KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Gewenste Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bodem
4.6 Water
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Ecologie
4.9 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Bestemmingen En Planuitgangspunten
5.1 Het Juridisch Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen En Aanduidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Grondexploitatie En Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Advies Brandweer
Bijlage 3 Stikstofonderzoek
Bijlage 4 Ecologische Quickscan
Bijlage 5 Aanmeldnotitie Mer-beoordeling
Bijlage 6 M.e.r.-beoordelingsbeslissing
Bijlage 7 Nota Overleg En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 8 Nota Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen

Lemmer - Industrieweg 3

Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 28-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lemmer - Industrieweg 3 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01 van de gemeente De Fryske Marren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanleggelegenheid:

gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.8 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.18 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.21 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.22 ligplaats innemen:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.23 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.24 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.25 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd: het NAP -0,52 m;

1.26 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.27 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand, moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.29 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3, 4.1. en 4.2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2.', alsmede voor:
    2. 2. een betonwarenfabriek met productie en levering van betonmortel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonmortelcentrale en betonwarenfabriek';

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  3. d. voet- en fietspaden;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterkering;
  6. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder silo's, ter plaatse van de aanduiding 'silo'.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 t/m 4.2;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel met uitzondering van:
    1. 1. productiegebonden detailhandel;
    2. 2. detailhandel in goederen in een onderneming waarin een nijverheids- en/of ambachtsbedrijf wordt uitgeoefend, mits de laatstgenoemde uitoefening een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening in een onderneming en de detailhandel in die goederen, gelet op de aard daarvan geschiedt zowel ter plaatse waar het bedrijf wordt uitgeoefend als in rechtstreeks verband staat met dat bedrijf en met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte die daarvoor mag worden aangewend ten hoogste bedraagt 100 m².

3.5 Afwijken van gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub c in die zin dat bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, mits:

  1. a. het geen risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. betreft;
  2. b. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel genoemd zijn onder categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, of om bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 4.2, maar die in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting hebben;
  3. c. de betreffende bedrijvigheid naar de aard en invloed op de omgeving geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende woningen tot gevolg heeft, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers, bermen en beplanting;
  3. c. water aan- en afvoer;
  4. d. het laden en lossen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. extensief dagrecreatief medegebruik (waaronder zwemmen) en visserij;
  2. f. aanleggelegenheid;
  3. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en walbeschoeiingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor aanleggelegenheid voor meer dan 3 aaneengesloten dagen;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van het innemen van een ligplaats voor vaartuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de winning van zonne-energie anders dan op daken van bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.


In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

6.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 overige zone - gezoneerd industrieterrein

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' zijn de gronden aangewezen als gezoneerd industrieterrein.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  5. e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:

  • bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd,rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lemmer - Industrieweg 3

van de gemeente De Fryske Marren.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De IJB Groep is een betonbedrijf met vestigingen in Kampen, Lelystad en Lemmer. In Lemmer is het bedrijf gevestigd aan de Industrieweg 3. Om de bedrijfsactiviteiten te verbeteren, optimaliseren en verduurzamen zijn de activiteiten in Kampen en Lelystad uitgebreid en zijn er aanpassingen gedaan op de locatie in Lemmer. Met het oog op de toekomst en een duurzame bedrijfsvoering wil IJB groep een volgende stap zetten naar verduurzaming van de werkzaamheden in Lemmer. Daartoe wil de IJB groep uitbreiding van de opslagcapaciteit realiseren. Dat is noodzakelijk om duurzamer te kunnen produceren. De uitbreiding van opslagcapaciteit past binnen de huidige milieuvergunning maar is binnen het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Lemmer op het bedrijventerrein Buitengaats. Het betreft een oostelijke uitbreiding van het bestaande bedrijfsterrein van de IJB-groep. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van Lemmer weergegeven. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Het plangebied omvat het deel van het terrein dat wordt uitgebreid. Voor het deel van het perceel waarvoor geen aanpassingen zijn voorzien blijft de regeling uit het bestemmingsplan Buitengaats van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende Planologische Regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Buitengaats van de gemeente De Fryske Marren (vastgesteld op 29 september 2021). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Bedrijventerrein. Hierin is een bedrijf tot en met categorie 4.2 toegestaan. Daarnaast geldt voor het plangebied de functieaanduiding ' specifieke vorm van bedrijf - betonmortelcentrale en betonwarenfabriek' en is het plangebied onderdeel van een gezoneerd industrieterrein. Middels de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied 1' is aangegeven dat op een deel van het terrein via een omgevingsvergunning gebouwen of overkappingen deels buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. In figuur 1.3 is een uitsnede van het huidige bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling ontwikkeling wordt een deel van het water gedempt en wordt de kade deels verlegd. Dat is binnen het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Daarom is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In figuur 1.4 is de ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan weergegeven in relatie tot het bestemmingsplan Buitengaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0004.png"

Figuur 1.4 Ligging plangebied ten opzichte van vigerende planologische regeling

1.4 Leeswijzer

De toelichting bij het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 beschrijft kort de bestaande situatie van het plangebied en geeft een doorkijk naar de mogelijkheden in het gebied;
  • hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen en geeft zo nodig aan welke consequenties dit heeft voor het plangebied;
  • hoofdstuk 4 staat stil bij de relevante milieu- en omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gehanteerde bestemmingen met de uitgangspunten hiervoor;
  • hoofdstuk 6 bevat tenslotte een korte beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Gewenste Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het betonbedrijf van de IJB groep (IJsselmeerbeton) is al sinds 1964 gevestigd op het bedrijventerrein Buitengaats aan de zuidzijde van Lemmer. In figuur 2.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0005.png"

