprake van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. Deze worden ten behoeve van het planvoornemen verlegd. In en direct rondom het plangebied zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

4.9.2 Verkeerseffecten

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van publicatie nr. 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Bij gebruikmaking van deze publicatie is er op basis van cijfers van het CBS van uitgegaan dat Lemmer in 'weinig stedelijk gebied' ligt. Gelet op de karakteristiek van het dorp en de ligging van het plangebied is voorts van een zone 'rest bebouwde kom' uitgegaan.

Onderzoek

De ritproductie per weekdagetmaal en parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte, behorende bij de in het plangebied te realiseren woningen (huurhuis, sociale huur), is in navolgende tabel inzichtelijk gemaakt en doorgerekend naar de situatie van het planvoornemen.

Tabel 1. Kencijfers verkeersgeneratie en parkeren voor één woning met de kenmerken 'huurhuis, sociale huur' en de gevolgen voor het planvoornemen

Weinig stedelijk gebied Verkeersgeneratie (mvtb) Parkeerkencijfers (pp)
Rest bebouwde kom minimaal maximaal gemiddeld minimaal maximaal gemiddeld
- huurhuis, sociale huur 5,2 6,0 5,6 1,2 2,0 1,6
- planvoornemen (x12) 62,4 72,0 67,2 14,4 24,0 19,2

In de weergegeven cijfers is reeds rekening gehouden met bezoekers voor zowel de verkeersgeneratie als het bezoekersparkeren.

De voorgenomen realisatie van huurwoningen leidt tot een zekere verkeersgeneratie. Het gaat hierbij om een aantal motorvoertuigbewegingen (mvtb) van en naar het plangebied over toevoerende wegen met een bandbreedte van minimaal 62 en maximaal 72 per dag. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat in de eerdere situatie ten tijde van de aanwezigheid van de basisschool in het plangebied ook al sprake was van een zekere verkeersaantrekkende werking, zoals het brengen en halen van kinderen en de verkeersbewegingen van het personeel. Voor het planvoornemen mag er op basis van deze gegevens van worden uitgegaan dat geen onevenredige verkeerstoename plaatsvindt. Gelet op de beperkte verkeersaantrekkende werking van het plangebied hoeven voor het planvoornemen geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.

Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het planvoornemen ook toe. Het parkeren zal in de toekomstige situatie hoofdzakelijk op het inmiddels ten dele gerealiseerde parkeerterrein bij de MFA kunnen plaatsvinden. Bij de planontwikkeling van de MFA is destijds reeds rekening gehouden met overloopparkeren van de diverse in het gebied te realiseren functies. Het plan voor de MFA ging oorspronkelijk uit van een brede school met kinderpsycholoog, veiligheidsregio en schoonheidssalon. Hiervoor was een berekening gemaakt die uitkwam op 35 parkeerplaatsen. Een deel van die extra voorzieningen heeft in de definitieve MFA echter geen plaats gekregen. Dit betekent dat er uiteindelijk 10,5 tot 13,5 minder parkeerplaatsen nodig zijn dan de destijds berekende 35 parkeerplaatsen, wat neerkomt op een huidige parkeerbehoefte van circa 22 parkeerplaatsen voor de huidige MFA.

Er zijn nu 15 parkeerplaatsen op een parkeerterrein aangelegd tussen de woningbouwlocatie en de MFA. Langs de Schokker is middels langsparkeren ruimte voor 6 tot 7 parkeerplaatsen voor “kiss & ride”. School en peuterspeelzaal maken overigens ’s avonds doorgaans geen gebruik van de gerealiseerde parkeerplaatsen. Het huidige gebruik van de 15 parkeerplaatsen voor de MFA lijkt goed te functioneren en er zijn geen klachten bekend dat parkeren een probleem zou zijn. Hiermee zou het nog niet aangelegde noordelijke deel van de parkeerplaats (16 - 1 = 15 parkeerplaatsen) beschikbaar kunnen zijn voor de nieuw te bouwen woningen. Aangevuld met 6 parkeerplaatsen middels dwarsparkeren langs de Aak komt het totaal voor de 12 woningen op 21 parkeerplaatsen. Uitgaande van de gemiddelde parkeernorm van 1,6 pp/woning van het CROW bedraagt de parkeerbehoefte 20 parkeerplaatsen. Dit is inclusief het aandeel bezoekersparkeren van 0,3 pp/woning. Door deze doelgroep wordt in de wijk Lemstervaart vaak op de weg geparkeerd.

Vorenstaande mag gelet op de toepasselijke parkeerkencijfers worden beoordeeld als een voldoende parkeeroplossing voor de te realiseren woningen in het plangebied.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan leidt niet tot een onaanvaardbare verkeerstoename over de aanvoerende wegen naar het plangebied. Het planvoornemen zal bovendien niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Daarnaast zal ten behoeve van het planvoornemen binnen de geldende bandbreedte voor het parkeren een voldoende parkeeroplossing worden geboden. Uit oogpunt van verkeerseffecten mag voorliggend bestemmingsplan dan ook aanvaardbaar worden geacht.

