Lemmer - Straatweg 52D
Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 31-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Lemmer - Straatweg 52D met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPLEM22STRAATWG52D-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd . Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.8 bebouwingspercentage:
een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 bedrijfswoning:
een gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf;
1.10 bestaand:
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
- 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd(e) gebouw of overkapping, dat/die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 kantoor:
een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.25 kap:
een dak met een zekere helling;
1.26 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.27 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.28 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.29 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd: het NAP -0,52 m;
1.30 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.31 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.33 vrijstaand/op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. wegen, straten en paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- g. terreinen;
- h. andere bouwwerken, waaronder vlaggenmasten.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a in die zin dat gebouwen en/of overkappingen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandelsdoeleinden anders dan ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
- a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
- 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
- b. Indien uit het in sublid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande maatvoeringen
Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
6.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
6.3 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;
- d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd tot ten hoogste 50 m²;
- e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:
- bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
- b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen, zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lemmer - Straatweg 52D.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het huidige schoolgebouw van het Zuyderzee Lyceum in Lemmer is toe aan nieuwbouw. De school is nu gevestigd aan de Riensingel, maar voldoet niet meer aan de eisen en wensen van de huidige tijd. Daarom is gekeken naar een andere plek, op gronden die in bezit zijn van de gemeente.
Op basis hiervan is men uitgekomen bij het perceel van de Straatweg 52D in Lemmer. De bestaande bebouwing in het gebied zal ten behoeve van deze ontwikkeling worden gesloopt. De realisatie van een schoolgebouw is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de realisatie van de school mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het oosten van Lemmer. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
1.3 Huidige Planologische Situatie
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Lemmer-Straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk, dat is vastgesteld op 3 mei 2017. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Sport'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een school toegestaan. Echter valt de toekomstige inrichting inclusief het gebouw ook gedeeltelijk binnen de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming is een school niet toegestaan.
In het plangebied is daarentegen al wel bebouwing toegestaan ter plaatse van het bouwvlak. In beide bestemmingen is hier sprake van. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geldt hierbij en maximale bouwhoogte van 8 m en binnen de bestemming 'Sport' een bouwhoogte van 6 m. Dit is als zodanig op de verbeelding aangegeven.
Een uitsnede van de verbeelding van de geldende regeling is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het huidige schoolgebouw van het Zuyderzee Lyceum in Lemmer is toe aan nieuwbouw. De school is nu gevestigd aan de Riensingel, maar voldoet niet meer aan de eisen en wensen van de huidige tijd. Daarom is nieuwbouw nodig. Op de huidige locatie is dit onder andere vanwege financiële redenen niet gewenst. Daarom is gekeken naar een andere plek, op gronden die in bezit zijn van de gemeente.
Op basis hiervan is men uitgekomen bij het perceel van de Straatweg 52D in Lemmer. In de huidige situatie staat hier een gebouw met een maatschappelijke bestemming. Voorheen werd het gebouw gebruikt als podium- en activiteitencentrum. Echter is de locatie al langere tijd niet meer als zodanig in gebruik.
De gronden ten zuiden van het gebouw hebben een groene inrichting en bestaan hoofdzakelijk uit grasveld. Aan de voorzijde bevindt zich een skatebaan.
De omgeving kenmerkt zich als een gemengd gebied. Langs de westkant van het plangebied, aan de Straatweg, is sprake van een menging van wonen en werken. De gronden aan de noord-, oost- en zuidkant zijn in gebruik als sportvelden. Hier bevinden zich een hockeyclub en een voetbalclub. Verder is aan de zuidkant van het plangebied een fitnessschool gevestigd.
In figuur 2.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven op een luchtfoto en een vooraanzicht in figuur 2.2.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie
Figuur 2.2 Vooraanzicht huidige situatie
2.2 Voorgenomen Initiatief
In de voorgenomen situatie is het voornemen om het bestaande gebouw in het plangebied te slopen. In de plaats komt het nieuwe schoolgebouw van het Zuyderzee Lyceum. Het plan bestaat uit de bouw van een gebouw bestaande uit twee bouwlagen met verschillende kapvormen. Het gebouw krijgt een goothoogte van circa 7 m en een bouwhoogte van circa 11 m. De gronden rondom het gebouw worden ingericht als schoolplein inclusief voldoende ruimte voor een fietsenstalling.
