Wielwei 19 Doniaga
Wijzigingsplan - Gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 20-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
De bepalingen uit artikel 1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren, vastgesteld op 28 juni 2017 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 , zijn van toepassing met inbegrip van de hieronder aangegeven wijzigingen en aanvullingen van die regels.
Artikel 1.1 Plan
het wijzigingsplan Wielwei 19 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BWDON20WIELWEI9-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
Artikel 1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
Artikel 1.3 Bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017
het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 28 juni 2017.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Wijzigingsregels
Artikel 2.1
Dit wijzigingsplan wijzigt de geometrisch bepaalde planobjecten van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 overeenkomstig de wijze zoals vervat in dit plan.
Artikel 2.2
De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 zijn van toepassing op dit plan.
Artiekel 2.3
In aanvulling op het bepaalde in artikel 25 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' , geldt het volgende:
- Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing;Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 25 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals weergegeven in Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Wielwei 19 Doniaga van de gemeente De Fryske Marren;
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn voornemens om de planologische mogelijkheden van het perceel Wielwei 19 Doniaga te wijzigen. Op het perceel was in het verleden een tegelzettersbedrijf, in de vorm van een kantoor en showroom, gevestigd. Dit bedrijf is verhuist naar Sint Nicolaasga. Voor het perceel is het Bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord 2017’ van toepassing. Het perceel Wielwei 19 is bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten. In de nieuwe situatie is er geen sprake meer van bedrijfsmatige activiteiten en wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor woondoeleinden. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat de nieuwe eigenaar van het perceel kan wonen op het betreffende perceel.
De gemeente heeft in de brief van 29 mei 2019 aangegeven positief te zijn over de gewenste ontwikkeling en medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming Bedrijf naar de bestemming Wonen. Concreet betekent dit dat er een wijzigingsplanprocedure gevolgd moet worden om de aanpassing te realiseren. Hiermee wordt het gewenste gebruik van de gronden mogelijk gemaakt.
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied, gelegen aan de Wielwei in Doniaga, bevindt zich ten zuiden van het dorp Sint Nicolaasga en ten westen van de rijksweg A6 en het Tjeukemeer. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door agrarische weidegronden. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrenst door het agrarisch perceel Wielwei 21, en aan de westzijde wordt het perceel begrenst door de Wielwei. Het plangebied bestaat uit het kadastraal perceelnummer 135. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4580 m2.

Ligging plangebied (bron: PDOK)

Ligging plangebied (bron: PDOK)

Begrenzing plangebied (bron: PDOK)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied aan de Wielwei 19 in Doniaga is het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017', vastgesteld op 28 juni 2017, van toepassing. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Bedrijf’. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven, die zijn genoemd in milieucategorie 1 en 2 van Bijlage 4 Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid.

Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied heeft oranje kader (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel Wielwei 19 is bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten, in de nieuwe situatie is daar geen sprake meer van en wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor woondoeleinden. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid:
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf, wijzigen in de bestemming Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:
- wonen en zorg, met dien verstande dat:
- woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
- er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
- recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
- detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
- dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;
mits:
- bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
- bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
- er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
- de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
- de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
- de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
- de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
- het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
- aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.
Om het gebruik voor woondoeleinden op het perceel Wielwei 19 mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Wielwei 19" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1940.BWDON20WIELWEI9-;
- regels;
- toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie En Toekomstige Situatie
Het plangebied, gelegen aan de Wielwei in Doniaga, bevindt zich ten zuiden van het dorp Sint Nicolaasga en ten westen van de rijksweg A6 en het Tjeukemeer. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door agrarische weidegronden. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrenst door het agrarisch perceel Wielwei 21, en aan de westzijde wordt het perceel begrenst door de Wielwei. Het perceel Wielwei 19 is met de solitaire woning onderdeel van lintbebouwing aan de Wielwei in het buitengebied en grenst aan een agrarisch bedrijf op het perceel Wielwei 21.
Het plangebied bestaat uit het kadastraal perceelnummer 135. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4580 m2. Op het perceel staat een riante vrijstaande woning (100 m2) met een bedrijfsloods (150 m2). Ontsluiting van het perceel vindt rechtstreeks plaats op de Wielwei. Het perceel is voorzien van een langerekte oprit met aan de rechterzijde een vijftal parkeerplaatsen.
De initiatiefnemers zijn, als erfgenamen na het overlijden van hun beide ouders, eigenaar geworden van het perceel Wielwei 19 te Doniaga. Op het perceel was in het verleden een tegelzettersbedrijf, in de vorm van een kantoor en showroom, gevestigd. Dit bedrijf is verhuist naar Sint Nicolaasga. De initiatiefnemers zijn niet voornemens om in de ouderlijke woning te gaan wonen, ze gaan het perceel verkopen.
Toekomstige situatie
Zowel de initiatiefnemers en de makelaar verwachten dat het perceel eerder verkocht zal worden als de bestemming ‘Wonen’ voor het perceel van toepassing is dan met de bestemming ‘Bedrijf’. De gemeente heeft in de brief van 29 mei 2019 aangegeven positief te zijn over de gewenste ontwikkeling en medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. In de nieuwe situatie zal voor het perceel Wielwei 19 de bestemming ‘Wonen’ van toepassing zijn. Er wordt geen bebouwing gesloopt en/of gerealiseerd. Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

