KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Lijst Met Toelaatbare Beroepen En Bedrijvigheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieuzonering
4.3 Verkeer
4.4 Geluid
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Ecologie
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Hoofdstuk 5 Bestemmingen En Planuitgangspunten
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Grondexploitatie En Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Principebesluit
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Geluidsonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 8 Overlegreactie Provincie
Bijlage 9 Overlegreactie Gasunie
Bijlage 10 Overlegreactie Brandweer
Bijlage 11 Overlegreactie Tennet

Scharsterbrug - Scharren 19

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 18-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Scharsterbrug - Scharren 19 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een
afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.8 achtererf:

erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.11 bebouwingspercentage:

een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bêd & brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.13 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, waaronder niet begrepen een horeca-inrichting of maatschappelijke voorziening;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaand(e):

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;

het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.30 kap:

een dak met een zekere helling;

1.31 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.32 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.33 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.34 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 lessenaarsdak:

in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van religieuze, medische, sociale en educatieve instellingen;
  2. b. zorgaccommodatie;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. maximaal één bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
    1. 1. een aan huis verbonden bedrijf of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
    2. 2. mantelzorg;

met de daarbij behorende:

  1. d. gebouwen;
  2. e. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het bebouwings- en straatbeeld;
  3. c. de woonsituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

5.2 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  4. d. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  5. e. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie;
  6. f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  8. h. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. 4. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
    5. 5. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
      • de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
      • het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
      • de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
  2. b. De onder a. bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    2. 2. het ruimtelijke beeld;
    3. 3. een goede windtoetreding naar molens;
    4. 4. de natuurlijke waarden;
    5. 5. de milieuhygiënische situatie;
    6. 6. de verkeersveiligheid;
    7. 7. de parkeersituatie.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel;
  2. b. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of aan de meest recente beleidsregel indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd;
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel;
  4. d. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden;
  5. e. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Scharsterbrug - Scharren 19' van de gemeente De Fryske Marren.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Lijst Met Toelaatbare Beroepen En Bedrijvigheid

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Scharren 19 te Scharsterbrug is een woonzorginstelling gevestigd. Het bedrijf biedt wonen, zorg en dagbesteding aan. De wooneenheden inclusief de bedrijfswoning zijn in de bestaande boerderij gevestigd. De vrijstaande schuren rondom de boerderij worden gebruikt ten behoeve van dagbesteding.

Het voornemen is om de boerderij volledig te gaan benutten ten behoeve van wooneenheden voor de cliënten van de woonzorginstelling. Hiervoor wordt de bedrijfswoning inpandig verbouwd tot wooneenheden. Vervolgens is het plan opgevat om op de gronden ten noorden van de huidige inrichting een nieuwe bedrijfswoning inclusief een berging te realiseren. Daarnaast is de vrijstaande schuur en overkapping aan de zuidkant van het plangebied reeds gesloopt en vervangen door een nieuw dagbestedingsgebouw. Dit dagbestedingsgebouw was op basis van het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regelingen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Om deze reden wordt voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

De gemeente De Fryske Marren heeft reeds in zijn principebesluit aangegeven aan de ontwikkeling te willen meewerken. Het principebesluit is als bijlage toegevoegd.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt langs het bebouwingslint van de Scharren even ten zuiden van de kern Scharsterbrug. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de toekomstige inrichting van het bedrijf. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied. (Bron: Kadastrale kaart)

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is grotendeels geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017', vastgesteld op 28 juni 2017.

Op basis van dit plan zijn de gronden van de huidige woonzorginstelling voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' inclusief de aanduiding 'zorginstelling'. Ter plaatse van deze aanduiding is een zorgaccommodatie toegestaan. Onder zorgaccommodatie wordt verstaan: 'sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn'. De bestaande woonzorginstelling is daarom al toegestaan.