Op dit moment is nog geen concrete herontwikkeling van de huidige schoollocatie in beeld; daar zal nog nadere studie naar worden gedaan.
2.3 Verkeer En Parkeren
Parkeren
Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm. Op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid geldt een parkeernorm van 4,9 parkeerplaatsen per 100 leerlingen. Het Zuyderzee Lyceum heeft 355 leerlingen. Daarom zijn er 18 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied en de directe omgeving is hiervoor voldoende ruimte. Het parkeerterrein van de sportvelden heeft voldoende capaciteit om te kunnen voldoen aan de parkeervraag van de school tijdens schooluren.
Verkeer en infrastructuur
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied. Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Straatweg. Deze sluit in zuidelijke richting aan op de hoofdinfrastructuurweg van Lemmer.
Voor een middelbare school bedraagt de verkeersgeneratie (per 100 leerlingen) gemiddeld 16,3 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een (maatgevende) werkdag. De totale verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt derhalve 58 mvt/etmaal, uitgaande van maximaal 355 leerlingen, op een werkdag. Het aandeel verkeer wikkelt zich af over de Straatweg en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeersdruk op te vangen. In de praktijk zullen de verkeersbewegingen lager zijn. Vrijwel alleen leerkrachten van de school komen met de auto, daar de leerlingen te jong zijn om met de auto te kunnen komen. Leerlingen komen veelal met de fiets of lopend vanaf het (bus)station naar de locatie. Gezien de ligging van de school nabij het (bus)station is het ook aannemelijk dat een deel van het personeel met het openbaar vervoer van en naar de school gaat.
Fietsverkeer
Er zijn geen verkeersintensiteiten van het fietsverkeer bekend. Daarom zijn enkele aannames gedaan:
- 90% van de leerlingen zal gebruik maken van de fiets;
- De totale fietsintensiteit die wordt gegenereerd door de school met 355 leerlingen, rekening houdend met het feit dat per leerling sprake is van 1 aankomst en 1 vertrek per etmaal, bedraagt 639 fietsbewegingen per etmaal (355x0,9x2);
De fietsveiligheid en de verkeersafwikkeling heeft de aandacht van de gemeente. Dit wordt via een apart traject bij de verdere concretisering van het project nader uitgewerkt. Dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan bieden daarvoor de planologische mogelijkheden.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
- 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
- 1. De Omgevingsagenda.
Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Fryslân onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. - 2. De NOVI-gebieden.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.
Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
In dit geval betreft de voorgenomen ontwikkeling geen ontwikkeling die betrekking heeft op de 14 nationale belangen zoals genoemd in de SVIR en waarvoor regels zijn gesteld in het Barro. Daarmee is het plan niet in strijd met het beleid zoals uiteengezet in deze stukken.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een school mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Lemmer. Het huidige schoolgebouw van het Zuyderzee Lyceum in Lemmer is toe aan nieuwbouw. De school is nu gevestigd aan de Riensingel, maar dat gebouw voldoet niet meer. Nieuwbouw op de huidige locatie is niet gewenst. Mede vanwege het feit dat dan veel geld besteed moet worden aan tijdelijke huisvesting. Daarom is gekeken naar een andere plek, op gronden die in bezit zijn van de gemeente. Sinds de overgang van het sociaal werk naar De Kear wordt jongerenwerk op een andere manier gedaan en is het PAC (podium- en activiteitencentrum) vrijwel in onbruik geraakt. De ruimte op deze locatie en de daarnaast gelegen ongebruikte grond is voor wat betreft het gewenste programma van de school geschikt. Door de ligging binnen bestaand gebied en de behoefte aan een nieuwe, modernere school is het initiatief in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Verordening Romte
In de Verordening Romte zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het bestaand bebouwd gebied ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.
