KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Planvoornemen
2.3 Beeldkwaliteit En Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Wijzigingsvoorwaarden En Milieuaspecten
4.1 Wijzigingsvoorwaarden
4.2 Milieuaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Met Toelaatbare Beroepen En Bedrijvigheid
Bijlage 1 Situatietekening Woonhuis
Bijlage 2 Bestektekening Woonhuis
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Zienswijze Provinsje

Sint Nicolaasga - Heide 14

Wijzigingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 10-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Sint Nicolaasga - Heide 14' met identificatienummer NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 achtererf:

erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;

1.9 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, waaronder niet begrepen een horeca-inrichting of maatschappelijke voorziening;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.11 bestaand(e):

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij direct met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bêd & brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.21 cultuurhistorische waarden:

het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen, waaruit de historie van een gebied te herleiden is;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hogere waarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.26 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals een tent, vouwwagen, caravan of camper;

1.28 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en - blijkens die inrichting - bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.29 kap:

een dak met een zekere helling;

1.30 kleine windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van niet meer dan 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,50 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as;

1.31 kleinschalig kamperen:

verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter op een agrarisch bouwperceel, bij een voormalig agrarisch bedrijf of binnen de bestemming 'Wonen' van niet minder dan 5.000 m2, in de vorm van een kampeerterrein voor niet meer dan vijftien of - bij afwijken van de regels - niet meer dan vijfentwintig kampeermiddelen, niet zijnde bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;

1.32 landschappelijke waarden:

aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.33 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.34 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.35 natuurlijke waarden:

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut;

1.37 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.38 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met niet meer dan één wand;

1.39 peil:

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;

1.40 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.41 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 recreatieappartement:

een zelfstandige voorziening voor verblijfsrecreatie aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.43 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.44 standplaats:

een al dan niet afgebakende plaats voor het plaatsen van bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.45 waterhuishoudkundige situatie:

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.46 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten et cetera;

1.47 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 masthoogte van een windturbine:

de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    1. 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage1Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
    2. 2. mantelzorg;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. waterkering;

met de daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 3.2.2, sub a, voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  2. b. sublid 3.2.3, sub b, voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Afstand tot wegen

Bij het bouwen van (bedrijfs)woningen moet de volgende afstand tot wegen worden aangehouden:

  1. a. 20,00 m tot de as van de overige met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' (en met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01) aangegeven wegen;
  2. b. 10,00 m tot de as van de niet met een afzonderlijke bestemming aangegeven wegen.

5.2 Wateradvies

Voorafgaand aan het realiseren van bebouwing of verharding met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.500 m2 moet in verband met de waterhuishoudkundige situatie advies worden gevraagd van de waterbeheerder.

Het gebruik van de nieuw te realiseren bebouwing of de verharding is uitsluitend toegestaan indien de eventuele watercompensatieverplichtingen zijn uitgevoerd en in stand gehouden conform het wateradvies.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in Artikel 8, sub A, onder 6°;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  5. e. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  6. f. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  • A. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. de in gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25,00 m bedraagt;
    5. 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
    6. 6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits:
      • de brutovloeroppervlakte niet meer dan 50 m2 bedraagt;
      • het gebouw dan wel bouwwerk, geen gebouw of geen overkapping zijnde, uit niet meer dan één bouwlaag bestaat;
      • de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m bedraagt;
    7. 7. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mits:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
      • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer dan 15,00 m bedraagt;
    8. 8. voor de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, mits sprake is van een innovatieve pilot en dit door middel van en rapportage aannemelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat:
      • de diameter van de molen niet meer dan 2,00 m bedraagt;
      • de hoogte van een verticale as niet meer dan 2,00 m bedraagt;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de windturbine landschappelijk wordt ingepast;
      • de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6,00 m;
      • bij het plaatsen van kleine windturbines onder hoogspanningslijnen de leidingbeheerder om advies wordt gevraagd.
  • B. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen leiden niet tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    2. 2. het ruimtelijke beeld;
    3. 3. een goede windtoetreding naar molens;
    4. 4. de natuurlijke waarden;
    5. 5. de milieuhygiënische situatie;
    6. 6. de verkeersveiligheid;
    7. 7. de parkeersituatie.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. a. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut wordt gebouwd tot een inhoud van niet meer dan 400 m3 en een bouwhoogte van niet meer dan 4,00 m;
  2. b. een zendmast voor telecommunicatie wordt gebouwd tot een bouwhoogte van niet meer dan 50,00 m;
  3. c. de in het wijzigingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de voorschriften opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen;
  4. d. de bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits:
    1. 1. deze wijziging niet samenhangt met nieuwe planmatige stads- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap;
    2. 2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Sint Nicolaasga - Heide 14.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft het voornemen om op het perceel aan de Heide 14 te Sint Nicolaasga een nieuwe woning te realiseren. Het perceel kent nu een bedrijfsbestemming, waardoor het niet is toegestaan om op het perceel een woonhuis te bouwen en te gebruiken.