De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. De gronden ter hoogte van de uitbreiding van de zorginstelling zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een zorginstelling niet toegestaan. Een uitsnede van het geldende bestemmingplan is weergeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

De toelichting bij het bestemmingsplan is opgebouwd in zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen en geeft zo nodig aan welke consequenties dit heeft voor het plangebied. Hoofdstuk 4 staat stil bij de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gehanteerde bestemmingen met de uitgangspunten hiervoor. Hoofdstuk 6 bevat tenslotte een korte beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in een bebouwingslint ten zuiden van de kern Scharsterbrug. De omgeving van het gebied wordt gekenmerkt door een opstrekkende verkaveling met noord-zuidstructuur. De grote, langgerekte (agrarische) kavels volgen deze richting. De bebouwing langs de Scharren staat hier haaks op. In de directe omgeving komen afwisselend (agrarische) bedrijven en woningen voor.

Het plangebied is in de huidige situatie ingericht ten behoeve van een maatschappelijke woonzorgfuncie. Het bedrijf biedt wonen, zorg en dagbesteding aan voor mensen met een dementieel beeld die niet langer zelfstandig kunnen of willen wonen. In de woonzorgvoorziening ofwel de bestaande zorgboerderij, zijn 11 wooneenheden gerealiseerd. Hier bevindt zich tevens de bestaande bedrijfswoning.

Op het perceel staat een boerderij uit 1914 inclusief een tweetal schuren. De schuur aan de westkant van het plangebied is reeds gesloopt en vervangen door een nieuw dagbesteding gebouw. De gronden aan de noordoostkant van het plangebied hebben in de huidige situatie een agrarische functie en bestaat uit grasland.

De figuren 3, 4, 5 en 6 geven een goed beeld van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0003.png"

Figuur 3. Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0004.png"

Figuur 4. Aanzicht vanaf de Scharren (zuidkant plangebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0005.png"

Figuur 5. Aanzicht vanaf de Scharren (noordkant plangebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0006.png".

Figuur 6. Terreinplan huidige situatie

2.2 Toekomstige Situatie

Het plan omvat kort gezegd het voortzetten van een kleinschalige zorgvoorziening in de vorm van een woonzorgboerderij met dagbesteding. De zorgboerderij wil het aantal slaapplekken uitbreiden doormiddel van het wijzigen van de bestaande bedrijfswoning tot zorgappartementen. In de toekomst zullen 13 wooneenheden in de boerderij aanwezig zijn.

Vervolgens is het plan opgevat om op de gronden ten noorden van de huidige inrichting een nieuwe bedrijfswoning inclusief berging te realiseren. De bestaande inpandige bedrijfswoning komt daarbij te vervallen.

De bedrijfswoning inclusief berging krijgt een maximale oppervlakte van 300 m2. De goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 2,5 en 9,5 meter.

De gewenste inrichting van het plangebied is weergeven in figuur 7. Een visuele impressie van de toekomstige inrichting en de bedrijfswoning is weergeven in figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0007.png"

Figuur 7. Toekomstige inrichting plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0008.png"

Figuur 8. Impressie toekomstige bedrijfswoning en inrichting plangebied

2.3 Landschappelijke Inpassing

Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk. Het is van belang dat deze ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap. De bestaande inrichting is al geheel landschappelijk ingepast. De beplanting aldaar blijft gehandhaafd. Voor de uitbreiding geldt dat er ook sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan inclusief beplantingsplan gemaakt. Deze is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. In de regels van het bestemmingsplan is één en ander verankerd met een voorwaardelijke verplichting. Hierna wordt een toelichting, geschreven door 'Joke Witteveen tuin- en landschapsontwerp', op het beplantingsplan gegeven. Figuur 9 geeft de landschappelijke inpassing weer.

De stelpboerderij van de woonzorgvoorziening is gesitueerd aan de Scharren , een oude kwelderwal tussen Scharsterbrug en Sint Nicolaasga. De afwisselende lintbebouwing met bijbehorende variatie in beplanting is kenmerkend. Het achtergelegen gebied is een open weidelandschap.

De uitbreiding van het erf van de woonvoorziening wordt in het aanvullend erfbeplantingsplan zoveel mogelijk aangepast aan de bestaande beplantingen. De nieuwbouw krijgt zijn eigen groene kader maar valt door herhaling van soorten en structuren in het ritme van de aanwezige beplantingen op de oude wal en blijft ondergeschikt aan de beplanting van de oude boerderij.