De ontwikkeling betreft een regionale ontwikkeling die gericht is op het bieden van onderwijs aan kinderen uit Lemmer en omliggende dorpen. Qua aard en omvang is deze ontwikkeling passend in Lemmer. Hiermee is de ontwikkeling passend binnen de Verordening Romte.
Ontgrondingenverordening Friesland
Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van de Ontgrondingenverordening Friesland een ontgrondingsvergunning nodig. In verband met de beoogde inrichting wordt een sloot verruimd. Indien de waterpartij aan onderstaande voorwaarden voldoet is voor de graafwerkzaamheden geen ontgrondingsvergunning nodig en is sprake van een vrijstelling.
- 1. de diepte van de ontgronding bedraagt niet meer dan 2,00 m beneden maaiveld;
- 2. bij de ontgronding wordt niet meer dan 10.000 m3 aan bodemmateriaal naar elders afgevoerd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Visie De Fryske Marren
In de 'Visie De Fryske Marren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente er uitziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument worden een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.
Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor nieuwe ontwikkelingen. Uitbreidingen van bedrijvigheid wil de gemeente laten aansluiten op bestaande werklocaties.
In dit bestemmingsplan is sprake van een inbreidingslocatie binnen een bestaand stedelijk gebied. Met de positionering van de bebouwing wordt rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige structuur van de direct omgeving.
Bestemmingsplan Lemmer-Straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk
In het huidige bestemmingsplan 'Lemmer-Straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk' heeft de noordkant van het plangebied al de bestemming 'Maatschappelijk'. Planologisch gezien is de locatie daarmee aangewezen als een geschikte locatie voor onderwijs. Doordat het programma van de nieuw te bouwen locatie groter is dan het huidige bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' dient het bestemmingsplan aangepast te worden. Een gedeelte van de toekomstige inrichting inclusief het gebouw valt namelijk ook gedeeltelijk binnen de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming is een school niet toegestaan.
Duurzaamheidsvisie 2013-2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie Fryske Marren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energie, water, grondstoffen, groen/natuur en sociaal. De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn:
- 1. In 2030 is de gemeente onafhankelijk van fossiele energiebronnen;
- 2. In 2030 is er een robuust watersysteem;
- 3. In 2030 is duurzaam grondstoffen-/materiaalgebruik en (lokale) kringlopen gemeengoed;
- 4. In 2030 is zowel de biodiversiteit als de hoeveelheid groen en natuur toegenomen;
- 5. In 2030 is elk dorp/kern actief op het gebied van duurzaamheid.
In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen die uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat het gebouw niet aangesloten wordt op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moet worden. De exacte uitwerking is voor het bestemmingsplan niet relevant, mits deze oplossingen binnen de regels gerealiseerd kunnen worden.
Welstandsnota De Friese Meren 2014
De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Friese Meren 2014 vastgesteld. De welstand toetst of een bouwplan aan de minimale beeld- en kwaliteitseisen voldoet en past in de omgeving. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.
Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Sport- en recreatieterreinen zonder een relatie met de omgeving'. Bij de bouwaanvraag toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de welstandscriteria die voor dit gebied gelden. Voor het plangebied is geen aanvullend welstandskader nodig. Het ontwerp van het project is uitgekozen op basis van een prijsvraag. Het plan is getoetst op de algemene welstandscriteria omdat er sprake is van een plan dat boven het kader van de welstandsnota uitstijgt. Na advies van de welstandscommissie wordt gemotiveerd afgeweken van de welstandscriteria. De afwijking is gebaseerd de Algemene welstandscriteria en is op die wijze gemotiveerd.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Voor het project is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en op andere sectorale regelgeving.
