KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - 1
Artikel 6 Wonen - Woongebouw
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
4.12 Bezonning
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak En Zienswijzen
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. Jousterweg 130 Oudehaske
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Laddertoets
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Advies Fumo
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Advies Brandweer
Bijlage 12 Bezonningsstudie
Bijlage 13 Nota Inspraak En Overleg Voorontwerpbestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130

Bestemmingsplan Oudehaske – Jousterweg 130

Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 31-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130 als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 het bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde plan objecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.6 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk

een bouwwerk dat in een directe fysieke verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan zij worden aan- of uitgebouwd. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting van een bestaande ruimte is;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.8 bêd en brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebouw ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bestaand

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
  1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  1. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen ;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping, dat /die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

de grens van het bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.24 geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.25 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 huishouden

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.28 kantoor

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.29 kap

een dak met een zekere helling;

1.30 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.31 nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.32 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  1. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  1. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
  • het NAP -0,52 m;

1.33 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.34 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.36 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.

1.37 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de oppervlakte van de overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden;
  3. c. water;

met daar in ondergeschikte mate bijbehorend:

  1. d. openbare parkeervoorzieningen;
  2. e. speelvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. paden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. water;

met de daarbij behorende:

  1. h. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
  • een aan huis verbonden werkactiviteit;
  • bêd & brochje;
  1. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
    2. 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits:
    1. 1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
  4. d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
  5. e. het bepaalde in lid 5.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
  6. f. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  7. g. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  8. h. het bepaalde in lid 5.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  2. b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
  2. b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Artikel 6 Wonen - Woongebouw

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Woongebouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woongebouwen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder vlaggenmasten.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub a in die zin dat woongebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
  2. b. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van woningen ten behoeve van recreatieve bewoning.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.

In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

8.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
  1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
  2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
  3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologische en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. a. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub a met maximaal 10 %.
  2. b. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Jousterweg 130in Oudehaskeis een plan ontwikkeld. Het perceel betreft een voormalige woonboerderij met bijgebouwen en een achterliggend onbebouwd terrein midden in het dorp. Het bedrijf is al jaren niet meer als zodanig in gebruik. De woonboerderij met bijgebouwen was in een zeer vervallen staat en is onlangs gesloopt. De centrale ligging van het plangebied in het dorp maakt de locatie zeer geschikt voor een inbreidingslocatie met woningbouw. Het voorliggende plan zorgt voor een invulling met een woonbestemming die aansluit op de woonfunctie en de omgeving.

De initiatiefnemer is voornemens de bestaande locatie te herontwikkelen tot een woningbouwlocatie met een gevarieerd aanbod van woningen voor diverse doelgroepen.


Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een woonboerderij met bijgebouwen en een achterliggend weilandje aan de Jousterweg 130 in Oudehaske. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Oudehaske, aan de noordzijde van het dorp. De Jousterweg is van oudsher de doorgaande weg door Oudehaske tussen Joure en Heerenveen. Aan deze weg is in een lint ook de eerste bebouwing van het dorp ontstaan. Vooral in de jaren 70 van de vorige eeuw is het dorp met name aan de zuidzijde uitgebreid. De Jousterweg kenmerkt zich in de omgeving van het plangebied vooral door het groene karakter.

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Nijehaske, sectie L, perceelsnummer 2283 en heeft een oppervlakte van 7950 m². In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode ster).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: GoogleMaps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood aangeduid). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is met de Jousterweg aan de Noordzijde. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0002.png"
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de Jousterweg 130 in Oudehaske geldt het bestemmingsplan 'Oudehaske'. Het bestemmingsplan 'Oudehaske' is door de gemeenteraad van De Fryske Marren op 26 oktober 2016 vastgesteld. Op 31 oktober 2017 is het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld middels een herstelbesluit om op enkele locaties de bestemming/regels te wijzigen. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast geldt het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan parkeernormen" dat is vastgesteld op 27 juni 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0003.png"
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Oudehaske' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Gemengd' toegekend. Voor een deel van het plangebied aan de Jousterweg (rondom de gebouwen) is een functieaanduiding 'centrum' opgenomen. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen, bedrijven onder categorie 1 en 2 al dan niet in combinatie met productiegebonden detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en ter plaatse van de aanduiding 'centrum' tevens voor detailhandel, kantoren en dienstverlening. Bebouwing moet worden geconcentreerd binnen het bouwvlak dat is gelegen aan de noordoostzijde aan de Jousterweg. Binnen het bouwvlak is één woning danwel bedrijf toegestaan.

In het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen' is geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden voor herontwikkeling van deze locatie voor 19 woningen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Op het perceel stond er aan de Jousterweg 130 in Oudehaske een woonboerderij met enkele bijgebouwen en daarachter ligt een weilandje. Het perceel heeft een grootte van 7.950 m². De locatie ligt binnen de bebouwde kom van Oudehaske, aan de weg van Joure naar Heerenveen.

Het plangebied maakt aan de noordzijde onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Jousterweg. Het terrein achter de boerderij grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Toel en een achterpad tussen de Vervening en de Toel. Ten zuiden van het pad ligt basisschool De Tarissing en de achtertuinen behorend bij meerdere geschakelde woningen (Toel).

De woonboerderij ontsloot rechtstreeks op de Jousterweg. Het weilandje heeft een eigen ontsluiting op deze weg. Aan de westzijde grenst het plangebied aan De Vervening. Aan de overzijde van deze straat is in 2015 een geheel nieuw Kulturhûs gebouwd. Hier bevinden zich diverse functies zoals een dorpshuis, sportzaal, peuterspeelzaal, bibliotheek en diverse zorgfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0004.png"
Figuur 2.1: Huidige situatie Jousterweg 130 (bron: Cyclomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0005.png"
Figuur 2.2: Ontsluiting van het weilandje (bron: GoogleMaps)

2.2 Toekomstige Situatie

De locatie wordt herontwikkeld voor woningbouw. De bestaande verouderde woonboerderij met bijgebouwen zijn gesloopt. Op de inbreidingslocatie worden in totaal 19 woningen gerealiseerd met een gedifferentieerd woningaanbod. Het woningbouwprogramma ziet er als volgt uit:

  • 2 vrijstaande woningen;
  • 4 twee-onder-een-kapwoningen;
  • 5 rijwoningen;
  • 8 appartementen in een appartementengebouw.

De woningen bestaan uit een combinatie van koop- en huurwoningen. Er zullen 6 woningen zullen worden gebouwd voor de huursector (3 appartementen, 2 rijwoningen en 1 halfvrijstaande woning). Het stedenbouwkundige plan is zodanig opgezet dat de nieuwe woningen grenzen aan de bestaande woningen en het appartementengebouw op grotere afstand ligt van de bestaande woningen.

