KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijvenhinder
4.8 Geluidhinder
4.9 Overig
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Definitief Ontwerp Roazebosk
Bijlage 2 Toelichting Definitief Ontwerp Roazebosk
Bijlage 3 Groeiplaatsonderzoek
Bijlage 4 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Reactienota Bestemmingsplan / Inrichtingsplan Roazebosk
Bijlage 7 Zienswijzen
Bijlage 8 Steunverklaringen
Bijlage 9 Collegeadvies Roazebosk
Bijlage 10 Notitie 'Waardevolle Verbindingen Omliggende Gebied'

Scharsterbrug - Roazebosk

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 16-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Scharsterbrug - Roazebosk met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regel en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.7 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.8 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.9 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.10 kunstobject:

uiting van beeldende kunst (in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde);

1.11 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.12 peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel:

  1. a. indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen: de hoogte van het afgewerkte maaiveld;
  2. b. in geval van bouwen op een grondwal: de kruin van de wal;

1.13 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.14 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. waterlopen en waterpartijen, met dien verstande dat de oppervlakte van de waterpartij niet meer bedraagt dan 1.020 m2. ;
  4. d. sloten, bermen en beplanting;
  5. e. paden;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. kunstobject,

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot niet meer dan 50 m²;
  5. e. de regels in die zin dat gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. het brutovloeroppervlak niet meer dan 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel bouwwerk, geen gebouw zijnde, uit niet meer dan één bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m bedraagt.

6.2 Voorwaarden

Een in lid 6.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de natuurlijke c.q. ecologische waarden; en
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7.2 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Scharsterbrug - Roazebosk van de gemeente De Fryske Marren.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de herinrichting van de A7 bij Joure is een deel van de oude snelweg niet meer als zodanig in gebruik. Het voorliggende bestemmingsplan is bedoeld om een deel van het vrijgekomen stuk snelweg A7 opnieuw in te richten als groene parkzone.

Doelstelling van dit bestemmingsplan is om het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodanig te herzien dat een passende juridisch-planologische regeling in het plangebied van toepassing wordt die recht doet aan de toekomstig gewenste gebruiks- en bebouwingsituatie van het gebied.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is in de onderstaande figuur weergegeven. Het ligt ingeklemd tussen de A7 en Joure-Zuid. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0001.png"

Figuur 1. Ligging en de begrenzing van het plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

In het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van toepassing:

  • Beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied (vastgesteld 26-06-2013), die het bestemmingsplan Buitengebied Skarsterlân van toepassing verklaart (vastgesteld 28 februari 2001);
  • Bestemmingsplan Joure - Zuid (onherroepelijk per 11-11-2013);
  • Tracébesluit A6/A7 Knooppunt Joure (vastgesteld op 4-11-2013).

Beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied

In onderstaande figuur is een uitsnede weergeven van de plankaart uit het bestemmingsplan Buitengebied Skarsterlân. Het deel van het plangebied dat binnen de grenzen van deze beheersverordening valt kent de bestemming 'Wegverkeer'.

De op de plankaart voor wegverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wegen, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden;
  • verlaadplaatsen voor landbouwproducten;
  • picknickplaatsen;
  • openbare nutsvoorzieningen.

De ontwikkelingen die met het voorliggende plan worden beoogd passen niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan, dat doormiddel van de Beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied van kracht is. Het voorgenomen gebruik past niet binnen de gebruiksmogelijkheden zoals die zijn omschreven in de doeleindenomschrijving. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt een meer passende bestemming mogelijk voor deze gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0002.png"

Figuur 2. Fragment van het gebied op de plankaart behorende bij het relevante plan dat met de beheersverordening van toepassing is

Bestemmingsplan Joure - Zuid

Op een deel van het plangebied is het bestemingsplan Joure - Zuid van toepassing als geldende bestemmingsplan. Dit deel kent de enkelbestemming 'Verkeer'.

