Echten - Hoofdweg 6a
Wijzigingsplan - gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 29-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 van toepassing verklaring
de begrippen van het bestemmingsplan 'Echten' zijn van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de volgende artikelen;
1.2 bestemmingsplan
het bestemmingsplan 'Echten', bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0082.000100-0004 , vastgesteld bij raadsbesluit van 26 oktober 2009;
1.3 verbeelding
- a. de digitale verbeelding van het wijzigingsplan 'Echten - Hoofdweg 6a';
- b. de verbeelding op papier van het wijzigingsplan 'Echten - Hoofdweg 6a', bestaande uit de kaart met tekeningnummer NL.IMRO.1940.BWECT20HOOFDWEG6A-VA01;
1.4 wijzigingsplan
het wijzigingsplan 'Echten - Hoofdweg 6a' van de gemeente De Fryske Marren, bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1940.BWECT20HOOFDWEG6A-VA01, met de bijbehorende regels en bijlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten van het bestemmingsplan 'Echten' is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
De regels van het bestemmingsplan 'Echten' zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij voor de bestemming 'Tuin' artikel 15 relevant is.
Artikel 4 Wonen
De regels van het bestemmingsplan 'Echten' zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij voor de bestemming 'Wonen' artikel 19 relevant is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Van Toepassing Verklaring
De algemene regels van het bestemmingsplan 'Echten' zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
De overgangsregels van het bestemmingsplan 'Echten' zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Echten - Hoofdweg 6a'.
29 september 2020.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente is het verzoek binnen gekomen om een agrarisch perceel te wijzigen ten behoeve van een woonbestemming. Omdat de locatie is bestemd voor agrarische functies, is de reguliere bewoning op basis van het geldende bestemmingsplan niet direct mogelijk.
Wel is in artikel 3 van het geldende bestemmingsplan 'Echten' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden naar de bestemming wonen met tuin. De gemeente De Fryske Marren wil in principe medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier toepassing aan gegeven.
1.2 Ligging Plangebied
Op de volgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied bevindt zich tussen de percelen Hoofdweg 6 en Hoofdweg 8 in Echten. Het plangebied is momenteel in gebruik al agrarisch grasland.
Afbeelding: Ligging plangebied
Afbeelding: Ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Echten, dat is vastgesteld op 26 oktober 2009. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. De reguliere woonfunctie is op grond van deze bestemming niet toegestaan. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan is op de volgende afbeelding opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan 'Echten'
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestaande bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Tuin en 'Wonen'. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.3 wordt op de voorwaarden ingegaan.
1.4 Leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het wijzigingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie betreft het plangebied een stuk agrarisch grasland. Het plangebied ligt in het bebouwingslint van de Hoofdweg en grenst dan ook aan de noodzijde van het perceel aan deze weg. Aan de westzijde van het perceel bevind zich een woning en aan de oostzijde een restaurant. De gronden grenzend aan de zuidzijde van het plangebied betreffen eveneens agrarisch grasland. Het gedeelte tussen de Hoofdweg en het plangebied is verhard en wordt gebruikt als openbare parkeerplaats. Daarnaast bevind zich hier de inrit van de Hoofdweg naar het plangebied. Op de volgende afbeelding is een foto van het plangebied opgenomen gezien vanaf de Hoofdweg.
Afbeelding: Impressie plangebied vanaf de Hoofdweg
Afbeelding: Impressie plangebied vanaf de Hoofdweg
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie zal het perceel de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' krijgen. Er ontstaat dan de mogelijkheid om een woning op dit perceel te realiseren. Op de navolgende afbeeldingen wordt een impressie gegeven van de mogelijke invulling van het plangebied.
Het verharde gedeelte tussen het plangebied en de Hoofdweg blijft bestaan. De verharding is geen eigendom van de initiatiefnemer, maar in de koopovereenkomst van het plangebied staat dat dat de eigenaar van dit perceel het recht heeft om weg te komen van en te gaan naar de openbare weg vanaf het betreffende perceel.
De verharding kan dus gewoon gebruikt blijven worden als parkeerplaats en er is in de toekomstige situatie ook nog steeds ruimte voor een inrit. De inrit wordt alleen iets anders gesitueerd. De nieuwe inrit wordt iets verplaatst en op de volgende afbeelding is met een rode pijl ongeveer de locatie van de nieuwe inrit weergegeven. De inrit zal zo worden gesitueerd dat er aan beide zijden op de verharding ruimte is voor het openbaar parkeren.
