Oosterzee-West
Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 01-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Oosterzee-West' met identificatienummer NL.IMRO.1940.PBOOS19OOSTZEEWEST-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels';
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden werkactiviteit:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;
1.6 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd . Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een
afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.8 bêd en brochje:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.10 bebouwingspercentage:
een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bestaand:
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
- 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping, dat / die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en / of situering ondergeschikt is;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.26 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.27 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 huishouden:
één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;
1.30 kap:
een dak met een zekere helling;
1.31 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.32 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.33 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
- het NAP -0,52 m;
1.34 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.35 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.37 vrijstaand/op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk:
Een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
1.38 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.39 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. paden;
- c. water;
met daar in ondergeschikte mate bijbehorend:
- d. openbare parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve doeleinden, zoals sport- en speelvelden en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. verhardingen;
- e. paden;
- f. sloten en bermen;
- g. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 4.2.1 in die zin dat de gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan het volgende:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste 20 m2 bedragen;
- 2. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als zelfstandig horecabedrijf;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. paden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. sloten, bermen en beplanting;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water;
met de daarbijbehorende:
- i. andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. oevers, bermen en beplanting;
met daaraan ondergeschikt:
- c. extensief dagrecreatief medegebruik en visserij;
- d. aanleggelegenheid;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. andere bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en walbeschoeiingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor aanleggelegenheid voor meer dan 3 aaneengesloten dagen;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van het innemen van een ligplaats voor vaartuigen;
- c. het gebruik van de gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen.
Artikel 7 Wonen - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
- 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
- 2. bêd & brochje;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 7.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
- 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het bepaalde in lid 7.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 7.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits:
- 1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
- d. het bepaalde in lid 7.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
- e. het bepaalde in lid 7.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- f. het bepaalde in lid 7.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- g. het bepaalde in lid 7.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- h. het bepaalde in lid 7.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het bestaande aantal;
- b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
- 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
- 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
- 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
- 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
- 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
- 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
- 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
- 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
- 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
- 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:
- a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Artikel 8 Wonen - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
- 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
- 2. bêd & brochje;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 8.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van het woonhuis, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet meer dan 150 m² bedraagt;
- 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het bepaalde in lid 8.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
- c. het bepaalde in lid 8.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits:
- 1. dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
- d. het bepaalde in lid 8.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
- e. het bepaalde in lid 8.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
- f. het bepaalde in lid 8.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
- 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- g. het bepaalde in lid 8.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
- 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
- h. het bepaalde in lid 8.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan toegestaan, op grond van het bepaalde in 8.2.1;
- b. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
- 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
- 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
- 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
- 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
- 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
- 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
- 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
- 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
- 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
- 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4 onder a in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:
- a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
- b. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande maatvoeringen
Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
10.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
10.3 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
- e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
- b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oosterzee-West
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente De Fryske Marren is voornemens aan de westzijde van Oosterzee-Gietersebrug een compacte kleinschalige dorpsuitbreiding te realiseren. Het betreft de ontwikkeling van een nieuw woongebied bestaande uit 9 woningen, waarvan één vrijstaande woning en acht woningen in de bouwstijl 'twee-onder-een-kap'.
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel de voorgenomen ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Daarbij is de reeds bestaande en met een omgevingsvergunning voor afwijking toegestane Sport,-, Speel- en Ontmoetingsplek (SSO) aan de noordzijde van de woningbouwlocatie, juridisch verankerd in dit bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de Friese gemeente De Fryske Marren. Het gebied wordt aan de oostzijde begrensd door de kern Oosterzee-Gietersebrug, aan de noord- en westzijde door agrarische gronden en aan de zuidzijde door de bestaande bebouwing aan de Herenweg. Voor de verdere omgeving van het plangebied geldt dat ten noorden het Tjeukemeer is gelegen en ten westen de A6 loopt. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening 'Lemmer, Oosterzee-Gietersebrug en Bantaga', zoals vastgesteld op 26 juni 2013. Op basis van de beheersverordening is de voorgenomen woningbouw niet mogelijk. Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Uitsnede beheersverordening
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- in hoofdstuk 3 wordt het voorgenomen plan beschreven;
- in hoofdstuk 4 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
- in hoofdstuk 5 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
- in hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
- in hoofdstuk 7 tenslotte worden de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Binnen het plangebied, gelegen aan de westzijde van Oosterzee-Gietersebrug, wordt aansluitend aan bestaand stedelijk gebied een nieuw woongebied gerealiseerd. Het plan voorziet in een combinatie van een vrijstaande woning en twee-onder-een-kapwoningen.