Figuur 2.1 Globale ligging plangebied (bron: Rho Adviseurs)

Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan het water van de Lemster Baai. Aan de overzijde van het water liggen jachthavens met daarachter andersoortige (bedrijfs)functies. Rondom het bedrijventerrein is een geluidzone voor industrielawaai aanwezig en het plangebied maakt deel uit van een gezoneerd industrieterrein. In figuur 2.2 is de huidige inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0006.png"

Figuur 2.2 inrichting plangebied IJB-groep (bron: Rho Basisviewer)

Bedrijfsvoering

De afgelopen 20 jaar is de IJB Groep enorm gegroeid. Het marktaandeel voor heipalen is van 20% in 2000 verdubbeld naar bijna 40% in 2021. Daarnaast wordt jaarlijks voor circa 7.000 nieuwbouwwoningen een complete fundering geleverd. Ook in de komende jaren is er nog steeds een grote vraag naar nieuwbouwwoningen in Nederland. De IJB Groep is hierin met haar marktaandeel een belangrijke speler.

Omdat er op het terrein in Lemmer te weinig ruimte was, zijn er in de afgelopen jaren een aantal uitbreidingen geweest waarmee de recente groei gerealiseerd kon worden. In 2003 is voor de uitbreiding van de productie van heipalen, het terrein van het naast de IJB Groep gelegen Groot Lemmer B.V. aangekocht. Omdat verdere groei van de productie in Lemmer niet meer mogelijk was is in 2016 een vestiging in Kampen geopend voor de productie van zogenoemde ‘Special Products’. In 2018 is, vanwege de aanhoudend grote vraag naar heipalen, een groot perceel in Lelystad gekocht. Dit terrein is ingericht ten behoeve van de productie van heipalen en sinds 2019 in gebruik.

Uitbreiding

Ondanks de aankoop van naastgelegen grond in Lemmer en de aankoop van de terreinen in Kampen en Lelystad is er nog steeds een groot gebrek aan ruimte op de productielocatie te Lemmer. Tot aan 2030 krijgt de IJB Groep te maken met grote veranderingen. Vanuit het betonakkoord, grondstoffenakkoord, wetgeving, CO2 taks, opdrachtgevers en banken worden allerlei eisen gesteld aan de duurzaamheid van producten, productie en het bedrijf. Deze ontwikkelingen vragen grote veranderingen van het bedrijfsleven en de betonindustrie.

De IJB Groep is één van de grootste partijen in de betonsector in Nederland en wil op haar locaties maatregelen regelen nemen die verduurzaming bevorderen. Het bedrijf werkt al op een milieuvriendelijke, duurzame en verantwoorde manier bij de productie van beton- en cementproducten. Om deze verduurzaming verder vorm te geven, is uitbreiding van de grondstoffenopslag noodzakelijk.

Recreatievaart

De jachthaven ten noordoosten van het bedrijfsterrein wordt gebruikt voor de recreatievaart. De gemeente heeft toegezegd mee te willen werken een de uitbreiding van het bedrijfsterrein onder voorwaarde dat de recreatievaart niet in onevenredige mate wordt gehinderd. Dit geldt als uitgangspunt voor de planontwikkeling.

2.2 Gewenste Ontwikkeling

Op dit moment zijn de bestaande bunkers voor grondstofopslag op het terrein van de IJB Groep, locatie Lemmer, te klein. Er ligt gemiddeld voor slechts 3 tot 4 productiedagen zand en grind. Brug- en sluisstremmingen, hoog water, laag water, ijsgang, technische problemen bij de winning of een defect schip kunnen plotsklaps leiden tot een verstoring

van de aanvoer. Een grotere strategische voorraad zand, grind en cement is dan ook noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Door de grote vraag naar haar producten is er te weinig ruimte voor grondstofopslag op het huidige bedrijfsterrein. Bovendien is op het huidige terrein geen ruimte voor opslag van alternatieve grondstoffen die nodig zijn voor de productie van ‘groen’ beton.

Om te kunnen beschikken over voldoende opslagcapaciteit om op een milieuvriendelijke, duurzame en verantwoorde manier te werken, wil de IJB groep een deel van de haven van Lemmer inpolderen ten behoeve van de grondstofopslag. Daardoor kan continuering van de huidige omvang van de IJB Groep gewaarborgd blijven.

Het doel van de uitbreiding is daarbij niet om de productiecapaciteit te verhogen, maar om het productieproces robuuster te maken en minder afhankelijk van externe invloeden. In de huidige situatie is sprake van een vergunde productiecapaciteit van maximaal 300.000 m3 beton cq betonmortel per jaar. De vergunde capaciteit wordt op dit moment nog niet gerealiseerd, maar geldt als maximale productie. Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat er niet meer dan de maximale productiecapaciteit kan worden gerealiseerd.

In onderstaande figuur is een impressie opgenomen van de huidige situatie en de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0007.png"

Figuur 2.3 Bestaande en gewenste situatie oostzijde bedrijfsterrein IJB-groep (bron: Schetsplan inpolderopgave IJB-groep Lemmer)

Gevolgen aanvoer

In de huidige vergunde situatie kan 300.000 m3 beton/ betonmortel worden geproduceerd. De uitbreiding zal in gebruik genomen worden als grondstoffenopslag (inclusief loskade) en heeft geen effect op de vergunde productiecapaciteit. De productiecapaciteit is ongewijzigd en neemt als gevolg van de gewenste uitbreiding niet toe. Het doel van de uitbreiding is dat er meer ruimte is voor opslag van grondstoffen zodat er efficienter en duurzamer kan worden gewerkt doordat er minder vaak aanvoer van nieuwe grondstoffen nodig is. Hiermee is de aanvoer minder afhankelijk van klimaatinvloeden zoals ijs of lage waterstanden die het productieproces kunnen ophouden.

