KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - 1
Artikel 6 Wonen - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Water
4.5 Bodem
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Ecologie
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
Hoofdstuk 8 Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Quickscan Ecologie
Bijlage 3 Ecologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 6 Schriftelijke Vragen Raad

Lemmer - Zuiderzeestraat, Parkstraat, Flevostraat en Pampusstraat (deels)

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 15-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.3 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.4 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd . Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.5 aanleggelegenheid:

gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of door middel van het fokken of houden van dieren;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.8 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.10 bebouwingspercentage:

een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd(e) gebouw of overkapping, dat / die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.25 educatief medegebruik:

een gebruik van gronden en bouwwerken gericht op het overbrengen van kennis dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

1.26 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.27 extensief dagrecreatief medegebruik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.30 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.31 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.32 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 horecabedrijf:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

categorie 1:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt: lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie, patisserie en crêperie;

categorie 2:

vormen van horeca die wat betreft de exploitatievormen behoren bij en ondergeschikt zijn aan een sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals: buurthuizen, sportkantines en kerkelijke centra;


categorie 3:

vormen van horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd: restaurants, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant, pension;


categorie 4:

vormen van horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die deels ter plaatse worden geconsumeerd maar voor een belangrijk deel ook elders: pizzeria, Chinese restaurants;

categorie 5:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in (een deel) de avonduren geopend zijn en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt: cafetaria, snackbar, viskraam, shoarmazaak;

categorie 6:

vormen van horeca waar in hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt: café, bar, eetcafé, pub, dancing met een dansvloeroppervlak van kleiner dan 10 m² en café-restaurant;


categorie 7:

vormen van horeca zoals een discotheek en een dancing met een dansvloer-oppervlak groter dan 10 m²;

1.35 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.36 inpandige bedrijfswoning:

een bedrijfswoning welke is geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;

1.37 kantoor:

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.38 kap:

een dak met een zekere helling;

1.39 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.40 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.41 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.42 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.43 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het NAP -0,52 m;

1.44 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.46 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.48 vrijstaand/op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.49 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.50 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;

1.51 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden;
  3. c. water;

met daar in ondergeschikte mate bijbehorend:

  1. d. openbare parkeervoorzieningen;
  2. e. speelvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. paden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. sloten, bermen en beplanting;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. water;

met de daarbijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    2. 2. bêd & brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
    2. 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 5.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits:
    1. 1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
  4. d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
  5. e. het bepaalde in lid 5.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
  6. f. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  7. g. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
  8. h. het bepaalde in lid 5.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 44 woningen;
  2. b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    2. 2. bêd & brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte van het woonhuis niet meer dan 150 m² bedraagt;
    2. 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 6.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens wordt verkleind;
  4. d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
  5. e. het bepaalde in lid 6.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  6. f. het bepaalde in lid 6.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
  7. g. het bepaalde in lid 6.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een opzichzelf staand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 21 woningen;
  2. b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of een meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.


In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

8.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  5. e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:

  • bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren
    2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd,rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lemmer - Zuiderzeestraat, Parkstraat, Flevostraat en Pampusstraat (deels)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Lyaemer Wonen is voornemens om aan de Zuiderzeestraat, de Parkstraat, de Pampusstraat en de Flevostraat een deel van zijn woningvoorraad (75 woningen) te vervangen voor 59 (fase 1 en 2) nieuwe woningen.

In het geldende bestemmingsplan 'Binnen de Rondweg' is het plangebied bestemd voor woningen. Deze dienen in dit bestemmingsplan binnen een bouwvlak gebouwd te worden. Deze bouwvlakken zijn afgestemd op de situering van de bestaande woningen. Het toekomstig stedenbouwkundig ontwerp wijkt hiervan af, waardoor de woningen buiten de bouwvlakken komen te liggen.

De gemeente De Fryske Marren wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De locatie ligt tussen de tussen de rondweg en het centrum van Lemmer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied (bron: GeoWeb)

1.3 Planologische Regeling

Binnen de Rondweg

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Binnen de Rondweg, dat is vastgesteld op 26 september 2005 door voormalige gemeente Lemsterland. In dit plan heeft het plangebied de bestemmingen 'Woonhuizen', 'Tuinen', 'Meergezinshuizen' en 'Openbaar erf'. Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.

