KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Natuur En Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Projectgebied / Bestaande Situatie
1.3 Huidig Planologisch Regime
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Planvoornemen
2.2 Beeldkwaliteitskader
2.3 Welstandscriteria
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu En Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Bodem
4.3 Ecologie En Stikstofdepositie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bedrijfshinder
4.7 Water
4.8 Geluidhinder
4.9 Verkeerseffecten
4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen
4.11 M.e.r.-verantwoording
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beeldkwaliteitskader
Bijlage 2 Verslag Nije Pleats
Bijlage 3 Provinciale Reactie Op Het Principeverzoek Molenweg 10 In Oosterzee
Bijlage 4 Provinciale Ontheffing
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Nader Onderzoek Ecologie
Bijlage 7 Aeriusberekening
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Onderzoek Geluidsbelasting
Bijlage 10 Overlegreacties

De Brette Hoanne

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 14-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Brette Hoanne met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bouwwerk dat in een directe fysieke verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan zij worden aan- of uitgebouwd. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting van een bestaande ruimte is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.7 aanleggelegenheid:

gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.9 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.11 bebouwingspercentage:

een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw

verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, waaronder begrepen het dak, die bestaat uit:

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.26 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.27 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

categorie 1:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt: lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie, patisserie en crêperie;

categorie 2:

vormen van horeca die wat betreft de exploitatievormen behoren bij en ondergeschikt zijn aan een sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals: buurthuizen, sportkantines en kerkelijke centra;


categorie 3:

vormen van horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd: restaurants, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant, pension;


categorie 4:

vormen van horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die deels ter plaatse worden geconsumeerd maar voor een belangrijk deel ook elders: pizzeria, Chinese restaurants;

categorie 5:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in (een deel) de avonduren geopend zijn en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt: cafetaria, snackbar, viskraam, shoarmazaak;

categorie 6:

vormen van horeca waar in hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt: café, bar, eetcafé, pub, dancing met een dansvloeroppervlak van kleiner dan 10 m² en café-restaurant;


categorie 7:

vormen van horeca zoals een discotheek en een dancing met een dansvloer-oppervlak groter dan 10 m²;

1.30 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.31 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.32 kantoor:

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.33 karakteristieke hoofdvorm:

de hoofdkenmerken van een gebouw, zoals die wordt gevormd door de verhoudingen tussen goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm;

1.34 ligplaats innemen:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.35 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.36 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.37 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het NAP -0,52 m;

1.38 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.40 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.42 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand, moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.43 schiphuis:

een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de stalling van boten;

1.44 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.46 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf NAP tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijf categorie 3;
  2. b. verblijfsrecreatie;
  3. c. een woning, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan huis verbonden werkactiviteit en/of bêd en brochje;
  4. d. schuilstal ten behoeve van het agrarisch beheer;
  5. e. water

waarbij, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, het behoud van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bouwwerken wordt nagestreefd,

met de daarbijbehorende:

  1. f. wegen, straten en paden;
  2. g. parkeervoorzieningen;
  3. h. groenvoorzieningen;
  4. i. nutsvoorzieningen;
  5. j. tuinen, erven en terreinen;
  6. k. andere bouwwerken, waaronder vlaggenmasten.

3.2 Bouwregels

3.3 Voorwaardelijke verplichting dove gevel

  1. a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 sub c opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en kwantitatieve en kwalitatieve instandhouding van dove gevels aan de noordelijke en westelijke zijde teneinde te komen tot een goed woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening;
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a, is het bouwen van een woning zoals bedoeld in lid 3.1 sub c zonder dove gevel toegestaan, mits door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat de noodzaak tot de dove gevel niet aanwezig is.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van de accommodaties voor verblijfsrecreatie als woonhuis;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als parkeerterrein op een kortere afstand dan 30 meter van de gevel van de woning;
  4. d. het gebruik van een woning voor bêd en brochje zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat.
  6. f. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder dat binnen 1 jaar na het gereed melden van gerealiseerde bouwwerken de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zijn uitgevoerd conform het in bijlage 1 van deze toelichting opgenomen beeldkwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. meren, kanalen, vaarten, plassen, waterberingen, watergangen, voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. oeverstroken;
  3. c. de recreatie- en beroepsvaart en de visserij;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. een schiphuis annex garage ter plaatse van de aanduiding 'schiphuis'.

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.

4.2 Bouwregels

Op de gronden, bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden ten behoeve van ligplaatsen met woonboten.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 5.000 m² wordt uitgebreid;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 5.0000 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 5.000 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 5.000 m², mits:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
    3. 3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
      1. a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      3. c. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  1. b. Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in 5.3 sub a, onder 3, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Natuur En Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Natuur en Landschap aangewezen gronden zijn naast de voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, het herstel en/of het versterken van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.


In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

8.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  5. e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Brette Hoanne

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie Molenweg 10 in Oosterzee-Buren, waar eerder de schippersherberg De Brette Hoanne was gevestigd. Thans is er sprake van een woonfunctie. Initiatiefnemers zijn van plan om van de De Brette Hoanne weer een herberg te maken met daaraan gekoppeld logiesmogelijkheden. De horecafunctie uit het verleden krijgt in dit initiatief nieuw elan. 'De Brette Hoanne' is te klein om het gewenste programma te huisvesten en zal uitgebreid worden. Omdat sprake is van een gemeentelijk monument, zal deze uitbreiding zorgvuldig moeten worden vormgegeven. Nieuwbouw van een woning is tevens onderdeel van de planvorming. Het planvoornemen is niet passend binnen het geldende planologische beleid van de gemeente De Fryske Marren. Vandaar dat dit bestemmingsplan is opgesteld.

1.2 Ligging Van Het Projectgebied / Bestaande Situatie

De Brette Hoanne staat op de plaats waar de Lemster Rien uitmondt in de Tsjûkemar. In het verleden vormde de Rien de vaarverbinding tussen Lemmer en het oostelijk deel van Friesland. De herberg stond dan ook op een strategische plek en vormde een indertijd bekende aanlegplaats voor schippers.

De Lemster Rien is als vaarverbinding verleden tijd. Het vaarwater is eerder bij de aanleg van de afslag/oprit van de A6 ter hoogte van Oosterzee omgelegd en doorsneden door de Herenweg en de Molenweg. Ter plaatse van de kruising zijn dammen aangelegd. Ter hoogte van Lemmer is iets soortgelijks aan de hand. Ook daar is door de aanleg van de A6 de verbinding tussen het water in Lemmer en de Lemster Rien verloren gegaan. Een heropening heeft dan ook heel wat voeten in de aarde.

Al langer bestaan er ideeën om de Lemster Rien weer bevaarbaar te maken. In het kader van het Friesemerenproject heeft de toenmalige gemeente Lemsterland het idee voor heropening bij de provincie neergelegd. Dit is in dat kader toen niet gehonoreerd. De gemeente De Fryske Marren doet op dit moment een nieuwe poging mede in het licht van de recreatieve ontwikkeling van de Tsjûkemar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Weergave projectgebied in de omgeving

Anno 2020 staat de Brette Hoanne nog steeds strategisch aan het Tsjûkemar, maar nu ook aan de snelweg tussen Noord- en Midden-Nederland. Door het hoge talud waarop deze weg ligt, de twee op- en afritten met beplanting, de N924 met eveneens een hoog grondlichaam, de haven in de omgelegde Rien en de vele parkachtige beplantingen met een gesloten hekwerk, is heel weinig meer over van het oude beeld. De locatie is totaal gewijzigd. Deze wijzigingen hebben in de jaren '80 plaatsgevonden. Rond het pand is inmiddels ook een kade aangelegd, waardoor het als het ware in een kuil is komen te staan. Daardoor lijkt het achter de dijk weg te zakken. Door de nieuwe kadeversterking aan drie zijden van de woning, is er vanuit het gebouw enigszins beperkt uitzicht op het meer mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0002.png"

Figuur 2. Weergave projectgebied ingezoomd

Uit bovenstaande luchtfoto blijkt het volgende:

  • Het projectgebied ligt in de oksel van de kruising van de A6 met de Herenweg. De afstand tussen het gebied en de A6 is ruim 100 meter;
  • Het projectgebied wordt ontsloten via een halfverharde ventweg langs de Herenweg;
  • Het terrein rond De Brette Hoanne is voorzien van een groene opgaande beplanting en heeft daardoor een aantrekkelijke en natuurlijke aanblik;
  • De zuidoever van de Tsjûkemar wordt beschermd door een brede rietzoom; ter plaatse van de in het water uitstekende kop van het perceel is de oever beschermd door een steenbestorting.

De Brette Hoanne ligt aan de A6, de N924 en het Tsjûkemar. Bijna iedereen kent daarom deze locatie aan 'de poort van Friesland', Zeker vanaf de hogere 'fly-over' over het Tsjûkemar en de A6 is er een prachtig panorama op het meer, het dorp Oosterzee Buren met de herkenbare kerk en de Brette Hoanne, ware het niet dat de hoge bomen ondertussen veel van het mooie uitzicht maskeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0003.png"

Figuur 3. 'De Brette Hoanne'

De hoofdvorm van een schildkap met daarop twee schoorstenen is kenmerkend voor het silhouet en verschijningsvorm van de bebouwing. De gevelindeling is traditioneel, geeft uitdrukking aan de plattegrond en vertoont een zekere hiërarchie. In de detaillering van de overgang van de gevel naar het dak is ook sprake van hiërarchie (verschil voor- en zijgevels). De detaillering is ambachtelijk en traditioneel. Het materiaalgebruik met baksteen voor de gevels, oranje keramische pannen voor het dak en hout voor kozijnen, ramen en deuren is traditioneel/ambachtelijk. Het kleurgebruik is niet meer volledig origineel.