4.1 M.e.r.-beoordeling
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Toetsing
Het bestemmingsplan wordt opgesteld voor een activiteit die is genoemd in kolom 1 van categorie D11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). De drempelwaarde in kolom 2 (de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat) wordt niet overschreden. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een school en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Het bestemmingsplan is bij deze categorie genoemd in zowel kolom 3 (plannen) als in kolom 4 (besluiten). Na vaststelling van het bestemmingsplan zijn geen nieuwe m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten meer nodig voor realisatie. Dit betekent dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet wordt beschouwd als een (kaderstellend) kolom-3 plan, maar als een kolom-4 besluit. Voor besluiten als bedoeld in kolom 4 geldt voor D-lijst activiteiten onder de drempelwaarde een m.e.r. beoordelingsplicht. Dit betekent dat kan worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling. Deze is opgenomen in bijlage 1. De beoordeling moet worden vastgelegd in een beslissing: de m.e.r.-beoordelingsbeslissing. Deze is opgenomen in bijlage 2. Geconcludeerd wordt dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.
4.2 Geluid (Wet Geluidhinder)
Toetsingskader
Het aspect 'geluid' gaat over geluidshinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Daarnaast is geluid ook een aspect dat van belang is in de milieuzonering tussen milieugevoelige en milieubelastende functies. Hier gaat paragraaf 4.3 op in. In de Wgh is bepaald dat rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) geluidszones van toepassing zijn. Als geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet de geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Bij het plangebied is geen sprake van geluidsgezoneerde spoorwegen en industrielawaai, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.
Een middelbare school geldt binnen de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig object. In dit geval wordt de school ontwikkeld in de geluidszones van de Rijksweg A6 en de provinciale weg N359. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat alleen ten gevolge van het verkeer op de zoneplichtige A6 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt 53 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wgh. Waarmee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde.
De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de zoneplichtige N359 voldoet op alle gevels aan de voorkeursgrenswaarde. Voor dit wegvak zijn er vanuit de Wgh dan ook geen belemmeringen. De gemeentelijke Straatweg met het snelheidsregime van 30 km/uur heeft geen wettelijke geluidszone. Daardoor zijn formeel de grenswaarden uit de Wgh. ook niet van toepassing. Als bij de beoordeling aansluiting wordt gezocht bij de grenswaarden uit de Wgh, dan blijkt dat de totale geluidsbelasting van deze weg op alle gevels van het schoolgebouw voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Ook voor deze weg zijn er ten aanzien van geluid geen belemmeringen.
Maatregelen om de geluidsbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard. Ten aanzien van de gezoneerde weg, waarbij de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, is een hogere waarde nodig. Hiervoor dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Het ontwerpbesluit hogere waarde wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Vervolgens wordt de hogere waarde voor de vaststelling van het bestemmingsplan ambtshalve verleend. De hogere waarde wordt vervolgens in het kadaster vastgelegd.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen en een maatschappelijke functie zoals een middelbare school) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. De hierbij aangegeven richtafstanden zijn gebaseerd op de aspecten 'geur', 'stof', 'geluid' en/of 'gevaar'. Veelal is geluid de bepalende factor voor de richtafstand.
Daarnaast geldt voor veehouderijen met een milieuvergunning de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit.
Toetsing
In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een verscheidenheid aan functies. Daarom is deze omgeving aan te duiden als gemengd gebied. Als gevolg daarvan mag één stap terug worden gedaan in het bepalen van richtafstanden conform de VNG-brochure.
Binnen het plangebied wordt een middelbare school ontwikkeld. Conform de VNG-brochure betreft dit een categorie 2-bedrijf met een richtafstand van 30 m ten opzichte van geluidsgevoelige objecten, op basis van het inrichtingslawaai dat vanuit het schoolgebouw en het schoolplein komt. Omdat het plangebied deel uitmaakt van gemengd gebied, kan in richtafstand een stap terug worden gedaan tot 10 m. Aan de Straatweg, ten westen van het plangebied, is sprake van woningen. De woningen bevinden zich op een afstand van meer dan 10 m. De afstand bedraagt minimaal 80 m. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Ten opzichte van de woningen is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Andersom kunnen bedrijven mogelijk belemmerd worden door de komst van de school. In de directe nabijheid is een perceel gelegen waarop in het kader van het huidige bestemmingsplan bedrijven tot en met categorie 3.1 gevestigd kunnen worden. Mogelijk zou de school voor dat perceel een belemmering kunnen zijn. De dichtstbijzijnde westgevel van de school ligt op circa 60 m van de grens van de functieaanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.1' en op circa 33 m vanaf de grens van het bedrijventerrein. Bij bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Aan deze richtafstand van 30 m wordt derhalve voldaan. Vanuit milieuzonering vormt de school geen belemmering voor de bedrijven in het bedrijfsverzamelgebouw.