De bebouwing (vigerend plan gebouwen / hoofdgebouwen / woonhuizen) dient binnen de bebouwingsvlakken worden gebouwd. Deze dient vrijstaand dan wel in blokken van twee aaneen te worden gebouwd, tenzij de gronden op de kaart zijn aangeduid met 'maximaal aantal aaneen te bouwen woningen', in welk geval het aantal aaneen te bouwen woonhuizen niet meer bedraagt dan het op de kaart aangegeven aantal.

Het opgestelde stedenbouwkundig plan past niet binnen deze bouwvlakken. De ontwikkeling is daarom wat betreft de bouwregels in strijd met het geldende bestemmingsplan. Zodoende is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Paraplubestemmingsplan parkeernormen

Op 27 juni 2018 is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling conform de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0002.png"

Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische regeling van het plan. Het laatste hoofdstuk gaat in op de resultaten van de bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in een woonwijk tussen de rondweg en het centrum van Lemmer. De wijk is in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw gerealiseerd. De hoofdfunctie in de wijk is het wonen. Daarnaast is er een aantal andere functies verspreid in de omgeving van het plangebied aanwezig, waaronder een begraafplaats, een basisschool (inclusief kinderopvang), een kantoor en een voormalige brandweerkazerne. De kazerne is al enige tijd niet meer in gebruik.

De omgeving wordt gekenmerkt door een strakke en rationele stedenbouwkundige opzet. Hier is met name sprake van rijwoningen in één of twee bouwlagen met een kap. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn voornamelijk de straat volgt. In de Parkstraat staat daarnaast nog een woongebouw bestaande uit twee bouwlagen met kap. Het parkeren vindt plaats op de openbare weg.

In het plangebied staan rijen sociale huurwoningen. In totaal staan in het plangebied 75 sociale huurwoningen. Concreet gaat het om de Zuiderzeestraat 53 -63A (12 woningen), Flevostraat 25-31 (4 woningen), G. Hamkesstraat 2-8 en 1-7 (8 woningen), Parkstraat 100-104A (4 woningen) en om de Flevostraat 10 en 12 (2 woningen), Zuiderzeestraat 5-51 en 14-42 (39 woningen) en Zuiderzeestraat 2-12 (6 woningen). De bouwkundige staat van deze woningen is zeer verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wensen (en eisen) op het gebied van wooncomfort (duurzaamheid). Figuur 3 geeft een overzicht van het plangebied en zijn omgeving weer. Figuren 4, 5 en 6 een vooraanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0004.png"

Figuur 4. Vooraanzicht oostelijk deel Zuiderzeestraat (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0005.png"Figuur 5. Vooraanzicht westelijke deel Zuiderzeestraat (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0006.png"

Figuur 6. Vooraanzicht westelijk deel Parkstraat (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige Situatie

Het doel is om het plangebied te herstructureren. In dit kader worden de woningen in het plangebied gesloopt en vervangen door nieuwe woningen die aan de huidige wensen en toekomstige voldoen. De herstructurering draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.

Programma

Het programma bestaat uit de bouw van 3 seniorenwoningen, 44 gezinswoningen en 12 levensloopbestendige woningen in de sociale huursector. In totaal worden 59 nieuwe woningen gebouwd. Er is derhalve sprake van een afname van 16 woningen ten opzichte van de huidige situatie.

Op termijn, 25 jaar na oplevering na geplande renovatie, zijn ook plannen om de woningen aan de Zuiderzeestraat 1 en 3 en de Pampusstraat 1,3,5 en 7 te vervangen. Op dit moment zijn hier nog geen concrete plannen voor. Echter wordt met dit bestemmingsplan hier alvast rekening meegehouden.

Figuur 7 geeft een situatietekening van de (beoogde) invulling van het plangebied. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving. Dit houdt in dat de woningen de rooilijn van de weg volgen. De woningen worden uitgevoerd in één of twee bouwlagen met kap, met uitzondering van de rood ingekleurde woningen die met een plat dak worden uitgevoerd. De goot- bouwhoogte van deze woningen varieert tussen de 4- en 12 meter. De bijgebouwen worden, zoals in figuur 7 te zien, achter de voorgevels van de woningen gebouwd. Deze zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de woning).