De voor de productie van betonmortel benodigde cement en minerale stoffen als zand, grind, graniet etc. worden per schip aangevoerd. De op jaarbasis aan te voeren hoeveelheid grondstoffen, de wijze van aanvoer (per schip) en de wijze van lossen (havenkraan voor minerale stoffen, pneumatisch transport voor lossen cement) wijzigt met de beoogde uitbreiding van het terrein nagenoeg niet.

In de actuele situatie worden grondstoffen aangevoerd door schepen in de Europese CEMT-klassen III t/m Va, met een lengte variërend van circa 70 t/m 110 m en een laadvermogen van circa 800 tot 3.300 ton. Na uitbreiding is dit eveneens het geval. Wel is de verwachting dat met de beoogde uitbreiding gemiddeld genomen schepen met een groter laadvermogen worden ingezet voor de aanvoer van de grondstoffen. Per saldo leidt dit tot minder scheepvaartkilometers, een lagere CO2-emissie en een lagere emissie van stikstofoxiden en fijnstof/roetdeeltjes. Bovendien is tussenopslag elders niet meer nodig bij een grotere opslagcapaciteit in Lemmer en kunnen grondstoffen (onder meer afkomstig uit Duitsland) rechtstreeks naar Lemmer worden aangevoerd. Dit leidt tot een verdere vermindering van de scheepvaartkilometers en een verdere afname van de emissies naar de lucht.

Gevolgen laden en lossen voor recreatievaart

In de huidige situatie moet het cementschip circa 90° draaien, met de nieuwe inrichting wordt dat veel gunstiger en er blijft voldoende ruimte (circa 45-50 m) over tussen de nieuwe kade en de steigers van de recreatievaart ten westen van het plangebied. Doordat er minder gedraaid wordt, wordt er minder water verplaatst wat gunstiger is voor de recreatievaart. Verder vindt de recreatievaart voornamelijk in het weekend plaats, terwijl de scheepvaart ten behoeve van IJB-groep door de week plaatsvindt. Hierdoor is de onderlinge hinder van beide groepen gebruikers van het water naar verwachting zeer beperkt. Er blijft bovendien voldoende breedte (45-50 meter) over voor de recreatievaart. Figuur 2.4 bevat een impressie van de toekomstige situatie waarin de afstand tussen de uitbreiding en de jachthaven ten oosten van het plangebied is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0008.png"

Figuur 2.4 Toekomstige situatie (bron: Schetsplan inpolderopgave IJB-groep Lemmer)

Silo's

Naast de uitbreiding van de kade ten behoeve van extra opslagcapaciteit, zijn er voor de opslag van droge cement extra silo's nodig. In de huidige situatie zijn er aan de zuidzijde van het bedrijfsterrein een aantal silo's aanwezig. Het zicht hierop vanaf de Vuurtorenweg is in figuur 2.5 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0009.png"

Figuur 2.5 Zicht op de bedrijfslocatie vanaf het noordoosten (Vuurtorenweg)

De nieuwe silo's worden ten westen van het in te polderen terrein geplaatst (in onderstaande figuur met vijf cirkels aangegeven). In dit bestemmingsplan is middels een aanduiding aangegeven binnen welke ruimte deze nieuwe silo's (met een maximale hoogte van 30 meter) mogen worden geplaatst. In figuur 2.6 is de gewenste inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0010.png"

Figuur 2.6 Gewenste inrichting plangebied

Ruimtelijke inpassing

In de huidige situatie is reeds sprake van een bedrijfsterrein waarop prominente bebouwing aanwezig is. De uitbreiding van de opslagcapaciteit binnen ommuurde opslagvakken heeft beperkte invloed op het aanzicht van het bedrijventerrein. De locatie en hoogte van de silo's heeft een duidelijke invloed op de aanblik vanaf het water. Gezien het huidige gebruik en de huidige bebouwing, is dit echter goed inpasbaar.

Omdat het voor het toekomstige aanzicht op het bedrijventerrein van belang is dat de silo's niet te prominent aanwezig zijn in de dorpscontour, hebben de nieuwe silo's een maximale bouwhoogte van 30 meter. Bij de inpassing van de silo's geldt als uitgangspunt dat een wandwerking moet worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door de silo's te cluseren (2 + 3) waardoor er een doorzicht blijft. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt dit meegenomen. Via een functieaanduiding is op de verbeelding de locatie van de silo's aangegeven zodat de omvang van de mogelijke locatie is beperkt en er toch ruimte is om te schuiven voor de technisch meest praktische inpassing. Door rekening te houden met bovenstaande wordt de gewenste uitbreiding ruimtelijk goed ingepast.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft de uitdagingen van de toekomst weer en geeft daarbij aan wat de nationale belangen zijn, welke keuzes op nationaal niveau gemaakt worden en welke richting daarbij wordt gegeven aan decentrale keuzes. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie om grote opgaven aan te pakken. Bij het maken van alle plannen moet aandacht worden besteed aan de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid.


De belangrijkste opgaven van de NOVI zijn:

1. klimaatbestendige inrichting van Nederland met oog voor energietransitie;

2. duurzaam economisch groeipotentieel;

3. sterke en gezonde steden en regio's;

4. toekomstbestendige ontwikkeling van landelijk gebied.


Daarbij gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

Afwentelen wordt voorkomen.


Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven op welke wijze medeoverheden en de samenleving uitvoering geven aan de NOVI. Nederland is daarbij verdeeld in vijf landsdelen. Voor Fryslân is een uitvoeringsagenda voor landsdeel Noord in de maak (contour).