Wat betreft het parkeren ten behoeve van de nieuwe woning is het zo dat dit wordt opgelost op het eigen terrein. Daarvoor is voldoende ruimte.
Afbeelding: Impressie mogelijke invulling toekomstige situatie
Afbeelding: Impressie mogelijke invulling toekomstige situatie
2.3 Planologische Inpasbaarheid
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3 lid 3.7.1 sub d van het bestemmingsplan. Hiermee wordt bestemming gewijzigd ten behoeve van woonfunctie. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij een aantal toetsingscriteria betrokken worden. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
- 1. Ten eerste wordt beoordeeld of per wijzigingsbevoegdheid niet meer dan 1 woning wordt gebouwd.
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van maximaal 1 woning mogelijk. Meer woningen zijn niet toegestaan. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.
- 2. Ten tweede wordt beoordeeld of de afstand tussen de woning en de as van de weg niet minder dan 15 meter bedraagd.
De afstand tussen het bouwvlak en de as van de weg betreft circa 20 meter en daarmee meer dan de gestelde 15 meter. Buiten het bouwvlak mag geen woning worden gebouwd en daarmee wordt dus aan deze voorwaarde voldaan.
- 3. Ten derde wordt beoordeeld of de woning in overeenstemming is met een door de gedeputeerde staten van Fryslân geaccordeerd woonplan.
De gemeente De Fryske Marren heeft aangegeven dat het voornemen past binnen binnen het gemeentelijk woonplan. Het woonplan van de gemeente de Fryske Marren is goedgekeurd door de provincie Fryslân en daarmee past het voornemen ook binnen het beleid wat betreft wonen van de provincie.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De bouw van één woning wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
3.1.4 Conclusie
De kleinschalige ontwikkeling die in dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet aangewezen als één van de 14 nationale belangen en raakt daarom geen beleid en regels uit de SVIR en het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld in maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Echten valt in het Streekplan onder "overige kernen". Hiervoor wordt met betrekking tot wonen de inzet op voldoende woningaanbod op lokaal niveau en optimale benutting van bestaand bebouwd gebied voor woningbouw van belang geacht.
Elke kern in Friesland heeft zijn eigen karakteristiek waar het gaat om de omvang, de ligging, de schaal en het karakter. Ook hun ontwikkelingsperspectieven kunnen sterk variëren. Samen bepalen zij voor een aanzienlijk deel de ruimtelijke structuur van de provincie. Een kwalitatief goed woonmilieu is van groot belang voor de leefbaarheid van elk dorp.
Voor de 'overige kernen' wordt een terughoudend woningbouwbeleid voorgestaan. Woningbouw is primair gericht op de plaatselijke woningbehoefte. De kleine kernen hebben vaak weinig voorzieningen en werkgelegenheid. De bewoners zijn dan ook grotendeels aangewezen op voorzieningen in andere kernen. Primair wordt binnen het bestaande bebouwde gebied naar ruimte gezocht door functieveranderingen, het intensiveren en combineren van functies, of het benutten van open ruimten. Kantoorfuncties, detailhandel en voorzieningen zijn afgestemd op de lokale verzorgingsfunctie van de kleine kernen.
Ruimte voor ontwikkeling van lokale (kleinschalige) bedrijven (in een lichte categorie) in de kernen draagt bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Deze ruimte wordt primair geboden binnen bestaand bebouwd gebied en secundair voor nieuwe locaties aansluitend aan de rand van de kern.
In de uitvoering van het provinciaal beleid worden lokale initiatieven ondersteund om de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland te verbeteren.
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van een lokaal initiatief. Met één woning wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Hiermee wordt aangesloten bij de ambities van de provincie.
3.2.2 Verordening Romte Fryslân
De belangrijkste uitgangspunten van het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.