4.9.3 Bezonningsstudie

Voor de nieuwe bebouwingssituatie in het plangebied is TWA Architectenbureau uit Burdaard tevens een bezonningsstudie uitgevoerd (ook wel schaduwstudie genoemd). Deze studie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

In de bezonningsstudie is inzichtelijk gemaakt in hoeverre in de toekomstige situatie sprake zal zijn van schaduwwerking op naburige percelen in vergelijking met de eerdere situatie betreffende de schoolbebouwing in het plangebied. Bij de bezonningsstudie is een voorstelling gemaakt van de schaduwwerking in diverse jaargetijden en op verschillende tijdstippen.

Omdat de bezonningsstudie uitgaat van de voorgenomen bebouwing, kan dit in werkelijkheid in de toekomstige situatie in beperkte mate afwijken van wat nu is getoond, aangezien in voorliggend bestemmingsplan omwille van de gewenste flexibiliteit enigszins meer de ruimte aan het bouwplan is geboden door wat ruimere bouwvlakken te hanteren.

Wat betreft schaduwwerking van bouwplannen gelden verder geen wettelijke regels waar aan getoetst kan en moet worden. Evenwel blijken er in de bezonning slechts geringe negatieve verschillen te zijn tussen de eerdere situatie versus de voorgestane situatie. Enkele woningen ondervinden gedurende een beperkte periode in het jaar een aantal uren per dag meer schaduwwerking op de gevel. Dit effect leidt niet tot een onaanvaardbare verslechtering van de situatie.

4.9.4 m.e.r.-verantwoording

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is verder niet aan de orde aangezien sprake is van een beperkte stedelijke ontwikkeling. Bovendien zijn de milieueffecten in voorgaande paragrafen al voldoende onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

4.9.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.

Duurzaamheid is een belangrijk thema waar met realisatie van het planvoornemen zoveel mogelijk aan tegemoet wordt gekomen. De woningen worden als 'nul-op-de-meter'-woning gerealiseerd. Dit houdt in dat de woning evenveel (of meer) energie opwekt als dat het nodig heeft voor het huis en het huishouden. In het voorliggende planvoornemen wordt dit gerealiseerd door alle daken van de woningen te voorzien van zonnepanelen. Omdat dit naar verwachting niet voldoende energie zal opwekken, worden ook de bergingen met zonnepanelen uitgerust.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting Op De Regels

De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels betreffen de inleidende regels.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingsregels die betrekking hebben op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en artikelsgewijs in de regels zijn opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving: In de bestemmingsomschrijving wordt uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen de bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan.
  • Bouwregels: De bouwregels bieden het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan wel het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
  • Afwijken van de bouwregels: Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels. Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen - 3'.

Artikel 3: Groen

De bestemming 'Groen' is naar aanleiding van de ingekomen zienswijze toegekend aan de grondstrook in het plangebied tegenover de woningen aan Schouw 10-14. In het geldende bestemmingsplan was eerder ook al sprake van een groenbestemming voor deze gronden. De groenbestemming is bedoeld voor groenvoorzieningen met daaraan ondergeschikt water en waterhuishoudkundige voorzieningen met daarbijbehorende nutsvoorzieningen, paden en verhardingen en overige bouwwerken. Er mogen geen gebouwen op deze gronden worden gerealiseerd. Wel zijn overige bouwwerken met een hoogte tot 2,00 m toegestaan, evenals lantaarnpalen tot 8,50 m en kunstwerken tot 4,00 m.

Artikel 4: Verkeer

Toegankelijke openbare wegen, straten en paden zijn op grond van het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen bestemd als 'Verkeer'. De gronden in de bestemming mogen gebruikt worden ten behoeve van het parkeren, voor groenvoorzieningen en voor water. Gebouwen mogen hier niet worden gebouwd.

Artikel 5: Wonen - 3
De bestemming 'Wonen - 3' ziet toe op de te realiseren woningen met voorliggend bestemmingsplan. De woningen dienen te worden gerealiseerd in het aangegeven bouwvlak. Het maximum toegestane aantal woningen bedraagt 12. Op de verbeelding is met maatvoeringsvlakken en een aanduiding vastgelegd wat het maximum aantal aaneen te bouwen woningen is en hoe hoog er in het bouwvlak mag worden gebouwd.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 7: Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande maatvoeringen, de overschrijding van bouwgrenzen en plaatselijke verhogingen.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 10: Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.