De gemeente De Fryske Marren is bereid om planologische medewerking te verlenen en stelt voor om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. Daarvoor is het noodzakelijk dat het geldende bestemmingsplan wordt herzien. Met het opstellen van een wijzigingsplan kan in de gewenste bestemmingswijziging worden voorzien.

Doelstelling van dit wijzigingsplan is om het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodanig te herzien dat een passende juridisch-planologische regeling in het plangebied van toepassing wordt die recht doet aan de toekomstig gewenste gebruiks- en bebouwingsituatie van het gebied.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het kadastrale perceel 443 (sectie O, kadastrale gemeente Langweer) aan de Heide 14 te Sint Nicolaasga. De locatie ligt in het buitengebied op circa 1,5 kilometer ten noordoosten van het dorp Sint Nicolaasga.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Het plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingplan (moederplan) is het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' (vastgesteld op 28 juni 2017). Het perceel kent de enkelbestemming 'Bedrijf'. Onderstaande figuur laat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan zien met deze bedrijfsbestemming op de locatie Heide 14 te Sint Nicolaasga (ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Uitsnede verbeelding moederplan ter plaatse van Heide 14 te Sint Nicolaasga

Volgens de bestemmingsomschrijving is het niet toegestaan om deze gronden ten behoeve van het wonen te gebruiken. In de bestemmingsregels voor 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het college van burgemeesters en wethouders de bestemming kan wijzigen in o.a. de bestemming 'Wonen'.

Tot een bestemmingswijziging kan worden overgegaan, mits wordt voldaan aan de onderstaande wijzigingsbevoegdheid:

Wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.7 uit het moederplan)

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf, wijzigen in de bestemming Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  1. 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    1. a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    2. b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  2. 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  3. 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  4. 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;


mits:

  1. a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  2. b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  3. c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  4. d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  5. e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  6. f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  7. g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  8. h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  9. i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  10. j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het perceel wordt feitelijk al gebruikt voor de woonfunctie; er is geen sprake meer van bedrijvigheid. Een groot deel van de bedrijfsbebouwing is enkele jaren geleden afgebrand. Het woonhuis staat er nog en wordt bewoond. De bestaande situatie komt niet (meer) overeen met de juridisch-planologische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Vooraanzicht op het bestaande woonhuis vanaf de driesprong op de Heide (Google Streetview)

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Nieuwe situatie

Op de plek waar de bedrijfsbebouwing heeft gestaan wordt het nieuwe vrijstaande woonhuis gerealiseerd (zie onderstaande figuur en Bijlage 1). Als de nieuwe woning is gebouwd, wordt het bestaande huis gesloopt. Door vervanging van het bestaande huis is er geen sprake van een netto toename van bebouwing en/of verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. Situatietekening van het perceel Heide 14, met daarop het te realiseren vrijstaande woonhuis aangegeven