In de verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerde versie oktober 2018) is het provinciaal beleid, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van een woning via een wijzigingsbevoegdheid. De wijzigingsbevoegdheid was al opgenomen in het bestemmingsplan 'Echten' waarbij is ingespeeld op mogelijke toekomstige ontwikkelingen om het perceel te ontwikkelen voor woningbouw. De locatie betreft een inbreidingslocatie binnen de bebouwingsstructuur van Echten, waarvan het volgens de provincie de bedoeling is dat deze locaties eerst worden bebouwd voordat gedacht kan worden aan uitbreiding. Met één woning wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Tevens ontstaan er geen beperkingen voor de ontwikkelingen van agrarische bedrijven in de omgeving. Hier wordt in paragraaf 4.1 specifiek op ingegaan. Hiermee wordt aangesloten bij de ambities van de provincie. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan Echten
In het geldende bestemmingsplan 'Echten' is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' . Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. In paragraaf 2.3 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de voorwaarden en daarmee passend binnen het beleid van de gemeente.
3.3.2 Paraplubestemmingsplan parkeernormen
Dit bestemmingsplan geldt voor het gehele oppervlakte van de gemeente De Fryske Marren. Via deze parapluregeling is een nieuw artikel opgenomen waarin het parkeerbeleid wordt geregeld. Gesteld wordt dat bij iedere ontwikkeling moet worden voldaan aan de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren'. In voorliggend plan wordt het parkeren voorzien op het eigen terrein. Daarvoor is voldoende ruimte. Dan geldt de volgende rekenwaarde:'lange oprit zonder garage(box) of carport' met een theoretisch aantal van 2 parkeerplaatsen en een berekeningsaantal van 1,5 parkeerplaatsen. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren en om 2 parkeermogelijkheden te creëren. De ontwikkeling past daarmee binnen het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen'. In paragraaf 2.2 is verder op verkeer en parkeren ingegaan.
3.3.3 Woonvisie De Fryske Marren 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Fryske Marren 2019-2026
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor samenwerkingsafspraken op het terrein van het wonen, zoals de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersorganisaties.
In het Uitvoeringsprogramma 2019-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven. In dit geval is sprake van het toevoegen van één extra woning. Het project is passend binnen het woningbouwprogramma.
3.3.4 Duurzaamheidsvisie 2013-2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen die uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit wijzigingsplan dat de te bouwen woning gasloos wordt aangelegd. Wat betreft water en flora en fauna wordt dieper ingegaan in Hoofdstuk 4. Het project is passend binnen de duurzaamheidsvisie 2013-2030.
3.3.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijke ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een bestemmingsplan dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.
In het kader van het bestemmingsplan 'Echten' is al nagegaan of er in het plangebied hinder ondervonden wordt van omliggende bedrijven als er hier een woning gebouwd zou worden. De volgende bedrijven zijn hierbij van belang.
Eethuijs "De Koetswagen" Hoofweg 8
De VNG-bedrijvenlijst hanteert voor bedrijven zoals Eethuijs "De Koetswagen" een afstand van 10 meter. De afstand tussen de nieuwe woning en het eethuis is circa 18 meter en aan deze afstand kan dus ruimschoots worden voldaan.
Agrarisch bedrijf Hoofdweg 19
Wanneer geen geuremissiefactor geldt, geldt de regel dat binnen de bebouwde kom een afstand van tenminste 100 meter moet worden aangehouden. De afstand tussen de nieuwe woning en het agrarisch bedrijf is circa 200 meter en aan deze afstand kan dus ruimschoots worden voldaan.
Bedrijfspercelen Hoofdweg 2 en Middenvaart 3
De percelen Hoofdweg 2 en Middenvaart 3 kennen beiden de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 van de VNG-bedrijvenlijst toegestaan. De afstand tussen de nieuwe woning en het bedrijf aan de Hoofdweg 2 is circa 100 meter. De afstand tussen de nieuwe woning en het bedrijf aan de Middenvaart 3 is circa 65 meter. Voor categorie 2 bedrijven wordt een afstand van 30 meter gehanteerd. Hieraan kan ruimschoots worden voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". In de Wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Onderhavig plan heeft geen betrekking op zonering van industrieterreinen en spoorwegen. Hierna wordt dan ook uitsluitend aandacht besteed aan geluidhinder van wegverkeer.