De aanwezige boerderij heeft een royaal groen kader met beukenhagen en grote essen aan de noordkant. Langs het toegangspad aan de noordkant staat een mooie struikenrand met inheemse soorten: krenteboompje, gelderse roos, kornoeille, hazelaar. Aan de zuidkant is een grote boomwal aanwezig met es, esdoorn kornoeille, vlier en een paar grote vrijstaande bomen (oa populier). Op het erf zijn nog fruitbomen, lindebomen en ligusterhagen aanwezig. Aan de achterkant van het perceel staan langs het fietspad ook hoge bomen: els, eik en berk.

In de nieuwe situatie wordt met hagen en vrijstaande bomen aangesloten op de aanwezige erfbeplanting rond de oude boerderij. Als afsluiting van de nieuwe beplanting staan op de hoek van het achtererf 3 grote eiken die het oude erf; de beplanting langs het fietspad en het nieuwe erf verbinden. Voor aan de weg vormt de noot een markering van het terrein en gaat de lindeboom de verbinding maken met het oude erf. Verder wordt het kader door een lage haag gevormd zodat de boerderij mooi in beeld blijft De overige beplanting bestaan uit struikenranden, bomen en hagen die veelal ook op het oude erf aanwezig zijn. In combinatie met een boomgaard worden de nieuwe gebouwen aan het zicht onttrokken en blijft de boerderij het middelpunt. Aan de overkant van de weg is op ongeveer dezelfde hoogte een erf van hagen en bomen aanwezig. Dit is ook een mooie ondersteuning voor de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0009.png"

Figuur 9. Landschappelijke inpassing toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante beleid beschreven. Daartoe komen het provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zet het Rijk in op het beschermen van 14 nationale belangen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden regels opgenomen om het beleid uit de Structuurvisie te verwezenlijken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In het plangebied spelen geen Nationale Belangen die zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte of in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Sinds 1 juli 2017 is een wijziging van de ladder in werking getreden. Voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en moet worden aangetoond of er behoefte is. De behoefte hoeft niet regionaal te worden bepaald, maar wordt afhankelijk van de ontwikkeling bepaald. Het ruimtelijke verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt, kan dus verschillen.

Omdat dit bestemmingsplan geen stedelijke ontwikkeling behelst hoeft er niet te worden getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Er is namelijk slechts sprake van een functiewijziging in de bestaande bebouwing alsmede de bouw van een vrijstaande bedrijfswoning. Een dergelijke ontwikkeling wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het voornemen is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld in maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen een ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied op de grens van het Merengebied en het Laagveengebied. Onder andere de grootschalige watervlaktes met open oevers en de openheid in de veenweidegebieden met opstrekkende verkaveling en het stelsel van waterverbindingen en dijken zijn aangewezen kernkwaliteiten van dit gebied.

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van Grutsk op 'e Romte. In paragraaf 2.3 wordt ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de genoemde kernkwaliteiten.

Verordening Romte Fryslân 2014

In de verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerde versie oktober 2018) is het provinciaal beleid, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. Onderstaand wordt op de belangrijkste artikelen van de verordening ingegaan.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1.1.1)

De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand bebouwd gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het perceel valt buiten de dorpskom van Scharsterbrug en wordt daarmee gezien als landelijk gebied.

Verbetering bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het landelijk gebied (artikel 1.3.1)

In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kan een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster worden toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de nieuwe stedelijke functie leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster en doet geen afbreuk aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten;
  2. b. een nieuw bedrijf behoort tot de milieucategorieën 1 of 2, tenzij aangetoond kan worden dat het bedrijf wat betreft aard, schaal, milieuhinder, en fysieke uitstraling past in de omgeving;
  3. c. detailhandel houdt verband met de hoofdfunctie van het perceel en is daaraan bedrijfsmatig en wat betreft omvang ondergeschikt;
  4. d. in geval van woningbouw gaat het per lint of cluster om één of enkele woningen, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen. Artikel 3.1.1 is mede van toepassing.

In dit geval kan toepassing gegeven worden aan artikel 1.3.1. Hiervoor zijn subnummers a én d relevant. Met de bouw van de bedrijfswoning is sprake van een nieuwe stedelijke functie in het landelijk gebied. Met de inpassing van de woning wordt rekening gehouden met een goede landschappelijk aanvaardbare afronding, waarbij rekening is gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3 Landschappelijkeinpassing en paragraaf 4.7.2 Cultuurhistorie. Tot slot wordt met de bouw van de woning rekening gehouden met het gestelde in sub d, in die zin dat de gezamenlijk oppervlakte van de woning en de schuur maximaal 300 m2 bedraagt. Dit wordt ook als zodanig in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. Evenals het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor het uitvoeren van de landschappelijke inpassing.

Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2)

De toelichting van een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied moet een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf bevatten waarin wordt aangegeven op welke manier rekening wordt gehouden met de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen in het landschap. Nieuwe functies mogen niet leiden tot een aantasting van de landschappelijke kernkwaliteiten. In paragraaf 2.3 wordt ingegaan hoe het plan wordt ingepast, rekening houdend met de genoemde kernkwaliteiten volgens de uitgangspunten en gebiedskenmerken van Grutsk op 'e Romte.

Natuur (artikel 7)

Verder is in de verordening het NNN (NatuurNetwerk Nederland, voormalig EHS) aangeduid. Het plangebied maakt hier geen deel van uit. Een plan dat betrekking heeft op deze gronden mag geen activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gronden, of tot significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Paragraaf 4.8 gaat hier specifiek op in. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effect heeft op het NNN. De ontwikkeling is dan ook passend binnen de regels uit de Verordening Romte Fryslân.

Conclusie

Het voornemen past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Woonvisie 2019-2023

In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

De gemeente wil vooral daar bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer en Balk vertoont zich een grotere vraag dan in de andere kernen, dus zal een groter deel van het uitvoeringsprogramma in deze drie kernen voorzien zijn. De gemeente gaat hiervoor in beeld brengen welke mogelijkheden er zijn qua locaties in deze kernen en kijkt daarbij ook naar innovatieve vormen van wonen. In de andere kernen wil de gemeente bouwen bij aantoonbare vraag. Met betrekking tot de doelgroep waarbij sprake is van complexe zorg vragen constateert de gemeente dat er sprake is van een toename van deze doelgroep.

Met dit bestemmingsplan wordt per saldo geen nieuwe woning toegevoegd. Er is slechts sprake van het verplaatsen van de inpandige bedrijfswoning naar een nieuw te bouwen bedrijfswoning. Er is en blijft sprake van één bedrijfswoning bij het bedrijf. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgebouwd tot zorgwooneenheden voor de doelgroep waarbij sprake is van een complexe zorgvraag. Er wordt hiermee voorzien een goede huisvesting van mensen met een specieke zorgbehoefte.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, goed aansluit bij de ambities zoals verwoord in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of er wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. De beoogde inrichting van de zorginstelling blijft ruim onder deze drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.beoordeling'. Deze is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd.

Uit de informatie in de aanmeldingsnotitie blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemening. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Ter plaatse van de locatie mag het buitengebied echter redelijkerwijs worden aangemerkt als een 'gemengd buitengebied'. Dit vanwege het feit dat in directe omgeving meerdere (agrarische) bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan, door de VNG richtstanden met één afstandsstap te verlagen.

De zorgboerderij inclusief bedrijfswoning is een milieugevoelige functie. Van belang is dat deze functie niet leidt tot onevenredige afbreuk van de bestaande bedrijvigheid in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Hierbij wordt rekening gehouden met de planologische mogelijkheden. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit bevindt zich direct ten noorden van het plangebied aan de Scharren 8 en 10. Hier zijn melkveehouderijen gevestigd.

De inrichting van het bedrijf ligt op circa 25 meter afstand tot de bestaande zorgboerderij. De toekomstige bedrijfswoning komt op een afstand van circa 57 meter tot de inrichting van de melkveehouderij te staan. Met de bouw van de bedrijfswoning wordt de melkveehouderij niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt, omdat in de bestaande situatie de zorgboerderij op een kortere afstand tot het bedrijf is gelegen.

Ter plaatse van de toekomstige bedrijfswoning dient daarnaast sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Voor veehouderijen is geur de bepalende factor. Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Dit betreft een norm van 50 meter in het buitengebied. Voor melkveehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. De gemeente De Fryske Marren heeft op basis van de Wet geurhinder veehouderij een eigen geurverordening vastgesteld. De geurverordening geldt alleen voor dieren waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld. De afstand die in de Wgv genoemd staat, is in de geurverordening gehalveerd. Voor bedrijven binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter (in plaats van 100). Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter (in plaats van 50).