Het planvoornemen is niet strijdig met de bestemmingsregels uit dit plan, omdat in dit plan ook specifiek groenvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving is opgenomen. Ter plaatse van de bestemming 'verkeer' zijn de voorgenomen te realiseren groenvoorzieningen op grond van de regels uit dit bestemmingsplan mogelijk. Voor de volledigheid wordt dit deel wel in het plangebied meegenomen voor het nieuwe bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Fragment van de plankaart behorende bij Bestemmingsplan Joure - Zuid

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In de huidige situatie is de A7 op deze locatie reeds verdwenen en ligt het terrein braak. Ten noorden van de geluidswal binnen het plangebied ligt de bebouwde kom van Scharsterbrug (en Joure), met de woningen aan het Roazebosk. Ten zuiden van het plangebied bevind zich een perceel bosland. In het plangebied hebben zich (grondroerende) werkzaamheden voorgedaan om het asfalt te verwijderen ter plaatse van de voormalige A7 en de op- en afritten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0004.png"

Figuur 4. Plangebied in de huidige situatie (bron: Google Maps, 2019)

2.2 Planvoornemen

Voorlopig (ontwerp) inrichtingsplan

Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van een toegankelijke parkzone die aansluit bij het bestaande bosperceel aan de zuidzijde van het plangebied.

Het bestaat uit:

  • zandpaden en ruiterpaden, ook langs en over het talud van de voormalige geluidswal;
  • verbreding en afvlakking van het talud van de geluidswal;
  • boomrijen en boomweide bij overgang bos en open ruimte;
  • aanvullen van het bosplansoen met inheemse soorten;
  • grondverbeteringen;
  • vijver vergroten met schiereiland;
  • herplaatsen van het kunstwerk 't skip mei lading';
  • herstel structuur Haulstersingel door dichte bomenrij met eik.

Het plan bestaat uit het aanbrengen van nieuwe houtige beplanting (bosplantsoen en bomenwei) op het voormalige snelwegtraject, en aanleg van een aantal zandpaden als wandelpad over een deel van de geluidswal, over het voormalige snelwegtraject en op vier plaatsen dwars door de bosstrook. Deze paden worden niet verhard en worden maximaal 1,5 meter breed.

Alleen langs de verharde weg langs de oostrand is verlichting aanwezig, de overige paden blijven onverlicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0005.png"

Figuur 5. Uitgangspunten ontwerp

Definitief inrichtingsplan

Als gevolg van de binnengekomen zienswijzen en de nieuwe inzichten is het inrichtingsplan gewijzigd. Onderstaande figuur geeft het gewijzigde inrichtingsplan weer. Het inrichtingsplan en de toelichting die erbij hoort zijn opgenomen als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0006.png"

Figuur 6. Definitief inrichtingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Wel is het Tracébesluit A6/A7 Knooppunt Joure van toepassing. Eigendom en ontwikkeling van het plangebied zijn afgestemd met het rijksbelang.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang.

3.1.3 Tracébesluit A6/A7 Knooppunt Joure

Het plangebied maakt onderdeel uit van een aanpassing van een rijksweg. Hier is daarom het Tracébesluit A6/A7 Knooppunt Joure, vastgesteld op 4-11-2013 door de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu, van toepassing. In het tracébesluit wordt vermeld dat vanwege het verlies van gesloten beplanting en bomen als gevolg van de herinrichting van de A7 op grond van de Wet natuurbescherming compensatie plaats dient te vinden. Het verlies is 92 individuele bomen en 302,1 are gesloten beplanting. In het Landschapsplan en vanwege de mitigerende maatregel voor natuur is deels in compensatie van dit verlies voorzien. Zo is o.a. de omgeving van het Roazebosk aangewezen voor deze compensatieopgave.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 01-08-2014 in werking getreden. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 in werking getreden.

Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen. Het planvoornemen betreft geen stedelijke ontwikkeling. De provincie maakt als overlegpartner onderdeel uit van de Alliantie Knooppunt Joure en is derhalve goed op de hoogte van het voornemen.