De uitbreiding van het bedrijventerrein van de IJB-groep raakt geen rijksbelangen die gesteld zijn in de NOVI maar draagt bij aan duurzaam economisch groeipotentieel. Daarmee is de gewenste ontwikkeling in lijn met het rijksbeleid uit de NOVI.


Ladder voor Duurzame verstedelijking

In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.


Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).


De Ladder is van toepassing op plannen voor bedrijventerreinen, die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.

In dit geval gaat het om een uitbreiding van meer dan 500m2. Er is echter geen sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling omdat het in dit geval gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. De laddertoets is daarom niet van toepassing. Om aan te tonen dat er spake is van een goede ruimtelijke ordening is in paragraaf 2.2 nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Fryslân

Provincie Fryslân heeft in 2020 de Omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. Met deze omgevingsvisie laat de provincie zien welke accenten zij op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân wil leggen. De provincie wenst brede welvaart voor een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: 'De gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn'.


De provincie biedt ontwikkelmogelijkheden voor wonen en werken, die tegelijkertijd bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van Fryslân. Gemeenten en anderen krijgen de ruimte om de gewenste kwaliteiten te leveren: er wordt 'romte foar kwaliteit' geboden door de provincie.


De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor hoe Fryslân erbij ligt over tien, twintig of dertig jaar. Toch moeten er keuzes worden gemaakt en daarop moet worden aangestuurd. De provincie stuurt aan op doelen en zo min mogelijk op regels. Zij onderscheidt doelen voor de bestaande kwaliteit van de leefomgeving én doelen voor de aanpak van Fryslân vier nieuwe, urgente opgaven.

Ten aanzien van bedrijvigheid in Lemmer is in de Omgevingsvisie geen specifiek beleid opgenomen. Wel streeft de provincie naar een vitaal een veerkrachtig economisch landschap. Door de uitbreiding van het bedrijventerrein van de IJB-groep kan deze partij op een bestaand bedrijventerrein duurzamer produceren. Dat is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

Verordening Romte Fryslan (2014)

De Verordening Romte Fryslân (2014) stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Geldend provinciaal beleid is omgezet in algemeen geldende regels.

In artikel 4.1.1 stelt de Verordening dat uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein is toegestaan, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan. In afwijking hierop kan een uitbreiding worden toegestaan als er sprake is van een direct, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de bedrijfsconcentratiekern en dat is aangetoond dat de behoefte niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein. Bovendien moet het totale ruimtebeslag in een redelijke verhouding staan tot de schaal van de kern en moeten bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.

De IJB-groep betreft een bestaand bedrijf of een bestaand bedrijventerrein. In hoofdstuk 2 is aangetoond dat de IJB-groep een directe, concrete behoefte heeft aan uitbreiding en dat het bedrijf reeds binnen de bestaande mogelijkheden heeft uitgebreid. Op het bestaande bedrijventerrein is onvoldoende ruimte voor de benodigde extra opslagcapaciteit en de uitbreiding van de kade zorgt voor een gunstiger vaarroute voor de leverende schepen. Ook wordt de ruimtelijke inpassing in dit hoofdstuk beschreven. In Hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitbreiding passend is binnen de milieu- en omgevingsaspecten.

In artikel 4.5.1 stelt de verordening dat op een bedrijventerrein dat wordt ontsloten door een vaarweg voor de beroepsvaart uitsluitend vaarweggebonden bedrijven of bedrijven met van watersport afhankelijke omvangrijke goederenstromen worden toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken als op het bedrijventerrein voldoende ruimte is voor deze bedrijven. Dan zijn andere bedrijven ook toegestaan. De bedrijvigheid van de IJB groep is vaarweggebonden en op het bedrijventerrein Buitengaats toegestaan.

Hiermee is voldoende aangetoond dat het plan in overeenstemming is met het beleid uit de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie De Fryske Marren

De omgevingsvisie van De Fryske Marren is op 21-12-2022 vastgesteld. Voor Buitengaats zijn hierin geen specifieke beleidsuitgangspunten genoemd. In zijn algemeenheid streeft de gemeente naar een opwaardering van haar grondgebied en zo ook voor Buitengaats.

Toekomstbestendige bedrijventerreinen

De gemeente wil de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen concentreren bij de grote kernen Joure en Lemmer. Bestaande bedrijven zijn zowel van belang voor de economie als de leefbaarheid in de gemeente. De gemeente wil daarom de bestaande bedrijventerreinen toekomstbestendig maken. Dit is vooral gericht op verduurzaming. De uitbreiding van het bedrijfsterrein van IJB-groep past binnen deze visie.

Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Fryslân

Voor de regio Zuidwest Fryslân geldt dat er tussen de gemeenten Súdwest-Fryslân en De Fryske Marren in de regio Zuidwest Fryslân nieuwe afspraken worden vastgelegd over de (kwantitatieve en kwalitatieve) programmering van bedrijventerreinen. De nieuwe afspraken worden vastgelegd voor de periode 2021-2025/2035. De nieuwe regionale afspraken zijn formeel nog niet bekrachtigd. Er is een principe overeenstemming bereikt en op dit moment wordt de formele besluitvorming wordt afgewacht.

In het document wordt het bedrijventerrein Buitengaats niet genoemd. Er kan dan ook geen specifiek beleid worden afgeleid ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Welstandsnota De Friese Meren

De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota (april 2015).

Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.

In de welstandsnota gelden voor reguliere bedrijventerreinen zoals Buitengaats geen specifieke eisen opgenomen. Er wordt voor de bedrijventerreinen veel vrijheid geboden ten aanzien van welstand. Voor met name de zichtlocaties (veelal langs doorgaande wegen) zijn criteria opgesteld. Het gaat hier namelijk niet alleen om de uitstraling van het bedrijventerrein zelf, maar ook om de samenhang met de omgeving.