Naast deze woningontwikkeling wordt op verzoek van Plaatselijk Belang en de ambtelijke organisatie de Sport,-, Speel- en Ontmoetingsplek (SSO) opgenomen binnen de kaders van het bestemmingsplan. Dit SSO is in 2015 met een omgevingsvergunning (uitgebreide procedure) vergund. Het stedenbouwkundig ontwerp is zorgvuldig in het landschap ingepast.
2.1 Stedenbouwkundig Plan
Huidige situatie
Van origine bestaat het plangebied uit agrarische gronden doorsneden door een rechtlijnig slotenpatroon. De meest recente bebouwing, die voor een belangrijk deel aan de noordwestzijde van het dorp is gerealiseerd, wordt gekenmerkt door woningen met een hoge goot. Het plangebied sluit aan op deze woningen.
Aansluiting op bestaand stedelijk gebied
Het plangebied vindt directe aansluiting op de bestaande bebouwing aan de westzijde van de kern Oosterzee-Gietersebrug. De bestaande bebouwing betreft lintbebouwing met daarachter een opstrekkende verkaveling, Deze stedenbouwkundige structuur van de bestaande woonwijk wordt doorgezet in het plangebied.
Dit geldt overigens niet voor de verkeersstructuur: er komt géén doorgaande verbinding voor autoverkeer met de bestaande wijk aan de oostzijde van het plan. Zoals ook in het stedenbouwkundig plan hieronder is aangegeven, komt er ter hoogte van de aantakking aan De Grieën een versmalling in de weg en middels het plaatsen van palen wordt de doorgang voor autoverkeer onmogelijk gemaakt. Er zal dus enkel een verbinding worden gemaakt voor langzaam verkeer.
De bestaande ontsluiting voor langzaam verkeer, zoals deze nu aanwezig vanaf het bestaande parkeerterrein gelegen naast de basisschool, zal worden gehandhaafd. Dit is de meest voor de hand liggende route voor verkeer dat vanaf die zijde het dorp zal benaderen. De bestaande verkeersstromen zullen derhalve niet wijzigen en geen extra belasting vormen voor de woningen aan De Grieën.
Het overige verkeer in de aan te leggen wijk, zal naar verwachting enkel bestemmingsverkeer betreffen. Voorstelbaar is dat in het geval van een eventuele calamiteit hulpdiensten de route zouden kunnen gebruiken voor toegang tot de locatie. Dit zal echter dusdanig beperkt van aard zijn dat het geen noemenswaardige invloed zal hebben op de omgeving. Ook daaruit zal dus geen onevenredige toename van verkeersbewegingen aan De Grieën voortvloeien.
Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Tjeukemeer. Aan de oostzijde sluitend het gebied aan op een uitbreidingsplan uit de periode 1990-2000 en een school.
De uitbreiding vormt een kleine nieuwe schil aansluitend op de bestaande woonstraat met aan weerszijden van de straat woningen. De meest zuidelijke kavel vormt een woonwerk locatie in het hoofdlint aan de Herenweg. Het noordelijke deel van de uitbreiding sluit in kavelrichting aan op de richting van de verkaveling van het landschap en de woningen aan de Akkers. Onderstaand figuur geeft het stedenbouwkundig plan weer.
Stedenbouwkundig plan
Groen-blauwe inpassing in het landschap
Op de overgang van de uitbreiding naar het landschap wordt een zachte waterrijke rand voorgesteld met natuurlijke oevers en knotwilgen. Daarmee komt tussen de voorziene woningen en het buitengebied veelal een groenblauwe bufferzone te liggen. Het plangebied is niet alleen zorgvuldig in het landschap ingepast door de groen-blauwe omranding en de positionering van de woningen in het gebied, ook wordt het groene landschap als het ware doorgezet in het plangebied door een nadrukkelijke groenstructuur langs en in de zichtlijnen vanuit de omgeving. De licht verdraaide hoofdontsluiting vanuit de Herenweg (dit is geen rechte lijn) vormt een lange groene zichtlijn als groene poort naar het groene middengebied toe.
Voor de waterstructuur in het gebied is zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande slotenstructuur in het gebied. Het woongebied wordt omrand door sloten en water. Aan de noordzijde van het gebied wordt extra water gecreëerd waaraan nieuwe woningen aan het water worden gerealiseerd. In het verlengde van de woonstraat wordt de sloot verbreed. Hierdoor ontstaat een zichtlijn vanuit het dorp op het landschap. Ook langs de sloot, grenzend aan het schoolterrein, wordt een natuurlijke oeverrand met gras behouden. Op deze wijzen is er voldoende nieuw water in het gebied ter compensatie van de verharding van het gebied en het dempen van een bestaande sloot.