Artikel 11: Overige regels

Overige regels zien er op toe dat er een juiste afstemming aanwezig is tussen het bestemmingsplan en wettelijke regelingen zoals die bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan van kracht zijn. In geval van voorliggend bestemmingsplan is in dit artikel de borging van voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het plangebied vastgelegd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofstuk 4 zijn de afsluitende regels van het bestemmingsplan neergelegd. Het gaat hierbij om:

Artikelen 12 en 13 Overgangsrecht en slotregel

Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

5.3 Overige Aspecten

5.3.1 Additionele voorzieningen

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

5.3.2 Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op het realiseren van woningnieuwbouw en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiele haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van het planvoornemen om nieuwbouw van 12 huurwoningen ter plaatse van de vroegere basisschool De Meerpaal in wijk Lemstervaart mogelijk te maken.

De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege voorliggend bestemmingsplan worden door de ontwikkelende partij gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding.

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke exploitatieovereenkomst. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Informatiebijeenkomst

Door woningcorporatie Lyaemer Wonen is op 1 juni 2017 van 17:00 tot 19:00 uur in het naastgelegen MFA Lemstervaart een inloopbijeenkomst over de plannen voor belangstellenden georganiseerd. Van in ieder geval een vijftiental adressen uit de omgeving van het plangebied zijn geïnteresseerden bij de bijeenkomst present geweest. In hoofdzaak positieve geluiden zijn op het planvoornemen geuit. De belangstellenden gaven aan het een mooi, modern en leuk plan te vinden die goed aansluit op het naastgelegen MFA, de renovatie van de omringende woningen, en een aanwinst voor de buurt zal zijn. Ook de behoefte aan huurwoningen wordt onderkend. Er wordt door diverse personen dan ook verheugd uitgekeken naar het eindresultaat. Een geuite zorg van iemand was dat de laatste groene ruimte aan de Schouw met het plan zou verdwijnen.

6.2.2 Inspraak

Voor het plan is geen inspraakprocedure gevolgd. Wel staat de mogelijkheid open om op het ontwerpplan zienswijzen in te dienen (zie paragraaf 6.2.4).

Lyaemer Wonen heeft op 1 juni 2017 een informatiebijeenkomst gehouden over het conceptbestemmingsplan. Hier hebben belangstellenden hun mening over het planvoornemen richting gemeente en woningbouwcorporatie kunnen uiten.

6.2.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan op 14 juni 2017 aan verschillende maatschappelijke instanties voorgelegd voor een reactie. De aangeschreven instanties zijn verzocht om uiterlijk 12 juli 2017 opmerkingen op het plan in te dienen. Hierop is van waterschap Zuiderzeeland, Brandweer Fryslân en Provinsje Fryslân een reactie ontvangen.

De origineel ingekomen overlegreacties zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Samengevat is door waterschap Zuiderzeeland het volgende geconstateerd en opgemerkt:

  • Omdat in de toekomstige situatie zeer waarschijnlijk sprake is van een afname van het verhard oppervlak, zijn compenserende maatregelen in het kader van de beleidsregel 'Compensatie toename verharding en versnelde afvoer' van het waterschap dan ook niet noodzakelijk.
  • Ten aanzien van de locatie van aan te brengen beplanting wordt gevraagd rekening te houden met de onder de grond aanwezige constructies, zoals de duiker onder de Aak die de watergangen aan weerszijden van de weg verbindt waardoor de afvoer van het oppervlaktewater is gewaarborgd.
  • In geval het noodzakelijk is om de bestaande watergang langs de Schouw gedeeltelijk te dempen, is een watervergunning van het waterschap nodig die kan worden aangevraagd via de website van het waterschap (www.zuiderzeeland.nl) of het omgevingsloket (www.olo.nl).

Woningbouwcorporatie Lyaemer Wonen als initiatiefnemer van het planvoornemen is op de hoogte gebracht van deze ingekomen overlegreactie. Er zal in het verdere procesverloop van planvorming en uiteindelijke planuitvoering rekening worden gehouden met de ingebrachte constateringen en opmerkingen van het waterschap.

Brandweer Fryslân heeft aangegeven af te zien van advisering op het plan, aangezien de voorgenomen woningbouwontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de basisbrandweerzorg en er in de huidige situatie geen knelpunten zijn.

Tot slot heeft Provinsje Fryslân op het planvoornemen gereageerd met de opmerking dat de provinciale belangen op een juiste wijze in het plan zijn verwerkt.

6.2.4 Tervisielegging ontwerp

Op grond van de Wro is het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegd. In de periode van tervisielegging kon door iedereen zienswijzen worden ingediend.Er is één zienswijze op het ontwerpplan ingekomen. In de zienswijzennota behorende bij het vaststellingsbesluit van dit bestemmingsplan is hiervan verslag gedaan. De ontvangen zienswijze heeft tot wijziging van de verbeelding en de regels geleid. De wijziging betreft een voortzetting van de bestaande groenbestemming ter plaatse van de grondstrook tegenover Schouw 10-14.