Zoals is aangegeven in paragraaf 2.2 geldt bij de uitwerking van de plannen asl uitgangspunt dat de silo's een maximale hoogte van 30 meter hebben, zodat ze niet te prominent aanwezig zullen zijn in de dorpscontour. Verder moet wandwerking worden voorkomen, bijvoorbeeld door de silo's te cluseren (2 + 3) waardoor er een doorzicht blijft.

Omdat met name de bouw van silo's impact heeft op de uitstraling van het terrein vanaf het water, wordt het plan voorgelegd aan de welstandscommissie.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

Ten behoeve van de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' ontwikkeld, in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 tot en met 6, met bijbehorende richtafstanden. Het plangebied en de (directe) omgeving hiervan kunnen op grond van de aanwezige functies worden beschouwd als een 'gemengd gebied'. Het milieuaspect 'geluid' is hierbij voor de omgeving van het bedrijventerreinen geregeld in de geluidzone, zoals beschreven in paragraaf 4.2.

Toetsing

In het plangebied is op grond van de huidige planologische regeling al een betonwarenfabriek toegestaan. Er is sprake en een gezoneerd bedrijventerrein. De uitbreiding van het terrein vindt plaats binnen deze zonering. De bedrijfsvoering op het bedrijventerrein is geen milieugevoelig gebruik die hinder kan ondervinden van omliggende milieubelastende functies. De bedrijvigheid van IJB groep is echter wel een functie die hinder kan veroorzaken voor omliggende milieugevoelige functies. Daarom moet worden beoordeeld of het bedrijf en specifiek de uitbreiding hinder kan veroorzaken voor milieugevoelige funcies in de nabijheid van het plangebied. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geldt voor een betonwarenfabriek in categorie 5.2 een maximale richtafstand van 700 meter tot een rustige woonwijk voor geluid (voor geur geldt een richtafstand van 30 meter en voor stof 200 meter). In de nabijheid van het plangebied zijn geen milieugevoelige functies aanwezig die hinder kunnen ondervinden van de uitbreiding van de bedrijvigheid. Bovendien gaat het om de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein waarbij de aard van de werkzaamheden niet verandert. Door het uitbreiden van de opslagmogelijkheden op het terrein zal het aantal aan- en afvaarten van toeleveringsschepen afnemen wat een positief effect heeft op omliggende functies.

Conclusie

Vanuit milieuzonering is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In en rondom het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.

wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat met uitzondering van 30 km/uur-wegen elke weg een geluidszone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. In het plangebied geldt een maximaal toegestane snelheid van 30km/u. In dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein geregeld. Ten aanzien van wegverkeerslawaai gelden hiervoor geen beperkingen.

industrielawaai

In het plangebied geldt een geluidzone ex artikel 41 van de Wgh ten gevolge van de mogelijkheid voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen op het Buitengaats. De ligging van de geluidzone is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0011.jpg"

Figuur 3.1 Ligging geluidzone (bron: Bestemmingsplan Buitengaats)

Het industrieterrein Buitengaats is geluidgezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De toelaatbare geluidbelasting vanwege het gehele industrieterrein bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde op de zonegrens. Voor woningen/geluidgevoelige bestemmingen die liggen binnen de geluidzone is voor de totale geluidbelasting vanwege het industrieterrein een maximaal toelaatbare grenswaarde c.q. hogere waarde vastgesteld van 55 dB(A).

Toetsing

De toelaatbare geluidbelasting ter plaatse van de geluidzone en ter plaatse van de woningen binnen de geluidzone wordt met de beoogde uitbreiding van het terrein van IJB niet verruimd. Daarmee kan op voorhand worden geconcludeerd dat, ten opzichte van de huidige plansituatie, de uitbreiding van IJB niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.

De inrichting valt onder de directe werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Van toepassing zijn de standaard geluidvoorschriften als vastgelegd in afdeling 2.8 van het besluit. Bij maatwerkvoorschrift kan van de standaard grenswaarden worden afgeweken. Voor de inrichting van IJB is bij besluit d.d. 21-2-2017 (verleende omgevingsvergunning met kenmerk OV 20160459/2622459) een nieuw maatwerkvoorschrift vastgesteld met betrekking tot de toelaatbare langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) in de omgeving. Het maatwerkvoorschrift heeft geen betrekking op de toelaatbare maximale geluidniveaus (LAmax). De hiervoor geldende grenswaarden zijn ongewijzigd en bedragen ter plaatse van omliggende geluidgevoelige bestemmingen (woningen):

- LAmax= 70 dB(A) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur);

- LAmax= 65 dB(A) in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur) en

- LAmax= 60 dB(A) in de dagperiode (23.00 – 07.00 uur).

Maximale geluidniveaus door laad- -en losactiviteiten in de dagperiode zijn uitgezonderd van toetsing.

In verband met de beoogde uitbreiding is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Hieruit blijkt dat de vanwege IJB te verwachten maximale geluidniveaus ook na uitbreiding ruim lager zijn dan de algemeen aanvaardbaar te achten grenswaarden van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A). Geluidhinder wordt niet verwacht

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat geluid geen belemmering is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3 Externe Veiligheid

Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarop gebaseerdeRegeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gelden bepaalde normeringsafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In het Bevi wordt aangegeven hoe met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico moet worden omgegaan.

Toetsing

De risicovolle inrichtingen zijn op de risicokaart van de provincie Fryslân weergegeven. In of nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes en transportleidingen voor gevaarlijke stoffen die vallen onder het Bevi. Wel is, op basis van de Signaleringskaart EV, binnen de inrichtingsgrenzen van het bestaande terrein van IJB-groep reeds een gasopslag aanwezig. De ontwikkeling in het plangebied heeft hierop geen invloed. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt die gevaar kunnen opleveren voor de omgeving van het plangebied.