Ligging plangebied (bron: PDOK.nl)

Ligging woning met bijgebouw (bron: funda.nl)
2.2 Landschappelijke Inpassing
Bebouwing is in elk landschap beeldbepalend. Een groot deel van Friesland kenmerkt zich door een open en wijds landschap waarin de (boeren)erven een prominente plaats innemen. Het inpassen van de erven in het landschap draagt bij aan de kwaliteit van het landschap en de leefbaarheid van Friesland. Met dit plan streven wij er naar om een nieuwe ruimtelijke kwaliteit toe te voegen. Dat kan door vanuit een breder perspectief te denken, rekening te houden met de sfeer, identiteit en cultuurhistorie van het gebied.
De Wielwei 19 te Doniaga ligt in een prachtig weidelandschap. Onderdeel van de planprocedure voor bestemmingswijziging is een landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Deze opgave biedt een uitgelezen kans om zowel het landschap als het woongenot te versterken. Het plan voorziet in een aanzet van de kavelgrens met inheemse elzen. Deze bedden de bebouwing in het landschap, maar dragen ook bij aan een leefgebied voor veel planten en dieren. Daarnaast wordt een deel van het intensief gemaaide gazon omgevormd tot een inheemse bloemenweide die de omzoming van de kavel accentueert en de biodiversiteit verhoogt.