3.2.3 Grutsk op 'e romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, het Rijk en de provincie te borgen.

In paragraaf 4.1.2 wordt op basis van deze informatie verder ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied

Voor een deel van het plangebied is nog geen actueel plan aanwezig. Met die reden is een beheersverordening opgesteld. Een beheersverordening legt de ruimtelijke mogelijkheden vanuit het geldende bestemmingsplan vast en blijft ook alle legale situaties toestaan die van het geldend bestemmingsplan afwijken.

Binnen deze beheersverordening zijn de regelingen vanuit het bestemmingsplan Buitengebied Skarsterlân van kracht. In het plangebied geldt de bestemming 'Wegverkeer'. In paragraaf 1.3 is de regeling zoals opgenomen in de beheersverordening besproken.

3.3.2 Omgevingsvisie De Fryske Marren

De gemeente vindt het van belang om een samenvattende visie voor het hele gemeentelijke grondgebied te maken. Daarom is er een (ontwerp) Omgevingsvisie De Fryske Marren opgesteld. De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeenteraad in samenspraak met de inwoners en ondernemers de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de fysieke leefomgeving; de mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren en ondernemen, nu en in de toekomst, en in een gezond en plezierig leefklimaat.

De cultuurhistorie, landschappelijke diversiteit en de identiteit van de kernen vormen een belangrijk vertrekpunt vanuit de ontwerp omgevingsvisie en inspiratiebron voor de afweging van plannen. Dit vertrekpunt is relevant voor de functiewijziging die in dit plan mogelijk wordt gemaakt.

Het plangebied grenst aan de zuidrand van Joure, waarvan de bebouwing van het Roazebosk bij Scharsterbrug behoort. Joure is vanouds een levendige en bedrijvige 'vlecke'. Daarom wordt Joure in de ontwerp Omgevingsvisie De Fryske Marren ook wel aangeduid als 'actieve Vlecke'. Een te versterken waarde van Joure is de verbinding tussen Joure en dit deel van Scharsterbrug, en de omringende bosgebieden. Het plangebied wordt op een dusdanige manier ingericht dat aan deze te versterken waarde goed invulling kan worden gegeven. Diverse recreatieve paden (zandpaden en ruiterpaden) bieden dan de mogelijkheid om vanuit Joure het nieuw te realiseren groene park en de omringende bosgebieden te bereiken.

3.3.3 Ruimtelijke visie Knooppunt Joure

De aanpak van het knooppunt Joure is meer dan een infrastructurele ingreep en biedt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en kansen voor de toekomst. Daarom is besloten een stedebouwkundige en landschappelijke visie op het gebied rondom het nieuwe snelwegtracé, het aanliggende wegennet en Joure Zuid te ontwikkelen vanuit een integrale benadering.

De visie is ontwikkeld onder de verantwoordelijkheid van de werkgroep Ruimtelijke Visie. Aan de werkgroep ruimtelijke visie hebben medewerkers van zowel Rijkswaterstaat, De provincie Fryslân als de gemeente Skarsterlân (nu De Fryske Marren) deelgenomen.

De essentie is het ontwikkelen van een krachtige entree van Friesland vanaf de Rijksinfrastructuur en een sterke en zichtbare dorpsrand van Joure (rand van de vlecke) waarbij de openheid van het landschap en het groene karakter van Joure elkaar versterken. Daarbij krijgt Joure een nieuwe hoofdentree op het kruispunt waar alle structuren samenkomen. Hier bevindt zich het visitekaartje en vindt de koppeling plaats van de grote schaal van de snelweg met de kleine en gezellige schaal van Joure. De nieuwe singel en het aan te planten bos bij het Roazebosk zijn in lijn met de ruimtelijke visie Knooppunt Joure.