In het kader van het vooroverleg heeft Brandweer Fryslan een aantal aandachspunten meegegeven ten aanzien van voorzorgsmaatregelen, bereikbaarheid en blusvoorzieningen. Het advies van de brandweer is als bijlage 2 opgenomen. De brandweer adviseert om te controleren of het terrein voldoende toegankelijk is en of de bereikbaarheid voor bluswerkzaamheden voldoet aan de door de brandweer genoemde vereisten.

Verder adviseert de brandweer om twee waterwinpunten/ opstelplaatsen aan de Industriehaven te realiseren in of in de directe nabijheid van het plangebied. In haar advies heeft de brandweer benoemt aan welke vereisten daarbij moet worden voldaan.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Bij de verdere uitwerking van het plan dient Brandweer Fryslan te worden betrokken.

4.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is een onderdeel van de Wet milieubeheer. In de wet zijn normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder andere geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of als een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt. In het kader van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot toelaatbare concentraties luchtverontreinigende stoffen. In dat kader zijn met name fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2 relevant.

Toetsing

Als gevolg van de voorgenomen uitbreiding wijzigt de capaciteit van de inrichting niet. De op jaarbasis aan te voeren hoeveelheid grondstoffen, de wijze van lossen en de jaargemiddeld losduur nemen eveneens niet toe ten opzichte van de vergunde situatie.

De betonmortel bestemd voor de productie van heipalen wordt momenteel deels met een geautomatiseerd systeem (kubelbaan) van de betoncentrale naar de productiehallen 1 en 2 vervoerd. Voor het vervoer van betonmortel naar de hallen 3 t/m 6 wordt gebruik gemaakt van binnen de inrichting aanwezige mixertrucks. Het voornemen is om met de uitbreiding van het terrein ook het intern transport van betonmortel verdergaand te automatiseren. Eerst wordt productiehal 3 aangesloten op het (elektrisch aangedreven) kubel-transportsysteem en later de hallen 4 t/m 6. Het gebruik van mixertrucks (met bijbehorende emissies via de uitlaatgassen van de verbrandingsmotoren) voor dit intern transport wordt daarmee overbodig. Dit leidt per saldo tot een afname van de emissies PM10, PM2,5 en NO2.

De bestaande kades zijn reeds voorzien van aansluitpunten voor walstroom. Ook aan de nieuw te realiseren kade komen aansluitpunten. Voor alle voor de kade van IJB liggende schepen wordt het daarmee mogelijk gemaakt om voor de basis-elektriciteitsvoorziening aan boord gebruik te maken van walstroom. Dit voorkomt emissies van PM10, PM2,5 en NO2 ten gevolge van ‘havenbedrijf’ (waarbij schepen voor de basis-elektriciteitsvoorziening gebruik maken van een aggregaat/hulpmotor).

Onderdeel van de uitbreiding is een nieuwe recyclingplek annex spoelplek. Op deze plek kunnen terugkerende betonmixers de eventuele restlading lossen en worden uitgespoeld.

Deze nieuwe recyclingplek vervangt de bestaande los- en spoelplek binnen de inrichting. Per saldo leidt de nieuwe recyclingplek daarmee niet tot een toename van de emissies PM10, PM2,5 en NO2.

Zoals hierboven genoemd zal het aantal scheepvaartbewegingen (met bijbehorende emissies) naar verwachting verminderen, omdat gemiddeld genomen grotere schepen worden ingezet.

Ten opzichte van de vergunde situatie zal de emissie van PM10, PM2,5 en NO2 naar de omgeving naar verwachting afnemen. Voor deze stoffen geldt verder dat de achtergrondconcentraties ter plaatse aanzienlijk lager zijn dan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gegeven grenswaarden, zie ook onderstaande tabel 1. Er is geen sprake van een overschrijding of naderende overschrijding van de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0012.png"

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Toetsing

In het plangebied is een betonwarenfabriek gevestigd. Met dit bestemmingsplan wordt het terrein voor opslag uitgebreid. Het gaat hier niet om een milieugevoelige functie waarbij eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de bodem. De kwaliteit van de bodem is dan ook op voorhand geschikt voor de beoogde functie.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect bodem is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Water

Ter plekke van het plangebied is Rijkswaterstaat beheerder van de droge oevergebieden, waterkwantiteit en waterkwaliteit. Rijkswaterstaat heeft de verantwoordelijkheid voor het peilbesluit ter plaatse. Het plangebied maakt ook deel uit van het waterstaatwerk IJsselmeer, waarvoor de Legger van Rijkswaterstaat geldt (zie figuur 3.1). Ten aanzien van de ontwikkeling in het plangebied is overleg gevoerd met Rijkswaterstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0013.png"

Figuur 3.1 Legger Rijswaterstaat met projectgebied (Bron: Rijkswaterstaat)

Huidige situatie

Een deel van het plangebied is in de huidige situatie deel van het oppervlaktewater van het IJsselmeer. Hierbij is geen sprake van verharding, hemelwater wordt direct opgevangen door het oppervlaktewater.