2.3 Beeldkwaliteit En Landschappelijke Inpassing

2.3.1 Beeldkwaliteit

De vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met kap. De bouw (nok)- en goothoogte bedragen 7,6 m en 2,9 m respectievelijk. Kramer's Bouwbedrijf BV heeft een bestektekening van de woning uitgewerkt (Bijlage2). Op basis daarvan kan de beeldkwaliteit en de inpassing worden beoordeeld. Het grondoppervlak van de woning is circa 93 m2. Het kleur- en materiaalgebruik is passend bij het beeld en de landschappelijke omgeving, met gebruik van o.a. zwarte dakpannen en gevels van baksteen in een neutrale kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0007.jpg"

Figuur 6. Aanzichten te realiseren woonhuis

2.3.2 (Landschappelijke) inpassing

De locatie en de maximale grootte van het woonhuis zijn op de planverbeelding met een bouwvlak aangegeven. De voorgevel is naar de zuidoostelijke zijde van het perceel haaks op de weg gericht. De afstand van de voorgevel tot de weg wordt niet verkleind ten opzichte van de huidige situatie. Dit is door de toevoeging van een bouwvlak geborgd.

De nieuwe plek van het woonhuis op de kavel zorgt voor een betere ruimtelijke situatie:

  • Het woonhuis komt op een grotere afstand te liggen van de nabijgelegen driesprong op de Heide. Voor weggebruikers zorgt dit voor een beter overzicht. Dit komt de verkeersveiligheid ter plaatse ten goede.
  • Parkeren en de toegang tot het erf vindt plaats op dezelfde plek zoals die in de huidige situatie is.
  • De oriëntatie van het huis (voorgevel haaks op de Heide) komt beter overeen met hoe de naburige woningen zijn geplaatst ten opzichte van de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede-overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Met betrekking tot voorliggende bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit jurisprudentie wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1. Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS2017:1724). Het planvoornemen bestaat uit één woning. De nieuwe woning is bovendien een vervanging van de huidige te slopen woning Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet verder te worden doorlopen.

Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân

Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Het beleid voor het wonen in kernen is gericht op de eigen behoefte. De verdeling van de mogelijkheden voor het bouwen van woningen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Het Streekplan Fryslân uit 2007 heeft op basis van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie gekregen. Met de invoering van de Wro is de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen van de gemeente vervallen. De provincie heeft daarentegen wel de mogelijkheid gekregen om een provinciale verordening op te stellen. In 2010 heeft de Provincie Fryslân derhalve het initiatief genomen om te komen tot de Verordening Romte Fryslân. Deze is op 21 februari 2018 voor het laatst gewijzigd vastgesteld.

In de Verordening Romte Fryslân is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Het plangebied maakt geen deel uit van het stedelijk gebied (bestaand bebouwd gebied) zoals dat is bepaald op de kaarten die deel uitmaken van de verordening. In de verordening is bepaald dat in het landelijk gebied maximaal drie woningen mogen worden gerealiseerd, als deze in een woonplan zijn opgenomen. Feitelijk is met dit voornemen geen sprake van een netto toename van woningen. Het vervangen van een bestaande woning voor een nieuwe woning levert vanuit de Verordening Romte Fryslân 2014 dan ook geen belemmeringen op.

Voorliggend voornemen is dan ook mogelijk binnen de regels van de Verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie De Fryske Marren (ontwerp)

De gemeente vindt het van belang om een samenvattende visie voor het hele gemeentelijke grondgebied te maken. Daarom is er een (ontwerp) Omgevingsvisie De Fryske Marren opgesteld. De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeenteraad in samenspraak met de inwoners en ondernemers de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de fysieke leefomgeving; de mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren en ondernemen, nu en in de toekomst, en in een gezond en plezierig leefklimaat.

In de omgevingsvisie is een proceswijzer voor nieuwe ontwikkelingen/plannen opgenomen. Het dient als hulpmiddel voor een goed plan. In de proceswijzer is o.a. opgenomen dat een ontwikkeling zo moet worden vormgegeven dat deze aansluit bij de identiteit of deze zelfs versterkt. Een initiatiefnemer kan eerst op de waardenkaart kijken in welk gebied het plan ligt en wat in dat gebied de kernwaarden zijn. Verder zijn op de 'Ja, graag'-kaarten voor gebieden aangegeven welke ontwikkelingen men graag wil zien in deze gebieden.