De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemmingen 'Wonen -1', 'Wonen -2' uit het handboek van de gemeente 'Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren'.

Daarnaast wordt in het westelijk deel van de Zuiderzeestraat parkeerplaatsen gerealiseerd ter hoogte van de Gale Hamkesstraat. Deze straat komt te vervallen en wordt als groenstructuur ingericht. De achtererven van de woningen zijn daarnaast bereikbaar door een steeg (brandgang) tussen de verschillende rijenwoningen aan te leggen.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de woningen zal een definitief welstandsadvies worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0007.png"

Figuur 7. Toekomstige situatie

2.3 Verkeer En Parkeren

In principe geldt voor parkeren als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen. Voor de 59 sociale huurwoningen geldt een parkeernorm van 1,6 plekken per woning. Dit betekent dat er 95 parkeerplaatsen nodig zijn.

De parkeerbehoefte van de oude situatie (96 parkeerplaatsen op basis van 60 woningen) kan in mindering worden gebracht op de parkeerbehoefte van de toekomstige situatie. Dit zou een afname van 1 parkeerplaats betekenen.

In de Zuiderzeestraat is het parkeren georganiseerd in het openbaar gebied. Ook in de toekomstige situatie zal dit hoofdzakelijk het geval zijn. Er zijn op dit moment circa 50 parkeerplaatsen beschikbaar in de openbare ruimte. Op een privé parkeerplaats op het terrein van Lyaemer (tegenover Zuiderzeestraat 55) zijn nog eens 40 parkeerplaatsen beschikbaar. Tot op heden werden deze 40 plaatsen alleen gebruikt door bewoners van het naastgelegen appartementencomplex. Lyaemer is akkoord met het (mede)gebruik van dit terrein voor de bewoners van de nieuw te bouwen woningen. Deze parkeerplaats weegt daarom mee in de parkeerbalans. In de huidige situatie is er geen sprake van een tekort aan parkeerplaatsen in de straten. In de omgeving is voldoende openbare parkeergelegenheid beschikbaar om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.2 Provinciaal Beleid

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. Met dit bestemmingsplan is sprake van een afname van 16 woningen. De nieuw te bouwen woningen voldoet aan de huidige wensen op het gebied van het woongenot. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Visie De Fryske Marren

In de 'De Fryske Marren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.

Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. Ruimtelijke concentratie is hierbij van belang. Inbreiding gaat dan ook voor uitbreiding.

In dit bestemmingsplan is sprake van een herstructureringslocatie (inbreiding) binnen een bestaand stedelijk gebied. Met de positionering van de woningen is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige structuur van de direct omgeving. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de visie.

Woonvisie 2014-2018

In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014-2018. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

In de visie wordt gesteld dat het zwaartepunt voor woningbouw ligt in de grotere kernen Balk, Lemmer en Joure. Deze kernen bouwen voor hun eigen behoefte en vangen meer dan gemiddeld de groei van buiten de eigen woonplaats op. De gemeente gaat hierbij uit van een gemiddelde groei van de woningvoorraad in deze kernen van 1,07% per jaar.

Een belangrijk thema bij verbetering van de bestaande woningvoorraad is het energiezuiniger maken van woningen (verduurzaming). Zowel woningen van woningcorporaties als van eigenaarbewoners moeten verduurzaamd worden. Het woningbezit uit de jaren 1970-1980 heeft daarbij specifieke aandacht nodig gezien de kwaliteit er van.

De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

Concept Woonvisie De Fryske Marren 2019 – 2023

De gemeente is bezig met de nieuwe woonvisie 'Woonvisie De Fryske Marren 2019 – 2023'. De vaststelling van het document staat in maart 2019 gepland. In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties.

De gemeente wil dat in de drie grootste kernen Joure, Lemmer en Balk voor iedere doelgroep woonruimte aanwezig is. In deze kernen moet de slaagkans voor een huurwoning in de sociale sector worden vergroot. De gemeente ziet in deze kernen een grotere druk binnen de sociale huurvoorraad, terwijl in de kleinere kernen sprake is van een afnemende belangstelling. De woningcorporaties staan voor een transformatieopgave en zijn voornemens om in de periode tot en met 2025 circa 180 woningen te slopen, 200 wat duurdere huurwoningen te verkopen (vooral in het bereikbare huurprijssegment en voornamelijk grotere eengezinswoningen) en 300 betaalbare (kleinere) woningen nieuw te bouwen.