Gewenste situatie perceel Wielwei 19
2.3 Toets Aan Wijzigingsbevoegdheid
Het perceel Wielwei 19 is bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten, in de nieuwe situatie is daar geen sprake meer van en wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor woondoeleinden. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid:
Toets aan artikel 5.7.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf, wijzigen in de bestemming Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:
- wonen en zorg, met dien verstande dat:
- woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
- er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
- recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
- detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
- dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;
mits:
- bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
- Op het perceel wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Het betreft uitsluitend een wijziging van gebruik.
- bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
- Op het perceel wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Het betreft uitsluitend een wijziging van gebruik.
- er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
- Op het perceel wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Het betreft uitsluitend een wijziging van gebruik. Het opstellen van een beeldkwaliteitsparagraaf is niet noodzakelijk.
- de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
- In het kader van deze ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.2). De uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd met een voorwaardelijke verplichting in het wijzigingsplan.
- de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
- De omgeving rond de Wilewei bestaat uit een mix van wonen en agrarische bedrijvigheid. De transformatie van een niet-agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming is passend binnen de ontwikkeling van dit gebied.
- de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
- In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op het provinciaal beleid.
- de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
- Op het perceel wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Het betreft uitsluitend een wijziging van gebruik. De bestaande bebouwing zal gebruikt worden voor woondoeleinden.
- het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
- Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie. Er worden er geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden.
- aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- De milieuparagraaf toont aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden.
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.
- De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Noord-Nederland (provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
- Het versterken van Energyport (Noord-)Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
- het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
- het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
- het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
- het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
- De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. Er worden geen woningen toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
- De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
- De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
- Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006. Inmiddels is de provincie gestart met het proces om te komen tot een Omgevingsvisie. De Ontwerp-Omgevingsvisie ligt ter inzage van 4 november 2019 tot en met 16 december 2019. De omgevingsvisie vervangt op termijn het streekplan.
De provincie geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging, bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, gelden randvoorwaarden. Twee daarvan zijn dat hiervoor ruimte gezocht moet worden in of aansluitend op kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.
Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer er sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te
sluiten bij de bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied.
3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014
De Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 (PVR) is op 25 juni 2014 vastgesteld. De 1e partiële herziening van de verordening is op 18 februari 2015 gelijktijdig met de Beleidsnotitie ‘Romte foar de Sinne’ vastgesteld. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening ‘Verordening Romte Fryslân 2014’ vastgesteld en op 28 maart 2018 in werking getreden. De geconsolideerde versie van de Verordening is op 8 augustus 2018 vastgesteld. Deze laatste versie is opgesteld ter bevordering van de leesbaarheid van de Verordening en heeft geen juridische status.
In de PVR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke
wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als
daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid
is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.
In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:
- hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing;
- nieuwe landgoederen;
- ruimte-voor-ruimte regeling;
- schaalvergroting agrarische bedrijven;
- recreatie en toerisme;
- nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten
- glastuinbouw;
- ecologische hoofdstructuur;
- natuur buiten de ecologische hoofdstructuur;
- reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen;
- windturbines.
Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing
Wonen in de voormalige bedrijfswoning en de aanwezige karakteristieke gebouwen is volgens de regels van de verordening toegestaan. Aan hergebruik, verbouw of vervanging worden wel regels gesteld: bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen moeten behouden blijven; de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen moeten passen in de karakteristiek van de omgeving; en mogen geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.
3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Laagveengebied'. Het Laagveengebied van het Lage Midden is een laag gelegen kom bestaande uit een aan keileem en zand grenzend westelijk deel en een aan zand grenzend oostelijk deel. Het westelijk deel kenmerkt zich door enkele meren en kronkelende waterverbindingen die meer verband hebben met het veengebied dan met het Merengebied. Voor het Laagveengebied gelden de volgende provinciale belangen:
- Enkele veenpolders waarbij de samenhang tussen ontginning, ontwatering, verkaveling, polderdijken, vaarten, en bebouwingspatroon nog goed zichtbaar is;
- De grootschalige openheid van het Tsjûkemar en enkele veenweidegebieden;
- De benedenlopen van de beekdalen, Lende, Tjonger, Alddjip (de Boarn), de Ieën, onderdeel van het grotere systeem van beken en beekdalen;
- De lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend);
- De Romeinse en vroeg middeleeuwse ontginningen tegen het klei-op-veengebied aan, die basis zijn geweest voorde daarop volgende ontginningen;
- Het totale watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten;
- Het systeem van zeedijken en voormalige zeedijken, waarvan de IJsselmeerdijk/voormalige Zuiderzeedijk als bijzonder wordt beschouwd in dit dijkensysteem;