Feitelijk verandert er voor de omliggende sportvoorzieningen niks. In de bestaande situatie grenst de maatschappelijke bestemming al aan de sportvoorzieningen. In de gewenste situatie blijft dit hetzelfde. De sportvoorzieningen zullen dan ook geen hinder ondervinden van de toekomstige school. Overigens vinden de activiteiten van de sportvoorzieningen hoofdzakelijk in de avonduren plaats. De schoolactiviteiten hoofdzakelijk overdag.
Ten aanzien van de Wet geurhinder en veehouderij geldt er ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom een (vaste) afstand van 100 m. Op een afstand van meer dan 300 m bevindt zich geen veehouderij. Van geurhinder afkomstig van veehouderijen is derhalve geen sprake. De afstand is zodanig dat een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd.
4.4 Bodem
Toetsingskader
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Toetsing
Met de ontwikkeling van een school wordt een inrichting gerealiseerd waar voor meer dan 2 uur op een dag mensen aanwezig zullen zijn. Daarmee is het een bodemgevoelig object en dient aangetoond te worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is om de voorgenomen functie uit te oefenen. Daarom is een verkennend bodemonderzoek nodig. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen. Op basis van het gemeten gehalten in de grond en het grondwater kan de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, aangenomen worden. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In het kader van dit bestemmingsplan is voor de beoordeling van de luchtkwaliteit in relatie tot een goede ruimtelijke ordening getoetst aan H5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een school mogelijk. Gezien de omvang van de school valt dit ruim onder de grenswaarden van de nibm-regeling. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de FUMO een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Door middel van een berekening is de luchtkwaliteit op de locatie bepaald en is nagegaan of er binnen het onderzoeksgebied langs de rijksweg A6 voor de school sprake is van een (dreigende) overschrijding van de luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer betreffende de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide).
Uit de resultaten blijkt dat er op de beoogde locatie geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden van de stoffen PM10 en NO2. De berekende waarden voldoen ruim aan de jaargemiddelde grenswaarde. Op basis hiervan kan de school worden gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6 Ecologie
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.
4.6.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het IJsselmeer dat op circa 3 km van het plangebied is gelegen. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken.
Stikstofdepositie
Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Natuurnetwerk Nederland
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Er worden daarom geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor dit plan aan de orde.
4.6.2 Soortenbescherming
Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 7. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de provincie Friesland. Het voorkomen van en negatieve effecten op broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Ditzelfde geldt voor vleermuizen. Het voorkomen van overige beschermde soorten kan tevens worden uitgesloten. Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de sloop van de Straatweg 52D te Lemmer is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden.
Conclusie
Het omgevingsaspect ecologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
4.7 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000-800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd-middeleeuwen (800 v Chr.-1500 n Chr.). Op grond van de archeologische verwachtingskaart FAMKE (advies steentijd – bronstijd) geldt voor een deel van het plangebied dat bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit moet
worden gevoerd, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan wordt vervolgens aanbevolen om een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen. De resultaten van dit onderzoek, dat zich vooral moet richten op de waarde en de begrenzing van de vindplaats, kunnen inzicht geven in de behoudenswaardigheid van de vindplaats. De resultaten van het onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.