De grens van de melkveehouderij tot de grens van het bouwvlak in het plangebied gebied bedraagt meer dan 25 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde stal tot de bestaande zorgboerderij bedraagt 65 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde stal tot de toekomstige bedrijfswoning bedraagt circa 100 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Het bedrijf wordt dan ook niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Een zorgboerderij is ook aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De bedrijvigheid moet daarom ook getoetst worden aan zijn effecten op de omgeving. Een zorgboerderij valt onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De dichtstbijzijnde woning van derden ligt op circa 39 meter. De zorgboerderij bevindt zich dus op gepaste afstand ten opzichte van gevoelige objecten in de omgeving.

Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling en de parkeerbehoefte. Om de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie te bepalen voor de uitbreiding is gebruik gemaakt van de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' d.d. 23 februari 2018 en ''Toekomstbestendig parkeren' van CROW (publicatie 381). De nota is gekoppeld aan het Paraplubestemmingsplan, deze geldt voor de rest van de gemeente en vormt daarom de basis.

Bereikbaarheid

Het plangebied wordt ontsloten via de Scharren. Dit is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. In het noordelijke richting rijdt men door de bebouwde kom van Scharsterbrug richting de A7. Vanaf het plangebied is de A7 in circa 10 minuten te bereiken.

Parkeren

De herontwikkeling van het plangebied zorgt voor een beperkte toename van de parkeervraag. De parkeervraag wordt berekend conform de nota Beleidsregels parkeren van de gemeente De Fryske Marren. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In de toekomstige situatie wordt een zorginstelling voor maximaal 13 wooneenheden voorgesteld inclusief een bedrijfswoning.

Voor de bedrijfswoning wordt uitgaan van een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (koop, vrijstaand in het buitengebied). Voor de zorginstelling wordt aangesloten bij de kencijfers die gelden voor de functie 'verpleeg/verzorgingstehuis'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid. Voor de 13 wooneenheden zijn derhalve 8 parkeerplaatsen nodig.

De ontwikkeling zorgt voor een parkeervraag van 2,4 + 8 = 12 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om aan deze behoefte te kunnen voldoen. Het plan voldoet daarmee aan de beleidsregels parkeren van de gemeente De Fryske Marren.

Verkeersgeneratie

Voor de bedrijfswoning is de verkeersgeneratie bepaald op basis van CROW kencijfers (publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren", 2018). Er is aangesloten bij de kencijfers opgenomen in de Nota parkeernormen van de gemeente De Fryske Marren. Conform het CBS wordt de gemeente De Fryske Marren aangemerkt als 'weinig stedelijk gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Scharsterbrug. Voor de verkeersgeneratie is daarom uitgegaan van het gemiddelde kencijfer voor de verkeersgeneratie: 8,2 mvt/etmaal.

Voor de verkeersgeneratie van de zorginstelling is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren", 2018 ). Voor de functie verpleeg- en verzorgingstehuis zijn er geen kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie. Voor de berekening van de verkeersgeneratie zijn derhalve de uitgangspunten gebruikt van een aanleunwoning/serviceflat gehanteerd. Voor de locatie is uitgegaan van een “niet stedelijk” gebied op basis van de adressendichtheid, de ligging “buitengebied” en de gemiddelde kencijfers vanwege het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijke gemiddelde. De verkeersgeneratie is weergegeven in tabel 2.

Tabel 2. Verkeersgeneratie toekomstige situatie

Functie Norm Hoeveelheid Verkeersgeneratie
zorgwoning 2,2 per woning 13 wooneenheden 28,6 mvt/etmaal
bedrijfswoning 82 1 wooneenheid 8,2 mvt/etmaal

De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt circa 37 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde weekdag. In een maatgevend spitsuur wordt gemiddeld 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld. Dit betekent dat de verkeerstoename in een spitsuur circa 4 mvt bedraagt. Naar verwachting zal deze verkeerstoename opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. Deze minimale toename van het verkeer zal dan ook niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Afwikkeling

De Scharren betreft een gebiedsontsluitingsweg en beschikt derhalve over voldoende capaciteit om de toename van het verkeer te kunnen opvangen. De toename aan verkeer zal dan ook opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. De afwikkeling van het verkeer zal daardoor niet voor problemen zorgen.

Conclusie

Op het terrein is voldoende ruimte om in de toename aan parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een totaal een verkeersbewegingen van circa 40 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie kan voldoende worden afgewikkeld op de omliggende wegen. Het aantal is dermate gering dat het opgaat in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek (spoor)wegen

Binnen het plangebied wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidgevoelige functie(s) en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekzone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).

Ten behoeve van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit de berekening lijkt dat voor de Scharren de voorkeursgrenswaarde van = Lden = 48 dB wordt overschreden. De maximale grenswaarden van Lden = 53 dB worden niet overschreden. Omdat het slechts één woning betreft ligt het onderzoeken en uitvoeren van maatregelen niet voor de hand geluidreducerend asfalt, afscherming). Voor de woning kan een hogere waarde worden vastgesteld.

4.5 Water

Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân.

Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20190731-2-21110). In bijlage 5 is de watertoets toegevoegd. Hieruit blijkt dat de korte procedure van toepassing is. Bij de watertoets is ook een uitgangspuntennotitie toegevoegd waar bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden moet worden. Deze worden hierna nader beschreven.

Toename verhard oppervlak

De oppervlakteverharding op het perceel neemt toe met circa 500 m2. In een situatie waarin een terrein niet is verhard kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Wanneer een gebied (deels) wordt verhard dan stroomt hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater. Om overlast te voorkomen, moet deze versnelde afstroom gecompenseerd worden. Wetterskip Fryslân hanteert een standaard compensatienorm van 10 %. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m². Daarnaast hanteert Wetterskip Fryslân voor halfverharding een lagere compensatienorm. Deze soorten verharding laten namelijk meer hemelwater infiltreren in de ondergrond dan standaard verhardingen zoals beton, asfalt en tegels. Daarom hoeft in dit geval maar 75% van de standaard compensatie gecompenseerd te worden.


Daar de toename aan verharding ruim onder de grens van 1.500 m² valt is watercompensatie niet nodig.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voornoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek Bodemkwaliteit

Het plangebied is momenteel in gebruik ten behoeve van de maatschappelijke functie en voor de gronden ter hoogte van de uitbreiding als agrarische functie. De bedrijfswoning wordt op gronden gebouwd die in de huidige situatie een agrarische functie hebben. Het is niet aannemelijk dat de gronden door het huidige gebruik verontreinigd zijn. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is daarom niet nodig. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt een verkennend bodemonderzoek voorgelegd.

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet nodig geacht en worden geen belemmeringen met betrekking tot het bodemaspect verwacht. Het planvoornemen is daarmee uitvoerbaar.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht van de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.


Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

In verband met de graafwerkzaamheden is het mogelijk dat archeologische resten aangetroffen en mogelijk verstoord worden. Op basis van het provinciaal archeologiebeleid is er sprake van een archeologische verwachting. Voor het tijdperk ijzertijd - middeleeuwen geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 5.000 m2. Voor het tijdperk steentijd - brondstijd geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 5.000 m2.

Het nieuw te bebouwen oppervlak als gevolg van de bedrijfswoning, de schuur en het dagbestedingsgebouw is kleiner dan 5.000 m2. Derhalve is geen archeologisch onderzoek nodig. indien bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding gedaan te worden conform de Erfgoedwet.

4.7.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De omgeving en de zorgboerderij in het plangebied zijn van cultuurhistorische waarde. Met de totstandkoming van het plan is rekening gehouden met de waarden die voor het plangebied gelden. Daarnaast vinden er aan de boerderij alleen inpandige wijzigingen plaats. De kenmerken, het uiterlijk, van de boerderij blijft ongewijzigd. De nieuwe inrichting van het plangebied voegt zich in de bestaande structuren en kenmerken van zijn omgeving.

4.8 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Fryslân

In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingericht of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, of bestendig beheer en onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage I bij deze verordening. Per soort worden de handelingen, middelen en methoden genoemd die mogen worden toegepast, slechts voor zover er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, steenmarter, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Ecologisch onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeergebied bedraagt circa 5,8 kilometer (zie figuur 8). Ten oosten van het plangebied, op circa 1,1 kilometer, ligt een gebied dat deel uit maakt van het NNN (zie figuur 10).

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Naar verwachting zullen er geen (negatieve) effecten op deze gebieden optreden.

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor dit plan. Aangezien het gaat om het omzetten van agrarisch gebruik naar maatschappelijk gebruik zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie ook uitgesloten. Mede vanwege het feit dat de toekomstige gebouwen gasloos gebouwd gaan worden en het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied zich op meer dan 5 kilometer afstand bevindt. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0010.png"

Figuur 10. Ligging t.o.v. Natuur Netwerk Nederland

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0011.png"

Figuur 11. Ligging t.o.v. Natura -2000 gebied

Soortenbescherming

De toekomstige werkzaamheden voorzien niet in het slopen van gebouwen, kappen van bomen of dempen van sloten. In de bestaande boerderij is slechts sprake van een inpandige verbouwing. Aan de buitenkant worden geen ingrepen voorgesteld. Zekerheidshalve is voor de ontwikkeling een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

  • Het voorkomen van jaarrond beschermde nesten van de huismus binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Doordat de woonzorginstelling alleen inpandig verbouwd zal worden, kunnen negatieve effecten op eventuele jaarrond beschermde nesten van de huismus in dit gebouw echter worden uitgesloten.
  • Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedseizoen. De werkzaamheden dienen dus buiten het broedseizoen uitgevoerd worden.
  • De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen onder de dakpannen van de vrijstaande schuur, de overkapping en de woonzorginstelling binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Echter, doordat er in het geval van de woonzorginstelling alleen sprake is van een interne verbouwing, waarbij geen spouwmuren aangetast worden en de daklaag niet wordt aangepast, kunnen negatieve effecten op eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen in de woonzorginstelling op voorhand worden uitgesloten.
  • Negatieve effecten op essentiële vliegroutes en/of essentiële foerageergebieden binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten.
  • In het plangebied komen naar alle waarschijnlijkheid enkele lichter beschermde zoogdiersoorten zoals de veldmuis voor. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen, maar geldt wel de zorgplicht (zie Bijlage I).
  • De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde reptielen en amfibieën binnen het plangebied kan op voorhand worden uitgesloten.
  • Ten behoeve van de reeds gesloopte schuur worden compenserende maatregelen in de vorm van vogelvides.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken en is door de FUMO een advies afgegeven. Dit advies is als bijlage 7 toegevoegd. De belangrijkste bevindingen uit dit advies zijn in deze paragraaf verwerkt. Uit de professionele Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied twee hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen. De buisleidingen zijn weergeven in figuur 10.

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A6 Knooppunt Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ruim 1 kilometer meter afstand vanaf deze weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.

Buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied liggen enkele aardgastransportleidingen. De buisleidingen (N-501-26 en

N-501-41-deel 1) hebben geen PR 10-6 contour ter hoogte van het plangebied. Deze buisleidingen vormen, voor wat betreft het plaats gebonden risico, geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen voor wat betreft groepsrisico. In de huidige situatie is reeds een zorginstelling aanwezig. De uitbreiding met 2 extra wooneenheden past binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. De ontwikkeling resulteert slechts in een toename met 2 personen. Het bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van de bedrijfswoning met bijgebouw en twee extra wooneenheden in de woonzorgboerderij. Deze uitbreiding (2 personen) heeft geen gevolgen voor het groepsrisico. Er wordt een nieuw dagbestedingsgebouw gerealiseerd. Dit dagbestedingsgebouw is al vergund op grond van het nu geldende bestemmingsplan. Met de realisatie van het dagbestedingsgebouw voor de personen uit de wooneenheden is er geen sprake van een toename van het aantal personen, maar slechts een verandering van de aanwezigheidsfractie in het plangebied. In de berekening is uitgegaan van de aanwezigheid van 20 personen gedurende de

dagperiode in het dagbestedingsgebouw.

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van het groepsrisico is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze is in het advies van de FUMO opgenomen en versterkt door de brandweer. Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het GR en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.

Conclusie advies

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid een aandachtspunt vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan omdat:

  • de nieuwe dagbestedingsfunctie wordt gerealiseerd in het 100% letaliteitsgebied van de buisleiding;
  • de extra twee woonzorgeenheden worden gerealiseerd in het 1% letaliteitsgebied van de buisleiding;
  • de bedrijfswoning wordt gerealiseerd in het 100% letaliteitsgebied van de buisleiding. De verplaatsing van de bedrijfswoning in het 100% letaliteitsgebied wordt acceptabel geacht. Dit betreft een beperkt kwetsbaar object.

Geadviseerd wordt om:

  • de ontwikkeling buiten de 100% letaliteitszone te realiseren;
  • de ontwikkeling alleen binnen de 1% letaliteitszone toe te staan, mits rekening wordt gehouden met de bereikbaarheid van hulpdiensten en er voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig zijn. Vluchten moet van de risicobron af mogelijk zijn.

De gemeente acht het restrisico aanvaardbaar en gaat onderzoeken of zij met de leidingexploitant tot afspraken kunnen komen. Hiermee wordt naar de mening van de gemeente de omvang van het groepsrisico verder geminimaliseerd. Dit neemt niet echter niet weg dat er zich in de directe nabijheid

van de risicobron minder zelfredzame personen bevinden. Het plan wordt in de huidige vorm in procedure gebracht, omdat de nieuwbouw van de dagbesteding niet met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, maar als vergund is op grond van het nu geldende bestemmingsplan. De aanvraag paste binnen dit plan, er was dan ook geen reden om de aanvraag toen te weigeren. Feitelijk maakt dit plan alleen de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning mogelijk en de realisatie van 2 wooneenheden op de plek van de huidige bedrijfswoning. Deze wooneenheden liggen binnen het 1% letaliteitsgebied. Deze ontwikkeling kan op grond van het advies worden toegestaan. Ook de realisatie van de bedrijfswoning binnen het 100% letaliteitsgebied van de buisleiding wordt acceptabel geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSSB19SCHARREN19-VA01_0012.png"

Figuur 12. Uitsnede risicokaart

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden de volgende twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal een gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. De ontwikkelingen in het plangebied hebben een relatief beperkte verkeersaantrekkende werking. Deze aantrekkende werking is in ieder geval substantieel lager dan de genoemde bijdrage van 1.500 nieuwe woningen. Op basis van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is het plan daarom vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.


Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen tot gevolg heeft.

4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Voor het bestemmingsplan gelden ten aanzien van kabels, leidingen en zoneringen geen belemmeringen. Dit met uitzondering van de nabij het plangebied gelegen aardgastransportleidingen, zoals benoemd in paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5 Bestemmingen En Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt een motivatie gegeven van de gehanteerde bestemmingen en de daarbij behorende uitgangspunten van het bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij de regels uit het handboek Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren en de bestaande regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt de bestemming, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen, beschreven.

Maatschappelijk

Het gehele plangebied krijgt de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming en de aanduiding is de woonzorgvoorziening toegestaan. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Op het perceel is tevens een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken met een maximale oppervlakte van 300 m2 toegestaan.

Tot slot wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering plus instandhouding van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Overlegreacties zijn binnengekomen van de provincie Fryslan, Gasunie, de brandweer en Tennet. Alles instanties hebben aangegeven te kunnen instemmen met het voorontwerp bestemmingsplan. De overlegreacties hebben daarom niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid. De reacties zijn als bijlage 8,9, 10 en 11 toegevoegd. Het voorontwerp bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure doorlopen die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder werd daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

Vaststellingsfase
Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze is door gemeente beoordeeld leidt niet tot een wijziging van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijze wordt hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Grondexploitatie En Economische Uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor het realiseren van de ontwikkelingen op het perceel worden gedragen door de initiatiefnemer.

Grondexploitatie

Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.

Bijlage 1 Principebesluit

Bijlage 1 Principebesluit

Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 4 Geluidsonderzoek

Bijlage 4 Geluidsonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna

Bijlage 7 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 7 Advies Externe veiligheid

Bijlage 8 Overlegreactie Provincie

Bijlage 8 Overlegreactie provincie

Bijlage 9 Overlegreactie Gasunie

Bijlage 9 Overlegreactie Gasunie

Bijlage 10 Overlegreactie Brandweer

Bijlage 10 Overlegreactie brandweer

Bijlage 11 Overlegreactie Tennet

Bijlage 11 Overlegreactie Tennet