In het plan wordt een goede overgang gerealiseerd naar de aangrenzende percelen. Tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen aan de Toel wordt een (openbare) groene ruimte gerealiseerd, zodat er ruimte blijft tussen de bestaande en de nieuwe woningen en zicht op de groene ruimte. In deze groene ruimte wordt niet gebouwd en vormt deze een groene buffer tussen de bestaande en de nieuwe woningen.
Aan de zuidzijde wordt eveneens een groene strook (zonder bebouwing) gerealiseerd die aansluit op het achterpad en die samen een buffer vormen tussen de bestaande en de nieuwe woningen.
Tussen de woningen en het kantoorpand wordt een groenstrook aangelegd, hetgeen groene ruimte en openheid biedt in de aangrenzende omgeving. In deze groene ruimte wordt het grootste gedeelte van de waterberging gerealiseerd. De bestaande greppel tussen de nieuwe woningen en de woningen aan de Jousterweg wordt verbreed en verlengd, waarmee een goede afwatering voor het gebied en de directe omgeving wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0007.png"
Figuur 2.3: Stedenbouwkundige verkaveling (bron: Building Design Architectuur)

De beide vrijstaande woningen liggen aan de Jousterweg en worden in het bebouwingslint van de Jousterweg opgenomen. Deze hebben een kavelgrootte van circa 845 m² en ruim 610 m².

De twee-onder-kap-woningen grenzen aan de bestaande percelen aan de Jousterweg. De percelen zijn met de achterkant tegen elkaar gesitueerd. De vier kavels hebben een oppervlakte tussen de 372 en 382 m².

Aan de zuidzijde van het plangebied is een rij van 5 woningen gepland. Zij grenzen met de achterzijde aan een bestaand wandelpad met daarachter de achtertuinen van de Toel. De drie tussenwoningen hebben een kaveloppervlakte van circa 205 m². De beide hoekwoningen liggen op een kavel van circa 250 m².
Tussen de oostzijde van de nieuwe woningen en de woningen aan de Toel is een groenstrook gepland, waarmee afstand wordt gecreëerd tussen de woningen onderling.

Centraal in het plangebied is een appartementengebouw in twee bouwlagen met een kap gepland. Het gebouw biedt ruimte aan 8 appartementen. De hoogte blijft hiermee beperkt tot de omliggende woningen. De massa is daarmee een goede overgang van de woningen aan de noord- en oostzijde naar het bedrijfsgebouw aan de zuidzijde en het Kulturhûs aan de westzijde.

Zoals aangegeven hebben de vrijstaande woningen een ontsluiting op de Jousterweg. De rest van het plangebied wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen straat vanaf de Julianastraat naar de Badweg en Jousterweg.

De vrijstaande woningen en de twee-onder-een-kapwoningen kunnen parkeren op eigen terrein. Bij de rijwoningen komt een parkeerstrook en eveneens twee parkeerstroken tussen het appartementengebouw en de basisschool.

In het plan worden twee bestaande sloten/greppels verbreed en uitgebreid voor voldoende hemelwaterberging. Daarnaast worden enkele bomen gekapt en gecompenseerd in het plangebied. Het plangebied behoudt daarmee een groene uitstraling.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een herontwikkeling in de bebouwde kom van een woonboerderij met een weilandje naar een woonbestemming voor 19 woningen.
Deze ontwikkeling draagt bij aan de leefbaarheid van de kern Oudehaske.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, aangetoond moet worden dat er sprake is van behoefte aan die ontwikkeling. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is naar voren gekomen dat de grens voor woningbouw ligt tussen de 11 en 12 woningen. Als het plan 12 woningen of meer omvat, dan is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de Ladder van toepassing.

De herontwikkeling van de locatie Jousterweg 130 in Oudehaske voorziet in de bouw van 19 woningen. Daarmee is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het bureau Companen heeft een Laddertoets uitgevoerd voor deze herontwikkeling (projectnummer 7859.100, 7-1-2021). De Laddertoets is als bijlage bij de toelichting opgenomen Bijlage 4 Laddertoets

Woningmarktregio
De marktregio vormt de basis voor het in beeld brengen van vraag en aanbod op de woningmarkt. Een belangrijke indicator voor het bepalen van de marktregio is een analyse van de verhuisbewegingen.
De markt voor De Fryske Marren is in eerste instantie een lokale markt, waarbij 59% van de verhuisbewegingen in de afgelopen jaren plaats vond binnen de gemeentegrenzen. Daarnaast vinden er verhuisbewegingen plaats met de gemeenten Heerenveen, Súdwest-Fryslân en Noordoostpolder.

Kwantitatieve woningbehoefte
De gemeente De Fryske Marren heeft in 2019 de woningbehoefte voor de hele gemeente berekend voor de periode 2018 tot 2030. In figuur 3.1 is dit weergegeven, daarbij onderscheid tussen met en zonder extra vestiging en met inlopen woningtekort.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0008.png"Figuur 3.1: Woningbehoefteprognose 2018-2030 (bron: Companen Laddertoets)

Naar aanleiding van de prognoses zijn regionale woningbouwafspraken gemaakt tussen de provincie Fryslân en gemeenten De Fryske Marren en Súdwest Fryslân. Een concrete doorvertaling naar Oudehaske is niet gedaan omdat de kern te klein is. Het inwonertal van 1.950 is 3,8% van het gemeentelijk inwonertal. Als dat wordt doorgetrokken op de 860 woningen, dan is dat 33 woningen. Met de 19 woningen voor deze herontwikkeling, wordt dit aantal niet als disproportioneel beschouwd.

Kwalitatieve vraag
In de Laddertoets is voor het beeld van de vraag naar de koopwoningen gebruik gemaakt van een referentiegebied. De meest opvallende kenmerken zijn:

  • er is vraag naar diverse typen en prijsklassen;
  • de vraag naar vrijstaande woningen springt er duidelijk uit
  • de tweekappers komen op de tweede plaats;
  • de vraag naar koopappartementen maakt een klein deel uit van het totaal.


Plancapaciteit
In het gemeentelijk Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2016-2026 is in Oudehaske de volgende plancapaciteit aangegeven:

  • in het kader van de 'versnelling 2019-2021': het plan Jousterweg 130 (toen 17 woningen);
  • als voor te bereiden voor realisatie in de periode 2022-2025: een nog te bepalen uitbreidingsplan voor 15 woningen.

Daaruit blijken geen concurrerende plannen binnen de kern Oudehaske.

Conclusie van de Laddertoets voor woningbehoefte en plancapaciteit:

  • De woningmarkt in de gemeente De Fryske Marren is in de eerste plaats lokaal georiënteerd. Dat geldt nog in sterkere mate voor dorpen als Oudehaske.
  • De kern Oudehaske is in beginsel te klein om een verantwoorde berekening van de kwantitatieve woningbehoefte uit te voeren. Wel kan worden geconcludeerd dat het plan Jousterweg 130 zeker niet disproportioneel is en passend is binnen de gemeentelijke woningbehoefteontwikkeling.
  • Een groot deel van de mensen met verhuisplannen wil binnen de eigen kern blijven.
  • er is een differentiatie in de kwalitatieve woningbehoefte. Het accent ligt op grondgebonden ruime koopwoningen, met name vrijstaand. De behoefte aan tweekappers een stuk kleiner en die aan appartementen beperkt.
  • Het plan is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2016-2026. Er zijn binnen Oudehaske geen andere inbreidingsplannen.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 De Romte Diele

De Romte Diele is de Omgevingsvisie van de Provincie Fryslân (vastgesteld door Provinciale Staten op 23 september 2020). De Omgevingsvisie heeft als hoofdambitie "Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân.

De ambities:

  • "Vitaal": streven naar brede welvaart door slimme economische groei;
  • "Veerkrachtig": het kunnen opvangen van ingrijpende ontwikkelingen;
  • "Karakteristiek": het behouden van de identiteit;
  • "Gezond": een goede kwaliteit van de bodem, het water en de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0009.png"

Figuur 3.2: Opbouw Omgevingsvisie (bron: www.fryslan.fr)


De basis op orde
Om ambities te kunnen realiseren, moet allereerst de basis op orde zijn. Onderdeel daarvan is het behoud van het Friese erfgoed. De provincie stimuleert restauratie, hergebruik en verduurzaming van het Friese erfgoed, en zorgt voor een meer solide structurele basis daarvoor.

Het behoud van karakteristieke bebouwing staat onder druk door toenemende leegstand; vooral kerken en vrijkomende boerderijen hebben hiermee te maken. Hergebruik draagt bij aan behoud van Fries erfgoed, een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en kan voor diverse functies een aantrekkelijke optie zijn. Een vervangende functie als wonen kan goed passen in de landelijke omgeving.

De provinciale verordening "Verordening Romte Fryslân 2014" is vastgesteld op 25 juni 2014. Daarna zijn er nog enkele wijzigingen geweest en die zijn gezamenlijk vastgelegd in de geconsolideerde versie van deze verordening. Met de komst van de Omgevingswet wordt de Verordening Romte vervangen door de Omgevingsverordening. Deze heeft als ontwerp ter inzage gelegen en zal in het tweede kwartaal 2022 worden vastgesteld. Ook de nieuwe verordening biedt ruimte voor woningbouw als de aantallen passen binnen de woningbouwafspraken.

In de verordening stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten naar ruimtelijke plannen worden vertaald.

Plannen voor woningbouw zijn mogelijk indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat instemming heeft van gedeputeerde staten. Hiervan mag worden afgeweken als het project niet meer dan 11 woningen bevat en ligt in bestaand stedelijk gebied.

Toets
Het gaat hier om een herontwikkeling waarbij 19 woningen worden gerealiseerd. Uit de Laddertoets (paragraaf 3.1.2) blijkt dat er behoefte is aan woningbouw in Oudehaske.
Deze locatie is opgenomen in het gemeentelijk Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2016-2026 met 17 woningen. Dat was destijds het plan. Tevens zijn er in het uitvoeringsprogramma nog 15 woningen opgenomen die nog niet nader zijn bepaald.

Over het woningbouwprogramma is ambtelijk overleg geweest met provincie Fryslân.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Woonvisie 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma Woningbouw

In de Woonvisie De Fryske Marren 2019-2023 heeft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023 vastgelegd. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

De gemeente wil daar bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer en Balk manifesteert zich, door de ligging en het voorzieningenniveau, een grotere vraag naar woningen de komende jaren. Dt vertaalt zich in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw waar naar verhouding een groter deel van de woonopgave in de hoofdkernen is voorzien. In de andere dorpen en kleinere kernen wil de gemeente ook bouwen bij aantoonbare vraag. Vanuit kwalitatief oogpunt is er in het woonprogramma extra aandacht voor starters op de woningmarkt via het aanbod van betaalbare koopwoningen, middenhuur en sociale huur.

De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2020 en 2029. Deze bouwruimte is gebaseerd op bevolking- en huishoudensprognose van de provincie Fryslân die in juni 2020 is vastgesteld. Het woningbouwaantal van 70 is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Fryske Marren 2020-2030. Het plan maakt onderdeel uit van de Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en provincie Fryslân die in februari 2020 zijn vastgesteld. Het programma is hiermee in lijn met de Woonvisie De Fryske Marren 2019-2023.

Toets
Gesteld kan worden dat het plan past binnen het ruimtelijke en woningbouwbeleid van de gemeente De Fryske Marren.

Duurzaamheidsprogramma

Op 17 november 2021 heeft de gemeente een nieuwe Duurzaamheidsprogramma vastgesteld. Dit programma gaat uit van vier thema's:

  • Energietransitie en Duurzame Mobiliteit;
  • Circulaire Economie;
  • Toekomstbestendige Leefomgeving;
  • Sociale Duurzaamheid.

In het nieuwe duurzaamheidsprogramma is de voorbeeldrol van de gemeente ook een aandachtspunt, zoals bij inkoop of aanbesteding.

Sinds 1 juli 2018 geldt dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent dat de woningen op andere wijze worden verwarmd en dat zal via warmtepompen gebeuren.

Toets
Met het plan wordt gebouwd volgens de huidige normen voor duurzaamheid. Dat betekent zonder gasaansluitingen en binnen de eisen van BENG (Bijna Energie Neutraal Bouwen). Tevens is er groene openbare ruimte in het plan aanwezig dat helpt bij voorkomen van hittestress.

Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

Welstandsnota De Friese Meren 2014

De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Friese Meren gewijzigd vastgesteld. Hierin zijn regels en criteria opgenomen waaraan de plannen getoetst worden. Het beleid is samen te vatten als 'weinig regels waar dat kan, duidelijke regels waar dat nodig is'.
In figuur 3.3 is een fragment te zien afkomstig uit de Welstandsnota voor het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0010.png"
Figuur 3.3: fragment Welstandsnota De Friese Meren (bron: www.defryskemarren.nl)

De vrijstaande woningen die zijn geprojecteerd aan de Jousterweg vallen binnen "Lintbebouwing". Waar de boerderij nu nog terug ligt ten opzichte van de naastliggende bebouwing, komen de nieuwe woningen meer in lijn met de bestaande woningen aan de Jousterweg, waardoor het bebouwingslint tot zijn recht komt.

De rest van het plangebied valt binnen 'Buurten met een individuele opzet'.
Voor de woningen in dit gebied is er wel sprake van samenhang, maar deze hoeven niet nadrukkelijk op elkaar te zijn afgestemd. Naarmate de kavels groter zijn en de afstand groter, kunnen de onderlinge verschillen toenemen.

Bij de uitwerking van de plannen zal rekening worden gehouden met de welstandscriteria die van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en m.e.r-beoordeling.

4.1 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 19 nieuwe woningen, waarvan één ter vervanging van een bestaande woning. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Dit bestemmingsplan is een besluit in de zin van het Besluit mer. Het project valt in categorie D11.2 onder kolom 1 (onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer).
Na dit bestemmingsplan is geen mer-(beoordelings)plichtig besluit meer nodig voor realisatie van de functies, daarom kan het bestemmingsplan worden gezien als een besluit in de zin van het Besluit mer uit kolom 4. Voor het besluit geldt in dit geval (D-lijst activiteit) een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.

Voor de planontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r. Jousterweg 130 Oudehaske van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de Jousterweg, in een gebied met diverse functies. Langs de Jousterweg hebben diverse percelen de bestemming 'gemengd' en de percelen aan de overzijde van de weg eveneens de functieaanduiding 'centrum'. Daarbinnen zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan, tevens kantoren, detailhandel en dienstverlening.
Verder bevinden zich rondom het plangebied een dorpshuis, sportzaal, een basisschool en een kantoorpand. Aan de oost- en zuidzijde bevinden zich woningen.
Dit tezamen maakt het reëel dit gebied te beschouwen als een 'gemengd gebied' zoals omschreven in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.

Binnen het gebied is er sprake van functiemenging, waarbij milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De VNG handreiking beoordeelt dan op basis van een indeling van de bedrijven in categorie A, B of C, waarbij:
- categorie A: toelaatbaar is aanpandig aan woningen;
- categorie B: toelaatbaar is, indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
- categorie C: toelaatbaar is, indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Op basis van de functiescheiding valt de basisschool onder categorie B en dient de school bouwkundig afgescheiden te zijn van de woning. De basisschool bevindt zich op enige afstand van de nieuwe woningen (ca. 20 meter tussen schoolgebouwen en de dichtstbijzijnde woning). Daarmee zijn de beoogde woningen t.o.v. de school toelaatbaar. Overigens is bij een school het geluid de bepalende factor en dan met name afkomstig van het buitenspelen. Het schoolplein bevindt zich aan de zuid- en westzijde van het gebouw en niet aan de zijde van het plangebied.

De overige functies in de directe omgeving van het plangebiedbetreffen het dorpshuis, sportzaal en een kantoorpand (fysiotherapiepraktijk). Het kantoorpand valt onder categorie A. De andere functies onder categorie B. De nieuwe woningen zijn gescheiden van deze functies en bevinden zich op voldoende afstand waarmee de milieukundige situatie toelaatbaar is.

Conclusie
De toetsing aan de VNG-brochure vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object dienen de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets
Het plangebied ligt in de bebouwde kom, dichtbij het buitengebied.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Jousterweg 213) ligt op een afstand van minimaal 330 meter. Op het perceel is intensieve veehouderij slechts ondergeschikt toegestaan. Voor een varkenshouderij of kippen is een minimale afstand van 200 m vereist op basis van Bedrijven en Milieuzonering. De bestaande afstand is ruim voldoende. De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor het bedrijf en het bedrijf evenmin voor de nieuwe woningen.

Andere bedrijven kunnen eveneens geuroverlast veroorzaken. Aan de noordzijde van de Jousterweg bevindt zich een bedrijventerrein. Daarop zijn bedrijven in de categorie 1 t/m 3.1 toegestaan. Dat betekent dat er zich bedrijven kunnen vestigen waarbij een afstand van minimaal 50 m hoort, onder andere vanwege het geuraspect. De afstand bedraagt minimaal 60 m tot de dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming, waar nu een keukenzaak is gevestigd.

Verder naar het noordoosten ligt een bedrijventerrein bij Heerenveen. Het bedrijventerrein aan de westzijde van het kanaal staat bedrijven toe uit maximaal categorie 4.2. Daarbij hoort een richtafstand van minimaal 300 meter. De afstand tot het plangebied is minimaal 1,25 km. Gezien deze afstand, mag ervan worden uitgegaan dat geur geen beperkende rol gaat spelen.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin van de Wet bodembescherming of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Voor het plangebied heeft Kruse Milieu en Advies een bodemonderzoek (d.d. 16 maart 2022, projectcode 21061916) uitgevoerd om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie 'Bijlage 2 Bodemonderzoek'). Het betreft een verkennend en nader (asbest) bodemonderzoek conform NEN5740, NEN5707 en NTA5744.
De bevindingen en de conclusies van het rapport zijn hieronder weergegeven.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de tuin en het weiland (deellocatie A) onverdacht zijn. De bovengrond van het erf (deellocatie B) wordt beschouwd als verdacht voor de aanwezigheid van asbest. Ook de met puin verharde toegangsweg (deellocatie C) en een druppelzone (deellocatie D) werden beschouwd als asbestverdacht.

Resultaten veldwerk
In totaal zijn er ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek 29 inspectiegaten gegraven en zijn er 4 boringen verricht, waarvan 2 diepe boringen zijn afgewerkt met een peilbuis. Ten behoeve van het nader bodemonderzoek zijn 12 grondboringen verricht. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand met veenlagen in de ondergrond. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (puin, baksteen, asfalt, slakken, glas, plastic, metaal). Door de veldwerkers zijn, met uitzondering van het asbestverdachte materiaal in de inspectiegaten B1, C3 en C4, visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen in de met puin verharde oprit en erf of in de (puinhoudende) bodem. Het freatische grondwater in de peilbuizen is gemiddeld aangetroffen op 1.28 m-mv.

Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Deellocatie A: weiland en tuin
- de bovengrond (A - BG I) is licht verontreinigd met PAK;
- de bovengrond (A - BG II) is niet verontreinigd;
- de bovengrond (A - BG III) is licht verontreinigd met kwik en PAK;
- Boring A17.1 sterk verontreinigd met PAK, matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met PCB;
- de ondergrond (A - OG I en A - OG II) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB A1) is zeer licht verontreinigd met barium en zink;
- de mengmonsters A - MM FF - 01, A - MM FF - 02 en A - MM FF - 03 zijn niet asbesthoudend.

Deellocatie B: erf
- de bovengrond (B - BG I) is (zeer) licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK;
- de bovengrond (B - BG II) is (zeer) licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK;
- de ondergrond (B - OG I) is (zeer) licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK;
- Boring B3.1 is (zeer) licht verontreinigd met kwik, lood en PAK;
- de ondergrond (B4.2+B4.3) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (B4.4+4.5) is zeer licht verontreinigd met koper, kwik, lood en PAK;
- het grondwater (PB B1) is niet verontreinigd;
- de mengmonsters B - MM FF - 01 en B - MM FF - 02 zijn niet asbesthoudend;
- inspectiegat B1 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Deellocatie C: puinverharding
- het mengmonster B - C - puin is niet asbesthoudend;
- inspectiegat C3 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- inspectiegat C4 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- Boring C2.1 is licht verontreinigd met kobalt, koper, molybdeen, nikkel, lood en PAK.

Deellocatie D: druppelzone
- in het mengmonster D - MM FF is asbest aangetoond in een gehalte ruim boven de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Nader bodemonderzoek
- Boring A17A is niet verontreinigd met minerale olie en PAK;
- Boring 101+105 is matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met minerale olie;
- Boring 102 is niet verontreinigd met PAK en minerale olie;
- Boring 109+110 is licht verontreinigd met PAK en minerale olie;
- Boring 111+112 is licht verontreinigd met PAK en minerale olie.

Uitsplitsing Boring 101+105 en boring 111+112
- Boring 101.1 is licht verontreinigd met PAK;
- Boring 105.1 is zeer licht verontreinigd met PAK;
- Boring 111.1 is zeer licht verontreinigd met PAK;
- Boring 112.1 is licht verontreinigd met PAK.

Hypothese
Deellocatie A: weiland en tuin
De hypothese "onverdachte locatie" ter plekke van het weiland en de tuin (deellocatie A) dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de streef-, achtergrond-, tussen- en interventiewaarden zijn aangetoond.

De hypothese "asbest verdacht" kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.

Deellocatie B: erf
De hypothese "verdachte locatie" ter plekke van het erf (deellocatie B) kan worden aangenomen, aangezien er overschrijdingen van de streef- en achtergrondwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "asbestverdacht" kan worden aangenomen, aangezien er plaatselijk asbest is aangetoond.

Deellocatie C: met puin verhard oprit
De hypothese "asbestverdacht" kan worden aangenomen, aangezien er plaatselijk asbest is aangetoond.

Deellocatie D: asbestverdachte druppelzone
De hypothese "asbestverdacht" kan worden aangenomen, aangezien er asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
Deellocatie A: weiland en tuin
In de bovengrond (A - BG I) en in het grondwater (PB A1) zijn lichte verontreinigingen gemeten.
In de bovengrond (A - BG II) en in de ondergrond (A - OG I en A - OG II) zijn geen verontreinigingen gemeten. Boring A17 is licht tot sterk verontreinigd. Het matig verhoogde oliegehalte en het sterk verhoogde PAK-gehalte gaven aanleiding voor een nader bodemonderzoek (zie hoofdstuk 5 van het bodemrapport).

De mengmonsters van de fijne fractie A - MM FF - 01, A - MM FF - 02 en A - MM FF - 03 zijn niet verontreinigd met asbest.

Deellocatie B: erf
In de bovengrond (B - BG I en BG II) en de ondergrond (B - OG I, B3.1 en B4.4+B4.5) zijn lichte verontreinigingen gemeten, deze zijn weergegeven in tabel 5 van het bodemonderzoeksrapport. In de ondergrond (OG II en B4.2+B4.3) in het grondwater (PB B1) zijn geen verontreinigingen gemeten.

In de mengmonsters B - MM FF - 01 en B - MM FF - 02 is geen asbest aangetoond. In inspectiegat B1 is asbest aangetoond in een gehalte ruim boven de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Deellocatie C: met puin verharding
Het visueel asbestvrije puin in mengmonster C - MM FF C3+C4 is niet asbesthoudend. De inspectiegaten C3 en C4 zijn asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Geadviseerd wordt alert te blijven op asbestresten.

Deellocatie D: asbestverdachte druppelzone
In het mengmonster van de fijne fractie D - MM FF is asbest aangetoond in een gehalte ruim hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Door middel van een nader asbestonderzoek kan inzicht worden verkregen in de omvang van de asbestverontreinigingen ter plekke van inspectiegat B1 en de druppelzone, maar is volgens de gemeente Fryske Marren niet verplicht.

Om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik is sanering ter plekke van inspectiegat B1 en de druppelzone noodzakelijk. Voorafgaande aan een sanering dient een BUS-melding te worden voorgelegd bij het bevoegd gezag. Het saneren van sterk verontreinigde grond mag alleen door erkende bedrijven worden verricht.

De sterk verontreinigde grond mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden verminderd of worden verplaatst.

Nader bodemonderzoek
De omvang van de sterke PAK-verontreiniging is in voldoende mate in kaart gebracht. Op basis van de beschikbare gegevens wordt de omvang van de sterke PAK-verontreiniging geschat op circa: 60 m² x 0.5 meter = 30 m³. Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, aangezien het omvangscriterium van 25 m³ sterk verontreinigde grond wordt overschreden. Om de sterke grondverontreiniging in zijn geheel te verwijderen komt mogelijk meer grond vrij dan de genoemde 30 m³.

Om het terreindeel geschikt te maken voor toekomstig gebruik (aanleg waterpartij) is sanering noodzakelijk. Voorafgaande aan een sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld en aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd. Het saneren van sterk verontreinigde grond mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

De sterk verontreinigde grond mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden verminderd of worden verplaatst.

Conclusie
Het aspect 'bodem' is geen belemmering voor dit bestemmingsplan, mits voordat het plan tot uitvoer kan worden gebracht, het verontreinigde gedeelte is gesaneerd en geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

De woningen zullen ten opzichte van de school geen geluidsoverlast veroorzaken.
Voor een school geldt dat het geluid met name afkomstig is van het schoolplein, bij het buitenspelen van de kinderen. De schoolpleinen bevinden zich niet aan de zijde van de woningen. Er is daardoor voldoende afstand en afscherming door het schoolgebouw.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets
Voor een weg bestaande uit drie of meer rijstroken geldt een geluidszone van 400 meter. De rijksweg A7 ligt op een afstand van ruim 750 meter. Binnen de bebouwde komt geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen kennen geen geluidzone binnen de Wgh. Het eventueel verlenen van een hogere grenswaarde is daarom ook niet aan de orde.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door De Geluidpraktijk (d.d. 4 april 2022, projectnummer 1258-1189), zie Bijlage 5 Akoestischonderzoek. In het onderzoek is de geluidbelasting op de twee vrijstaande woningen aan de Jousterweg berekend en ter informatie de geluidbelastingen op de overige gebouwen berekend.

De geluidbelasting op de twee nieuw te bouwen woningen aan de Jousterweg bedraagt meer dan Lden = 53 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh). Voor deze woningen wordt een aanvullende bepaling opgenomen in de regels, waarin wordt bepaald dat voldaan moet worden aan het wettelijk binnenniveau van 33 dB. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de woningen zal zodanig moeten zijn dat aan het vereiste binnenniveau wordt voldaan.

Voor de overige gebouwen geldt dat de geluidbelasting niet wordt overschreden.

Conclusie
Door het opnemen van de voorwaarde dat voldaan moet worden aan het vereiste binnenniveau, vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De plannen betreffen een herontwikkeling waarbij 19 woningen worden gerealiseerd, waarvan één woning ter vervanging van een bestaande woning.
Op het perceel is een woning aanwezig en het weilandje zal beperkt verkeersbewegingen opleveren vanwege het gebruik/onderhoud.
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 141 extra per dag gesteld worden. In paragraaf 4.11 verkeer/parkeren is uiteen gezet hoe tot dit aantal is gekomen. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 141 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0012.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: Infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Dat er in de omgeving van het plangebied langs wegen, geen overschrijdingen van grenswaarden aan de orde zijn, betekent voor de bewoners van de nieuwe woningen dat ze zich straks niet in een omgeving gaan bevinden waar sprake is van overschrijdingen en er dus sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart te zien met daarop het plangebied en de dichtstbijzijnde risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0013.png"
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 370 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron is een gasdrukmeet- en regelstation (N719). Van en naar dit station liggen buisleidingen voor gas. Het gaat om gasleidingen met een werkdruk van maximaal 40 bar.
De afstand van 370 meter is meer dan voldoende.

Ten noordoosten van het plangebied ligt op circa 1,7 en 2 km de bedrijven Bosma en BASF. Deze bedrijven vallen onder het BRZO en hebben invloedsgebieden van respectievelijk 4 en 3 km en vallen daarmee over het plangebied.

De FUMO (Friese omgevingsdienst) heeft een advies uitgebracht over de voorgenomen planontwikkeling (zie Bijlage 6 Advies FUMO).
Uit het advies van de FUMO komt met betrekking tot het groepsrisico naar voren dat de populatie als gevolg van dit planvoornemen geen rekenkundige toename oplevert. De afstand tussen een risicobron en de bestemming bedrijventerrein is daarvoor te groot. Daarnaast is de toename van de populatie ten opzichte van de totale binnen het invloedsgebied aanwezige populatie te verwaarlozen. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. De hoogte van het GR van beide inrichtingen bedraagt minder dan 0,1% van de oriëntatiewaarde.

De hoogte en de verandering van het groepsrisico vormen geen belemmering om het plan vast te kunnen stellen.

Conclusie
Ondanks maatregelen die de veiligheid verhogen, kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na deze maatregelen zal er een restrisico blijven bestaan.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021 "En wat doen we morgen met water?".
Het Wetterskip heeft drie hoofdtaken:

  • zorg voor veiligheid achter de dijken
  • zorg voor voldoende water
  • zorg voor schoon water.

Het beleid voor deze drie taken is vastgelegd in het Waterbeheerplan.

Het Wetterskip beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

Watertoetsproces

Op 10 december 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 7Watertoets. Hieruit volgt dat de normale procedure moet worden gevolgd.

Initiatiefnemer is met het Wetterskip in overleg over het waterhuishoudkundig plan. Het Wetterskip heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het voorliggende plan, waarin het hemelwater op de nieuwe sloten wordt geloosd. Die sloten staan in verbinding met andere watergangen in Oudehaske, waardoor er een soort overloop bestaat bij extreme neerslag.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Bureau FaunaX heeft een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (juni 2021) voor het plangebied, zie Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming. Natuurbank Overijssel heeft nader onderzoek gedaan naar vleermuizen en de huismus (projectnummer 3911, d.d. 17-11-2021), zie Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek.

Natura 2000-gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0014.png"Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS-calculator)

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het plangebied ligt op een afstand van 5,7 km van het Natura 2000-gebied 'Deelen' en op een afstand van 6,3 km van "Sneekermeergebied'. Andere natuurgebieden liggen op grotere afstand. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op het natuurgebied optreedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfplaatsen in stand houdt. In dit overzicht zijn alleen die soorten opgenomen, waarvoor het plangebied onderdeel vormt van hun leefgebied en/of levenscyclus, en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.

Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden in de bomen, bebouwing en de oevers van de watergangen binnen het plangebied. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedproces. Daarom is het advies de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren.
Het plangebied biedt mogelijkheden voor de huismus in de boerderij en de westelijke schuur. De omgeving biedt daarnaast voldoende rustplekken om het plangebied als geschikt functioneel leefgebied voor de huismus te beoordelen.

Uit de quickscan kwam naar voren dat de aanwezigheid van een verblijfplaats voor vleermuizen niet kon worden uitgesloten. Daarop is een vleermuizenonderzoek uitgevoerd volgens het Vleermuisprotocol 2021 (zie Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied.

Tegelijk met het vleermuizenonderzoek is er onderzoek gedaan naar de huismus. Voor het onderzoek naar de huismus is een alternatieve, meer intensieve onderzoeksmethode toegepast. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen huismussen nestelen in de te slopen bebouwing.

Gelet op het type bebouwing met gedeeltelijk dakpannen en gedeeltelijk golfplaten en de besloten ligging in verband met hoge loofbomen rondom het voorhuis met dakpannen, werd de bebouwing niet als potentiële nestplaats voor gierzwaluwen beschouwd. Het is aannemelijk dat de gierzwaluwen in het dorp nestelen, maar niet in het plangebied. Nader onderzoek naar nestplaatsen van de gierzwaluw wordt niet noodzakelijk geacht.

Een foerageergebied van vleermuizen is niet direct beschermd, maar indirect beschermd, tenzij het gaat om een essentieel foerageergebied. Het zijn de verblijfplaatsen van de vleermuizen die zijn beschermd. Het betreffende plangebied is geen essentieel foerageergebied, daar is het gebied te klein voor. Vleermuizen vliegen kilometers ver om hun voedsel te verkrijgen.

Als gevolg van het slopen van de bebouwing, wordt geen vleermuis en geen verblijfplaats van een vleermuis negatief beïnvloed en wordt geen nestplaats van huismussen beschadigd of vernield.

Dit betekent dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling

Stikstofdepositie
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben. in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS-melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningsvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.

De wet maakte een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. De vrijstelling was van toepassing voor de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten van projecten. Op 2 november 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos echter de partiële vrijstelling van tafel geveegd. Dit betekent dat bij het maken van stikstofberekening (AERIUS) voor de gebruiksfase van projecten, tevens de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten van projecten meegenomen zullen moeten worden.

AERIUS Calculator 2022
Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2022 berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.

De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2022. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat geacht wordt dat het project in 2023 zal worden uitgevoerd. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2025, omdat het project naar verwachting dan pas zal zijn uitgevoerd. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000- gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen, zie Bijlage 3 Stikstofberekening.

Aanlegfase
De totale NOx-emissie als gevolg van het bewonen van de appartementen bedraagt in totaal 86,3 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 3,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de gebruiksfase van de woningen/appartementen bedraagt 7,7 NOx kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,3 NH3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2022 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het archeologisch beleid voor Friesland is vastgelegd op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Deze kaart is in twee periodes ingedeeld: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd.

In de figuren 4.5 en 4.6 hieronder zijn fragmenten van deze kaarten weergegeven voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0015.png"
Figuur 4.5: fragment van Archeologische kaart Famke uit ijzertijd - middeleeuwen (www.fryslan.nl)

Voor de tijd ijzertijd-middeleeuwen wordt het plangebied aangeduid met 'karterend onderzoek 3'.

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0016.png"

Figuur 4.6: fragment van Archeologische kaart Famke uit steentijd-bronstijd (www.fryslan.nl)

Op deze kaart wordt het plangebied aangeduid als 'karterend onderzoek 1 (steentijd).
In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die is afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten is nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen (zie advies ‘waarderend onderzoek - kopjes'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Toets

Hamaland Advies heeft archeologisch onderzoek vericht, zowel een bureauonderzoek (conform BRL SIKB 4002) als een karterend booronderzoek, zie Bijlage 10 Archeologischonderzoek (d.d. 13-12-2021, projectnummer 213472).

In paragraaf 1.3 van het onderzoek is de werkwijze van het bureauonderzoek weergegeven. Op basis van het bureauonderzoek adviseert Hamaland Advies om conform de richtlijnen uit de FAMKE een karterend booronderzoek uit te voeren over het gehele plangebied. Voor bodemingrepen wordt gekozen voor de karterende fase met een boordichtheid van 12 boringenper hectare met een minimum van 12 boringen. Gerelateerd aan het onderzoeksgebied (7.905 m²) zijn dit 12 boringen.

In paragraaf 3.1 is de methode voor het booronderzoek weergegeven.

In het rapport is de volgende conclusie en selectieadvies gegeven.

Conclusie bureauonderzoek
Het plangebied ligt ter plaatse van een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Oudehaske zelf ligt op een hoger gelegen deel in veenland. Geologisch booronderzoek heeft aangetoond dat er direct ten westen van het plangebied nog sprake is van (rest)veen. Uit de boorgegevens van het dinoloket blijkt dat de bodemopbouw start met een dik pakket zand dat wordt opgevolgd door een pakket zandig veen met daaronder de Pleistocene dekzandafzettingen. De top van deze dekzandafzettingen is in bijna al deze boringen rond 2 m-mv aangetroffen.

Het plangebied heeft volgens historisch kaartmateriaal altijd binnen de grenzen van het dorp Oudehaske gelegen. Vanaf 1820 is het noordwesten van het plangebied al bebouwd. Pas in 1995 worden de landen rondom het grasland bebouwd en ontstaat de huidige situatie. De bebouwing in het noordwesten van het plangebied en de agrarische werkzaamheden kunnen geleid hebben tot een nog onbekende bodemverstoring, maar indien het (rest)veenpakket nog aanwezig is, kan dit onderliggende archeologische waarden beschermd hebben.

Booronderzoek
De bodemopbouw in het plangebied kan in drie categorieën opgedeeld worden. In de eerste categorie vallen boringen met (rest)veen met daaronder een intact bodemprofiel (B- en C-horizont bestaande uit dekzand). In de tweede categorie kunnen de boringen met (rest)veen met direct daaronder de C-horizont (dekzand) worden ingedeeld. De laatste categorie betreft boringen met een verstoord bodemprofiel, zonder (rest)veen, waarbij de geroerde ondergrond direct overgaat in het dekzand.

De minimale verstoringsdiepte bedraagt 45 cm-mv in boring 12. In boring 10 is de bodem het diepst geroerd, namelijk tot 110 cm-mv. Binnen het gehele plangebied kan gesteld worden dat de top van het restveen op minimaal 70 cm-mv (boring 2 en 5) en maximaal 110 cm-mv (boring 10) aangetroffen is. Het dekzand (inclusief E- en B-horizont) is op minimaal 45 cm-mv (boring 12) en maximaal 195 cm-mv (boring 1) waargenomen.

Selectieadvies

Binnen het plangebied zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Hoewel de top van de natuurlijke afzettingen veelal intact is, ontbreken archeologische indicatoren of een ‘vuile laag’ in de top van het dekzand die duiden op menselijk handelen in het verleden. Hamaland Advies adviseert daarom om het plangebied vrij te geven voor de geplande ontwikkelingen. De kans dat daarmee archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / Parkeren

Verkeer
De twee vrijstaande woningen worden rechtstreeks ontsloten via de Jousterweg. De appartementen en de andere woningen worden ontsloten via De Vervening, Julianastraat, Badweg op de Jousterweg. In de publicatie CROW 381 'Toekomstbestendig parkeren' zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging. Daarin is tevens een bandbreedte aangegeven. Voor Oudehaske is de mate van stedelijkheid 'niet stedelijk' en de locatie bevindt zich in het gebied 'rest bebouwde kom'.
In de berekening hieronder is van het maximale uitgegaan, dus het worst-case-scenario.
In het navolgende schema is een berekening gemaakt van de verkeerstoename.
Het betreft een toename van 151,4 afgerond 152 verkeersbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0017.png"
Figuur 4.7 Berekening verkeersbewegingen (bron: AdFontem)

Een aantal woningen zullen in de verhuur gaan en dat heeft gevolgen voor de aantallen. Deze berekening is in figuur 4.7a te zien. Dan daalt het aantal verkeersbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0018.png"
Figuur 4.7a: Berekening verkeersbewegingen bij gedeeltelijke verhuur (bron: Ad Fontem)

De Jousterweg is de doorgaande weg door Oudehaske die leidt naar Heerenveen of richting Joure. De Vervening en Julianastraat zijn woonstraten, maar gezien de korte afstand tussen het plangebied en de Jousterweg, zijn de extra verkeersbewegingen acceptabel.

Een toename van de extra verkeersbewegingen van de 19 woningen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Daarbij wordt opgemerkt dat er één bestaande woning aanwezig is, en er dus 18 extra woningen zijn met bijbehorende verkeersbewegingen.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

De gemeente heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren (vastgesteld op 21 januari 2018). Via dit beleid wil de gemeente ervoor zorgen dat er een zodanige regeling van het parkeren is bij ruimtelijke ontwikkelingen, dat er sprake is van een goed evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid enerzijds en ruimte voor economische ontwikkeling anderzijds.
In de bijlage van de beleidsnota zijn de kencijfers voor parkeren opgenomen. De kencijfers zijn inclusief het aandeel in parkeerplaatsen voor bezoekers.
In figuur 4.8 is weergegeven wat de parkeerbehoefte is voor de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUH21JOUSTERW130-VA01_0019.png"
Figuur 4.8: Berekening benodigde parkeerplaatsen

Uit de berekening volgt dat er in totaal 38,6, afgerond 39 parkeerplaatsen nodig zijn. Bij de vrijstaande woningen is voldoende ruimte om te parkeren op eigen terrein, ook voor bezoekers. Op dezelfde plek is een bestaande woning aanwezig. Blijft benodigde parkeerruimte over van 34 parkeerplaatsen.

Bij de halfvrijstaande woningen is bij elke woning ruimte voor het parkeren van 2 auto's op de oprit. Deze is 10 m lang.
In het plangebied zijn 3 parkeerkoffers gepland. Vóór de rijwoningen is ruimte voor 14 auto's en bij de appartementen is ruimte voor 2 koffers van 9 auto's. Dat is in totaal 32 parkeerplaatsen.
Samen met de parkeerruimte bij de halfvrijstaande woningen (4 stuks), is er ruimte voor 36 auto's .

Het parkeren vindt plaats binnen het plangebied, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Voor een aantal woningen geldt dat er wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit geldt voor de vier half vrijstaande woningen en de twee hoekwoningen. Bij deze zes woningen wordt een tien meter lange oprit gerealiseerd. In de Nota beleidsregels staat beschreven dat er in dit geval gerekend kan worden met 1,5 per woning. In totaal gaat het dus om 9 parkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd. Deze 9 parkeerplaatsen hoeven dus niet in de openbare ruimte terug te komen en kunnen dus van de eerder genoemde 34 parkeerplaatsen worden afgehaald. Dat betekent dat er een parkeerbehoefte van 25 plaatsen over blijft. Wel moet rekening worden gehouden met de drie openbare parkeerplaatsen die verloren gaan op het parkeerterrein van het MFC. Daar komt namelijk de ontsluiting van de nieuwe woonwijk. Deze drie parkeerplaatsen moeten in het nieuwe plan worden gecompenseerd. Er is dus een parkeerbehoefte van 28.

Aangezien het plan voorziet in 29 parkeerplaatsen voldoet het aan de parkeerbehoefte en levert het aspect ‘parkeren’ geen belemmeringen op voor dit plan.

4.12 Bezonning

Het realiseren van een nieuw plan kan effect hebben op de bezonning van objecten in de directe omgeving. Er is een bezonningsstudie uitgevoerd voor dit plan en wel voor de panden aan de noordzijde en oostzijde van het plangebied 30-1-2023), zie Bijlage 12Bezonningsstudie. Voor de woningen aan de zuidzijde is dit niet nodig, omdat ze zich aan de zuidzijde van de woningen bevinden.

De studie is gedaan voor 4 data in een jaar: 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december en voor alle data op 4 tijdstippen, te weten 9.00, 12.00, 15.00 en 18.00 uur.

De beelden zijn vervolgens getoetst aan de lichte en de strenge TNO-Norm. Bij de lichte TNO norm gaat het erom dat er gedurende de periode van 19 januari tot 21 oktober tenminste 2 bezonningsuren in de woningen aanwezig zijn. Uit de beelden van de schaduwstudie blijkt dat dit het geval is. De lichte norm is algemeen gangbaar in Nederland.
Bij de strenge TNO norm dienen er in de periode van 21 januari tot 22 november 2 bezonningsuren aanwezig zijn. Hieraan wordt ook voldaan.

Het aspect bezonning/schaduwwerking levert derhalve geen belemmering op voor het realiseren van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin aan de orde komen:

  • de inleidende regels;
  • de bestemmingsregels;
  • de algemene regels;
  • de overgangs- en slotregels.

Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving
    De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • bouwregels
    In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • afwijken van de bouwregels
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
  • specifieke gebruiksregels
    In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • afwijken van de gebruiksregels
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
    Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels
    In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
  • Algemene gebruiksregels
    Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
  • Algemene aanduidingsregels
    In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
  • Algemene afwijkingsregels
    In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Overige regels
    Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
    Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een 'bouwvergunning' is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel
    Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Toelichting Op De Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Groen
De gronden met de bestemming "Groen" zijn bedoeld voor groen, maar ook voor water, paden, parkeerplaatsen en speelvoorzieningen.
Er zijn geen gebouwen toegestaan binnen deze bestemming.

Verkeer
Binnen deze bestemming zijn wegen, paden en ook groenvoorzieningen toegestaan.

Wonen - 1
De bestemming "Wonen" is een verzamelbestemming voor de in het plangebied voorkomende (half)vrijstaande en aaneengeschakelde woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Vrijstaande en halfvrijstaande woningen kunnen in een bouwvlak zonder aanduiding worden gerealiseerd.
In deze bestemmingen zijn, in beperkte mate, de omgevingsfuncties ondergebracht. Dit betreft functies zoals woonstraten, paden, parkeer- en groenvoorzieningen die tot de directe omgeving van de woning behoren. De omgevingsfuncties staan dan ook ten dienste van de woonfunctie.
In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken. De bouwregels voor de hoofdgebouwen zijn erop gericht de bestaande bebouwingskenmerken te handhaven. Dit betekent dat het maximaal aantal woonhuizen (wooneenheden), alsmede het maximaal aaneen te bouwen woonhuizen (wooneenheden) is vastgelegd.

Wonen - Woongebouw
In het plangebied is voorzien in een appartementengebouw voor 8 appartementen. Dit gebouw is bestemd als 'Wonen-Woongebouw'. Ook hier zijn de omgevingsfuncties die ten dienste staan van de woonfunctie, zoals woonstraten, paden, parkeer- en groenvoorzieningen, binnen de bestemming gebracht.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De kosten voor de sanering van een gedeelte van het terrein zijn voor rekening van de aanvrager.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met aanvrager is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Fryslân
Conform het door de provincie Fryslân gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.

Wetterskip Fryslân
Op 10 december 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure moet worden doorlopen.
De digitale watertoets is als bijlage bij de toelichting opgenomen (zie Bijlage 7 Watertoets).

Het Wetterskip Fryslân heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de opzet dat hemelwater wordt geloosd in de nieuwe sloten en deze in verbinding staan met de andere watergangen in Oudehaske. Daardoor is er bij extreme neerslag een overloop voor het hemelwater.

Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân heeft haar advies uitgebracht over dit plan, zie Bijlage 11 AdviesBrandweer. Het advies is voor zover mogelijk, reeds verwerkt in het plan en de andere opmerkingen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.
De ontsluitingsweg heeft een breedte die voldoet aan de eisen van de brandweer. De weg wordt 6 m breed, waar een minimale breedte van 5 m wordt geëist.
Tevens zal halverwege de ontsluitingsweg een brandkraan worden geplaatst.

Deze vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 13 Nota inspraak en overlegvoorontwerpbestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130.

7.2 Inspraak En Zienswijzen

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor inspraak ter inzage gelegen van 17 mei 2022 voor een periode van 4 weken.
Binnen deze periode zijn 10 inspraakreacties ingediend.

Deze inspraakreacties en de gemeentelijke beoordeling zijn opgenomen in Bijlage 13 Notainspraak en overleg voorontwerpbestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 november 2022 t/m 15 december 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 19 zienswijzen binnengekomen.

Deze zienswijzen

Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. Jousterweg 130 Oudehaske

Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r. Jousterweg 130 Oudehaske

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 4 Laddertoets

Bijlage 4 Laddertoets

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Advies Fumo

Bijlage 6 Advies FUMO

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 10 Archeologisch onderzoek

Bijlage 11 Advies Brandweer

Bijlage 11 Advies Brandweer

Bijlage 12 Bezonningsstudie

Bijlage 12 Bezonningsstudie

Bijlage 13 Nota Inspraak En Overleg Voorontwerpbestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130

Bijlage 13 Nota inspraak en overleg voorontwerpbestemmingsplan Oudehaske - Jousterweg 130