3.4 Conclusie Beleid

Eigendom en ontwikkeling van het plangebied zijn afgestemd met rijksbelangen conform het tracébesluit A6/A7 Knooppunt Joure. Vanuit rijksbeleid zijn geen belemmeringen te verwachten. Verder is het plan niet in strijd met provinciale belangen, zoals vastgelegd in beleidsregels in de Verordening Romte Fryslân. Ook is het plan niet strijdig met gemeentelijk beleid. De dorpsrand van Joure wordt versterkt door groene verbindingen en levert een plus op. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet strijdig is met beleid vanuit het Rijk, de provincie en de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Erfgoed

Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Toetsing
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten IJzertijd-Middeleeuwen en steentijd-bronstijd.

IJZERTIJD-MIDDELEEUWEN
Onderstaande figuur geeft een weergave van de archeologische verwachtingswaarde en het daarbij behorende advies. Voor deze periode is 'karterend onderzoek 3' van toepassing. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten. Voor een klein deel van het gebied is bij voorbaat geen onderzoek naar de archeologische waarden noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0007.png"

Figuur 7. Advieskaart archeologie (FAMKE) voor de periode ijzertijd - middeleeuwen

STEENTIJD-BRONSTIJD
Onderstaande figuur geeft een weergave van de archeologische verwachtingswaarde en het daarbij behorende advies. Voor deze periode is een 'quickscan' van toepassing. Voor deze gebieden wordt vermoed dat de eventueel aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een archeologische quick scan uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0008.png"

Figuur 8. Advieskaart archeologie (FAMKE) voor de periode steentijd - bronstijd

Verstoorde grond
De gehele ondergrond van het voormalige asfaltdeel van de snelweg is weggehaald tot op het oorspronkelijk maaiveld dat ongeveer 2,5 meter lager lag. Hierdoor vormde zich als het ware een gat met aan weerszijde grond waar eerst de bermen waren die aansloten op het asfalt. Deze grond is verdeeld over het "gat" en het geheel is geëgaliseerd. Hierdoor ligt er nu een laag van 1 a 1,5 m grond op het oorspronkelijke maaiveld. Deze grond is dus verstoorde grond. In deze grond wordt het bos aangeplant. Bij het planten van bomen (bosplantsoen) gaan wordt niet dieper dan deze 1 a 1,5 m gegraven.

Conclusie
Ter plaatse van het plangebied geldt een onderzoeksdrempel van 5.000 m2. Op deze locatie vinden in de toekomstige situatie alleen activiteiten plaats ten behoeve van de groenbestemming. Grootschalige graafwerkzaamheden/bouwwerkzaamheden zijn niet beoogd. Met het planvoornemen worden de onderzoeksdrempels wat betreft archeologie niet overschreden. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd. Wel blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.

4.1.2 Cultuurhistorie

De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. In en in de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0009.jpg"

Figuur 9. Uitsnede van de cultuurhistorische kaart van Friesland met de oude verharde weg (Haulstersingel) die weer wordt hersteld (rode lijn)

Het aantal doorsnijdingen van belangrijke landschappelijke relaties vermindert enigszins omdat de Haulstersingel hersteld wordt en het Roazebosk hersteld en uitgebreid wordt. Hierdoor wordt de Haulstersingel juist weer herkenbaarder als oude verbindingsweg.

4.2 Bodem

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Voor dit bestemmingsplan is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied nader onderzoek moet worden uitgevoerd om de aard en omvang van eventuele bodemverontreiningingen vast te kunnen stellen. Dit onderzoek is inmiddels uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0010.png"

Figuur 10. Het plangebied op de kaart van het Bodemloket

In het inrichtingsplan wordt rekening gehouden met het aanpassen van de geluidswal. Gravende werkzaamheden zijn verder beperkt in dit gebied. Ten behoeve van het (deels) afgraven van de grond ter plaatse van de geluidswal heeft CSO Adviesbureau voor Milieuonderzoek BV in 2014 een keuring uitgevoerd op een partij grond die de geluidswal vormt. Het doel van de partijkeuring is het vaststellen van de kwaliteit van de grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit ten behoeve van een nuttige toepassing. Bij de partij van de geluidswal (vanaf ca. 0,5 meter) worden achtergrondwaarden overschreden en voldoet de vrijkomende grond aan de bodemkwaliteitsklasse 'industrie'. Deze grond dient uitsluitend te worden toegepast in een gebied met als functie industrie. De rest van de vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarde en kan als 'schoon' worden bestempeld (AW2000).