Langs wegen geldt van rechtswege een geluidszone. Binnen deze zone dient bij projectie van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, tenzij voor de betreffende weg zonevrijstelling is verleend. De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien:
- het een woonerf betreft;
- een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
In het kader van het bestemmingsplan 'Echten' is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarin is ook het plangebied meegenomen met de veronderstelling dat ooit gebruik gemaakt zou worden van de wijzigingsbevoegdheid om hier een woning te bouwen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op de geprojecteerde bebouwing langs de N924 in alle gevallen wordt overschreden. De belasting (na correctie) bedraagt op de verschillende bouwblokken Lden 51 tot 54 dB.
In dit kader zijn de volgende mogelijkheden afgewogen.Het omleiden van het verkeer. Omleiden van verkeer is echter gezien de ligging van de N924 en de Middenweg in de totale verkeersstructuur van het omliggende gebied geen reële optie. Het toepassen van stiller verhardingsmateriaal zal leiden tot een lagere geluidsbelasting, maar zal gezien de hoogte van de berekende waarde niet altijd leiden tot het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Het realiseren van afschermende voorzieningen lijkt om meerdere redenen geen effectieve en reële optie. Ook het aanpassen van het bestemmingsplan door het naar achteren plaatsen van de bouwvlakken is gelet op de bebouwingsstructuur van Echten geen reële optie.
Er is gekozen voor het volgen van een procedure hogere grenswaarde. Dit is in principe mogelijk voor alle gevels, omdat de maximale ontheffingswaarde van de Lden 63 dB voor woningbouw binnen de bebouwde kom (Lden 53 dB voor woningen buiten de bebouwde kom) niet wordt overschreden. De procedure hogere grenswaarde is doorlopen in het kader van het bestemmingsplan 'Echten'. Geluid vormt dan ook geen probleem ten aanzien van dit wijzigingsplan.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Watertoetsproces
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Deze watertoets is opgenomen in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat het waterschap het plan wil behandelen volgens de normale procedure. Vanaf 2018 worden alle aanvragen uit de digitale watertoets digitaal afgehandeld. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân voor de normale procedure standaard geen wateradvies meer op stelt maar verwijst naar de uitgangsnotitie. Eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten verdienen om rekening te houden worden hieronder besproken.
Waterparagraaf
Uit de waterparagraaf moet duidelijk blijken wat voor wateraspecten van toepassing zijn en hoe hier in het plan rekening mee gehouden wordt. Indien nodig wordt verzocht om de wateraspecten te borgen op de Verbeelding en in de Regels van het plan. Binnen het plangebied bevindt zich geen water en hiervoor zijn dus geen specifieke regels opgenomen in dit wijzigingsplan.
Watertoets en wateradvies
De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening moet worden gehouden en is informatie te vinden over de te nemen maatregelen.
Wateraspecten en aandachtspunten
Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.
Hoofdwateren
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een hoofdwater.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden.
Als gevolg van het planvoornemen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak in landelijk gebied toe, deze toename blijft echter ruim onder de 1500 m2. Compensatie van verhard oppervlak is hierdoor niet noodzakelijk.
Demping van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig.
Demping van oppervlaktewater vindt bij de voorgenomen ontwikkeling niet plaats.
Relatie tussen Water en Ruimte
Het veiligheidsbeleid van het waterschap en de ruimtelijke ordening ontmoeten elkaar op verschillende momenten. Dit gebeurd bijvoorbeeld bij het bestemmen van reserveringszones achter primaire waterkeringen en bij het bestemmen van regionale voormalige zeedijken tot waterkering in de bestemmingsplannen. Als in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven 'maatgevend boezempeil,e gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen.
Om wateroverlast ter plaatse van nieuwe bebouwing te voorkomen, worden de vloerpeilen van deze gebouwen hoger dan het omliggend maaiveld en het waterpeil gelegd.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaatrobuust in richten.
In het plangebied wordt maar in beperkte mate ruimte geboden voor de toename van verhard oppervlak. Het treffen van maatregelen met betrekking tot ruimtelijke adaptatie is hierdoor niet noodzakelijk.
Convenant Erfafspoeling, agrarische bedrijven
Vanaf het erf mogen geen verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Door mest en perssappen uit de voeropslagen kan verontreiniging worden veroorzaakt als deze naar de bodem of het oppervlaktewater (af)stromen. Per 1 januari 2018 is de Maatlat Schoon Erf van kracht (www.maatlatschoonerf.nl). De maatlat is opgenomen in de MIA/Vamil regeling. Ook door afstromend regenwater dat in contact is geweest met een niet bezemschoon erf en een niet bezemschone voeropslag kan het oppervlaktewater verontreinigd worden. De initiatiefnemer dient deze erfafspoeling te allen tijde te voorkomen door bepaalde maatregelen te nemen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen erfafspoeling tot gevolg.