De voormalige herberg was tot voor kort in gebruik als woonhuis en heeft ook de woonbestemming. Het pand is vanwege de cultuur- en architectuurhistorische waarde en de gaafheid en herkenbaarheid waardevol.

1.3 Huidig Planologisch Regime

Strijdigheid met geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente De Fryske Marren, vastgesteld op 27 juni 2011. Hierna is een fragment uit het bestemmingsplan weergegeven ter plaatse van het betreffende adres. Het plangebied is met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Uitsnede geldend planologisch regime

Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden de volgende bestemmingen:

Enkelbestemming 'Wonen'

Deze gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen.

Enkelbestemming 'Water' met dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en Landschap

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • meren, kanalen, vaarten, plassen, waterberingen, watergangen, voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • oeverstroken;
  • de recreatie- en beroepsvaart en de visserij;
  • extensief recreatief medegebruik.

Dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en Landschap

De voor Waarde - Natuur en Landschap aangewezen gronden zijn naast de voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, het herstel en/of het versterken van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

Enkelbestemming 'Agrarisch' met functieaanduiding agrarisch bedrijf uitgesloten

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • het behoud van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
  • sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  • infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik zoals voet-, fiets- en/of ruiterpaden;

Het beoogde gebruik voor horeca-, recreatie-, en woondoeleinden doeleinden past niet in het geldende bestemmingsplan. Hiermee ontbreken de juiste juridisch-planologische mogelijkheden om de nieuwe functies mogelijk te maken. Om het voorgenomen project mogelijk te maken dient een ruimtelijke procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Planvoornemen

Herstel oude functie De initiatiefnemers hebben het plan om van de Brette Hoanne weer een herberg te maken. De Brette Hoanne zal tevens worden herontwikkeld tot een recreatieve locatie aan het Tsjûkemar. De herkenbaarheid van zowel het pand, de positie op de kavel en de historie zullen worden gerespecteerd. Het doel is om een exclusief geheel te creëren waarbij kwaliteit zwaarder weegt dan kwantiteit. De insteek is om de Brette Hoanne te behouden vanwege de karakteristiek. De Brette Hoanne moet zo weinig mogelijk worden aangetast in zijn uitstraling. De initiatiefnemer gaat uit van een algehele hoge kwaliteit, waaronder een goede keuken. Aanvullende elementen zijn dan ook ondergeschikt.

Capaciteit Omdat de huidige omvang van de herberg niet voldoende ruimte biedt, zal er een aanbouw worden gerealiseerd waarin toiletten en keuken worden ondergebracht. Naast het restaurant zal een overnachtingsmogelijkheid worden gerealiseerd. Er wordt aan vijf recreatieve verblijfseenheden gedacht aan de noordoostzijde op het terrein tussen het horecabedrijf en de woning. De verwachting is dat het restaurant en de verblijfseenheden dagelijks 50 bezoekers trekken. De locatie voor de recreatieve verblijfseenheden worden op de verbeelding weergegeven. De recreatieve verblijfseenheden zijn niet vergunningplichtig op grond van artikel 3 lid 2 van Bijlage II Bor mits de bouwhoogte niet hoger is dan 5 meter en de totale oppervlakte van bouwdelen per eenheid niet groter is dan 70 m2.

Kwaliteit De hoge kwaliteit wordt nagestreefd door kleinschaligheid. De te verwachten bezoekers komen per boot, auto en fiets. Dan zal de Brette Hoanne helemaal op een knooppunt komen te liggen, maar de huidige situatie geeft al voldoende mogelijkheden om de nieuwe functie te ontwikkelen. De haven met ligplaatsen behoort op dit moment niet bij het terrein. Het boothuis zal als functie blijven bestaan. Het restaurant en de kamers passen niet binnen het bestaande gebouw, zodat er uitgebreid moet worden. In verband met de nieuwe bedrijvigheid is een woning op de locatie noodzakelijk.

Duurzaamheid De te bouwen aanbouw van de herberg, verblijfseenheden en woning zullen volgens de nieuwste BENG-eisen (bijna energieneutrale gebouwen) uit het Bouwbesluit worden gebouwd. Maar waar mogelijk zal getracht worden om geheel energieneutraal te bouwen. Er wordt naar alle zelfvoorzienende mogelijkheden bekeken. Zo is de gasaansluiting inmiddels al van de herberg losgekoppeld.

2.2 Beeldkwaliteitskader

Handhaven van 'De Brette Hoanne' is uitgangspunt. Behoud, dan wel herstel van traditionele vormgeving, gevelindeling, ambachtelijke detaillering en kleur- en materiaalgebruik staan voorop. In het monument worden functies ingepast met behoud van waardevolle elementen. Het beeld van de gevels wordt zo weinig mogelijk aangetast en waar mogelijk hersteld. Aan het monument wordt maximaal één aanbouw (aangebouwd bijgebouw) toegevoegd. 'De Brette Hoanne' en de nieuwe aanbouw vormen een samenhangend geheel. De nieuwe woning en het boothuis zijn op afstand van 'De Brette Hoanne' gepositoneerd, maar vormen een samenhangend geheel. De nieuwbouw kent een duidelijke samenhang in de vormgeving en is door het ingetogen karakter ondergeschikt aan 'De Brette Hoanne'.

Voor de vormgeving van 'De Brette Hoanne' met aanbouw geldt hetzelfde principe als voor een kop(hals)romp-boerderij. 'De Brette Hoanne' (de 'kop') is het representatieve, beeldbepalende element. De aanbouw mag groter zijn, maar deze is in uitstraling/vormgeving/architectuur duidelijk ondergeschikt aan de 'kop'. De hoofdvorm van de aanbouw reageert op de hoofdvorm van de historische bebouwing. De aanbouw wordt dusdanig gesitueerd dat 'De Brette Hoanne' de eye-catcher wordt van het nieuwe geheel. De verbinding tussen 'De Brette Hoanne' en de aanbouw wordt zorgvuldig vormgegeven.

2.3 Welstandscriteria

Het plangebied valt binnen het welstandsgebied 'Veenlandschap' van de Welstandsnota De Friese Meren 2014 . Voor dit gebied gelden de algemene welstandscriteria in combinatie met specifieke gebiedsgerichte criteria.

Het veenlandschap is een van de buitengebieden van de gemeente. Het landschap is een open, agrarisch veenweide-landschap met een aantal vaarten en meren. Het is een aantrekkelijk landschap, waarvan met name het open karakter gewaardeerd wordt. In het gebied komen bedrijven, boerderijen, woonboerderijen en woningen voor. Over het algemeen heeft het bebouwingsbeeld een traditioneel, eenvoudig karakter: karakteristieke (kop-hals- romp- en stolp)boerderijen en woningen met eenvoudige hoofdvorm en een kap. Ook de bijgebouwen zijn eenvoudig van aard.

Het welstandsbeleid is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld van het buitengebied. In geval van verbouwing, wijziging of uitbreiding van traditionele boerderijen en woningen zullen de bestaande bebouwingskarakteristieken van het betreffende pand worden gerespecteerd. Dit betekent niet dat er niks mag veranderen aan deze gebouwen, maar wel dat er zorgvuldig wordt nagedacht over ingrepen aan traditionele bebouwing.

Gezien de monumentale status van de bestaande bebouwing, de uitbreiding met een aanbouw, de bouw van een nieuwe woning en het reeds aanwezige boothuis, is het huidige welstandskader in de welstandsnota niet toerijkend.

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld om te voorzien in een welstandskader voor de gehele ontwikkeling van 'De Brette Hoanne' (zie ook 2.2). De beleidsintentie uit de Welstandsnota voor het welstandsgebied 'Veenlandschap' en resultaten van de Nije Pleats-sessies zijn hierin meegenomen. Het beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld. Het beeldkwaliteitskader is als Bijlage 1 bijgevoegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 van de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijke plan, waar een nieuwe stedelijking ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Het beleid luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Uit jurisprudentie blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.

Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat waarneer het gaat om de ontwikkeling van een terrein, 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de nieuwe stedelijke ontwikkeling uit een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Toetsing Het geldende bestemmingsplan staat een woning toe van maximaal 100 m2. Het te ontwikkelingen plan voorziet in de volgende oppervlakten:

  • Wonen: 400 m2
  • Horeca (uitbreiding): 100 m2
  • Verblijfsrecreatie: 175 m2

Er vindt derhalve een overschrijding plaats van de ondergrens van 500 m2 en de ontwikkeling is daarmee ladderplichting. Hierna volgt de onderbouwing in het kader van deze ladderplicht.

Onderbouwing: De gemeente De Fryske Marren acht het wenselijk voor de ontwikkeling van de watersportplaatsen rond de Tsjûkemar dat nieuwe ontwikkelingen aan en op de Tsjûkemar plaatsvinden die de de deels op de watersport gebaseerde economie van deze plaatsen kunnen ondersteunen. De ontwikkeling van en rond de Brette Hoanne past binnen deze gemeentelijke visie die in de Omgevingsvisie De Fryske Marren (ontwerp) is verwerkt (zie ook par. 3.3). De herontwikkeling van de Brette Hoanne zorgt voor een bescheiden horeca- (en verblijfsrecreatief) object dat vanouds op deze locatie stond en waarvan de oude schippersherberg nog resteert. De ontwikkelng geeft ook inhoud aan het beleid om zoveel mogelijk gebruik te maken van of aan te sluiten bij cultuurhistorische waarden en kenmerken van een gebied met respect voor de natuurlijke waarden. Aan de Tsjûkemar is het horeca- en verblijfsrecreatief aanbod mager, waardoor de weliswaar bescheiden ontwikkeling als welkome aanvulling kan worden gezien. Ook provincie Fryslân kan met de ontwikkeling instemmen (zie ook par. 3.2.2). Beide overheden zien in de ontwikkeling tevens een goede aanzet tot het herontwikkelen van de Lemster Rien.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 23 september 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân door provinciale staten vastgesteld. In de omgevingsvsie is het beleid met betrekking tot recreatie versoepeld en opzichte van het eerder geldende beleid. De concentratie en inpassing van recreatie wordt ingevuld via de inhoudelijke principes ‘zuinig en meervoudig ruimtegebruik’, ‘omgevingskwaliteiten als ontwerpbasis’, ‘koppelen en verbinden’. Van belang zijn kwaliteit en inpassing via de Nije Pleats aanpak. Er is nadruk gelegd op procesvoorwaarden, met als aandachtspunten: (markt)potenties, aansluiten bij bestaande voorzieningen (concentratievoordelen benutten), draagvlak omgeving, versterking cultuur- en natuurerfgoed en leefbaarheid in dorpen en steden.

Deze insteek sluit aan bij de behoefte aan revitalisering, modernisering en kwaliteitsverbetering van recreatievoorzieningen met toekomstperspectief. Een aantal daarvan, zoals onderhavige locatie, ligt buiten de recreatiekernen. Bij ontwikkelingen is flexibiliteit voor maatwerk gewenst. Zo moet per locatie via een Nije Pleats aanpak vervolgens de ontwikkelmogelijkheden worden bepalen. Deze werkwijze past in een integrale gebiedsgerichte aanpak en binnen de principes ‘omgevingskwaliteiten als ontwerpbasis’, ‘koppelen en verbinden’, ‘ja, mits’ en ‘ruim op inhoud, sturen op proces’. In algemene zin blijft de concentratie van recreatieve voorzieningen wel van belang. Voor onderhavig planvoornemen hebben in 2017, 2018 en 2019 gesprekken plaatsgevonden in het kader van de Nije Pleats. Het verslag van de Nije Pleats is als Bijlage 2 bijgevoegd. In paragraaf 3.2.3 is nader ingegaan op de Nije Pleats.

Het uitgangspunt 'De nadruk ligt op recreatieve kwaliteitsverbetering met een verhoogde aandacht voor landschappelijke inpassing en verantwoordelijkheid van sector voor beheer natuur, landschap en erfgoed. De herkenbaarheid van landschappelijke kernkwaliteiten is randvoorwaarde' wordt gehandhaafd. Er moet sprake zijn van een slimme groei van Friese Gastvrijheidseconomie. Versterking van cultuurtoerisme; geen massa en piekbezoeken, maar kwaliteit en spreiding in na- en laagseizoen en spreiding over de provincie, met accenten per regio. Behoefte aan modernisering en kwaliteitsverbetering van logiesaccommodaties met toekomstperspectief. Niet meer van hetzelfde, maar aanvullingen die het aanbod completeren. Uit onderzoek1 is gebleken dat deze nadruk nog steeds terecht is: niet meer van hetzelfde, maar aanvullingen die het aanbod completeren met aandacht voor inpassing in omgeving.

De omgevingsvisie Fryslân staat, mits voldaan wordt aan de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening wordt gehouden met de uitkomsten van de Nije Pleats, de ontwikkeling van dit plan niet in de weg.

  1. 1. Onderzoek Verblijfsrecreatie in Fryslân, Bureau voor Ruimte en Vrije Tijd, april 2013, onderzoek t.b.v. ruimtelijk en toeristisch beleid. Position Paper Friese Gastvrijheidseconomie 2018.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

In de verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerde versie 2021) zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen. Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de provincie Fryslân. De ontwikkelingen passen niet zonder meer binnen de regels van de verordening. Uit de algemene ontheffing (artikel 10.1.1) van de verordening blijkt dat ontheffing kan worden verleend voor een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied ten behoeve van stedelijke of recreatieve functies indien wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden.

  1. a. de ontwikkeling gelet op aard, schaal en uitstraling past binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, en in een evenredige verhouding nieuwe kwaliteiten van natuur, water, landschap of recreatieve dan wel agrarische mogelijkheden toevoegt, of bijdraagt aan een goede ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied of bestaand stedelijk gebied,
  2. b. de ontwikkeling bijdraagt aan de sociale of economische vitaliteit van het platteland,
  3. c. de ontwikkeling niet leidt tot onevenredige milieubelasting en niet onevenredig veel verkeer aantrekt in relatie tot het onderliggende wegennet, en
  4. d. de ontwikkeling niet leidt tot beperkingen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

In de brief van 18 december 2018 (zie bijlage 3) geeft de provincie aan dat zij van plan is om de noodzakelijke ontheffing te verlenen, mits uit het plan blijkt dat aan de hiervoor gestelde voorwaarden is voldaan. Inmiddels heeft de provincie deze ontheffing verleend (zie bijlage 4).

3.2.3 Nije Pleats

Door de Provinsje Fryslân is het project De Nije Pleats opgezet met als doel om ontwikkelingen inpasbaar te maken in het Friese landschap. Om de ruimtelijk-landschappelijke haalbaarheid van het planvoornemen op deze locatie aan te tonen, is het Nije Pleats-traject opgestart. Er hebben verschillende Nijepleatsbijeenkomsten plaatsgevonden.

Samenvatting advies Nije pleats-sessies

Het gewenste programma (restaurant/kleinschalig hotel/bedrijfswoning), de status van pand als gemeentelijke monument en de bijzondere locatie waren aanleiding voor het houden van een aantal Nije Pleats-sessies en diverse gesprekken met de gemeente en de provincie. Het verslag van de Nije Pleats-sessie van 3 juli 2017 is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Uit de sessies en gesprekken is naar voren gekomen dat handhaven van het monument uitgangspunt is voor de planvorming. De uitbreiding ervan mag geen afbreuk doen aan het karakteristieke beeld van de oude waterherberg. Ook moeten nieuwe functies met respect voor 'De Brette Hoanne' ingepast worden.

In het beeldkwaliteitskader (Bijlage 1)en ook in de paragrafen 2.2 en 2.3 is gemotiveerd hoe in de planvorming is omgegaan met de voorwaarden Nije Pleats.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid voor de ontwikkeling van het plangebied is recent verwerkt in de Omgevingsvisie de Fryske Marren (ontwerp). Deze visie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeenteraad in samenspraak met de inwoners de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de fysieke leefomgeving; de mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren en ondernemen, nu en in de toekomst, en in een gezond en plezierig leefklimaat. Er zijn belangrijke waarden die voor de hele De Fryske Marren gelden. Daarnaast zijn er op de waardenkaart specifieke gebieden onderscheiden. Die gebieden hebben naast de algemene kernwaarden ook specifieke waarden; de kernwaarden van de deelgebieden en kerntypen daarbinnen.

Een initiatief wordt gespiegeld aan de kernwaarden die door de samenleving belangrijk worden gevonden. Samen vormen deze waarden de identiteit van het gebied. Een plan is een kans om bij te dragen aan die identiteit. Sluit een initiatief nog niet helemaal goed aan, dan laat de beschrijving van de waarden met de daarbij horende beelden, goede voorbeelden zien die passen bij de identiteit.

In de omgevingsvisie wordt het volgende gesteld over het plangebied:

  • De locatie is gelegen in het Veenweidegebied. Een gebied dat onder andere wordt gekenmerkt met veel veeteelt en (water)recreatie;
  • In het veenweidegebied komen verschillende meren voor elk met een eigen karakter en balans tussen natuur, landschap en recreatie. Het beslotene en afwisselende van de kleine meren en poelen in het noordoosten, en de grotere zeilmeren de Fluezen, Sleattemermar, Snitsermar, de Langwarder wielen, de Kufurd, Brekken en het relatief lege en bij tijd en wijlen woeste Tsjûkemar. Dit laatste meer kent relatief stille plekken en natuurwaarden en een drukke kant daar waar de A6 aan het meer schampt. De te versterken waarden van de meren zijn de verschillen tussen de meren zowel qua functie, qua schaal als qua beleving;

Lemmer Poort van Fryslân

Tot het veenweidegebied hoort ook de omgeving van Lemmer. Lemmer staat qua inwonertal op de tweede plaats in de gemeente en heeft een bijzondere positie als waterentree voor Fryslân. Een aantrekkelijke recreatiekern met veel voorzieningen en goed bereikbaar via land en water. Lemmer is oorspronkelijk een vissersdorp, een actief dorp, zeer in trek bij toeristen, een tikkeltje eigengereid en met het hart op de tong; zo wordt Lemmer wel gezien. Lemmer heeft een mooi historisch centrum, water tot in het hart en een directe overgang naar het IJsselmeer met onder meer een strand.

Als te versterken waarden van Lemmer wordt onder andere genoemd de functie van Lemmer als Poort van Fryslân. Onderhavige locatie is gelegen aan deze Poort van Fryslân en de planontwikkeling met een herberg en mogelijkheden tot kleinschalige verblijfsrecreatie draagt bij aan de versterking van deze functie.

Recreatie en toerisme

Recreatie en toerisme is een belangrijke sector voor de werkgelegenheid. Daarnaast draagt het bij aan de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen. De speerpunten van het beleid voor recreatie en toerisme zijn het vernieuwen en innoveren van huidige toeristisch-recreatieve aanbod. De sector zelf draagt daarvoor voorstellen aan. De gemeente geeft ruimte voor innovatie en vernieuwing.

Zowel bij vernieuwen, innoveren als nieuwe ontwikkelingen faciliteert en toetst de gemeente vanuit een positieve grondhouding; ‘Ja, mits’ in plaats van ‘Nee, tenzij’. Uiteraard wel met een grote zorgvuldigheid ten aanzien van de kernwaarden en kwaliteiten van de gemeente op gebied van cultuur, natuur en landschap. Dat zijn immers de pijlers van de recreatieve aantrekkingskracht van de gemeente. Kennis delen en samenwerken is van belang ook om het onderlinge begrip tussen de sector, inwoners en politiek te vergroten. Wij ondersteunen initiatieven zoals het initiatief van de club van aanjagers van de Tsjûkemar. Deze club zet zich in voor het benutten van de kracht van het Tsjûkemar.

Speerpunt vanuit het thema duurzame en bedrijvige gemeente is het bieden van ruimte voor groei van de toeristisch recreatieve sector ten behoeve van kwaliteitsverbetering en slechtweervoorzieningen. Voorliggend plan voorziet in een kwaliteitsverbetering.

Het mooie wat De Fryske Marren te bieden heeft moet ook zichtbaar en beleefbaar zijn. Dit is belangrijk voor de eigen bewoners en voor de toeristisch recreatieve aantrekkingskracht van de gemeente. Samen met de provincie en de Marrekrite kijken wij hoe het netwerk van wandel- en fietspaden kan worden versterkt. Gekeken wordt daarbij naar missende schakels en naar verbindingsmogelijkheden tussen water- en land (recreatie). Er worden Toeristische overstap punten (TOP’s) gerealiseerd om de verschillende vormen van recreatie te faciliteren. Een voorbeeld van een langgekoesterde wens en kans is de heropening van de Lemster Rien. Met de heropening van de Lemster Rien wordt de waterverbinding tussen Lemmer en het Tsjûkemar hersteld wat van groot belang voor de recreatievaart zal zijn. De verbinding is destijds door de aanleg van de A6 verbroken. Uit de "JA GRAAG" kaart zoals opgenomen in de Omgevingsvisie blijkt ook dat de planlocatie is gelegen aan de route 'Te verberteren bereikbaarheid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. "JA GRAAG" kaart uit de Omgevingsvisie met plangebied rood omcirkeld.

Gelet hierop kan geconcludeerd wordt dat de functiewijziging naar horeca en kleinschalige verblijfsrecreatie leiden tot het uitbreiden van de recreatieve gebruiksmogelijkheden. De functiewijziging past binnen de omgevingsvisie van De Fryske Marren.

Hoofdstuk 4 Milieu En Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Toetsing
In het plangebied kunnen zich op enige diepte archeologische waardevolle resten bevinden uit de steentijd - bronstijd die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De locatie is aangeduid met karterend onderzoek 3 (steentijd). De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede periode steentijd - bronstijd

In het plangebied kunnen zich ook archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd – middeleeuwen. Het gaat hier dan met namen om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De locatie is aangeduid met karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0007.jpg"

Figuur 7. Uitsnede periode IJzertijd - Middeleeuwen

De totale oppervlakte van ingrepen zit ruim onder de grens van 5.000 m2. Dit houdt dus in dat het plangebied niet belemmerd wordt door het aspect archeologie.

Conclusie
Het aspect archeologie staat het planvoornemen niet in de weg.

NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.

4.1.2 Cultuurhistorie

Bestaande situatie

Oude topografische kaarten geven aan dat de Brette Hoanne aan de rand van het Tsjûkemar en aan de monding van de Rien is gebouwd. Het gebouw had zo een uiterst strategische ligging. Strategisch als café/herberg en misschien zelfs als tolhuis/kettinghuis. Boten meerden er ook af als men niet kon zeilen in verband met de wind of ijsgang.

Het gebouw staat midden in een brede slag van de slagenverkaveling, die vanuit Oosterzee Buren is ontwikkeld. De kavel behoorde toe aan de kerk, de Nederlands Hervormde Gemeente. Op het langgerekte perceel staat de pastorie in het dorp en de herberg aan het meer.

Het gebouw stond rond 1910 een eind buitendijks, maar wel gelegen aan een kade, aan de oever, omdat de polderdijk hier (expres) niet parallel aan de waterkant was gelegd. Het stond zo in het midden van een wigvormige ruimte, die door de polderdijken is gevormd. Die ruimte had het nauwste punt bij het pontveer over de Rien.

Bij de monding van de Rien stond aan de ene zijde op de dijk een oliemolen en aan de andere zijde waarschijnlijk het veerhuis. Aan de vaart naar Oosterzee stond de molen en aan het einde van de vaart in Oosterzee Buren een houtzaagmolen. De naam Molenweg is daarmee hoogstwaarschijnlijk verklaard.

De herberg De Brette Hoanne was een alzijdig bouwwerk met een deur aan de zuidwestzijde. Vanuit deze deur gezien moet men precies zicht hebben gehad op het veer. En misschien op de ketting die over het water was gespannen. Aan de andere zijde van het pand is in de huidige situatie een deur, misschien was die er voorheen ook al. De richting van het pand was op deze locatie strategisch bepaald. Samen met enkele reusachtige bomen vormde het gebouw een baken in de grote open ruimte. Een rij masten vulde dit beeld aan als het druk was.

Anno 2020 staat de Brette Hoanne nog steeds strategisch aan het Tsjûkemar, maar nu ook aan de rijksweg A6. Door de hoge dijk waarop deze weg ligt, de twee op- en afritten met beplanting, de N924 met eveneens een dijklichaam, de haven in de omgelegde Rien en de vele parkachtige beplanting met een gesloten hekwerk, is heel weinig meer over van het oude beeld.

De voormalige herberg is bovendien binnendijks gelegd, waardoor het als het ware in een kuil is komen te staan. Daardoor lijkt het achter de dijk weg te zakken. Door de nieuwe dijkversterking aan drie zijden van de voormalige herberg , is er vanuit het gebouw nauwelijks uitzicht op het meer mogelijk.

Ook hoge bomen belemmeren veel van het mooie uitzicht. Het oorspronkelijk open terrein is ingericht als park, waardoor het een grote, groene, naar binnen gekeerde plek is.

Nieuwe situatie

Als gevolg van de uitvoering van het project zal veel opgaand groen worden verwijderd, wezensvreemde vijvers worden gedempt en de situatie van een uitnodigende herberg aan het water worden hersteld. Daarmee wordt in sterke mate inhoud gegeven aan de wens om de cultuurhistorische context te respecteren. De context wordt zelfs in belangrijke mate hersteld.

De oeververdediging in de vorm van een dijk/kade langs de Tsjûkemar wordt niet in de historische situatie hersteld. Dit zou in strijd zijn met de eisen die Wetterskip Fryslân hieraan stelt.

Bij de bouw van de nieuwe privéwoning en de vijf verblijfsaccommodaties is goed gekeken naar de historische structuur en is inhoud gegeven aan de wens om de bebouwing compact te houden.

Toetsing
De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. Uit de CHK2 kaart blijkt dat langs het plangebied de waterweg Lemster Rien loopt (zie bruine lijn op figuur 8). Voor 1832 had deze waterweg de functie van vaarweg en na 1930 de functie afwatering. Op de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân staat het volgende over de Cultuurhistorische waarde 'Vaarwegen - routes':

  • Naam route: Het Oudhof-Lemmer
  • Naam waterweg: Lemster Rien
  • Naam nl: Lemsterrijn
  • Aard: vaarweg
  • Aard omschrijving

Tot de vaarwegen behoren trekvaarten, zeilvaarten, veenvaarten en jonge kanalen. Trekvaarten zijn kanalen die zijn voorzien van een pad of weg op één van de oevers. Op dit jaagpad of deze trekweg liepen het paard, dat de trekschuit met een touw, de zogenoemde jaaglijn, voorttrok, en de jager, die het paard mende. Soms werd de schuit voortgetrokken door de schipper zelf of een familielid. De eerste trekvaart in Fryslân liep tussen Harlingen en Leeuwarden, en werd geopend in 1646. Daarna kwam een stelsel van trekvaarten tot stand, waarbij ook nieuwe trekvaarten werden gegraven. Langs het bestaande of het nieuwe kanaal werden de jaagpaden aangelegd - met herbergen als verversingsstations - voor mens en paarden en rolpalen geplaatst om de jaaglijn door de bochten van de kanalen te leiden. De trekschuiten werden voornamelijk gebruikt voor personenvervoer. In het oosten en zuidoosten van de provincie zijn vanaf ongeveer 1.500 vaarten gegraven ten behoeve van de exploitatie van veengebieden voor de turfwinning: de zogenoemde veenvaarten en Compagnonsvaarten. Haaks op deze vaarten groef men grote aantallen dwarskanaaltjes, de zogeheten wijken. Over de vaarten en wijken werd de turf vervoerd. Langs de Compagnonsvaarten bleven enkele karakteristieke schutsluizen met bijbehorende sluiswachter woningen intact. Het transport over het water is in Fryslân tot en met het tweede kwart van de twintigste eeuw belangrijker geweest dan het vervoer over land. De gebrekkige verkeers- en afwateringsfunctie van veel vaarten ten gevolge van ouderdom en achterstallig onderhoud, leidde vanaf het einde van de negentiende eeuw tot het graven van enkele nieuwe kanalen.

Gelet op hetgeen genoemd is in paragrafen 1.2 en Hoofdstuk 2 wordt in het plan sterk rekening gehouden met de cultuurhistorische kwaliteiten van de locatie en worden deze waar mogelijk versterkt.

Daarnaast blijkt dat de voormalige herberg op de Cultuurhistorische Kaart is aangeduid als 'Karakteristieke Bouwwerken (niet woningen)'. Zie hiervoor het 'gele blokje' op figuur 8. Bij de uitwerking van de wordt rekening gehouden met deze waarde.

Voor het overige zijn er geen cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van de planlocatie aanwezig. Uitvoering van het voornemen vormt geen bedreiging voor eventueel aanwezig cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede CHK2 kaart

Conclusie
Het voornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet of is uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede bodeminformatiekaart (bron: www.bodemloket.nl)

Voor het voornemen is het Bodemloket geraadpleegd. Er is in de Lemsterrijn bodemonderzoek uitgevoerd op 22-01-1998. De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven aan dat de activiteiten en/of de onderzoek locatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. In het resterende gedeelte van het plangebied is geen bodemonderzoek beschikbaar via het archief van bodemloket.

Gelet op het historische gebruik van de gronden is er geen aanleiding om te vermoeden dat de bodemkwaliteit een belemmering zal vormen voor de uitvoering van het plan. Bij de (toekomstige) aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen dient wel de rapportage van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 voorgelegd te worden. Indien daartoe aanleiding is (bij verdenking op asbest) dient het bodemonderzoek gecombineerd te worden met een asbest in grondonderzoek of asbest in puin onderzoek conform de NEN 5707 respectievelijk 5897.

Conclusie
Het aspect bodem vormt op dit moment geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.3 Ecologie En Stikstofdepositie

Normstelling en beleid
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Natuurtoets
Door Altenburg & Wymenga is in het kader van geldende wet- en regelgeving onderzoek gedaan naar de actuele natuurwaarden in en rond het plangebied (Bijlage 5) gericht op zowel de soortenbescherming als de gebiedsbescherming. Het onderzoek heeft bestaan uit bureauonderzoek en een veldbezoek. De Wet natuurbescherming (Wnb), het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - en eventuele andere vormen van regelingen ten aanzien van natuurbescherming zijn daarbij aan de orde geweest.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het planvoornemen zonder bezwaren doorgang vinden binnen de kaders van de geldende natuurwetgeving waar het gaat om gebiedsbescherming. Omdat het plangebied geheel deel uitmaakt van de EHS, maar dat de aanwijzing van het gebied mogelijk op een vergissing is gestoeld (het grootste deel van het plangebied vormt nu feitelijk een bewoond erf), is er geen aanleiding om het verlies aan EHS te compenseren. Toch wil de initiatiefnemer van harte meewerken aan het bevorderen van de aanwezigheid van allerlei soorten en is dan ook van plan om verschillende nestkasten op te hangen. Wanneer in het water wordt gebouwd, zal het verlies aan oppervlakte EHS-gebied wel moeten worden gecompenseerd. Deze vorm van compensatie zal dan in finaciële zin plaatsvinden.

Uit het onderzoek kwam met betrekking tot de soortenbescherming naar voren dat er in het gedeelte van het plangebied rond de geplande bebouwing en herontwikkeling mogelijk nesten van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn en dat de watergangen geschikt zijn voor grote modderkruiper. Deze nesten, verblijfplaatsen en leefgebieden kunnen door de ontwikkelingen verstoord of vernietigd worden. Om aan te tonen dan wel uit te sluiten dat leefgebied voor grote modderkruiper en nest- en/of verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen aanwezig zijn, heeft BügelHajema Adviseurs nader onderzoek (zie Bijlage 6) uitgevoerd.

Nader onderzoek

Uit het nader onderzoek blijkt dat nest- en verblijfplaatsen van de huismus en het leefgebied van grote modderkruiper kunnen worden uitgesloten. Derhalve treden voor deze soorten geen negatieve effecten op en is geen ontheffing Wnb noodzakelijk. Dit geldt ook voor vleermuizen in de bebouwing en op de plek van de geplande bebouwing.

Tijdens het veldbezoek is een nestlocatie van ransuil is aangetroffen. Indien het bosje waarin het ransuilennest zich bevindt, gekapt wordt, gaat het jaarrond beschermde nest van deze soort verloren. In dat geval is voor het plan een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor ransuil (Wnb) nodig.

Er zijn tijdens het veldbezoek eveneens twee paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze twee paarverblijfplaatsen bevinden zich buiten de invloedsfeer van de op dit moment bekende werkzaamheden. Mochten er werkzaamheden, zoals kap van bomen, plaatsvinden die zorgen voor verstoring of vernietiging van de binnen de in het nader onderzoek aangegeven territoria, dan is wel een ontheffing nodig van de Wnb.

Stikstof

Met het oog op het onderzoek naar externe effecte op streng beschermd Natura 2000-gebied, is in het kader van de gebiedsbescherming onderzoek verricht naar de stikstofdepositie als gevolg van de realisatie en de gebruiksmogelijkheden van dit plan. Daarom is op 6 mei 2021 een AERIUS-berekening van de stikstofemissie vanwege het planvoornemen uitgevoerd (zie Bijlage 7). De berekening met AERIUS genereerde een gml-bestand en een pdf-bestand op basis waarvan kon worden geconstateerd dat er geen Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg.

4.4 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het voornemen is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Uit de risicokaart blijkt dat binnen het projectgebied een regionale waterkering ligt (donkergroene lijn). Bij het bouwen en inrichten van het terrein moet hiermee rekening worden gehouden. Als gevolg van de aanwezigheid van de kering is het overstromingsrisico van het achterliggend gebied klein. Daarnaast is de locatie gelegen nabij de A6 als zijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0010.png"

Figuur 10. Uitsnede Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Toetsingskader bij beoordeling van risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten, is het basisnet. Het basisnet is per 1 april 2015 van kracht. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt). Verder is de Regeling basisnet (hierna: Rbn) opgesteld. In de Rbn staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

In artikel 8 van het Bevt staat dat wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, het GR dient te worden verantwoord. Aangezien, in casu, het bestemmingsplan binnen 200 meter vanaf de A6 is gelegen, is deze weg relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen.

De A6 is een basisnetroute in de zin van het Basisnet. In artikel 14 van de Rbn is aangegeven dat berekeningen voor transportroutes, zijnde een basisnetroute, uitgevoerd dienen te worden overeenkomstig de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna: HART). In de HART staat uitvoerig beschreven op welke wijze de risicoberekening uitgevoerd moet worden. Daarbij wordt ook aangegeven welke gegevens (vervoer en populatie) daarbij ingevoerd moeten worden.

In de Nota van toelichting op het Bevt en de Nota van toelichting op de Beleidsregels EV is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het PR en het GR achterwege kan blijven. Hiervoor zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie geven van de hoogte van het PR of GR. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van grenswaarde of richtwaarde voor het PR dan wel tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde of 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het GR te kunnen leiden. De drempelwaarde voor 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het GR geeft een indicatie dat zeker een GR-berekening moet worden uitgevoerd.

In vrijwel alle gevallen wordt het GR bepaald door het vervoer van GF3 (LPG/propaan) over de weg. Voor de uitkomst van de GR-berekening is het dan voldoende nauwkeurig om de bevolkingsdichtheid te inventariseren tot 300 meter aan weerszijden van de as van de weg.

De A6 heeft ter hoogte van het plangebied grotendeels geen bebouwing met uitzondering van het plangebied na. Voorts betreft het een weg waar 100 km/uur gereden mag worden. De dichtstbijzijnde bebouwing ligt op een afstand van circa 50 meter van de A6. De maximale dichtheid is 80 p/ha. Het aantal GF3 transporten is in de Rbn gesteld op 3.000.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0011.png"

Figuur 11. Aantal GF3 transporten volgens Rbn.

PR

Wanneer het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 4000 heeft een autosnelweg geen PR 10-6 contour. Omdat het aantal GF3 transporten over de A6 lager is dan 4000, is geen sprake van een PR 10-6 contour.

GR

Volgens de HART moet een RBM-ll berekening uitgevoerd worden wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4, of GT5. Hiervan is bij geen sprake.

Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde uit tabel 3 van de HART, wordt de oriëntatiewaarde van het GR niet overschreden. Het aantal GF3 transporten bedraagt in casu 3000. De minimale afstand is circa 100 meter, de maximale dichtheid is 50 p/ha.

Uit tabel 3 van de bijlage van de HART blijkt dat om 10% van de oriëntatiewaarde te overschrijden 7.940 GF3 transporten per jaar moeten plaatsvinden. Om de oriëntatiewaarde te overschrijden dienen 79.400 GF3 transporten per jaar plaats te vinden. Het aantal GF3 transporten is minder dan de drempelwaarde in tabel 3 van de bijlage van de HART. Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de A6 geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het om de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen, is gekeken naar:

  1. 1. Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobronnen;
  2. 2. Bluswatervoorzieningen binnen het plangebied.
  1. 1. Opkomsttijd

Het plangebied en de risicobronnen zijn beoordeeld op de bereikbaarheid voor de hulpdiensten. Om te bepalen of de hulpdiensten tijdens calamiteit voldoende snel kunnen optreden, is de opkomsttijd beoordeeld. Brandweer Fryslân voorziet in het plangebied geen knel-/aandachtspunt met betrekking tot de opkomsttijd.

Volgens Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân valt het plangebied onder brandrisicogebied 3, waarbij een norm van 15 minuten geldt voor de opkomsttijd. Hoe hoger de opkomsttijd, des de groter de kans dat het volledige pand verloren gaat. Ook de kans op een succesvolle redding van in nood verkerende personen neemt af naarmate de opkomsttijd toeneemt. De berekende opkomsttijd voor het eerst aankomende blusvoertuig in het plangebied ligt nabij de 10 à 11 minuten en voldoet daarmee aan de geldende normen.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron, om zichzelf in veiligheid te brengen. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. Het is noodzakelijk dat mensen zich bewust zijn van de risico’s en handelingsperspectieven. De mate van zelfredzaamheid in het rampgebied is bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Om de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te beoordelen, is gekeken naar het zelfredzaam vermogen en de mogelijkheden tot vluchten of schuilen

Het voorgenomen ruimtelijke besluit heeft betrekking op een doelgroep die moet worden beoordeeld als zelfredzaam. Het plangebied voorziet in een woning, horeca en recreatiewoningen. De verwachting is dat er geen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. In geval van een incident op het basisnet weg zijn er vluchtmogelijkheden van de bron af. Overeenkomstig het advies van Brandweer Fryslân wordt het handelingsperspectief van het vluchten in de richting van de snelweg af gedeeld met de initiatiefnemers, zodat ze dit kunnen meenemen in hun ontruimingsplannen.

Bluswatervoorzieningen

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of de brandweer snel kan beschikken over voldoende bluswater, is de beschikbaarheid van zowel primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende:

  • Op dit moment zijn er nog geen brandkranen in het plangebied.
  • Er is open water rondom het plangebied. Dit open water kan dienen als bluswatervoorziening voor de brandweer als er een opstelplaats gecreëerd wordt voor de brandweerauto.

Over dit aspect worden in het kader van de omgevingsvergunning afspraken gemaakt en bij de civiele inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met de gestelde eisen in het kader van de bluswatervoorzieningen. In de fase van de omgevingsvergunning worden hier verdere afspraken over gemaakt en zal de brandweer Fryslân worden betrokken bij de concrete uitwerking. Met inachtneming van het advies van de brandweer zal het aspect externe veiligheid geen strijd met de geldende wetgeving opleveren.

Brandweeradvies

De veiligheidsregio (Brandweer Fryslân) heeft in het kader van vooroverleg gereageerd op het planvoornemen. In paragraaf 6.2 is de reactie van Brandweer Fryslân opgenomen en is aangegeven hoe met deze opmerkingen wordt omgegaan. Voor een deel refereert Brandweer Fryslân aan het hiervoor genoemde advies (Bijlage 10).

Conclusie
Het voornemen wordt niet door het aspect externe veiligheid in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.5 Luchtkwaliteit

Normstelling
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Ook projecten 'die niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3.

Voor kleinere plannen is de NIBM-tool (niet in bekende mate bijdragen) ontwikkeld. Dit is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplanen aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld. Als een project leidt tot een toename van NO2 of PM10 die lager is dan de NIBM grens dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan.

Toetsing
Met behulp van de NIBM tool is berekend of het project wel of niet in bekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Zoals te zien in figuur 12 is de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0012.png"

Figuur 12. Nibm tool

In het model is het verkeer van en naar de locatie opgenomen, waarbij gebruik is gemaakt van de kencijfers uit CROW publicatie 381, december 2018 wat betreft de verkeersgeneratie. In het geval waarbij er geen kencijfers bekend zijn is een schatting gedaan op basis van de turnover van het aantal parkeerplaatsen. Het plangebied is te classificeren als weinig stedelijk en ligt in het buitengebied. Dit resulteert in de volgende verkeersgegevens:

  • 100 m2 BVO restaurant: 15 parkeerplekken à 6 ritten per parkeerplaats per dag. Totaal 90 ritten per etmaal;
  • Voor wat betreft de lodges worden de kencijfers van een 3 sterren hotel gehanteerd. Per 10 kamers betreft dit 20,9 ritten per etmaal. In de berekening wordt er vanuit gegaan dat deze kengetallen geheel toebehoren aan de 5 lodges;
  • 1 vrijstaande koopwoning à 8,6 ritten per weekdag.

Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met 119,5 ritten per etmaal. Op jaarbasis zijn dit naar boven afgerond 43.618 ritten. Bestaande uit:

  • 43.410 licht verkeer
  • 208 ritten middelzwaar vrachtverkeer (uitgaande van een bevoorrading van 2x per week)

Op basis van de bovenstaande gegevens is het weekdaggemiddelde afgerond naar 120 extra voertuigbewegingen per etmaal en het aandeel van het vrachtverkeer is 4,7% op 43.618 ritten op jaarbasis.

Conclusie
Het voornemen wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.6 Bedrijfshinder

Normstelling en beleid
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht om te voldoen aan de eisen van de AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven. In de meeste gevallen kunnen deze minimale afstanden worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend; met een goede motivering of na milieutechnisch onderzoek kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing

De locatie is solitair gelegen op grote afstand van omliggende functies. Er ontstaat geen hinder van het planvoornemen op omliggende functies en vice versa. De enige hinder die kan ontstaan is tussen de functies zelf binnen het planvoornemen. Het programma van het planvoornemen is bekend maar het is nog niet bekend waar de verschillende functies precies gesitueerd gaan worden. In de regels van dit bestemmingsplan is daarom bepaald dat er een minimale afstand tussen de functies horeca, verblijfsrecreatie en parkeren en de te realiseren woning (gevoelige) functies moeten worden gehanteerd. Op deze wijze wordt altijd voldaan aan de gestelde richtafstanden.

Conclusie
Wat betreft het aspect milieuhinder is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Water

Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en water robuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Toetsing
Voor dit bestemmingsplan is op 24 februari 2020 de digitale watertoets aangevraagd bij het Wetterskip Fryslân. De reactie van het Wetterskip is als Bijlage 8 opgenomen. Uit de watertoets komt naar voren dat het gebied binnen de zonering van de waterkering is gelegen. Dit betreft een regionale kering polderdijk met kernzone waterkering en beschermingszone, duiker en brug.

Uit de toetsing blijkt tevens dat het plangebied deels gelegen is aan een hoofdwatergang. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 meter. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij een en ander is geregeld in een Watervergunning. Er worden geen bouwwerken opgericht binnen de beschermingszone.

Het plangebied watert af op de omliggende poldersloten. In de planuitwerkingen wordt hiermee rekening gehouden door middel van het bepalen van de aanleghoogte.

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in het gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0013.png"

Figuur 13. Fragment leggerkaart wetterskip Fryslân

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0014.png"

Figuur 14. Watercompensatietabel Wetterskip Fryslân

De locatie is gelegen in het landelijk gebied en ligt vrij voor de boezem. Bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2 dient een watervergunning te worden aangevraagd tenzij voldaan wordt aan de vrijstelling waarbij in onderhavig plan 10% (gelegen in de boezem) gecompenseerd wordt. De toename aan verharding zit ruim onder de grens van 1.500 m2. De verharding van dit plan is ook berekend en bedraagt 885 m2. Wetterskip Fryslân acht het niet noodzakelijk dat kleinere oppervlakten met een toename aan verharding (kleiner dan 1.500 m2 in het buitengebied) worden gecompenseerd. Compensatie voor infiltratie van het water in de bodem is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0015.png"

Figuur 15. Toevoeging verhard oppervlak

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.8 Geluidhinder

4.8.1 Vanwege wegverkeer

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Van de mogelijkheid tot spoorweglawaai en industrielawaai is in het plangebied geen sprake. Daarom is in navolgende alleen op wegverkeerslawaai ingegaan. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Toetsing
In het is een nieuwe woning voorzien. Aangezien de geluidsgevoelige bestemming is gesitueerd binnen de geluidszone van de Rijksweg A6 en de Provincialeweg N924 moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Door het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau is een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Berekend zijn de geluidbelastingen ten gevolge van de Rijksweg A6 en de Provincialeweg N924 op de betreffende nieuwe woning. Ten gevolge van wegverkeer op de Rijksweg A6 ontstaat op de woning een geluidbelasting van ten hoogste 51.8 dB waarmee niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar wel aan de maximale ontheffingsgrenswaarde. Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen hier ongewenst zijn zullen hogere waarden moeten worden aangevraagd in combinatie met een onderzoek naar de gevelwering van de woning. Hierbij wordt verondersteld dat zowel de noord- als westgevel als blinde of dove gevel wordt uitgevoerd. Ten gevolge van wegverkeer op de Provincialeweg N924 kan op alle onderzochte immissiepunten worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor zijn geen nadere acties benodigd. Aangezien er slechts sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van één geluidsbron, is hierbij geen sprake van cumulatie.

Conclusie
Door het toepassen van dove gevels en het vaststellen van een hogere grenswaarde voor de woning staat het aspect geluid medewerking niet in de weg.

4.9 Verkeerseffecten

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Om de verkeerseffecten vanwege een planvoornemen in beeld te brengen kan gebruik worden gemaakt van publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren'; van parkeerkencijfers naar parkeernormen (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Daarnaast bestaat deze publicatie uit een handreiking parkeernormen die de gemeente de mogelijkheid biedt om parkeren bij gebouwen nu en in de toekomst goed te regelen.

Toetsing
De planlocatie heeft een aansluiting op de N94. Deze weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de nieuwe functie van het perceel. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande aansluiting op deze weg dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling niet hoeven te worden verwacht. . Aan deze weg worden geen aanpassingen voorgesteld. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.

Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm. In het plangebied is voldoende ruimte om aan de benodigde parkeerplaatsen te kunnen voldoen.

Conclusie
Voorliggend voornemen levert geen verkeerskundige problemen op en is wat betreft dit aspect uitvoerbaar.

4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten kabels, leidingen en zoneringen de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.11 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. Voor activiteiten genoemd in de C-lijst van het Besluit m.e.r. geldt een directe m.e.r-plicht. Voor activiteiten genoemd in de D-lijst van het Besluit m.e.r., maar die onder de drempelwaarden blijven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Het planvoornemen kan in beginsel geschaard worden onder categorie stedelijke ontwikkelingsproject (D11.2). Om te bepalen of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject kan gekeken worden naar jurisprudentie. Of sprake is van (wijziging van) een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. hangt blijkens een uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Niet elke wijziging van een stedelijke ontwikkeling moet volgens de Afdeling worden aangemerkt als (wijziging van) een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Een andere overweging terugkomt in de jurisprudentie van de Afdeling en die leidt tot het oordeel dat geen sprake is van (wijziging van) een stedelijk ontwikkelingsproject, is dat de bebouwde oppervlakte als gevolg van de functiewijziging niet wordt vergroot (zie onder andere ECLI:NL:RVS:2018:348).

Toetsing

De gestelde drempelwaarde wordt met het planvoornemen niet overschreden. Er is alleen aanleiding voor een m.e.r.-beoordeling wanneer de realisatie zou leiden tot per saldo aanzienlijk negatieve effecten op het milieu. Eventuele milieueffecten zijn in voorgaande paragrafen al voldoende onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

Conclusie

Het project geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de woonbestemming en in de regels (per bestemming) zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Daarbij wordt aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan Echten. De bestemming is toegespitst op de situatie aan de Herenweg 95 en de regels zijn opgesteld met inachtname van huidige wet- en regelgeving. Tevens is de regeling uit het Paraplubestemmingsplan parkeernormen overgenomen.

Gemengd

Het voorheen geldende bouwvlak voor de woonbestemming wordt bestemd als gemengd om de verschillende funcies in het plangebied mogelijk te maken. Aan een deel van het bestemmingsvlak is een aanduidingsvlak opgenomen voor de woning welke, rekening houdende met de beperkingen vanuit geluid, binnen dit vlak gerealiseerd kan worden. Daarnaast is een aanduiding 'horeca' opgenomen op een deel van het bestemmingsvlak. Binnen deze aanduiding moeten de horeca functies worden gerealiseerd. Voor de verblijfsrecreatie is een aanduiding 'recreatie' opgenomen. De afstand van de horeca, parkeren en verblijfsrecreatie moeten op een minimale afstand van de woning worden gesitueerd om te voldoen aan de geldende richtafstanden.

Ondergeschikt aan het wonen zijn aan huis verbonden werkactiviteiten en bêd en brochje toegestaan. Aan het uitvoeren van deze activiteiten zijn voorwaarden verbonden die ervoor zorgen dat het wonen de hoofdfunctie blijft met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling.

Tot slot wordt opgemerkt dat deze bestemming ook een voorwaardelijke verplichting bevat, Deze voorwaardelijke verplichting is een uitwerking van de benodigde garanties en maatregelen op het gebied van geluid.

Water

Omdat de kadastrale percelen als als plangrens is gekozen heeft een deel van de gronden de bestemming water. Binnen deze bestemming zijn de voor water aangewezen gronden bestemd voor diverse functies die niet wijzigen met dit planvoornemen. Binnen de bestemming water is het bestaande schiphuis met een aanduiding aangeduid.

Waarde - Natuur en Landschap

Omdat de kadastrale percelen als als plangrens is gekozen heeft een deel van de gronden de dubbelbestemming Waarde - Natuur en Landschap. De voor Waarde - Natuur en Landschap aangewezen gronden zijn naast de voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, het herstel en/of het versterken van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen indien een deel van het bouwperceel, dat reeds eerder bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom - nu ten behoeve van een ander bouwperceel - wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksregel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is. Van een aantal activiteiten is expliciet aangegeven of zij als strijdig met de bestemming dan wel als niet strijdig met de bestemming worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels

Deze regel bevat enkele algemene regels voor het afwijken van het plan, door het afgeven van een omgevingsvergunning. Bij twijfel omtrent de uitleg dienen zij op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in andere bestemmingsplannen van de gemeente gebeurt.

Overige regels

Deze regels bevatten specifieke regels over het feit dat de gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen slechts mogen worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Deze regel is overgenomen uit het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen. Voor het bepalen van de parkeernormen wordt verwezen naar de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan €10.000 er sprake is van een 'uitzonderingsgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De procedurekosten worden via leges verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Ook wordt er geen anterieure overeenkomsten afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

(Overheids)participatie

Met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid en de landschappelijke inpassing van het plan is in 2017 een aantal Nije PLeats-sessies georganiseerd. Daarbij waren de volgende partijen aanwezig: gemeente De Fryske Marren, de provincie, Wetterskip Fryslân, Rijkswaterstaat, geluidsdeskundige, landschapsarchitect en bouwkundig architect.

De jaren 2017 en 2018 zijn gebruikt om samen met de architect een concept-plan uit te werken. Medio 2018 is dit plan met de betrokken wethouder besproken, aan het college voor beoordeling voorgelegd en - na een positief oordeel - aan de gemeenteraad gepresenteerd. De raad heeft uitvoerig over over het plan gesproken en was positief over het gepresenteerde.


Vervolgens is samen met gemeente en provincie het concept nog enigszins aangepast, waarna het verzoek bij de provincie is ingediend om het plan te beoordelen. De provincie heeft hierop positief en met een aantal kantekeningen gereageerd. De opmerkingen zijn in het plan verwerkt.


De Brette Hoanne is in 2017 en 2018 open gesteld als onderdeel van de "Kunst en Meer"-route. Tijdens deze dagen konden bezoekers kennis nemen van het nieuwe plan. Omwonenden kregen zo een inkijkje in de toekomst en waren allen zeer enthousiast.

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De drie ingekomen adviezen zijn integraal opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting. De adviezen zijn als volgt in het plan verwerkt:

Provincie Fryslân

  • De provincie adviseert om een dubbelbestemming voor de bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied op te nemen.

Reactie:

Dit advies is overgenomen.

  • Tevens adviseert de provincie de uitvoering van de landschappelijke inpassing te borgen via een voorwaardelijke verplichting.

Reactie:

Dit advies is in artikel 3.5 lid f van de regels verwerkt.

  • De provincie vraagt om duidelijkheid te geven over de plaats van de recreatie-onderkomens.

Reactie:

In het plan is nu gekozen voor het realiseren van deze onderkomens op de wal. De aanduiding binnen de oever waarbinnen deze onderkomens ook gerealiseerd kunnen worden, is verwijderd uit het plan.

  • De provincie wijst op het feit dat de nestplaats van ransuil binnen het plangebied beschermd is.

Reactie:

De uitvoering van het plan leidt ertoe dat geen bomen worden gekapt, waardoor de nestgelegenheid blijft bestaan.

  • De provincie wil graag een aangepaste stikstofberekening zien gebaseerd op het laatste AERIUS-model.

Reactie:

Bijlage 6 bevat een stikstofdepositieberekening waarbij het nu geldende AERIUS-model is toegepast. Hoewel daarin nog rekening is gehouden met de stikstofemissie tijdens de bouw, is daarvoor op grond van de recent van kracht geworden Wet stikstofreductie en natuurherstel geen noodzaak meer toe. Uit de berekening blijkt evenwel dat ook tijdens de bouwfase aan de stikstofnorm kan worden voldaan.

  • De provincie wijst erop dat het verwijderen van bomen mogelijk valt onder de Wet natuurbescherming.

Reactie:

Er zijn wat beheermaatregelen uitgevoerd: dode en zieke bomen (watermerkziekte in enkele wilgen) zijn recent verwijderd, waarbij de stobben zijn blijven zitten. Deze lopen vermoedelijk wel weer uit. Er wordt bovendien bijgeplant. Deze werkzaamheden leiden niet tot een conflict met de genoemde wet, noch zijn deze vergunningplichtig.

  • De provincie ziet graag dat de verwachte bezoekersaantallen in de tekst van de toelichting worden opgenomen.

Reactie:

Daarin is nu voorzien in hoofdstuk 2.

  • Voor de beoogde ontwikkeling dient een ontheffing op grond van artikel 10 van de Verordening Romte te worden aangevraagd.

Reactie:

Gemeente De Fryske Marren zal een ontheffing op grond van artikel 10 van de verordening Romte aanvragen, zoals door de provincie is geadviseerd.

Brandweer

Brandweer Fryslân heeft geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging. Wel voorziet Brandweer Fryslân in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot omgevingsveiligheid, de zelfredzaamheid, het bluswater en de bereikbaarheid. Brandweer Fryslân adviseert om:

  • de toelichting van het bestemmingsplan:
    1. 1. te voorzien van een kloppende onderbouwing, waarin duidelijk wordt dat voldaan wordt aan artikel 8 lid 2 BEVT;
    2. 2. te voorzien van een rekenkundige onderbouwing;
    3. 3. in te gaan op de elementen uit artikel 7 BEVT.

Reactie:

Hieraan is gevolg gegeven in par. 4.4;

  • het handelingsperspectief van het vluchten in de richting van de snelweg af te delen met de initiatiefnemers, zodat ze dit kunnen meenemen in hun ontruimingsplannen.

Reactie:

Over dit aspect worden in het kader van de feitelijke uitoefening van de beoogde activiteiten afspraken gemaakt. Voor het bestemmingsplan is dit niet relevant. Dit zal met het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen plaatsvinden.

  • zeker te laten stellen dat de bereikbaarheid tot de bouwwerken voldoende is, zodat inzetdiepte gegarandeerd is.
  • stremmingen (werkzaamheden, maar ook parkeren) in de doodlopende route naar het erf toe zoveel mogelijk te vermijden (zowel door de eigenaar van het pand als de gemeente en andere organisaties). Indien dit onvermijdelijk is, bijvoorbeeld bij een geplande stremming, hierover eerst afstemming te zoeken met de brandweer.

Reactie:

Over dit aspect worden in het kader van de omgevingsvergunning afspraken gemaakt en bij de civiele inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met de gestelde eisen. Gezien de ruimte op het erf en de inrichting van voldoende parkeerruimte is de kans op stremmingen zeer gering. Planologisch levert dit geen problemen op in het bestemmingsplan. In de fase van de omgevingsvergunning worden hier verdere afspraken over gemaakt .

  • de eigenaar van de woning te informeren over het bluswaterprobleem en het te verwachten brandscenario.

Reactie:

De initiatiefnemer is overeenkomstig het advies van de brandweer geïnformeerd.

  • het knelpunt te verhelpen door op het terrein een mogelijkheid voor het bluswater te realiseren. Een mogelijkheid is door het openwater dicht bij de bouwwerken als bluswaterwinplaats geschikt te maken. Een andere optie zou een geboorde put kunnen zijn. Een brandkraan is niet realistisch, omdat de waterleiding naar het pand te dun is;
  • de brandweer te betrekken bij de uitwerking van de keuze met betrekking tot bluswater.

Reactie:

De Tsjûkemar voorziet in ruime mate in de behoefte aan bluswater. Er wordt bij de civiele inrichting van het plangebied rekening gehouden met de gestelde adviezen in het kader van het bluswater. Planologisch levert dit geen problemen op in het bestemmingsplan. In de fase van de omgevingsvergunning worden hier verdere afspraken over gemaakt en zal de brandweer worden betrokken bij de concrete uitwerking. De brandweer is hiervan overigens volledig op de hoogte.

Wetterskip Fryslân

  • Op de meegestuurde verbeelding is de functieaanduiding van wonen en horeca gepositioneerd ter plaatse van oppervlaktewater. In de watertoets is aangegeven dat er geen demping plaatsvindt. Graag zien wij beschreven in de waterparagraaf hoe het oppervlaktewater is geborgd bij de realisatie van de woon- of horecagelegenheid. Als er toch de wens is voor het dempen van het oppervlaktewater, is het goed om te weten dat dit een vergunningsplichtige activiteit betreft. Dempingen moeten voor 100% gecompenseerd worden. Graag zien wij een nadere verduidelijking in de waterparagraaf.

Reactie:

De functieaanduiding horeca heeft betrekking op de herbouw van de reeds aanwezige herberg en een aanbouw aan de achterzijde. Deze raken het oppervlaktewater niet. De functieaanduiding wonen heeft betrekking op een gebied waarbinnen de woningen gerealiseerd moet worden. uitgangspunt is dat er geen sprake is van het dempen van water. Mocht onverhoopt toch sprake zijn van het dempen zal de benodigde vergunning worden aangevraagd en de compensatie gerealiseerd worden.

Reactie:

Uit onderstaand kaartje blijkt dat de bouwvlakken inderdaad deels door de beschermingszone van de kering lopen en dat op grond daarvan binnen de beschermingszone gebouwd zou kunnen worden. Omdat de ruimte binnen de beschermingszone niet per se bebouwd hoeft te worden, is de planverbeelding op dit punt zo aangepast dat de zone buiten de bouwvlakken blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOOS22MOLENWEG10-VA01_0016.png"

  • In de waterparagraaf wordt beschreven dat het oude restaurant wordt herbouwd en wordt uitgebreid ter plaatse van de zonering van de regionale waterkering. Werkzaamheden aan en op de regionale waterkering betreffen een vergunningsplichtige activiteit. Graag vernemen wij of er werkzaamheden binnen de zonering van de regionale waterkering plaats vindt en of een vergunning wordt aangevraagd (net als bij de hoofdwatergang is beschreven).

Reactie:

Het restaurant is van binnenuit aangepakt en vernieuwd. De uitbreiding wordt gerealiseerd buiten de regionale waterkering. Er is geen sprake van nieuwe bebouwing binnen de beschermingszone.

  • Op de verbeelding wordt water aangeduid. Wij gaan er vanuit dat de aanduiding betreft van het bestaande water en geen uitbreiding ervan. Anders vernemen wij het graag.

Reactie:

Dit betreft inderdaad bestaand water.

  • In de waterparagraaf wordt beschreven dat het plangebied vrij voor de boezem ligt. Het grootste gedeelte van het plangebied ligt echter in de polder. De regionale waterkering vormt de grens tussen boezem (Tsjukemar) en polder. Graag zien wij dit herschreven in de waterparagraaf.

Reactie:

De tekst is de waterparagraaf is hierop aangepast.

  • Bij de beschrijving van de toename verharding wordt uitgegaan van de 5% compensatienorm. Aangezien het grootste gedeelte van het plangebied behoort tot de polder, zien wij dit graag aangepast en dat er uitgegaan wordt van de 10% compensatienorm. Voor de compensatieplicht veranderd dit niks, waar er minder verharding wordt aangebracht dan 1.500 m2.

Reactie:

De tekst is de waterparagraaf is hierop aangepast.

  • Er wordt aangegeven dat er bij de aanleghoogte uit wordt gegaan van dat het plangebied vrij voor de boezem ligt en niet wordt beschermd door de regionale waterkering. Voor de bebouwing in de polder is dit wel het geval. Voor de aanleghoogte van de zaken in de polder wil ik graag het volgende meegeven: Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is bepaald op -0.2 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk om de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden. Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1 op 100 jaar. Wij adviseren om het vloerpeil van de nieuwe bebouwing boven het maatgevend boezempeil -0.2 m + NAP aan te leggen. Naar schatting ligt het maaiveld tussen de -2 en -0.8 m + NAP en ligt niet boven het maatgevend boezempeil. We adviseren u echter om dit in te laten meten omdat de laatste hoogtemeting uit 2014 is en waarschijnlijk niet helemaal accuraat is. U kunt meer informatie vinden in hoofdstuk 4.3.7 van de leidraad watertoets. Let op: wij zijn niet de bevoegde instantie voor de aanleghoogte, maar adviseren u hierin. En verder: houd bij het bepalen van de aanleghoogte voldoende rekening met de gewenste kelder.

Reactie:

Bij de bouw van de gebouwen zal voldoende overhoogte worden aangehouden.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 april 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (conform artikel 3.8 Wro). De gemeente heeft geen zienswijzen ontvangen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 15 september 2022 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitskader

Bijlage 1 Beeldkwaliteitskader

Bijlage 2 Verslag Nije Pleats

Bijlage 2 Verslag Nije Pleats

Bijlage 3 Provinciale Reactie Op Het Principeverzoek Molenweg 10 In Oosterzee

Bijlage 3 Provinciale reactie op het principeverzoek Molenweg 10 in Oosterzee

Bijlage 4 Provinciale Ontheffing

Bijlage 4 Provinciale ontheffing

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 6 Nader Onderzoek Ecologie

Bijlage 6 Nader onderzoek ecologie

Bijlage 7 Aeriusberekening

Bijlage 7 Aeriusberekening

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Onderzoek Geluidsbelasting

Bijlage 9 Onderzoek geluidsbelasting

Bijlage 10 Overlegreacties

Bijlage 10 Overlegreacties