Toename verharding

Met de uitbreiding van het bedrijventerrein neemt de verharding toe. Ook wordt een deel van het oppervlaktewater gedempt. De toename aan verharding betreft het in te polderen gebied met een oppervlakte van circa 3.120 m2. Ten aanzien van ontwikkelingen in Lemmer waarbij sprake is van inpoldering van delen van het IJsselmeer heeft de gemeente met Rijkswaterstaat afgesproken dat er 5 hectare mag worden ingepolderd. Het beheer van deze zogeheten 'barro-ruimte' ligt bij de gemeente. De inpoldering van het bedrijfsterrein van IJB-groep past binnen deze afspraken. Daarom is er geen watercompensatie nodig. Bij de aanleg van het terrein worden maatregelen genomen om zeker te stellen dat het hemelwater goed wordt opgevangen. Indien nodig worden slibvangputten geplaatst en/of uitgebreid zodat afstromend hemelwater kan worden geloosd op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Onderdeel van de uitbreiding is een nieuwe recyclingplek annex spoelplek. Op deze plek kunnen terugkerende betonmixers de eventuele restlading lossen en worden uitgespoeld. Deze nieuwe recyclingplek vervangt de bestaande los- en spoelplek binnen de inrichting. Omdat de los- en spoelplek al een bestaand aspect van de inrichting was, is het niet aannemelijk dat eventuele watervervuiling toeneemt.

Afstemming

Omdat Rijkswaterstaat de beheerder is van de waterweg, is met hen afstemming gezocht. Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Op basis van het vooroverleg is deze waterparagraaf uitgebreid.

Wetterskip Fryslan is de beheerder van de primaire waterkering. Hiervan wordt gebruik gemaakt voor de aanvoer van benodigdheden. Als er grote aanvoer via de primaire kering wordt verwacht moet overleg worden gevoerd met het Wetterskip.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Hierover is afstemming geweest met Rijkswaterstaat. Het Wetterskip moet worden ingelicht als er grote aanvoer van bouwmateriaal via de primaire waterkering wordt aangevoerd.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Voor het plangebied is op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg onderzocht of er archeologische waarden aanwezig zijn. Hiervoor is de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra (FAMKE) van de provincie Fryslân gebruikt. Op deze kaart is op basis van de aanwezige archeologische monumenten en de te verwachten archeologische waarden een advies aangegeven. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode Steentijd - Bronstijd, en één voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen. Deze kaart is ook gekoppeld aan de provinciale ruimtelijke verordening.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat pas onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen vanaf 5.000 m2. Dit is in de figuur 4.1 zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM23INDUSTRIEW3-VA01_0014.jpg"

Figuur 4.1 FAMKE advieskaart Ijzertijd - Middeleeuwen

De uitbreiding in het plangebied blijft onder de 5.000m2. Er is dan ook geen noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Vanuit archeologie gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Het is verplicht om in het bestemmingsplan aandacht te schenken aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het kan nodig zijn om cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. Hieronder vallen bijvoorbeeld monumenten, karakteristieke panden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle landschappen.

Toetsing

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden, zoals hierboven genoemd, aanwezig

Vanuit cultuurhistorie gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Binnen een straal van 15 km ligt het plangebied hemelsbreed op circa 1,9 km, 10,6 km, 12,6 km en 13,6 km afstand van de Natura2000-gebieden IJsselmeer, Rottige Meenthe en Brandemeer, Oudegaasterbrekken, Fluessen en Omgeving en Weerribben, (bron: AERIUS calculator). Hetdichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattype ten opzichte van het plangebied bevindt zich op ruim 10 km afstand, in het Natura2000-gebied Rottige Meenthe & Brandemeer (bron: AERIUScalculator).

Met dit bestemmingsplan wordt een bestaand industrieterrein uitgebreid. Gezien de afstand van het plangebied ten opzichte van het meest dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattype lijkt de kans klein dat de werkzaamheden gepaard zullen gaan met negatieve effecten hierop als het gevolg van (extra) stikstofuitstoot. Om dit te toetsen is een berekening gemaakt met de meest recente versie van Aerius-calculator. Hieruit blijkt dat ten opzichte van de referentiesituatie de te verwachten depositiebijdrage op stikstofgevoelige habitats binnen de omliggende Natura 2000-gebieden niet meer bedraagt dan 0,00 mol N/ha/jaar. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten. De berekening is als Bijlage 3 toegevoegd.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Het plangebied is een intensief gebruikt bedrijventerrein. Ten behoeve van de uitbreiding wordt een deel van het water in de Lemster Baai gedempt.

Om in beeld te brengen of dit gevolgen heeft voor beschermde soorten is een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er er geen jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen. Wel moet de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd en met de algemene zorgplicht in acht worden genomen. Het ecologisch onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen.

Vanuit ecologie is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.9 Vormvrije Mer-beoordeling

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaande betonwarenfabriek. De in het vigerende bestemmingsplan toegestane functies zijn overgenomen in dit bestemmingsplan; alleen de uitbreiding van de opslagfunctie is ten opzichte van de geldende planologische regeling toegevoegd. In theorie gaat het echter om een uitbreiding van de mogelijkheden voor allerlei bedrijven die planologisch zijn toegestaan en waarvoor in het besluit m.e.r. mogelijk een MER-plicht geldt. Daarom is in de regeling van dit bestemmingsplan een specifieke gebruiksregel opgenomen die bedrijven en inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. uitsluit.

Voor de uitbreiding van een betonwarenfabriek geldt dat deze niet is genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. en hiervoor derhalve geen MER-procedure hoeft te te worden doorlopen. Vanwege de uitbreiding van het terrein is wel categorie D11.3 van toepassing, te weten 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' . Hierbij geldt een mer-plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. Het plangebied bestaat uit de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein en bedraagt circa 2.000 m2 en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Daarnaast is een aanmeldnotitie vormvrije mer opgesteld. Deze is als bijlage 5 bij het bestemmingsplan gevoegd. Het bevoegd gezag heeft het besluit genomen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure. Dit besluit is als bijlage 6 opgenomen.