Watervergunning
Voor bepaalde werkzaamheden bij water of dijken is een watervergunning nodig. Soms is het doen van een melding voldoende. Mocht er voor de voorgenomen ontwikkeling een vergunning nodig zijn dan zal er een watervergunning worden aangevraagd bij het Wetterskip.
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Voor het plangebied is geen bodemvervuiling bekend en er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat deze aanwezig is. Nader onderzoek wordt momenteel niet nodig geacht. Mocht nader onderzoek toch wenselijk zijn kan dit in het kader van de omgevingsvergunning plaatsvinden.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
Voor de gemeente wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd.
Op basis van de kaart voor de ijzertijd-middeleeuwen is het plangebied aangemerkt als 'karterend onderzoek 3'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
Op basis van de kaart steentijd-bronstijd is het plangebied ook aangemerkt als 'karterend onderzoek 3'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
Met dit wijzigingsplan worden geen bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt die de drempelwaarde overschrijden. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Cultuurhistorie en monumenten
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorie in het gebied. Ook bevinden zich er geen monumenten in het plangebied. De bebouwing zal aansluiten op de bestaande structuren in het gebied.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 6,5 kilometer afstand, namelijk het IJsselmeer. Op circa 280 meter ten noorden van het plangebied ligt het NNN-gebied Tjeukemeer. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied treden geen nadelige effecten op voor het Natura-2000 gebied en het NNN-gebied.
Stikstof
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dichtbij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend.
Door de kleinschaligheid van de aanvraag, gaat in de 'gebruiksfase' om een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen die op gaan in het grotere aantal verkeersbewegingen van de omliggende ontsluitingswegen (Rijksweg). Het is daarom op voorhand duidelijk dat deze verkeersbewegingen in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt geschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Binnen deze afstand bevinden zich geen stikstofgevoelige habitats. Hiermee kan worden geconcludeerd dat nader stikstofonderzoek niet noodzakelijk is voor dit wijzigingsplan.
Soortenbescherming
De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten, en/of het slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.
Conclusie
Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Buisleidingen
Op enige afstand ten westen van het perceel ligt een aardgastransportleiding (zie op onderstande afbeelding een uitsnede van de Risicokaart), met een diameter van 8 inch en werkdruk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour van deze leiding ligt niet buiten de leiding. Ook hoeft geen rekening gehouden te worden met het groepsrisico. Het plangebied ligt namelijk buiten het invloedsgebied van de transportleiding (circa 4.800 meter).
Inrichtingen
Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A6: afrit 15 (De Munt) - Knp. Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ongeveer 2.800 meter afstand vanaf deze weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Conclusie
Het aspect kabels, leidingen en zoneringen levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit wijzigingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
5.2 Algemeen
Dit wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe ruimtelijke plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3.1 Tuin
De bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Tuin' in het bestemmingsplan 'Echten' is overeenkomstig van toepassing, waarbij paragraaf 4.2 van de toelichting van het bestemmingsplan relevant is.
5.3.2 Wonen
De bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Echten' is overeenkomstig van toepassing, waarbij paragraaf 4.2 van de toelichting van het bestemmingsplan relevant is.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.
De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.
De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Er worden privaatrechtelijk afspraken gemaakt tussen gemeente en de initiatiefnemer over de kosten. Hiermee is het kostenverhaal 'anderzins' verzekerd. Er hoeft daardoor geen exploitatieplan opgesteld te worden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het wijzigingsplan 'Echten - Hoofdweg 6a' wordt aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.
Op het toegezonden wijzigingsplan is één reactie binnengekomen dat aanleiding gaf om het plan te wijzigen. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in Bijlage1.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer de omwonenden ingelicht over de voorgenomen plannen. Een verslag daarvan is opgenomen in Bijlage 2.
29 september 2020.
Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 1 Nota van zienswijzen
Bijlage 2 Verslag Informeren Omwonenden
Bijlage 2 Verslag informeren omwonenden