- Dorpen met een sterke relatie met vaarten en meeroevers.
3.2.4 Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. Er wordt geen bebouwing gesloopt en/of gerealiseerd.
Uitgangspunt van dit voorliggend wijzigingsplan is de wijziging van gebruik van de bestaande situatie. Het plan voorziet in het mogelijk maken van vrijkomende bedrijfsbebouwing ten behoeve van bewoning. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet van het perceel Wielwei 19 nagenoeg intact zal blijven. De landschappelijke inpassing van het perceel (paragraaf 2.2) zorgt voor een nog betere inpassing in de structuur van het omliggende landschap. Er worden geen ingrepen gedaan in de acht waarden/belangen die gelden voor het ‘Laagveengebied’. Per saldo ontstaat er ook geen extra woning. Tevens ontstaan er geen beperkingen voor de ontwikkelingen van agrarische bedrijven in de omgeving. Hier wordt in paragraaf 4.1 specifiek op ingegaan. Hiermee wordt aangesloten bij de ambities van de provincie.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met het Streekplan Fryslân, de Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 en de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie De Fryske Marren (ontwerp)
De ontwerp- Omgevingsvisie lag voor eenieder van 5 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 ter inzage. De gemeente vindt het van belang om een samenvattende visie voor het hele grondgebied
te maken. Het opstellen van zo’n visie is bovendien verplicht als de Omgevingswet rond
2021 van kracht wordt. De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeenteraad in
samenspraak met de Mienskip de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de
fysieke leefomgeving; de mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren en ondernemen,
nu en in de toekomst, in een gezond en plezierig leefklimaat. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.
Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor kansen. Initiatieven worden gefaciliteerd met maatwerk naar aard en schaal van de woonomgeving.
3.3.2 Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt. Er wordt geen bebouwing gesloopt en/of gerealiseerd.
Uitgangspunt van dit voorliggend wijzigingsplan is de wijziging van gebruik van de bestaande situatie. Het plan voorziet in het mogelijk maken van vrijkomende bedrijfsbebouwing ten behoeve van bewoning. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet van het perceel Wielwei 19 nagenoeg intact zal blijven. De landschappelijke inpassing van het perceel (paragraaf 2.2) zorgt voor een nog betere inpassing in de structuur van het omliggende landschap. Er worden geen ingrepen gedaan in de acht waarden/belangen die gelden voor het ‘Laagveengebied’. Per saldo ontstaat er ook geen extra woning. Tevens ontstaan er geen beperkingen voor de ontwikkelingen van agrarische bedrijven in de omgeving. Hier wordt in paragraaf 4.1 specifiek op ingegaan.
In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017', vastgesteld op 28 juni 2017, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de functiewijziging van voormalige agrarische bedrijven die bestemd zijn als bedrijf. Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. In paragraaf 2.3 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met deze voorwaarden.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie De Fryske Marren (ontwerp).
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (m) | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
4.1.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De bestaande bedrijfswoning wordt hiermee een gewone woning. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe.
Aan de zuidzijde van het plangebied (Wielwei 21) ligt een agrarisch bedrijf. Van belang is aan te tonen dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn op het perceel Wielwei 19 en dat het naastgelegen bedrijf niet onevenredig belemmerd wordt.
Ten opzichte van agrarisch bedrijven is de woning op het perceel Wielwei 19, in de bestaande- en toekomstige situatie, een geurgevoelig object. De afstand tussen een agrarisch bedrijf en een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 50 meter bedragen. Deze afstand kan op grond van de Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016 worden verkleind tot 25 meter. Bij eventuele nieuwbouw van dierenverblijven moet zowel in de bestaande – als in de toekomstige situatie rekening worden gehouden met de woning op het perceel Wielwei 19 en mag de afstand van de dierenverblijven nooit minder bedragen dan 50m.
De afstand tussen de voorgevel van de ligboxenstal op het perceel Wielwei 21 en het geurgevoelig object (de woning) op het perceel Wielwei 19 bedraagt bijna 60 meter. Gelet op het feit dat de percelen in het buitengebied liggen, moet de afstand minimaal 50 meter bedragen. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan. De afstand van de woning op het perceel Wielwei 19 tot aan de grens van agrarisch perceel is 26 meter. Het wijzigen van de bestemming van het perceel Wielwei 19 geeft derhalve geen beperking voor het naastgelegen agrarisch bedrijf.
Beperkte bescherming milieu
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijfswoningen bij het eigen bedrijf (behorende tot de inrichting) en bedrijfswoningen van derden. Voor de eerste categorie geldt vanuit het milieuspoor geen of beperkte bescherming, de tweede categorie wordt wel beschermd. De bestaande bedrijfswoning aan de Wielwei 19 wordt dus in de bestaande situatie niet beschermd. De reguliere woning wordt in de toekomstige situatie ook niet beschermd. Er worden geen extra woningen gerealiseerd of toegevoegd, er verandert niets aan de feitelijke situatie. Ondanks de aanwezige geurbelasting van de naastgelegen veehouderij, is er dus geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
4.2.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt hiermee een gewone woning. De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning, is net als een gewone woning dus een geluidsgevoelig object. Aangezien de feitelijke situatie niet veranderd, is er dus geen sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig object. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
4.3.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek). De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:
- een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
- waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
- die de grond raken;
- waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
- die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
- waarvan geen reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
- die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.
Voor de woning op het perceel Wielwei 19 wijzigt de situatie niet, het is een bestaande situatie. Er wordt niet nieuw gebouwd, daarom is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Er worden geen bodemwerkzaamheden verricht, er wordt geen grondverzet uitgevoerd en er wordt geen nieuwe bestemming mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Nader onderzoek op het gebied van de bodemkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
4.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit zijn onder andere:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.

Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

Achtergrondconcentratie PM10 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2017.
Achtergrondconcentratie 2017 | Grenswaarde | |
Fijnstof PM 2,5 | <8 ug/m3 | 25 ug/m3 |
Fijnstof PM 10 | <15 ug.m3 | 40 ug/m3 |
Stikstofdioxide | 10-12 ug/m3 | 40 ug/m3 |
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.5.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
In de directe omgeving van de planlocatie zijn volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen gesitueerd. Ook vinden in de directe omgeving van het plangebied geen transport plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor of via transportleidingen wat mogelijk risico's kan opleveren voor het plangebied. Op een afstand van circa 450 meter ligt een hoofdgasleiding en op een afstand van circa 500 meter ligt een hoogspanningsverbinding. Deze vormen geen gevaar voor de woonpercelen aan de Wielwei. Daarmee vormt externe veiligheid geen knelpunt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
4.6.2 Watertoets
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied. In het plangebied is er geen toename van verharding.
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Ruimtelijke adaptatieOm ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op ‘De Friese klimaatatlas’: www.frieseklimaatatlas.nl
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat nader overleg niet noodzakelijk is. Er is een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 2 van deze toelichting: watertoets).
Het waterschap verzoekt om de volgende passage op te nemen:
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in onderstaande tabel. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
4.7.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied en ook zijn er geen beschermde natuurgebieden in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied gesitueerd. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het IJsselmeergebied dat op een afstand van meer dan 7 km afstand is gesitueerd. Op circa 1,7 kilometer ten noorden ligt het Tjeukemeer. Dit is een NNN-gebied. Op het perceel Wielwei 19 wordt niet gebouwd of gesloopt. De ruimtelijke ontwikkeling leidt, ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch situatie, niet tot een toename van stikstofdepositie. De geplande landschappelijke inpassing zal binnen het huidige perceel plaatsvinden zonder ingrijpende veranderingen op biotische factoren. Gezien de aard van de werkzaamheden, de bestemmingswijziging en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen significante verstoring verwacht.
Op het perceel Wielwei 19 wordt niet gebouwd of gesloopt, daarom zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor wat betreft broedvogels. Er worden door de geplande ingrepen ook geen negatieve effecten verwacht op de overige beschermde soorten of aanwezige functies. Er verdwijnen dus geen huisvestingsplaatsen van waardevolle soorten. Nader onderzoek naar flora en fauna is hierdoor niet nodig.
4.7.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op het gebied van ecologie is daarom ook niet nodig.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.8.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied.
Archeologie
In het voorliggend plan wordt niet gebouwd of gesloopt , er vinden geen grondwerkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
In de omgeving zijn geen rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig waar voorliggend plan een negatief effecten op heeft. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan eventueel aanwezige karakteristieke waarden.
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Algemeen
Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
4.9.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied.
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen. De verkeersbewegingen zullen eerder afnemen, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden. Verkeersproblemen op de Wielwei zullen zich niet voordoen.
Parkeren
Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein.
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Wielwei 19 te Doniaga. De feitelijke situatie op het perceel veranderd niet, er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd. Er worden geen woningen toegevoegd in het plangebied.
Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die zijn genoemd in de D-lijst. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels En Leidingen
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering leidt voor dit plan niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Indien er in de toekomst grondwerkzaamheden plaatsvinden op het perceel zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning de wettelijk verplichte KLIC-melding moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Opzet Van Het Plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel".
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
- Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor het gebruik bij de betreffende bestemming;
- Voorwaardelijke verplichting: in de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de woningen van het type twee onder één kap landschappelijk moeten worden ingepast.
In paragraaf 5.1.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
- Algemene bouwregel: In dit artikel is de regeling omtrent afwijkende maten opgenomen.
- Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene aanduidingsregels:
- Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Algemene procedureregels:
- Overige regels: In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan.
Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' (en in het bijzonder artikel 25 ‘Wonen’) van overeenkomstige toepassing zijn. Artikel 2 bevat in aanvulling op de geldende regels een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van de aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan.
In artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend bestemmingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan €10.000 er sprake is van een 'kruimelgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Ook wordt er geen anterieure overeenkomsten afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. De gemeentelijke kosten worden gedekt vanuit de leges. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst af.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Fryslân
Het initiatief is voorgelegd aan de provincie.
7.1.3 Waterschap
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er geen nader overleg noodzakelijk is. Er is een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 2 van deze toelichting: watertoets).
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit bestemmingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners.
7.3 Vaststellingsprocedure
Het wijzigingsplan heeft vanaf 2 oktober 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.