Sint Nicolaasga is aangegeven als 'de bouwplaats', omdat er veel bedrijvigheid is verbonden met de bouw. De te versterken waarden van Sint Nicolaasga zijn:

  • De informele opzet van het dorp;
  • De centrale positie en zichtlijnen naar de kerk;
  • Het bos en de landgoederen;
  • De verbindingen met bossen, landgoederen en de opvaart;
  • Het karakter van een actief en bedrijvig bouw- en woondorp.

In de voorliggende onderbouwing is gemotiveerd dat het project geen belemmering vormt ten aanzien van de in de ontwerp omgevingsvisie geformuleerde kernwaarden en gewenste ontwikkelingen.

3.3.2 Woonvisie 2019-2023

In deze woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 tot 2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor samenwerkingsafspraken op het terrein van het wonen, zoals de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersorganisaties.

Er worden met de uitvoering van het plan per saldo niet meer woningen mogelijk gemaakt. Er hoeft dan ook niet met de regio afgestemd te worden of en hoe het plan binnen de woningbouwafspraken past.

In de kleinere kernen is de koers om een goede woonkwaliteit en leefbaarheid te behouden en leegstand van woningen te voorkomen. De gemeente streeft bij nieuwbouw van woningen in de kleinere kernen een kwaliteitsimpuls na. Dit stelt moderne eisen aan het niveau van uitrusting van woningen; meer ingericht op de toekomst en voor alle levensfasen. Daarbij wordt ook nadrukkelijk ingezet op een energietransitie en duurzaam wonen. De gemeente zet zich in voor het aardgasvrij maken van woningen.

De nieuwe woning wordt aardgasloos uitgevoerd. Door een slaapkamer op de benedenverdieping is het huis ook goed ingericht op de toekomst en geschikt voor alle levensfasen.

Het plan is niet in strijd met de Woonvisie 2019-2023.

3.3.3 Paraplubestemmingsplan parkeernormen

Met het paraplubestemmingsplan parkeernormen wordt een parkeerregeling toegevoegd aan een groot aantal andere bestemmingsplannen. Het plangebied omvat bijna het gehele grondgebied van de gemeente De Fryske Marren. Voor 2014 stonden de parkeereisen voor bouwplannen in de bouwverordening. Per 1 juli 2018 is deze regeling vervallen. Parkeereisen moeten nu in het bestemmingsplan worden opgenomen. Om deze reden is de parkeerregeling uit het paraplubestemmingsplan parkeernormen overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Toetsing Wijzigingsvoorwaarden En Milieuaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Wijzigingsvoorwaarden

Het voorliggende wijzigingsplan ziet toe op de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Bedrijf' om te zetten naar de bestemming 'Wonen' is opgenomen in artikel 5.7 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017'.

Tot een bestemmingswijziging kan worden overgegaan, mits wordt voldaan aan de onderstaande wijzigingsbevoegdheid:

Wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.7 uit het moederplan)
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf, wijzigen in de bestemming Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  1. 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    1. a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    2. b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  2. 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  3. 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  4. 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  1. a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  2. b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  3. c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  4. d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  5. e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  6. f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  7. g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  8. h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  9. i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  10. j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

ad a:

De bestaande woning is geen monumentaal of beeldbepalend gebouw. Dit punt is niet relevant voor het onderhavige plan.

ad b:

Er is in de huidige situatie niet sprake van de sloop van beeldverstorende bebouwing. Dit punt is niet relevant voor het onderhavige plan.

ad c:

De beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen in paragraaf 2.3 van deze toelichting. Hierin wordt aandacht besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot andere bebouwing.

ad d:

De landschappelijke inpassing is toegelicht in paragraaf 2.3 en de situatietekening van de voorgenomen ontwikkeling is als bijlage toegevoegd. In de bestemmingsregels is opgenomen dat de nieuwe functie uitsluitend is toegestaan als de inpassing zoals die op de situatietekening is aangegeven is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

ad e:

De aard en omvang van de nieuwe functie is passend op deze plek. In vergelijking met de oude situatie ontstaat er met de realisatie van de nieuwe functie een beter woon- en leefklimaat, omdat de bedrijvigheid (bedrijfsbestemming) tussen de omringende woonfuncties met de vaststelling van dit plan niet meer is toegestaan.

ad f:

Per saldo worden er met dit plan niet meer woningen mogelijk gemaakt. De bedrijfswoning wordt slechts omgezet naar een reguliere woning. Omdat er in dit geval geen sprake is van de toevoeging van woningen, hoeft niet getoetst te worden aan een door de provincie geaccordeerd woonplan.

ad g:

De woonfunctie wordt binnen het te realiseren woonhuis uitgeoefend. Het bestaande huis wordt gesloopt.

ad h:

Er is geen reden om aan te nemen dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Het is juist aannemelijk dat het aantal verkeersbewegingen zal afnemen, omdat de bedrijfsfunctie verdwijnt.

ad i:

Agrarische bedrijven worden door de realisatie van een regulier woonhuis niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. De ontwikkeling blijft beperkt tot de bedrijfsbestemming.

ad j:

Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 25 (Wonen) van toepassing.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijvenhinder

Wettelijk kader
In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Het dichtstbij gelegen bedrijf is een maatschappelijke instelling (Thomashuis Sint Nicolaasga, milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter), op circa 80 meter tot de perceelsgrens van Heide 14. Dit levert geen beperkingen op voor de nieuw te bouwen woning en ook worden de bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt als gevolg van de realisatie van het woonhuis.

Conclusie
Wat betreft het aspect bedrijvenhinder mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.2.2 Bodem

Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het bouwen van woningen inzicht te worden verkregen in de lokale bodemkwaliteit. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Uit het bodemloket blijkt dat de gemeentelijke bermen voldoende zijn onderzocht, maar dat de bodem van het projectgebied niet is onderzocht, althans op basis van de gegevens in het bodemloket (zie ook onderstaand kaartfragment in figuur 7):

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0008.png"

Figuur 7. Fragment uit het bodemloket

Om de kwaliteit van de bodem toch te kunnen inschatten, gebruikt gemeente De Fryske Marren een bodemkwaliteitskaart. De basis van de bodemkwaliteitskaart (dit is een set kaarten vergezeld van een toelichtend rapport) is het identificeren van deelgebieden met onderscheidende gebiedskenmerken. De verwachting is dat de kwaliteit tussen deelgebieden kan verschillen als gevolg van verschillende gebiedskenmerken. Binnen een deelgebied wordt de bodemkwaliteit homogeen verondersteld (vergelijkbare kwaliteit). Op basis van de bodemopbouw, de gebruikshistorie, de ontwikkeling van wijken of gebieden, de geomorfologie en het huidig gebruik wordt een deelgebiedenkaart gedefinieerd. Uit onderstaand kaartfragment (figuur 8a en b) uit de kaart Bodemkwaliteitszones ondergrond (0,0 - 0,5 m - mv en 0,5 - 2,5 m - m.v.) dat de bodem van het projectgebied wordt aangeduid als 'Bebouwd gebied vanaf 1970 en buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0009.png"

Figuur 8a. Fragment uit de kaart Bodemkwaliteitszones ondergrond 0,0 - 0,5 m - mv

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0010.png"

Figuur 8b. Fragment uit de kaart Bodemkwaliteitszones ondergrond 0,5 - 2,5 m - mv

Uit de kaart 8a blijkt - in overeenstemming met de gegevens uit het bodemloket - dat de gemeentelijke bermen oppervlakkig zijn onderzocht.

Uit de kaart 'Toepassingseis' (waarvan een fragment van de omgeving van het projectgebied is opgenomen voor de oppervlakkige bodem in figuur 8c) uit hetzelfde rapport blijkt dat de grond afkomstig uit de bodem ter plaatse van het projectgebied wordt gekwalificeerd als geschikt voor landbouw/natuur (groen gekleurde gebied) en uit de bermen geschikt voor industrie (gemeentelijke bermen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0011.png"

Figuur 8c. Fragment uit de kaart Toepassingseis ondergrond 0,0 - 0,5 m - mv ( kaart voor de diepere ondergrond tot 2,5 m - mv is identiek, zij het dat de bermen daarop niet rood zijn gekleurd)

Uit deze kaarten kan worden afgeleid dat het projectgebied niet als verdacht wordt aangemerkt en dat het op basis van de gegevens die aan de bodemkwaliteitskaart van de gemeente ten grondslag hebben gelegen, mag worden gconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.

Conclusie
Wat betreft het aspect bodemkwaliteit mag het project uitvoerbaar worden geacht.

4.2.3 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, evenals de bescherming van specifieke natuur-gebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuur-visie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) geregeld.

Toetsing
Soortenbescherming
Het terrein bestaat uit kort gemaaid gras, bestrating, een woonhuis en bijgebouwen. De ecologische verwachtingswaarde van het plangebied is laag. Gezien de aard van het plan en de terreinomstandigheden wordt een veldonderzoek ten behoeve van de bouw van het huis niet noodzakelijk geacht. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied en heeft geen ecologische relatie met beschermde gebieden. Gezien de aard van de ontwikkeling, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.

Een AERIUS-berekening voor het bepalen van stikstofdepositie is niet noodzakelijk, omdat de terreininrichting nauwelijks gepaard zal gaan met de emissie van stikstofverbindingen (NOX en NH3) en het plangebied op ruime afstand van stikstofgevoelig Natura 2000-gebied ligt. Een extern effect als gevolg van stikstof kan worden uitgesloten.

Een vergunning van de Wnb op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

Conclusie
Er worden geen negatieve effecten op natuurwaarden of in het kader van de Wnb beschermde gebieden verwacht. Het plan wordt voor de Wnb uitvoerbaar geacht.

4.2.4 Erfgoed

Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Archeologie
Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de Steentijd-Bronstijd en de IJzertijd-Middeleeuwen.

STEENTIJD-BRONSTIJD
De provincie beveelt aan om op deze locatie bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een archeologische quickscan te verrichten.

IJZERTIJD - MIDDELEEUWEN
De provincie beveelt aan om op deze locatie bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend archeologisch onderzoek te verrichten.

Het plangebied heeft in totaal een oppervlakte van 1.355 m2. Een archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. In de nabije omgeving van het plangebied zijn een aantal (voormalige) boerderijplaatsen aangegeven op de kaart. Ook zijn er langs het plangebied een aantal oude wegen en paden op de cultuurhistorische kaart aangegeven. Van het oude pad dat langs het plangebied liep is geen spoor meer te bekennen.

Het plan doet geen afbreuk aan eventueel in de omgeving aanwezige cultuurhistorische objecten/elementen. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSNC20HEIDE14-VA01_0012.jpg"

Figuur 9. Uitsnede van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2)

Conclusie
Met de ontwikkeling worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast. Het project is op dit punt uitvoerbaar.

4.2.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle (bedrijfs)activiteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Toetsing
Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van risicobronnen. De bouw van de vrijstaande woning leidt bovendien niet tot de realisatie van een risicobron.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan wordt niet beperkt door een extern veiligheidsrisico.

4.2.6 Geluidhinder

Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. De omgevingsvergunning voor dit project maakt de nieuwbouw van woningen mogelijk. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Van industrielawaai is in de omgeving van het plangebied geen sprake. Ook van spoorweglawaai is geen sprake. Er is om die reden alleen gekeken naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Voor het wegverkeerslawaai is de geldende norm 48 dB.

Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling betreft een geluidgevoelige functie. Daarom moet getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De dichtstbijzijnde weg (Heide) maakt deel uit van een 60 km/uur-zone en kent derhalve een geluidszone op basis van de Wgh.

De kleinste afstand van de voorgevel van de huidige woning tot deze weg is 7 meter. De afstand van de voorgevel van de nieuwe woning tot de weg zal minimaal 12 meter bedragen. Het plan maakt geen bebouwing dichterbij de weg mogelijk. Bovendien wordt geacht dat de nieuwe locatie van het woonhuis ten aanzien van wegverkeersgeluid een verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie, wegens een grotere afstand tot de weg. Gesteld kan worden dat een akoestisch onderzoek voor deze ontwikkeling dan ook niet nodig is.

Conclusie
Ten aanzien van geluidhinder worden geen belemmeringen verwacht. Het plan is dan ook op dit punt uitvoerbaar.

4.2.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Toetsing
Het plan maakt een bestemmingswijziging mogelijk van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Aangezien het één woonhuis betreft is geen toename van verkeer te verwachten en kan het project als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.

4.2.8 Water

Wettelijk kader
Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Door middel van een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend projectgebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Watertoets
Op 29 juni 2020 is voor het project een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is als bijlage bij deze toelichting raadpleegbaar (Bijlage 3). Hieruit blijkt dat de korte watertoetsprocedure van toepassing is en het project een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de algemene uitgangspunten van Wetterskip Fryslân. Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om rekening mee te houden.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Met de realisatie van het woonhuis kan aan de uitgangspunten van Wetterskip Fryslân worden voldaan. Er hoeft geen compensatie voor de toename van verharding uitgevoerd te worden, omdat het plan geen netto toename van verharding mogelijk maakt. Het plan is voor het aspect water uitvoerbaar.

Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.

Er is geen aanleiding om specifieke maatregelen in het plan op te nemen met betrekking tot dit punt. Het plan maakt niet meer verharding mogelijk en is gelegen buiten een dorp of stad, waar dit aspect van groter belang is.

Conclusie
Voor het aspect water zijn geen belemmeringen te verwachten die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Plansystematiek

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Toelichting Op De Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017'. Voor de wijze van meten geldt dat deze ook overeenkomt met het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit één bestemmingsregel: de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming bepaalt dat gronden met deze bestemming bestemd zijn voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid.

Het hoofdgebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd en bestaat uit één bouwlaag met kap, waarbij de goothoogte niet meer dan 4,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 9,00 m bedraagt.

Voor het overige bepaalt artikel dat het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van gronden.

Tot slot bevatten de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting, onder lid 3.5.2, sub d. Deze voorwaardelijke verplichting zorgt ervoor dat de oude woning moet worden gesloopt. Op het moment dat de nieuwe woning in gebruik wordt genomen, moet de oude woning binnen twaalf maanden gesloopt worden. Zo niet, dan is het gebruik van de nieuwe woning in strijd met het bestemmingsplan.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is vastgelegd welke algemene bouwregels in acht moeten worden genomen.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd wat voor gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijving.

Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels zijn - voor zover van toepassing - overgenomen uit het moederplan.

Overige regels
De overige regels zien erop toe dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in standgehouden.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

6.1.1 Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit wijzigingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.1.2 Planschade

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan (wijzigingsplan) voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

6.1.3 Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerp wijzigingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen.

Op het plan is één zienswijze binnengekomen (Provincie Fryslân, Bijlage 4). De zienswijze van de provincie Fryslân heeft betrekking op twee punten:

  1. 1. De provincie wil graag beknopte natuurtoets zien voordat kan worden overgegaan tot sloop van het bestaande woonhuis. Dit moet in de bestemmingsregels van het plan worden geborgd met een voorwaardelijke bepaling.
  2. 2. Er missen twee aanduidingen op de verbeelding. Dit betreft een aanduiding voor de te slopen woning en een aanduiding voor de nieuw te bouwen woning.

Aan de zienswijze van de provincie Fryslân wordt tegemoet gekomen door de betreffende voorwaardelijke bepaling en aanduidingen op te nemen in het onderhavige plan. Geacht wordt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

Bijlage 1 Lijst Met Toelaatbare Beroepen En Bedrijvigheid

Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid

Bijlage 1 Situatietekening Woonhuis

Bijlage 1 Situatietekening woonhuis

Bijlage 2 Bestektekening Woonhuis

Bijlage 2 Bestektekening woonhuis

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Zienswijze Provinsje

Bijlage 4 Zienswijze Provinsje