Hoofdstuk 5 Bestemmingen En Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt een motivatie gegeven van de gehanteerde bestemmingen en de daarbij behorende uitgangspunten van het bestemmingsplan.

5.1 Het Juridisch Systeem

5.1.1 Digitaal plan

Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels. Dit is opgenomen in een GML-bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels behorende tot dit plan en zijn vertaald naar de verbeelding.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). Deze standaard is wettelijk verplicht en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet de SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet bovendien aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

5.1.2 Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren

Na de herindeling van de voormalige gemeenten Lemsterland, Skarsterlân en Gaasterlân-Sleat in de gemeente De Fryske Marren zijn de verschillende bestemmingsplansystematieken die in de oude gemeenten golden, geharmoniseerd. In het handboek zijn standaardregels opgenomen die bij nieuwe bestemmingsplannen als basis genomen moeten worden. De bestemmingsplanregeling van dit bestemmingsplan is opgezet volgens de meest recent vastgestelde versie van het handboek. Paragraaf 5.2 gaat hier per bestemming specifiek op in.

5.1.3 De regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.

Door middel van aanduidingen is aangegeven waar extra functiemogelijkheden zijn. Naast de bestemmingsomschrijving bevatten de regels bouwregels en gebruiksregels. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.


De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).


In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.


In het bestemmingsplan is in de overige regels een regeling opgenomen die voldoende parkeergelegenheid waarborgt. De gemeente hanteert hiervoor de parkeernormen uit de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren vastgesteld (31 januari 2018 door de gemeenteraad en 19 februari 2018 door het college van burgemeester en wethouders).

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen En Aanduidingen

Deze paragraaf geeft een toelichting op de uitgangspunten en de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen en aanduidingen zoals die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.


Het algemene uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de aanwezige functies en de huidige ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit bestemmingsplan kan de gewenste uitbreiding worden gerealiseerd.

5.2.1 Bedrijventerrein

Uitgangspunt

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming is een bedrijf tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan en door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonmortelcentrale en betonwarenfabriek' is de bedrijfsvoering van de IJB-groep hier specifiek toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden regels ten aanzien van de hoogte. Ter plaatse van de aanduiding 'silo' mogen de silo's voor de opslag van droge cement worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 30 meter. Vanwege de uitbreiding van het systeem voor laden en lossen, zijn ook de bestaande silo's in dit bestemmingsplan opgenomen. Middels een aanduiding is opgenomen dat de bestaande silo's maximaal 45 meter hoog mogen zijn, conform de regeling in het bestemmingsplan Buitengaets. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om onder voorwaarden de bouwhoogte van andere bouwwerken te vergroten.

Met de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' is op de verbeelding aangegeven dat het bedrijventerrein als gezoneerd terrein is aangewezen.

5.2.2 Water

De bestemming 'Water' is van toepassing op het water dat aan de oostzijde grenst aan het plangebied en in eigendom is van de IJB groep. In het water is een laad- en losplaats aanwezig. Het behoud van het water en de hiervoor genoemden functies is het belangrijkste uitgangspunt, waarbij er ondergeschikt ook mogelijkheden bestaan voor extensief dagrecreatief medegebruik en groenvoorzieningen. Om het karakter van de openbare ruimte te bewaren, zijn geen gebouwen en overkappingen in de bestemming toegestaan. De laad- en losplaats is voorzien van een aanduiding.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg belanghebbenden en omwonenden

In het kader van participatie heeft de IJB groep haar plannen besproken met aangrenzende bedrijven en eventuele belanghebbenden. Hierop is positief gereageerd.

6.1.2 Overleg en inspraak

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de ketenpartners. Hierop zijn reacties ontvangen van de provincie, brandweer en het wetterskip. De reacties van de brandweer en het wetterskip hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De nota van overleg en ambtshalve wijzigingen is als bijlage 7 toegevoegd.

Om belanghebbenden de gelegenheid te geven hun visie naar voren te brengen, is een inloopbijeenkomst georganiseerd voor direct belanghebbenden door de initiatiefnemer. Het ontwerpbestemmingsplan is daarna volgens de formele voorbereidingsprocedure gedurende zes weken ter inzage gelegd zodat iedere belanghebbende daarop een zienswijze kon indienen. Er zijn geen schriftelijke/ mondelinge zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Wel heeft Wetterskip Fryslan op het plan gereageerd ten aanzien van een onvolkomenheid in de toelichting. De reactie is opgenomen in de zienswijzennota (bijlage 8) en heeft geleid tot een aanpassing van de waterparagraaf. Verder is een aantal ambtshalve wijzigigingen doorgevoerd.

Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld in de raadsvergadering van 28 februari 2024. In het kader van de vaststellingsprocedure is gelegenheid tot het mondeling en schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij de gemeenteraad. Uiteindelijk is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Grondexploitatie En Economische Uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

Dit bestemmingsplan (de toegestane functies en de bouwregels) is gerealiseerd op grond die voorafgaand aan de gewenste ontwikkeling in eigendom is gekomen van de IJB groep. De kosten worden gedragen door de initiatiefnemer en zijn daarmee anderszins verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan is niet nodig.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Advies Brandweer

Bijlage 2 Advies brandweer

Bijlage 3 Stikstofonderzoek

Bijlage 3 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Ecologische Quickscan

Bijlage 4 Ecologische quickscan

Bijlage 5 Aanmeldnotitie Mer-beoordeling

Bijlage 5 Aanmeldnotitie mer-beoordeling

Bijlage 6 M.e.r.-beoordelingsbeslissing

Bijlage 6 M.e.r.-beoordelingsbeslissing

Bijlage 7 Nota Overleg En Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 7 Nota overleg en ambtshalve wijzigingen

Bijlage 8 Nota Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 8 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen