KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Uitvaartcentrum
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Uitgangspunten
2.3 De Ontwikkeling En Landschappelijk Inpassing
2.4 Mobiliteitstoets
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Ecologie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen
4.11 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen En Aanduidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Grondexploitatie
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Mobiliteitstoets
Bijlage 3 Nut En Noodzaak
Bijlage 4 Informatie Crematie- En Verbrandingstechnologie
Bijlage 5 Advies Brandweer
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 9 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 10 Inspraak En Overleg
Bijlage 11 Raadsstukken Vaststelling

Oudehaske - Haskerpoort

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 15-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Oudehaske - Haskerpoort NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.7 bedrijfswoning:

een gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf;

1.8 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw

verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.19 crematorium:

een centrum voor lijkverbranding;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.24 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.25 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.26 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.27 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

categorie 2:

vormen van horeca die wat betreft de exploitatievormen behoren bij en ondergeschikt zijn aan een sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals: buurthuizen, sportkantines en kerkelijke centra;

1.30 kantoor:

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.31 kap:

een dak met een zekere helling;

1.32 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.33 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.34 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het NAP -0,52 m;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.37 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 strooiveld:

een daartoe aangewezen gedeelte van het crematorium en/of uitvaartcentrum waar de as van de gecremeerde overledene wordt uitgestrooid;

1.39 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand, moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.40 uitvaartcentrum:

een centrum waar overledenen opgebaard en waar rouwdiensten gehouden worden;

1.41 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - Uitvaartcentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Uitvaartcentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een uitvaartcentrum annex crematorium;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. horeca van categorie 2 ten dienste van een uitvaartcentrum annex crematorium

met de daarbijbehorende:

  1. e. terreinen;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. parkachtige inrichting van het groen en water;
  4. h. andere bouwwerken, waaronder vlaggenmasten.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 3.2.1 onder a in die zin dat gebouwen en/of overkappingen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandelsdoeleinden anders dan ten dienste van een uitvaartcentrum annex crematorium;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan ten dienste van een uitvaartcentrum annex crematorium;
  3. c. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 van de toelichting opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  4. d. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de toelichting;
  5. e. het gebruik van gronden ten behoeve van een strooiveld.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een strook ten behoeve van een hoofdgasleiding;

met de daarbijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de gasleiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.1 en 4.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de veiligheid van personen en goederen in voldoende mate kan worden gewaarborgd;
    2. 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende leiding;
    3. 3. geen schade ontstaat aan de betreffende leiding;
    4. 4. de gronden en bouwwerken niet worden gebruikt als kwetsbaar object;
    5. 5. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.1 en 4.2.3 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
    1. 1. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende leiding;
    2. 2. geen schade ontstaat aan de betreffende leiding;
    3. 3. de gronden en bouwwerken niet worden gebruikt als kwetsbaar object;
    4. 4. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een hoogspanningsverbinding;

met de daarbijbehorende:

  1. b. terreinen;
  2. c. andere bouwwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.1 en lid 5.2.2 in die zin dat op of in deze gronden een bij de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw of overkapping wordt gebouwd, mits:
    1. 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.1 en lid 5.2.3 in die zin dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar ander bouwwerk wordt gebouwd, mits:
    1. 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

7.2 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 geluidzone - industrie

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  3. c. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Oudehaske - Haskerpoort

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Uitvaarverzorging Van der Zwaag heeft het voornemen om een nieuwe uitvaartcentrum/crematorium te bouwen. Het huidige uitvaartcentrum Schoterhof, te Nieuweschoot, verzorgt ongeveer 945 crematies per jaar, gemiddeld ongeveer 3 per werkdag. De faciliteiten zijn verouderd en voldoen niet aan de wensen die de moderne consument stelt aan een waardige uitvaart. Om aan de vraag uit de markt te voldoen is het wenselijk meer capaciteit te bewerkstellingen door uitbreiding van het huidige aanbod.

Ten westen van het Businesspark Friesland-West ligt een open agrarisch perceel. Het voornemen is om op deze locatie een nieuwe crematoriumcomplex te bouwen. De gewenste ontwikkeling kan niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente De Fryske Marren wil medewerking verlenen aan deze ontwikkeling. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in een open agrarische zone ten westen van het Businesspark Friesland-West en de kern Oudehaske en ten zuiden van de A7. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. De ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het noordelijke deel (ongeveer driekwart) van het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 28 februari 2001 en gedeeltelijk goedgekeurd op 7 maart 2003 en op 1 februari 2005) van de voormalige gemeente Skarsterlân. Het zuidelijke deel (ongeveer een kwart) van het plangebied is geregeld in de beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied (vastgesteld op 26 juni 2013) van de voormalige gemeente Skarsterlân. Het plangebied heeft in beide regelingen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden, bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven, grondgebonden agrarisch bedrijven en voor landbouwontsluitingswegen. Binnen deze bestemming is bebouwing toegestaan binnen het bouwvlak. In het plangebied is geen bouwvlak aanwezig waar een crematorium mogelijk is. Het oprichten van gebouwen en het gebruik voor een crematorium is in strijd met deze bestemming.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de uitgangspunten en de ontwikkeling en de ruimtelijke inpassing daarvan. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in een zone ten westen van Businesspark Friesland-West. Dit gebied maakt deel uit van een relatief open agrarische zone tussen de bebouwde kommen van Heerenveen en Oudehaske en wordt ruimtelijk en visueel begrensd door (zie figuur 2.1):

  • kantoorgebouwen van het Businesspark aan de oostzijde;
  • het bebouwingslint van Oudehaske aan de zuidzijde;
  • een ecologische groene opgaande verbindingszone aan de westzijde en;
  • een zware (boom)beplanting aan de noordzijde langs autosnelweg A7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Begrenzing van het plangebied

Het betreft een relatief natte zone, zichtbaar doordat de smalle kavels worden begrensd door watervoerende sloten. Het gebied, dat langzaam afloopt van zuid (0,2 m - NAP) naar noord (1,5 m - NAP), wordt dan ook vrijwel uitsluitend gebruikt voor beweiding, gras- en maïsteelt.

Omdat zich aan de zuidzijde een zandrug bevindt is hier van oudsher (woon)bebouwing in een lintstructuur geconcentreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0003.png"Figuur 2.2 Omgeving plangebied

De perceelsstructuur van dit gebied is zeer karakteristiek omdat het deel uitmaakt van een veel uitgestrektere 'waaierverkaveling' die ontspringt in één punt: Vegelinsoord.
Door aanleg van onder meer een vuilstortplaats, zandwinput, autosnelweg begeleidt door opgaande beplanting, hoogspanningsleidingen en dergelijke, is deze bijzondere structuur ter plaatse in de praktijk vrijwel nauwelijks nog te ervaren.
Om te voorzien in natte en droge ecologische infrastructuur (onder meer in gebruik door otters) tussen de Weerribben, Nannewijd en De Deelen is afgelopen decennium een stevige noord-zuidgerichte waterrijke groenstrook gerealiseerd. Deze begrenst de oostzijde van de zone en accentueert de oorspronkelijke verkavelingsrichting.
De kantoorgebouwen van het Businesspark aan de oostzijde bepalen het aanzicht van het kantorenpark, dat op het grondgebied van de gemeente Heerenveen ligt. Omdat aan deze zijde van het Businesspark vrijwel geen opgaand structuurgroen voorkomt, is deze gevelwand beeldbepalend vanuit westelijke richting. Figuur 2.2 geeft een overzicht van voorgenoemde aspecten.

2.2 Uitgangspunten

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel een uitvaartcentrum/crematorium te bouwen. Voor de plaatsing van het crematorium gebouw en de verdere inrichting van het plangebied heeft de gemeente De Fryske Marren aan aantal randvoorwaarden bepaald. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

Ontsluiting
Ten behoeve van de verkeersontsluiting is een drietal opties binnen het geschetste ruimtelijke concept onderzocht:

  1. 1. via de Jousterweg;
  2. 2. via de weg Business Friesland- West over grond van de Ontwikkelingsmaatschappij Bedrijvenpark A7 Heerenveen Joure;
  3. 3. via de weg Businesspark Friesland-West via de oostelijke van het plan gelegen gronden.

De gemeente geeft de voorkeur aan de tweede mogelijkheid (zie witte pijl in afbeelding 2.2). Vanuit een oogpunt van verkeer is dit aanvaardbaar en deze ontsluiting sluit goed aan bij het beeld van de gewenste ruimtelijke structuur.

Parkeren
De omvang van het complex wordt in belangrijke mate bepaald door de ruimte die nodig is voor het gebouw en vooral het parkeren. Omdat de uitvaartonderneming per dagdeel slechts één uitvaart plant, behoeft (ter bepaling van de parkeercapaciteit) geen rekening te worden gehouden met gelijktijdig gebruik van het terrein voor meerdere uitvaarten. Dit houdt in dat wordt voorzien in 120 parkeerplaatsen, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de parkeernormen.

Ruimtelijke inpassing en benodigde oppervlakte
Naast ruimtebeslag voor functionele doeleinden is tevens ruimte nodig voor het realiseren van een adequate ruimtelijke inpassing in het landschap. Enerzijds om het crematorium een eigen plek te geven in de relatief open landschappelijk/ stedelijke omgeving, anderzijds om op het terrein menselijke maat en schaal te creëren.

In relatie tot de kavelstructuur, de behoefte aan een ruime en heldere lay-out en routing en om voldoende landschappelijke inbedding te kunnen realiseren, blijkt op deze locatie een terrein van circa 2,6 hectare nodig te zijn.

Gasleiding
De gasleiding die in het noordelijk deel van oost naar west het plangebied doorsnijdt, legt vanuit veiligheidsoverwegingen beperkingen op aan de organisatie en de inrichting van het complex. Het crematoriumgebouw heeft een plek gekregen buiten de 50 meter-contour vanuit de gasleiding. Het maaiveld ter plaatse en aan ieder zijde 4 meter vanuit de gasleiding zal niet worden geroerd. Hierdoor brengt de gasleiding geen extra risico`s met zich mee. Daarnaast blijft de gasleiding, zoals is overleg met de Gasunie, met een tijdelijke dam en/of draglineschotten voldoende beschikbaar.

Uitwerking uitgangspunten

De landschappelijke inpassing van het crematorium is verzorgd door Interra. In een notitie zijn de uitgangspunten zoals hiervoor benoemt verwerkt in een landschappelijke inpassing. De notitie is opgenomen in Bijlage 1. Een verdere omschrijving van de ontwikkeling en de landschappelijk wordt in de volgende paragraaf beschreven. Voor de uitwerking van de landschappelijk inpassing is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

2.3 De Ontwikkeling En Landschappelijk Inpassing

Om de doelen binnen de randvoorwaarden te realiseren, is ervoor gekozen om de karakteristieke opstrekkende verkaveling als leidend motief te hanteren, erop te anticiperen en daarmee meer herkenbaar te maken. De voorgestelde situatie is weergegeven in figuur 2.3 en wordt verder op in de paragraaf toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0004.png"

Figuur 2.3. Gewenste situatie

De ontwikkeling kent een vijftal ruimtelijk-functionele eenheden. Deze zijn op in figuur 2.3 met nummers aangegeven. Er is geen sprake van een strooiveld. Hierna wordt per eenheid een omschrijving gegeven van de inrichting.

  1. 1. entree: smalle, formele zijweg

Het profiel biedt ruimte aan een dubbele rijloper en wordt uitgevoerd als reguliere rijweg met grasbermen, inclusief kabels- en leidingenstrook (zie figuur 2.4). Het maaiveld ligt ter plaatse op 0,2 m- NAP. Een sloot (waterpeil 1.0 m - NAP) draagt zorg voor de afwatering. In verband met de waterafvoer worden de overkluizingen van de twee sloten voorzien van passende duikers. Teneinde aansluiting te vinden op het peil (0,75 m + NAP) van Businesspark Friesland-West, wordt de aanleghoogte van de nieuwe weg 0,1+ m NAP. Deze heeft daarmee voldoende drooglegging en kan het hoogteverschil binnen het beschikbare profiel worden overwonnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0005.png"

Figuur 2.4 Dwarsdoorsnede entree

  1. 2. voorterrein-oost: parkeerterrein (besloten, omzoomt met opgaand groen)

Het voorterrein is zeer uitgestrekt en qua vorm, richting en maat gebaseerd op de landschapstructuur. De centrale wandel-as scheidt het oostelijk en westelijk deel. Het oostelijk deel is vooral bestemd voor aan- en afrijdend autoverkeer en parkeren, is formeel vormgegeven en wordt omsloten door stevige groenelementen (boswal en wintergroene haag) waardoor het complex een stevige groene inbedding krijgt. Het aanzicht vanuit het westen op het Businesspark wordt hiermee zeer aanmerkelijk verzacht. Op het complex wordt het parkeerterrein dan ook als één functioneel onderdeel ervaren, dat men verlaat via doorgangen in de haag waarna men via het centrale pad naar het crematorium aan het eind van de vista wandelt.

Om lichthinder van autolampen naar de omgeving te voorkomen wordt, in aansluiting op de taxushaagblokken die het parkeerterrein compartimenteren, een zelfde haag gerealiserd aan de zuidzijde van het plangebied.

Door in de taxusblokken bovendien (gestrooid) krentenboompjes op te nemen wordt extra belevingskwaliteit op het terrein zelf toegevoegd en zal, gezien vanaf de Jousterweg, het gebouw nog meer aan het oog worden onttrokken.

Voor het beperkt aantal bezoekers dat per fiets het crematorium bereikt, is vooralsnog een vijftal fietsenklemmen gepland op de noordelijke kop van de parkeerplaats. Dit aantal is uitbreidbaar naar gelang de behoefte daaraan.

  1. 3. voorterrein-west: groene parkruimte (intermediair naar open weidelandschap)

Het westelijk deel is volledig groen, organisch vormgegeven en loopt via sloten, waterpartijen en rietbermen ruimtelijk over in het weidelandschap. Te meer omdat het gebouw relatief laag is en een groot aantal solitaire bomen zorgdraagt voor landschappelijke groenmassa is sprake van een adequate ruimtelijke inbedding.

Met de robuuste haag en parkeren oostelijk en de openheid van het volledig groene landschap westelijk zal men zich op de overgang van twee werelden voelen bewegen (zie figuur 2.5).

Dit, in combinatie met de pergola's die vanuit het gebouw het pad begeleiden en de zijmuren van het gebouw die langzaam uit het terrein oprijzen, draagt zorg voor geleidelijke overgang van buiten naar binnen vice versa.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0006.png"

Figuur 2.5 Overgang van oost naar west

  1. 4. crematorium: symmetrisch gebouw waarop alle structuren aansluiten

Het uitvaart/crematorium gebouw krijgt een bescheiden hoogte (van 9 meter) en wordt ingebed in de karakteristieke opstrekkende verkaveling. Het terrein en het gebouw vormen een onlosmakelijke eenheid in vormgeving en lijnvoering, maar ook doordat het groene maaiveld over gaat in gras-sedumdak.

Door het gebouw bovendien uit het maaiveld te laten oprijzen wordt gestreefd naar een versmelting van het gebouw in haar omgeving waarbij het, met haar zeer bescheiden hoogte, eerder in het landschap ligt dan staat. De aanleghoogte van het gebouw is 1 m - NAP, zijnde circa 0,3 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse. Met name gezien van uit het noorden vanuit lint aan de Jousterweg, zal het complex als zeer groen worden ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0007.png"

Figuur 2.6 Indicatie vooraanzicht vanuit het noorden op het crematoriumgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0008.png"

Figuur 2.7 Indicatie aanzicht vanuit het zuiden op het crematoriumgebouw

  1. 5. vijverpartij: intermediair naar waterrijke omgevingen (eiland met gasleiding).

De waterpartij met eiland vormt de landschappelijke intermediair omdat deze aansluit bij de grotere waterpartijen buiten het plangebied. Het eiland biedt tevens noodzakelijke gronddekking voor de ter plaatse aanwezige hoofdgasleiding.

De realisatie van de doorgaande water- en groenstructuren biedt, naast de landschappelijke inbedding, tevens ecologische infrastructuur met regionale betekenis die de noord-zuid verbinding verder ondersteunt.

De realisatie van grote wateroppervlakten biedt meer dan ruime buffercapaciteit voor de toename van verharde oppervlakten voor verkeersdoeleinden en het gebouw.

Om te voorkomen dat de waterpartij dichtgroeit met riet en verlandt dient deze een diepte te hebben van 1,7 meter ten opzichte van het laagste waterpeil. Afhankelijk van het uiteindelijke slootpeil komt maximaal circa 10.000 m3 grond vrij. Een deel hiervan wordt binnen het plangebied verwerkt, onder meer in de oostelijke houtwal, het overige in de zeer directe omgeving.

De ondiepe oeverzone rondom het eiland wordt voorzien anti-worteldoek zodat rietgroei ter plaatse wordt tegengegaan en het eiland als zodanig ervaarbaar blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0009.png"

Figuur 2.8. Indicatie bovenaanzicht nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0010.png"

Figuur 2.9 Indicatie bovenaanzicht op het nieuwe crematoriumgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0011.png"

Figuur 2.10 Indicatie aanzicht op het nieuwe crematoriumcomplex vanuit het zuiden.

Ligging uitvaartcentrum/crematorium

Temeer omdat de verkeersontsluiting aan de oostzijde de voorkeur heeft, wordt voorgesteld om het complex te situeren nabij het Businesspark, zodat de hoeveelheid infrastructuur wordt beperkt. Voorzien van een stevige groenstructuur zal het complex een belangrijk bijdrage leveren aan:

  • het visueel en beleefbaar maken van de oorspronkelijke landschapsstructuur;
  • het ruimtelijk dragen van de interne ruimtelijke structuur;
  • het positief beïnvloeden van de klimatologische omstandigheden op het complex;
  • de vormgeving van de noord-zuid gradiënt (hoog/droog naar laag/nat);
  • de landschappelijke inbedding van de westrand van het Businesspark.

2.4 Mobiliteitstoets

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een mobiliteitstoets uitgevoerd (zie bijlage 2). Hierbij is de ontwikkeling getoetst aan verschillende verkeerskundige aspecten, zoals de verkeersgeneratie en -afwikkeling, de parkeerbehoefte en wegverkeerslawaai. Uit de mobiliteitstoets blijkt dat de wegen rondom het plangebied zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie voldoende capaciteit hebben om het verkeer goed af te wikkelen. De parkeerbehoefte kan ruimschoots opgevangen worden op het te realiseren parkeerterrein. Tot slot is vanuit de Wet geluidhinder geen sprake van een reconstructiesituatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. In dit bestemmingsplan wordt stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van de bouw van een uitvaartcentrum/crematoriumcomplex. Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

Uit (markt)onderzoek blijkt dat er behoefte is aan een tweede crematorium in de regio. De volgende redenen liggen hieraan ten grondslag:

  1. 1. Ten eerste is er behoefte aan een kwaliteitsverbetering van het aanbod. Het huidige aanbod is verouderd en voldoen niet aan de wensen die de moderne consument stelt aan een waardige uitvaart;
  2. 2. Vanuit de markt is er steeds meer vraag naar plechtigheden waar meer tijd is om in alle rust afscheid te nemen en waarbij de klant meer inspraak heeft in de tijden waarop een dienst zou moeten plaatsvinden. Met een stijging van het aantal crematies in de omgeving van gemeente Heerenveen dient rekening gehouden te worden met een ondercapaciteit van de huidige faciliteiten. Om aan de vraag uit de markt te voldoen, is het wenselijk meer capaciteit te bewerkstellingen door uitbreiding van het huidige aanbod.

Dit bovenstaande (de nut en noodzaak) is door de initiatiefnemer onderzocht, zie hiervoor bijlage 3.

Omdat de (ruimte)vraag naar een kwaliteitsverbetering van het aanbod toeneemt en vanuit de markt een toenemend aantal crematies wordt verwacht, mag worden aangenomen dat de ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. Het te ontwikkelen crematoriumcomplex bevindt zich (ook volgens de provinciale verordening) buiten bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt niet voldaan aan de tweede trede van de ladder.

Het beleid is weliswaar gericht op zorgvuldig ruimtegebruik en het zoveel mogelijk concentreren van bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied, maar dat geldt niet voor alle functies. In dit geval gaat het om een crematorium dat past in een rustige doch goed bereikbare omgeving zoals het plangebied. De keuze voor een locatie in het plangebied net buiten het stedelijk gebied is van belang omdat:

  • bij een crematorium een ingetogen sfeer belangrijk is. Hiervoor is het van belang dat de locatie enige afstand heeft tot bijvoorbeeld woonbebouwing of bedrijvigheid, dan wel dat er een goede afscheiding tot stand komt. De locatie in het plangebied voorziet in deze behoefte.
  • in de stedelijk omgeving in de regio zijn geen geschikte locaties met voldoende kwaliteit aanwezig zijn om een crematoriumcomplex te realiseren. Het plangebied is een locatie waar het fysiek mogelijk is een crematorium te vestigen binnen de voorwaarden die aan een crematorium worden gesteld. Tevens sluit het plangebied aan op het bestaand stedelijk gebied.
  • de ligging van de inrichting zodanig dient te zijn dat het bestemmingsverkeer daarvan geen hinder ondervindt. De inrichting moet goed bereikbaar zijn voor rouwstoeten en belangstellenden. Omwonenden dienen daar geen of zo weinig mogelijk overlast van te ondervinden. Door de situering nabij uitvalswegen richting de A7 wordt een optimale bereikbaarheid gegarandeerd. Ook mede hierom is het plangebied een goede keuze.

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden. Door de situering nabij de uitvalswegen richting de A7 wordt een optimale bereikbaarheid gegarandeerd. Door zijn ligging aan de rand van het stedelijk gebied is de locatie tevens goed bereikbaar per fiets. De locatie is dus passend ontsloten, zoals is omschreven in de derde stap.


Op grond van de toetsing aan de ladder, passen de ontwikkelingen in het bestemmingsplan binnen de SVIR.

3.2 Provinciaal Beleid

Streekplan 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld op 13 december 2006. De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving.

Ten aanzien van stedelijke functies, zoals niet-agrarische bedrijvigheid, geldt dat het beleid is gericht op concentratie in de kernen. In het buitengebied wordt beperkte ontwikkelruimte geboden voor bestaande bedrijven, maar ligt de nadruk op de aan het gebied gebonden functies, zoals landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiektrekkende functies, stelt de provincie de randvoorwaarde dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is. Hier is bij de ontwikkeling aan voldaan.

In de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is aangetoond dat het crematorium niet in stedelijk gebied gebouwd kan worden en dat de voorgenomen locatie een geschikte locatie is. In paragraaf 2.3 is omschreven dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Het project is hiermee niet in strijd met het streekplan.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het deelgebied 'Laagveengebied'. Belangrijke kenmerken voor het plangebied zijn: de lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend), de Romeinse en vroeg middeleeuwse ontginningen tegen het klei-op-veengebied aan, die basis zijn geweest voor de

daarop volgende ontginningen, en het totale watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten.

De opstrekkende verkaveling is vertrekpunt bij ruimtelijke inrichting. Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de ontginningsbasis. Bijvoorbeeld nieuwe bebouwing aansluiten bij het lint, of dwars erop bij een aanleiding in de landschappelijke onderlegger, zoals een overgang in de verkavelingsrichting, of een kruising van wegen en/of water.

In paragraaf 2.3 is ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de genoemde kernkwaliteiten. Het bestemmingsplan past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten van Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling algemeen

In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor stedelijke functies mogen worden opgenomen. In afwijking hiervan kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan.

Onder stedelijke functies vallen onder andere wonen, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en horeca, maar niet (verblijfs)recreatieve voorzieningen. Het bieden van planologische mogelijkheden voor de ontwikkeling van een crematorium (een maatschappelijke voorziening) sluit aan bij het stedelijk gebied en is op dit punt in overeenstemming de verordening.

Ruimtelijke kwaliteit

Ook zijn in de verordening regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Hierin is opgenomen dat in een ruimtelijke plan voor een uitbreidingslocatie een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen moet worden, waarin voor zover nodig wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

Tevens dient in de toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied een verantwoording gegeven te worden waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3. In paragraaf 3.1 is beschreven dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voldoet hiermee aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van de verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Integrale Visie Heerenveen Skarsterlân

In de Integrale Visie Heerenveen Skarsterlân was het plangebied aangewezen als nieuw te ontwikkelen hoogwaardig bedrijventerrein 'Bedrijventerrein A7 zuid'.

Het gebied is beleidsmatig aangewezen voor de bouw van een bedrijventerrein, maar dit is niet in ontwikkeling gebracht, door de terugvallende vraag naar bedrijventerrein.

Welstandsnota De Friese Meren

De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota. Het begrip welstand heeft betrekking op de mate waarin een bouwplan architectonisch past in de omgeving. Een bouwplan wordt hierop getoetst. De criteria waarop wordt getoetst, zijn vastgelegd in de welstandsnota.

Door de fusie van drie gemeenten zijn tijdelijk verschillende welstandsnota's van toepassing geweest. Daarom is een nieuwe Welstandsnota voor De Fryske Marren opgesteld, waarin de nota's samengebracht tot één. Tegelijkertijd is het welstandsbeleid beoordeeld en aangepast aan de nieuwste inzichten, wetgeving en werkwijzen.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Veenlandschap'. Het veenlandschap is één van de buitengebieden van de gemeente. Het landschap is een open, agrarisch veenweide-landschap met een aantal vaarten en meren. Het is een aantrekkelijk landschap, waarvan met name het open karakter gewaardeerd wordt. In het gebied komen bedrijven, boerderijen, woonboerderijen en woningen voor. Over het algemeen heeft het bebouwingsbeeld een traditioneel, eenvoudig karakter: karakteristieke (kop-hals-romp- en stolp)boerderijen en woningen met eenvoudige hoofdvorm en een kap. Ook de bijgebouwen zijn eenvoudig van aard.

Het welstandsbeleid is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld van het buitengebied. Bij de definitieve bouwaanvraag wordt getoetst aan de welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijfsmatige activiteiten heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld (verder genoemd de VNG handreiking). Deze VNG handreiking is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven en voorzieningen milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven en voorzieningen een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' / een 'rustig buitengebied' of een 'gemengd gebied'.

De omgeving van het plangebied kan door de aanwezigheid van het bedrijventerrein en de snelweg worden aangemerkt als een 'gemengd gebied', waar naast de woonfunctie ook diverse andere functies mogelijk zijn.

De ontwikkeling betreft een nieuwe activiteit in het buitengebied. Ten zuiden van het plangebied komt een aantal woonbestemmingen voor. De dichtstbijzijnde woning (aan de Jousterweg 285) bevindt zich op een afstand van circa 140 meter vanaf het bestemmingsvlak en op een afstand van circa 370 meter vanaf het bouwvlak in het plangebied. Een crematorium valt onder milieucategorie 3.2. Hierbij hoort (bij een gemengd gebied) een richtafstand van 50 meter (op basis van geur). Binnen de richtafstand vanuit het plangebied zijn geen hindergevoelige functies (zoals woningen) aanwezig. De conclusie is dat aan de richtafstand wordt voldaan. Overigens wordt ook voldaan aan de richtafstand voor een 'rustige woonwijk' / een 'rustig buitengebied' van 100 meter.

Tevens geldt voor nieuw te plaatsen gasgestookte crematie-ovens per 1 juli 1998 een Bijzondere Regeling Crematoria, opgenomen in de Nederlandse Emissie Richtlijnen (NeR) 3.5/93.1). Deze bijzondere regeling bevat normen voor de geëmitteerde rookgassen en eisen voor de te gebruiken installaties. De leverancier van de crematieoven garandeert dat alle ovens aan de eisen van de Nederlands emissie richtlijn voldoen. Nadere informatie over de crematie- en verbrandingstechnologie is opgenomen in bijlage 4. Daarnaast behoort een strooiveld in het plangebied niet tot de mogelijkheden.

Als gevolg van dit bestemmingsplan ontstaat dus geen onaanvaardbare hinder voor de omgeving. Er is sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Dit bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Uit de mobiliteitstoets in bijlage 2 blijkt verder dat er vanuit de Wgh geen sprake is van een reconstructiesituatie. Wel is er een geluidszone (ex artikel 41 van de Wgh) in het plangebied van toepassing ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Kanaal ten noorden van de A7. Deze geluidszone is in het bestemmingsplan geregeld en legt verder geen beperkingen op de mogelijkheden in het plangebied.

Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan wordt via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is dat het plangebied nabij een hoofdwatergang ligt.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt niet in de buurt van van een waterkering en ook niet vrij voor de boezem. Het plangebied heeft dus geen invloed op waterveiligheidsaspecten.

Voldoende

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. Voor het realiseren van gebouwen of infrastructuur is het niet noodzakelijk om het grondwaterpeil te verlagen.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. De ontwikkeling voorziet in een toename van verharding van circa 9.140 m2. Hiervan dient volgens het Wetterskip 11% van gecompenseerd te worden. Dit betekent dat 914 m2 aan compensatie nodig is. Omdat 7.400 m2 aan nieuw oppervlakte water wordt gecreëerd, voldoet het plan ruimschoots aan deze eis.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op het bestaande rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgevoerd op de watergangen in de omgeving. De grote waterpartij en verbrede sloten bieden volop gelegenheid om het hemelwater te bergen dat via verharde oppervlakken (gebouw en verhardingen) versnelt het oppervlaktewater bereikt.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. Het wetterskip Fryslân heeft bij mail van 11 juni 2015 gereageerd op de waterparagraaf zoals deze was opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan en daarbij aangegeven dat de waterparagraaf is opgesteld conform de leidraad watertoets. Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager en als uitgangspunt gehanteerd bij de uitwerking van het plan. De e-mail van het Wetterskip is opgenomen in bijlage 10.

4.4 Bodem

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In het verleden is een verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd (zie hiervoor bijlage 6).Dit onderzoek concludeert dat er geen aanleiding is tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen. Sinds de uitvoering van het onderzoek is het gebruik van de gronden niet veranderd. De gronden zijn al lange tijd in gebruik als agrarische grond. Hier is dus geen sprake van een verdachte locatie voor bodemverontreiniging. Vanuit het aspect 'bodemkwaliteit' bestaan dus geen belemmeringen voor de ontwikkeling en is aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Ontgronding

Voor het realiseren van de waterpartij is grondverzet noodzakelijk. Bij deze ontgronding komt grond vrij. De grond wordt deels binnen het plangebied verwerkt, onder meer in de oostelijke houtwal. Het overblijvende deel van de grond wordt in de directe omgeving verwerkt. Omdat bij de ontgronding minder dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet, is de Ontgrondingswet niet van toepassing en is de aanvraag van een ontgrondingsvergunning niet noodzakelijk. De diepte van de ontgronding is overigens niet meer 2,00 meter beneden het maaiveld.

4.5 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente De Fryske Marren maakt gebruik van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie. Uit deze kaart blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied aanwezig is. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 500 m2. Om deze reden is een archeologisch bureau -en veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het terrein van zuid naar noord anderhalve meter afhelt. Tijdens de steentijd bevond zich er een dekzandlandschap dat aan het eind van het neolithicum verdronk in een veenmoeras. Binnen een kilometer omtrek zijn geen archeologische waarden geregistreerd.

Uit het veldonderzoek blijkt dat het hogere midden en zuiden langdurig droge condities hebben gekend voorafgaand aan de veenvorming. De bodem is er lokaal goed bewaard gebleven. Echter alleen op de van nature lagere delen in het landschap. De meest geschikte vestigingsplekken tijdens de steentijd lijken dekzandkoppen te zijn geweest. Deze zijn door egalisatie verloren gegaan. Dat betekent dat eventuele archeologische grondsporen van menselijke bewoning sterk zullen zijn aangetast. Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd van bewerkt vuursteen, houtskool of andere indicatoren die wijzen op steentijdbewoning.
Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Als bij ingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het projectgebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 wordt het plangebied op een verantwoorde manier ingepast in het landschap. Het is niet nodig om aanvullende eisen te stellen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet. Voor het project is een ecologisch onderzoek uitgevoerd inclusief een aanvullend onderzoek naar vissen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet nabij Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde gebieden, de Deelen, Sneekermeergebied en Van Oorts Mersken, liggen op minimaal 4,5 kilometer afstand. Ook ligt het plangebied niet nabij een EHS gebied. Het dichtstbijzijnde EHS gebied ligt op 2 kilometer.

Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft. Dit blijkt ook uit het ecologisch onderzoek.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat de ontwikkelingen in het plangebied geen conflict met de Flora- en faunawet veroorzaken, mits verstoring van broedende vogels en hun nesten wordt voorkomen. Hier wordt bij de verdere uitwerking van de plannen rekening mee gehouden.

Voor alle soorten is tenslotte de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens eventuele werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

Vanuit ecologie gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Uit de risicokaart blijkt dat op het bedrijventerrein ten oosten van het plangebied, en in de nabijheid van het plangebied zich transportroutes voor gevaarlijke stoffen bevinden:

  • een aardgastransportleiding, parallel aan de A7;
  • een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de A7.

Aardgastransportleiding

Deze leiding heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. Hiervoor geldt een inventarisatieafstand van 95 meter. In hoofdstuk 2 is omschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gasleiding. Het ontwerp is mede tot stand gekomen in overleg met de Gasunie. Uit dit overleg blijkt dat de 100 % letaliteitsgrens op 50 meter vanaf de leiding ligt. Het ontwerp is hierop afgestemd. Vanuit het PR zijn er geen belemmeringen, wel is voor het GR nog een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Uit de berekening kan geconcludeerd worden dat het GR de hogedruk aardgastransportleiding in principe geen belemmering vormt voor het onderhavig plan. De volledige berekening is in bijlage 9 opgenomen.

Voor de leiding geldt tevens een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden van de leiding die in het bestemmingsplan is geregeld.

Transportroute gevaarlijke stoffen over de A7

Over de A7 vindt in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze transporten betreffen in hoofdzaak LPG en vloeibare brandstoffen. De risicocontour van het plaatsgebonden risico PR 10-6/jaar ligt binnen het tracé van de A7 zelf. Vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en het daardoor veroorzaakte PR bestaan derhalve geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Brandweer Fryslân voorziet ook geen directe knelpunten ten aanzien van de zelfredzaamheid van de aanwezig personen.

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Hieruit blijkt dat het GR langs de A7 ter plaatse van het plangebied, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie kleiner is dan de laagst aangegeven waarde van 0,1 keer de oriënterende waarde. Langs dit wegvak is dientengevolge geen relevant GR aanwezig, ook niet bij een hoge groeiprognose. Langs de A7 is geen KOV-zone aanwezig. Op grond van het Basisnet bestaan langs de A7 geen beperkingen ten aanzien van de aanwezigheid van kwetsbare objecten. Voor het bestemmingsplan heeft dit dus geen consequenties.

Op advies van Brandweer Fryslân is een volledige verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De verantwoording is in bijlage 9 opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid risico's nooit voor 100% kunnen worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.

Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het GR en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden. Op basis van de ontwikkeling en het advies wordt het restrisico in dit geval verantwoord geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid vooralsnog geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan luchtverontreiniging. Door het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer in te vullen wordt een worst-case scenario berekend.

De uitkomst (zie de tabel hieronder) van de rekentool bepaalt dat de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hierbij is (in een worst-case scenario) rekening gehouden met een toename van maximaal 240 verkeersbewegingen per dag (uitgaande van dagelijks 120 ingaande en uitgaande ritten van en naar het parkeerterrein).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUD2015UITVAARTC-VA01_0012.png"

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving, waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. De bouw van het crematorium heeft gezien zijn aard en omvang geen significante effecten op de luchtkwaliteit, mede gezien de beperkte verkeersaantrekkende werking. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In het plangebied bevindt zoals in de vorige paragraaf is omschreven een gasleiding. In het bestemmingsplan zijn hiervoor aanvullende regelingen getroffen. Ook bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied een hoogspanningsverbinding. Hier is tevens een aanvullende regeling voor getroffen. Verder zijn er voor zover bekend geen kabels en/of leidingen gelegen in het plangebied die een planologische bescherming vereisen.

4.11 Vormvrije Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.


In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2. De ontwikkelingen in het plangebied zijn vele malen kleiner dan deze drempelwaarden en vinden bovendien niet plaats in een gevoelig gebied (zoals een EHS- of Natura2000-gebied). Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben bovendien aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen En Aanduidingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen. De bestemming is afgestemd op het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen, maar vervolgens toegespitst op de specifieke omstandigheden van het uitvaartcentrum/crematorium.

Maatschappelijk - Uitvaartcentrum

Het crematorium / uitvaartcentrum wordt binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Uitvaartcentrum' gerealiseerd. Hier vallen ook de toekomstige ontsluitingsweg, de voorgenomen groenontwikkelingen en de parkeerplaats onder. Het crematorium dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. In de verbeelding is de bouwhoogte van het crematorium met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven. De omvang van het bouwvlak en deze maximale hoogte (9 meter) zijn afgestemd op het beoogde ontwerp. Ten dienste van het crematorium / uitvaartcentrum is ook detailhandel en horeca toegestaan.

Voor de landschappelijke inpassing is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij dient voldaan te worden aan de landschappelijke inpassingsnotitie zoals is opgesteld door Interra. Een strooiveld is expliciet uitgesloten.

Leiding - Gas en Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen om de in het plangebied voorkomende gasleiding en hoogspanningsverbindingen op een goede wijze te bestemmen en te beschermen. Langs de gasleiding en de hoogspanningsverbinding is sprake van bebouwingsvrije zones, waar door middel van een afwijking met omgevingsvergunning kan van worden afgeweken. De hoogspanningsmasten zelf mogen ten hoogste 35 meter hoog zijn.

geluidzone - industrie

Het bedrijventerrein Kanaal heeft een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder. Deze geluidszone ligt over het plangebied. Het is wettelijk verplicht om deze geluidzone in het bestemmingsplan te regelen. Binnen de geluidszone wordt gestreefd naar het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting, dit is ook het uitgangspunt. Geluidsgevoelige bebouwing mag hier alleen worden opgericht als is aangetoond dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarden of een verkregen hogere waarde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

In het kader van de inspraak heeft het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 4 juni 2015 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn belanghebbenden en vooroverlegpartners in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. Dit heeft in totaal vier schriftelijke vooroverlegreacties en één inspraakreactie opgeleverd. Alle reacties zijn beoordeeld, waarbij is nagegaan óf en hóe het plan bijgesteld moet worden. Hiertoe is de Reactienota Overleg en Inspraak opgesteld. De nota met de overleg- en inspraakreacties zijn opgenomen als bijlage 10 bij deze toelichting.

In de reactienota is ingegaan op de reacties van instanties en organisaties, die in het kader van het overleg hebben gereageerd. Per persoon, instantie of organisatie zijn de reacties afzonderlijk beantwoord. Daarbij is aangegeven of en op welke wijze het plan zal worden aangepast. De Inspraak- en Overlegreacties zijn, waar noodzakelijk, in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Vanwege de naamswijziging van de gemeente is het bestemmingsplan verder ambsthalve aangepast van een bestemmingsplan van de gemeente De Friese Meren naar een bestemmingsplan van de gemeente De Fryske Marren. Tenslotte is nog een ecologisch onderzoek aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn vier zienswijzen ingediend die niet leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Wel is het bestemmingsplan ambtshalve aangepast. Met deze aanpassingen heeft de gemeente het bestemmingsplan op 16 december 2015 vastgesteld. In bijlage 11 zijn de raadsstukken van de vaststelling opgenomen.

Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor voldoende financiële middelen. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten. De kosten van de bestemmingsplanprocedure worden verhaald op de aanvrager, deels via leges. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar.

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling va het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Mobiliteitstoets

Bijlage 2 Mobiliteitstoets

Bijlage 3 Nut En Noodzaak

Bijlage 3 Nut en noodzaak

Bijlage 4 Informatie Crematie- En Verbrandingstechnologie

Bijlage 4 Informatie crematie- en verbrandingstechnologie

Bijlage 5 Advies Brandweer

Bijlage 5 Advies brandweer

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 8 Ecologisch onderzoek

Bijlage 9 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 9 Advies externe veiligheid

Bijlage 10 Inspraak En Overleg

Bijlage 10 Inspraak en overleg

Bijlage 11 Raadsstukken Vaststelling

Bijlage 11 Raadsstukken vaststelling