Voor de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek (zie bijlage 8) wordt geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren. De gemeente heeft na aanleiding hiervan het Steunpunt Fryslân om advies gevraagd. Steunpunt Fryslân geeft aan dat het grootste deel van het gebouw voldoet aan de eisen van het archeologie duurzaam bouwen. Eventuele archeologische resten zullen hier niet onevenredig worden geschaad. Gezien het feit dat de omvang van de daadwerkelijke, diepgaande verstoring beperkt is (ca. 460 m2), de hoogste verwachting buiten het onevenredig te verstoren gebied ligt, de kosten voor een eventuele opgraving zullen worden opgedreven door de benodigde bronbemaling én eventuele archeologie naar alle waarschijnlijkheid is aangetast door jarenlange belasting, weegt het archeologisch belang hier niet zwaar genoeg om een vervolgonderzoek te vragen.
De gemeente neemt daarom het in het archeologisch rapport geadviseerde selectiebesluit niet over. De voorgenomen ingreep kan worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een aanvullend archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat. Zekerheidshalve is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toegevoegd. Onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 500 m². Ook voor bepaalde andere grondwerkzaamheden is een archeologisch onderzoek nodig. In alle gevallen blijft onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hier direct melding van dient te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11 en dit via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of de gemeente De Fryske Marren te doen.
4.8 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit blijkt uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de provincie Fryslân.
Het te bouwen gebouw is afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.2. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
4.9 Water
Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van 'vasthouden, bergen en afvoeren' en 'voorkomen, scheiden en zuiveren'.
De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het te doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.
Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.
Watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Het project is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij Wetterskip Fryslân. Hierop heeft het Wetterskip een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze notitie is als bijlage 9 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.
Toename verharding
Door de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen, dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
In de huidige situatie bedraagt de verharding circa 1.550 m². In de gewenste situatie bedraagt de totale verharding circa 2.500 m². De toename bedraagt daarmee circa 950 m². Dit betreft alle verharding in het plangebied waaronder paden en wegen inclusief de verhardingen van de toekomstige inrichting. Het waterschap heeft aangegeven dat ter compensatie 10% nieuw oppervlaktewater gegraven moet worden. Derhalve is 95 m² aan nieuw oppervlaktewater nodig. Tussen initiatiefnemer en Wetterskip Fryslân heeft afstemming plaatsgevonden over de compensatie van de nieuwe verharding. Er is besloten om de compensatie te zoeken in de verruiming van een sloot die direct naast het nieuw te bouwen schoolgebouw ligt.
Afvalwaterketen en riolering
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Bij de aanleg van de riolering zal aangetakt worden op het bestaande stelsel. Het vuile water zal afgevoerd worden naar de zuivering en het relatief schone regenwater zal op de naastliggende watergangen worden afgevoerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.
De watergangen lang het terrein zijn schouwsloten. Er is dus geen sprake van een hoofdwatergang met een beschermingszone.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Verder is door de brandweer een advies gegeven. Dit advies is als bijlage 10 toegevoegd en waar relevant in deze paragraaf verwerkt.
Buisleidingen
Op enige afstand, circa 255 m, ten zuiden ligt een aardgastransportleiding (N-501-25), met een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. De PR-contour van deze leiding ligt niet buiten de leiding. Ook hoeft geen rekening gehouden te worden met het GR. De inrichting van de school ligt namelijk buiten het invloedsgebied van de transportleiding (circa 95 m). Ten westen van het plangebied loopt dezelfde leiding. Deze bevindt zich op circa 630 m tot het plangebied. De buisleidingen zijn hiermee niet relevant voor onderhavig plan.
Inrichtingen
In en direct rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In het plangebied is dan ook geen sprake van risicocontouren van dergelijke inrichtingen. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A6 Knp. Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De school wordt op ongeveer 277 m afstand vanaf deze weg gebouwd. Het invloedsgebied van de A6 wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie LT2 en is 880 meter, maatgevend is wel het vervoer van GF3 en het invloedsgebied hiervan bedraagt 355 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de A6, maar omdat de afstand groter is dan 200 meter is er geen berekening van het groepsrisico nodig. De brandweer Fryslân voorziet in zijn advies een aandachtspunt met betrekking tot de A6 als zijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen en de bereikbaarheid. Brandweer Fryslân adviseert daarom om:
- de initiatiefnemers en de bedrijfshulpverlening op de hoogte te brengen van het scenario warme BLEVE bij een LPG tankwagen en het bijbehorende handelingsperspectief: schuilen binnenshuis
Het advies van Brandweer Fryslân wordt onderschreven. Bij ingebruikname van het pand zal dit handelingsperspectief door initiatiefnemer onder de aandacht moeten worden gebracht bij de bedrijfshulpverlening.
Verder adviseert de brandweer om bij de inrichting van het plangebied rekening te houden met een opstelplaats voor de brandweer op maximaal 10 meter afstand van de ingang. Het advies van Brandweer Fryslân wordt onderschreven. Bij de verdere technische uitwerking van de inrichting van het gebied dient dit als onderdeel te worden meegenomen, waarbij rekening wordt gehouden met genoemde aspecten zoals opgenomen in onderstaande toelichting bij het advies van Brandweer Fryslân.
Conclusie
Het omgevingsaspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
4.11 Kabels En Leidingen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen kabels en leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de aspecten kabels, leidingen en zoneringen de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro, het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestemmingsplan 'Lemmer-Straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk' en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' en het Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Er is in dit bestemmingsplan sprake van één bestemming en één dubbelbestemming.
Maatschappelijk
In dit bestemmingsplan is qua enkelbestemmingen uitsluitend sprake van de bestemming 'Maatschappelijk'. De school met bijbehorende gronden en parkeergelegenheden betreft een maatschappelijke voorziening en is om die reden van deze bestemming voorzien. De maximaal toegestane bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven en afgestemd op het initiatief. De gebouwen moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
Waarde - Archeologie
Zekerheidshalve is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegevoegd. Onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 5.000 m². Ook voor bepaalde andere grondwerkzaamheden is een archeologisch onderzoek nodig.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en overleg
In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om eenieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren te brengen, is een overleg- en inspraakprocedure doorlopen waarbij het voorontwerpbestemmingsplan gedurende vier weken voor iedereen ter inzage is gelegd waarbij iedereen schriftelijk of mondeling kan reageren. Vanuit de school is los van de inspraakprocedure daarnaast een inloopavond georganiseerd.
In dezelfde fase is het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het vooroverleg van het Besluit ruimtelijke ordening.
Gedurende de periode van ter inzagelegging is er één inspraakreactie bij het college van burgemeester en wethouders ingediend en hebben de overlegpartners Gasunie, Tennet, Brandweer, provincie en waterschap gereageerd. De gemeente heeft in een aparte reactienota overleg en inspraak inhoudelijk gereageerd op de inspraakreactie en de overlegreacties. Zie hiervoor bijlage 10. In deze nota zijn ook de inspraakreactie en de overlegreacties als bijlage opgenomen. De inspraakreactie heeft niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid. Ditzelfde geldt voor de reactie van Tennet en de Gasunie. Wel is het advies van de brandweer betrokken in paragraaf 4.10 Externe veiligheid. Daarnaast heeft de overlegreactie van de provincie tot een toevoeging in het provinciaal beleid geleid. Zie hiervoor paragraaf 3.2 en is paragraaf 4.7 Archeologie aangepast en is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aangepast. Tot slot is de uitkomst van het overleg tussen het waterschap en de initiatiefnemer in paragraaf 4.9 Water verwerkt.
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze is in een zienswijzenota (zie bijlage 11) samengevat en voorzien van een inhoudelijk reactie. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de bouw van een school. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
In het voorliggende plan worden dergelijke bouwplannen mogelijk gemaakt. Omdat alle gronden in het plangebied in eigendom zijn van de gemeente, zal worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbeslissing
Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbeslissing
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Stikstofonderzoek
Bijlage 7 Ecologische Quickscan
Bijlage 7 Ecologische quickscan
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Reactienota Overleg En Inspraak
Bijlage 10 Reactienota overleg en inspraak