De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2016 en 2026. De gemeente gaat bij ontwikkeling van nieuwe woningbouwprojecten meer sturen op realisatie van betaalbare koopwoningen, middeldure huurwoningen en huurwoningen in de sociale sector (laatstgenoemde segment in met name Joure, Lemmer en Balk, waarbij de focus ligt op realisatie van betaalbare huurwoningen).

De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de uitgangspunten van de woonvisie. In dit kader worden de woningen in het plangebied gesloopt en vervangen door nieuwe woningen die aan de huidige wensen en toekomstige voldoen.

Welstandnota De Fryske Marren 2014

De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota DeFryske Marren2014 gewijzigd vastgesteld. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. De welstand toets of een bouwplan aan de minimale beeld- en kwaliteitseisen voldoet en past in de omgeving. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'Buurten met een individuele opzet'. Bij de bouwaanvraag toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de welstandscriteria die voor dit gebied gelden.

Duurzaamheidsvisie 2013-2030

Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie Fryske Marren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energie, water, grondstoffen, groen/natuur en sociaal. De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn:

  1. 1. In 2030 zijn we onafhankelijk van fossiele energiebronnen
  2. 2. In 2030 hebben we een robuust watersysteem
  3. 3. In 2030 is duurzaam grondstoffen-/materiaalgebruik en (lokale) kringlopen gemeengoed
  4. 4. In 2030 is zowel de biodiversiteit als de hoeveelheid groen en natuur toegenomen
  5. 5. In 2030 is elk dorp/kern actief op het gebied van duurzaamheid

In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen die uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.

Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat de woningen niet aangesloten worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. De exacte uitwerking is voor het bestemmingsplan niet relevant, mits deze oplossingen binnen de regels gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast zullen duurzaamheidsinitiatieven die vanuit de wijk, dan wel particulieren, ontstaan door de gemeente gefaciliteerd worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 52 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Met dit bestemmingsplan is sprake van een afname van 16 woningen ten opzichte van de huidige situatie. Deze worden, net als de oude woningen, ontsloten op de bestaande wegen. Er hoeven dan ook geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Met het project wordt geen stedelijk ontwikkelingsproject voorgesteld zoals opgenomen in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierna beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen gevoelige functies. Het plangebied kan omschreven worden als 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt namelijk in een omgeving waarlangs verschillende bedrijfsfuncties, maatschappelijke functies en woonfuncties voorkomen. De afstanden uit de richtafstandenlijst kunnen daarom met één afstandstap worden verminderd.

Categorie Rustige woonwijk Gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m

Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype

In directe omgeving komen drie bedrijfsfuncties voor die relevant zijn voor het plangebied. Het betreft het kantoorpand (milieucategorie 1) aan de Flevostraat 14, de basisschool (milieucategorie 2) aan de Markerstraat 9 en de (planologische toegestane) brandweer (milieucategorie 3.1) aan de Pampusstraat 6. De brandweer is echter in de huidige situatie niet meer aanwezig.

Voor het kantoor geldt een richtafstand van 0 meter, voor de basisschool 10 meter en de voormalige brandweer 30 meter in gemengd gebied.

De afstand van de grens van de inrichting van het kantoor tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 3 meter. Daar de richtafstand 0 meter bedraagt, wordt aan de richtafstand voldaan. Daarnaast bevindt de parkeerplaats van het kantoor zich aan de noordwestzijde van het kantoorpand. Deze zorgt voor een geluidswerende werking. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

De afstand van de inrichting van de school tot de gevels van de dichtstbijzijnde woningen bedraagt minder dan 10 meter. Aan de richtafstand wordt daarmee niet voldaan. Echter in de huidige situatie bevinden zich al woningen rondom de school. Het toevoegen van extra woningen, geeft geen extra belemmeringen voor de basisschool en de kinderopvang. Daarnaast wordt gesteld dat een basisschool en kinderopvang thuishoort in een woonomgeving. Hier is in onderhavige situatie sprake van. De activiteiten zijn beperkt van omvang en veroorzaken geen belangrijke hinder voor woningen.

Tot slot bedraagt de afstand van de inrichting van de voormalige brandweer tot de gevels van de dichtstbijzijnde woningen circa 55 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Daarnaast betreft het hier slechts een dependance van de voormalige brandweer. Er is hier derhalve geen sprake van een continu geluid.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. De rondweg (provinciale weg N359) ligt op ongeveer 190 meter ten noorden van het plangebied. Het plangebied valt daarmee binnen de geluidzone van 200 meter.


Tussen rondweg en het plangebied staat al bebouwing in de vorm van woningen en een school. Gezien de reeds aanwezige bebouwde bebouwing tussen het plangebied en de weg en de daarmee samengaande geluidswerende werking en de grote afstand tot de weg, wordt verwacht dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan en nader onderzoek niet noodzakelijk is. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden er daarom geen belemmeringen verwacht. Dit blijkt ook uit akoestisch onderzoek dat is gedaan in het kader van de opwaardering van de N359.


Daarnaast moet ook een binnenwaarde van 33 dB worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaardeniveau.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20181019-2-19036 ). De watertoets is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Deze zijn opgenomen in de leidraad watertoets. Bij de uitvoering van de bouwmogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt rekening gehouden met deze uitgangspunten.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is de navolgende tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

In het plan is sprake van een afname van het aantal woningen waarbij er van wordt uitgegaan dat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Met genoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen zoveel mogelijk rekening gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM18ZUIDERPARKS-VA01_0008.png"

Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De locatie is en blijft in gebruik ten behoeve van wonen. De bodem is dan ook al geschikt voor de woonfunctie. Het is niet aannemelijk dat vanuit deze functie verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Omdat het plangebied reeds geschikt is voor woningbouw en midden in een woonwijk ligt, is in het kader van het bestemmingsplan nog geen bodemonderzoek noodzakelijk. Dit kan worden uitgesteld tot de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

Conclusie

Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, alsmede een extensief booronderzoek voor de periode steentijd-bronstijd.

Met dit bestemmingsplan worden geen bodemingrepen mogelijk gemaakt die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden (minder dan 5.000 m²). Daarnaast is sprake van een herontwikkeling op gronden die, door de huidige aanwezige bebouwing, reeds zijn geroerd. De nieuwe woningen komen grotendeels op de zelfde plek als de bestaande woningen. De kans op archeologische vondsten klein is. Er is derhalve geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek.

Conclusie

Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.7 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit blijkt uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de provincie Fryslan.

De wijk waar het plangebied deel van uitmaakt betreft een wederopbouwwijk uit de jaren '50, '60 en '70. Wijken werden hierin gebouwd in de vorm van 'stempels''. Tot de jaren '60 werden nog voornamelijk grootschalige woonwijken ontwikkeld in de vorm van rijtjes woningen. In de jaren '70 was sprake van een omslag naar meer kleinschaligheid.

De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.2. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming, maakt het plangebied geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Wel is het nabijgelegen IJsselmeer aangewezen als Natura 2000-gebied, ter plekke van het plangebied heeft het IJsselmeer echter alleen de status van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het IJsselmeer is niet aangewezen als een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.

Gelet op de ligging van het plangebied te midden in een stedelijk gebied, de aard omvang van de ontwikkeling (er is sprake van een afname van het aantal woningen) en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden:

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van sikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor de ontwikkeling is daarom een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarom kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Daarop hoeft voor deze projecten geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 opgenomen. noodzakelijk. Hieruit is gebleken dat een nader onderzoek naar eventuele verblijfsplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten, huismus en gierzwaluw. Dit onderzoek is uitgevoerd en in bijlage 3 opgenomen. De resultaten uit dit onderzoek worden opgevolgd en er wordt een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Voor de overige voorkomende soorten dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen van deze soorten. Er mag dan ook niet tijdens het broedseizoen gewerkt worden. Tot slot geldt de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat men de plicht heeft om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaatsvindt.

Buisleidingen

De dichtstbijzijnde buisleiding, ten noorden van het plangebied, ligt op 160 meter afstand. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (120 meter) van deze buisleiding.

Inrichtingen

Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A6 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De woningen worden op ongeveer 770 meter afstand vanaf deze weg gebouwd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze weg.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

In dit geval is sprake van een afname van het aantal woningen en draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten kabels, leidingen en zoneringen de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg en inspraak

Het bestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties.

Daarnaast is de directe omgeving reeds op de hoogte gebracht van de plannen. In de periode 2016-2018 zijn door middel van een interactief proces bestaande bewoners uitgebreid betrokken bij de planvorming, waarbij de keuze voor sloop en nieuwbouw in de wijk breed gedragen bleek. Daarnaast is er in juni 2018 een inloopbijeenkomst georganiseerd, waarbij ook concept-plannen voor het openbaar gebied zijn gepresenteerd. Ook omwonenden van het plangebied waren hiervoor uitgenodigd.

In hoofdstuk 7 zijn de resultaten van overleg en inspraak verwoord. Daarnaast zijn de begrippen 'aan-of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk', 'bijbehorend bouwwerk' en 'vrijstaand / op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk' in artikel 1 van de regels ambtshalve aangepast naar aanleiding van een recente uitspraak van de Raad van State.

Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin zijn onder de kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten opgenomen. Tevens is hierin het aspect planschade afgedekt.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het handboek van de gemeente 'Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren' en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.


Verkeer

De wegen in het plangebied zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. Binnen deze bestemming vallen ook de eventueel aanwezige fiets- en voetpaden, groenstroken, parkeergelegenheden, laanbeplanting en speelvoorzieningen.

Wonen - 1

De woningen met de bestemming Wonen - 1 zijn bedoeld voor woningen met één laag met kap. Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn binnen deze bestemmingen standaard toegestaan.

Middels de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen' is bepaald hoeveel woningen aaneen gebouwd mogen worden.

In de bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen moeten in de bouwvlakken gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 4 en 11 meter (een laag met kap).

Wonen - 2

De woningen met de bestemming Wonen - 2 zijn bedoeld voor woningen met twee lagen met kap, evenals de woning die bestaan uit twee-en-half laag met een plat dak. Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn binnen deze bestemmingen standaard toegestaan.

Middels de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen' is bepaald hoeveel woningen aaneen gebouwd mogen worden.

In de bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen moeten in de bouwvlakken gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 7 en 12 meter (twee bouwlagen met kap). Omdat de woningen in de Flevostraat met een plat dak en een hoogte van 10 meter worden gebouwd, is hier een hogere goothoogte toegestaan dan in de standaardregel uit het Handboek. Dit is door middel van een aanduiding geregeld.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan Lemmer-Zuiderzeestraat, Parkstraat, Flevostraat en Pampusstraat (deels) is door de gemeente op basis van de inspraak verordening met ingang van 17 mei 2019 gedurende vier weken ter inzage gelegd. Tegelijkertijd is ook het overleg ex artikel 3.1.1. Bro gevoerd met de overleginstanties die een belang kunnen hebben.

De gemeente heeft een overlegreactie ontvangen van:

  • Provincie Fryslân
  • Gasunie Transport Services B.V.
  • Tennet

In het kader van de inspraak is door bewoners van een perceel aan de Zuiderzeestraat een schriftelijke inspraakreactie ingediend over het voorontwerp bestemmingsplan. Onder A worden de overlegreacties beschreven en van een reactie voorzien, onder B de inspraakreactie.

  • A. Overlegreacties ex artikel 3.1.1. Bro

Provincie Fryslân

De provincie geeft aan dat de provinciale belangen op juiste wijze zijn verwerkt. Wel merkt de provincie op dat er nog nader ecologisch onderzoek moet plaatsvinden, maar dat er van wordt uitgegaan dat dat voor de mogelijkheid tot uitvoering van het plan geen gevolgen heeft.

Reactie gemeente

De reactie kan voor kennisgeving worden aangenomen. Het nader ecologisch onderzoek, dat de uitvoering van het plan niet in de weg staat, wordt als bijlage aan het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd.

Gasunie Transport Services B.V.

Van de kant van de Gasunie wordt meegedeeld dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde leiding valt en dat het plangebied geen invloed heeft op verdere planontwikkelingen.

Reactie gemeente

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Tennet

Tennet deelt mee dat er binnen het plangebied noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer zijn. Tennet heeft geen opmerkingen op het plan.

Reactie gemeente

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • B. Inspraakreactie

Bewoners van een woning in het plangebied geven aan dat als gevolg van de gewijzigde bouwplannen van Lyaemer in de Zuiderzeestraat door het opheffen van de Gale Hamkesstraat (een beroemde walvisvaarder) er geen vrij uitzicht meer is, geen privacy, minder zon en dat er parkeerproblemen ontstaan. Tevens verdwijnt er een hondenuitlaat plaats waar de hele buurt en omstreken de hond kunnen uitlaten.

In de vorige plannen zou de Gale Hamkesstraat in tact blijven, nu komt daar een bouwblok met woningen langs de Zuiderzeestraat. Er verdwijnt daar een mooi en enig stukje groen met uitzicht op de Zuiderzeestraat met een paar prachtige bomen met vogels. Er wordt geen rekening gehouden met de bestaande zichtlijnen Zuiderzeestraat/ Gale Hamkesstraat/ Willem Barendszstraat. Gevraagd wordt om er eens goed naar te kijken en laat de straat uit de jaren '50 van de vorige eeuw, de Gale Hamkesstraat, niet verloren gaan.

Reactie gemeente

Wat betreft de schriftelijke inspraakreactie van de bewoners van het perceel aan de Zuiderzeestraat is het belangrijkste punt het verlies van uitzicht, groen en privacy als gevolg van de geplande woonbebouwing op de Gale Hamkesstraat. De betreffende bewoners en vertegenwoordigers van Lyaemer Wonen zijn op dit moment met elkaar in gesprek over een eventuele passende oplossing. Er zijn nog concrete afspraken.

In de eerder gepresenteerde schetsplannen met verschillende scenario's zou de Gale Hamkesstraat ook verdwijnen. Er zou toen daar weliswaar niet bebouwd worden, maar een groenvoorziening met enkele parkeerplaatsen langs de Zuiderzeestraat worden aangelegd.

Wat nu is gebeurd, is dat dit plantsoen oostwaarts in de plannen is verplaatst en dat er aan weerszijden twee blokken van zeven woningen staan ingetekend.

Stedenbouwkundig geniet het voorliggende plan, zoals dat is vertaald in het voorontwerpbestemmingsplan, nadrukkelijk de voorkeur. Het plan is voor de bedoelde bewoners niet zodanig nadelig dat het plan niet in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Er is bijvoorbeeld geen sprake van een recht op vrij uitzicht of -doorzicht en er blijft voldoende openbaar groen gehandhaafd.

Voor Lyaemer Wonen is hiermee sprake van een verantwoord financieel economisch uitvoerbaar plan. Hoe het nieuwe plantsoen er precies uit komt te zien, wordt op dit moment nog nader uitgewerkt. Voor het onttrekken aan het openbaar verkeer van de Gale Hamkesstraat wordt een afzonderlijk onttrekkingsbesluit voorbereid.

De inspraakreactie geeft geen aanleiding om het plan aan te passen. Insprekers krijgen schriftelijk antwoord naar aanleiding van hun inspraakbrief.

  • C. Ambtshalve wijziging

Er is geconstateerd dat de woningen in de Flevostraat niet passen in de standaardregeling van het 'Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren'. Om deze reden is er voor deze woningen een specifieke regeling getroffen.

Hoofdstuk 8 Vaststelling Bestemmingsplan

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd. Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. In dit kader is één zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. De zienswijze is door de gemeente samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen welke als bijlage 5 aan het bestemmingsplan is toegevoegd. De zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan. Daarnaast is op basis van een reactie het Wetterskip Fryslân de waterparagraaf in de toelichting aangevuld. Verder staat in de plantoelichting dat er sprake zou zijn van 69 te slopen woningen, inmiddels is duidelijk geworden dat er 75 woningen worden gesloopt. In de plantoelichting is dit ambtshalve gecorrigeerd. Tot slot zijn tijdens de raadsvergadering een aantal vragen ten aanzien van parkeren gesteld. Deze vragen inclusiesf beantwoording daarvan is opgenomen in bijlage 6.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 15 april 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Quickscan Ecologie

Bijlage 2 Quickscan ecologie

Bijlage 3 Ecologisch Vervolgonderzoek

Bijlage 3 Ecologisch vervolgonderzoek

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 5 Nota van zienswijzen

Bijlage 6 Schriftelijke Vragen Raad

Bijlage 6 Schriftelijke vragen raad