Met de herbestemming naar 'Groen' kan verder opgemerkt worden dat voor het beoogde toekomstige gebruik geen belemmeringen te verwachten zijn, daar er met het plan geen verblijfsfunctie mogelijk wordt gemaakt.

Conclusie
Met het beoogde toekomstige gebruik worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van het plan met betrekking tot het aspect bodem.

4.3 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Om de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 14 mei 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Een tweede bezoek vond plaats om de bosstrook waarin paden zullen worden gerealiseerd te inventariseren op nesten en verblijfplaatsen. Dit bezoek vond plaats op 16 juli 2019. Het rapport van deze ecologische inventarisatie is opgenomen als bijlage bij de toelichting in dit bestemmingsplan (Bijlage 4).

Soortenbescherming
Het grootste deel van dit bos blijft bij de ontwikkeling gehandhaafd. Wel zal het op vier plaatsen worden doorsneden door een onverhard wandelpad van 1,5 meter breed. De exacte ligging hiervan is globaal bepaald. Daarom is tijdens het veldbezoek rekening gehouden met een strook van ca. 20 m breed rond de tracés van de paden waarbinnen het inventarisatiewerk is uitgevoerd.

In het plangebied zijn geen nestplaatsen van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (zoals buizerd, sperwer en ransuil) aangetroffen.

Op en nabij de locaties waar paden door de bosstrook zijn gepland zijn geen bomen met mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen of boommarter aangetroffen. Negatieve effecten op nest- en verblijfplaatsen van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats, vleermuizen en boommarter zijn daarmee uitgesloten.

Voor bovengenoemde soorten is het plangebied wel geschikt als foerageergebied. Als gevolg van de ontwikkeling verandert het foerageergebied, maar met aanplant van extra houtige beplanting, het handhaven van grazige stroken langs wandelpaden en het zuidelijke zandpad blijft het gebied beschikbaar als foerageergebied van goede kwaliteit. Ten opzichte van de situatie van enkele jaren geleden dat hier een snelweg lag, is de kwaliteit van het gebied voor deze soorten sterk verbeterd. Daarnaast blijft in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied beschikbaar. Negatieve effecten op foerageergebied kunnen worden uitgesloten.

Langs de wal en langs het zandpad langs de zuidrand blijven doorgaande lineaire structuren in stand, zodat geen negatief effect optreedt ten aanzien van essentiële vliegroutes van vleermuizen. Samengevat kunnen negatieve effecten ten aanzien van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren zoals boommarter, worden uitgesloten.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied en heeft geen ecologische relatie met beschermde gebieden. Gezien de aard van de ontwikkeling, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten. De ontwikkelingen zijn kleinschalig, voor een groot deel natuurgericht, en vinden plaats op ruime afstand van het NNN en weidevogelgebieden, waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten te verwachten zijn. Een AERIUS-berekening voor het bepalen van stikstofdepositie is niet noodzakelijk, omdat de terreininrichting nauwelijks gepaard zal gaan met de emissie van stikstofverbindingen (NOX en NH3) en het plangebied op ruime afstand van stikstofgevoelig Natura 2000-gebied ligt. Een extern effect als gevolg van stikstof kan worden uitgesloten.

Een vergunning van de Wnb op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

Conclusie
In de (voorlopige) inrichtingstekening van het plangebied zijn de locaties van de paden globaal aangegeven. Vanuit het ecologisch onderzoek is daarom geadviseerd om bij de verdere uitwerking van het plan routes van wandelpaden te bepalen in samenhang met de resultaten het uitgevoerde ecologisch onderzoek. Het aanvullend onderzoek heeft uitgewezen dat paden zijn aan te leggen op de beoogde locaties (binnen stroken van 20 meter) zonder negatieve effecten op eventueel aanwezige nest- en verblijfplaatsen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat een ontheffing op grond van de Wnb voor beschermde soorten niet nodig is. Daarmee staat het ecologisch onderzoek de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Water

Wettelijk kader
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Watertoets
Voor dit bestemmingsplan is op 14 mei 2019 een digitale watertoets aangevraagd bij het Wetterskip Fryslân. De voorlopige uitkomst van de watertoets is in Bijlage 5 opgenomen. Een definitieve reactie van het Wetterskip op het planvoornemen wordt nog verwacht.

Hoewel de normale procedure wordt gevolgd heeft het planvoornemen een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Deze beperkte invloed kan worden opgevangen met standaardmaatregelen die vermeld staan in de Leidraad watertoets. Ten eerste wordt er veel verhard oppervlak (het voormalig tracé van de A7) opgeruimd. Ten tweede wordt de vijver in het noordoosten van het plangebied vergroot, wat een toename van het oppervlak aan water als gevolg heeft.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.5 Externe Veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in de omgeving van het plangebied hogedruk aardgas buisleidingen aanwezig zijn. Het invloedsgebied van de leidingen wordt begrensd door de 1%-letaliteitsafstand. Dit is de afstand waarop nog 1% van de personen zal omkomen door in geval van het meest ongunstige ongevalsscenario. Deze afstand tot de buisleiding is 95 m (40 bar en 8 inch diameter). Aangezien het plangebied op circa 120 m afstand van de meest nabijgelegen gasleiding ligt, is dat buiten het invloedsgebied van de aardgasleidingen.

De functiewijziging naar 'Groen' leidt niet tot de realisatie van een risicobron. In het plangebied verblijven verder geen kwetsbare groepen. Bovendien is het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een externe veiligheidsrisicobron gelegen. De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet beperkt door een extern veiligheidsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19ROAZEBOSK-VA01_0011.png"

Figuur 11. Uitsnede van de risicokaart

4.6 Luchtkwaliteit

Het is in geen geval aannemelijk dat als gevolg van het planvoornemen een dusdanige toename van het verkeer plaatsvindt dat de luchtkwaliteit in het geding komt. Luchtkwaliteitsvereisten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijvenhinder

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk.

Ten aanzien van het planvoornemen vormt het aspect bedrijvenhinder geen relevante rol. De bestemming 'Groen' is geen hindergevoelige functie (zoals wonen). Bovendien worden bedrijven in de buurt niet in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden gehinderd als gevolg van deze herbestemming. Het plan is wat betreft het aspect bedrijvenhinder uitvoerbaar.

4.8 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Van spoorweglawaai en industrielawaai is in het plangebied geen sprake.

Met het planvoornemen om een groene parkzone te realiseren wordt niet voorzien in het oprichten van een geluidgevoelig object. Van wegverkeerslawaai is dan ook geen sprake. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven en het plan is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.9 Overig

4.9.1 Verkeerseffecten

Het plangebied wordt ontoegankelijk voor autoverkeer en op basis van het beoogde gebruik worden dan ook geen parkeerplaatsen ingericht. Middels voet- en ruiterpaden is het plangebied toegankelijk. Er zijn als gevolg van het plan geen belangrijke verkeerseffecten te verwachten.

4.9.2 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende bestemmingsplan zijn geen activiteiten genoemd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage van toepassing. In alle redelijkheid kan worden aangenomen dat het planvoornemen niet tot onaanvaardbare schade leidt voor het milieu. Een m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Plansystematiek

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Toelichting Op De Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in de gemeente geldt: 'Joure - Bedrijventerreinen'. Voor de wijze van meten geldt dat deze ook overeenkomt met het bestemmingsplan 'Joure - Bedrijventerreinen'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit één bestemmingsregel: de bestemming 'Bos'. Deze bestemming bepaalt dat gronden met deze bestemming bestemd zijn voor bos, wegen, straten, paden, sloten, bermen, beplanting, waterlopen en -partijen en met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels bepalen dat het niet is toegestaan om gebouwen te bouwen en bouwwerken, die geen gebouw betreffen, mogen niet hoger zijn dan vijf meter. Voor het overige bepaalt artikel 3.3 dat burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben om nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van gronden.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een drietal regels:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels.

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. De Algemene gebruiksregels en de Algemene afwijkingsregels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Joure - Bedrijventerreinen'.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

6.1.1 Onderzoeks- en plankosten

De gemeente is zelf opsteller van dit bestemmingsplan. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden dan ook door de gemeente gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.1.2 Planschade

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

6.1.3 Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de gemeente. De gemeente heeft hiervoor budget gereserveerd in haar begroting. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De hoofddoelstelling, namelijk het herstellen van het bos, komt voort uit het raadbesluit uit 2012.

Het ontwerp inrichtingsplan en het ontwerpbestemmingsplan hebben met ingang van 18 september 2019 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Al eerder was, als voorinformatie, een inloopbijeenkomst over het inrichtingsplan gehouden. Bij de tervisielegging tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan zijn acht zienswijzen ontvangen met bij elkaar 48 handtekeningen. Hierbij komen tien reactieformulieren die tijdens de inloop zijn ingevuld. De op het plan verkregen reacties zijn samengevat in een reactienota (Bijlage 6). De zijnswijzen zijn gebundeld en opgenomen in de bijlagen bij de toelichting (Bijlage 7). Als gevolg van de ingediende zienswijzen is het inrichtingsplan gewijzigd. Ook is de bestemming 'Groen' vervangen door de bestemming 'Bos'. Het bestemmingsplan is daarom gewijzigd vastgesteld.


Naar aanleiding van de zienswijzen is een projectgroep gevormd met vertegenwoordigers van de indieners van de zienswijzen. Uitgangspunt daarbij was dat zij een algemeen belang dienden. In de projectgroep hebben vertegenwoordigers van Moai Skarsterlán, Plaatselijk Belang Scharsterbrug, de indieners van een zienswijze vanuit de wijk Zuiderveld, Staatsbosbeheer en de gemeente deelgenomen. Het definitieve inrichtingsplan kan op een brede steun rekenen (zie voor de steunverklaringen Bijlage 8).

Na vaststelling van het ontwerp inrichtingsplan wordt met de projectgroep het vervolg uitgewerkt. Dit omvat o.a. het maken van een beplantingsplan, het uitwerken van de informatiepanelen en het beheer.

Het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage met beroepsmogelijkheid bij de Raad van State.

Op basis van het voorgaande mag geacht worden dat het bestemmingsplan niet door onvoldoende maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

Bijlage 1 Definitief Ontwerp Roazebosk

Bijlage 1 Definitief ontwerp Roazebosk

Bijlage 2 Toelichting Definitief Ontwerp Roazebosk

Bijlage 2 Toelichting definitief ontwerp Roazebosk

Bijlage 3 Groeiplaatsonderzoek

Bijlage 3 Groeiplaatsonderzoek

Bijlage 4 Ecologische Inventarisatie

Bijlage 4 Ecologische inventarisatie

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Reactienota Bestemmingsplan / Inrichtingsplan Roazebosk

Bijlage 6 Reactienota bestemmingsplan / inrichtingsplan Roazebosk

Bijlage 7 Zienswijzen

Bijlage 7 Zienswijzen

Bijlage 8 Steunverklaringen

Bijlage 8 Steunverklaringen

Bijlage 9 Collegeadvies Roazebosk

Bijlage 9 Collegeadvies Roazebosk

Bijlage 10 Notitie 'Waardevolle Verbindingen Omliggende Gebied'

Bijlage 10 Notitie 'Waardevolle verbindingen omliggende gebied'