Positie woningen
Op de verbeelding zijn de twee onder een kapwoningen bestemd als 'Wonen - 2' in combinatie met een bouwvlak. De vrijstaande woning heeft de bestemming 'Wonen - 1'. Met het aangeven van de bouwvlakken is aangesloten op de bestaande bebouwing. Er is gestreefd naar een uniforme bouwstrookdiepte van 12 meter. Bebouwing dient plaats te vinden binnen de bouwvlakken. Op de achter de voorgevel van de woningen gesitueerde terreinen is op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis de bouw van bijbehorende bouwwerken mogelijk.
Parkeren
De uitbreiding betreft een kleinschalig woongebied waarbij bij zowel de vrijstaande als de twee-onder-een kap woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein (garage en/of oprit op eigen terrein). Bij periodiek extra parkeerbehoefte kan er langs de straat worden geparkeerd.
Het parkeren in het plan dient te allen tijde te voldoen aan de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren, zoals deze vastgesteld is door de gemeenteraad in haar vergadering van 31 januari 2018. In deze nota is duidelijk verwoord dat parkeren integraal onderdeel uitmaakt van een ontwikkeling en dat dit in eerste instantie op eigen terrein dient te worden ingepast.
In het geval van een wijk zoals deze, met voornamelijk twee-onder-een-kapwoningen op ruime kavels, is er geen reden om aan te nemen dat er niet voldaan kan worden aan deze nota. Zoals uit de regels bij het bestemmingsplan blijkt zijn binnen de bestemming ‘Verkeer’ ook parkeervoorzieningen toegestaan. In deze bestemming worden evenwijdig aan de weg een aantal parkeerplekken gerealiseerd. Volgens het hierboven opgenomen stedenbouwkundig plan is er zeker ruimte voor 7 parkeerplaatsen (pp) in het openbaar gebied.
De parkeernorm voor twee-onder-een-kappers is 2,2 pp per woning, voor vrijstaande woningen is het 2,3 pp per woning; dit betekent dat volgens de normstelling in de Nota beleidsregels parkeren, binnen het gebied minimaal 20 parkeerplaatsen (parkeerplaatsen op eigen terrein en in openbaar gebied bij elkaar opgeteld) nodig zijn. Zoals hierboven reeds aangegeven is er ruimte voor minimaal 7 parkeerplaatsen in openbaar gebied.
Uit de Nota blijkt dat voor het parkeren op eigen terrein gebruik gemaakt wordt van de volgende rekenwaarde:
- voor de woningen met een oprit van minimaal 10 m lengte, mag gerekend worden met een parkeerruimte van 1,5 pp per woning;
- bij opritten van minimaal 4,5 m breedt mag gerekend worden met een parkeerruimte van 1,7 pp per woning.
Gezien het stedenbouwkundig plan is duidelijk dat alle woningen aan een van deze voorwaarden voldoen.
Hetgeen betekent dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen het plangebied minimaal 9*1,5 + 7= 20,5 pp bedraagt, waarmee voldaan wordt aan de berekende parkeerbehoefte.
Daarnaast betreft het hier een rustige woonwijk waar bij een periodieke extra parkeerbehoefte ook langs de straat geparkeerd mag worden. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de nota.
Mede gezien het feit dat er geen directe doorgang naar De Grieën zal bestaan, ligt het niet in de lijn der verwachting dat hier extra parkeerdruk zal ontstaan ten gevolge van deze uitbreiding.
2.2 Duurzaam Bouwen
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening). Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.
In het voorliggende plangebied is duurzame stedenbouw een belangrijk uitgangspunt geweest. Zo is bijvoorbeeld het aspect water een bepalende factor bij de ontwikkeling van het gebied. Daarnaast zal bij het realiseren van de woningen zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van verantwoorde materialen.
Hoofdstuk 3 Beleid & Regelgeving
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het vigerend beleid dat van belang is bij de besluitvorming, en waaraan de voorgenomen woningbouw wordt getoetst.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van woningen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft geen consequenties voor voorliggend plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.6 de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten nagestreefd. Het instrument schrijft niet voor wanneer en waar wel of niet gebouwd mag worden, maar vraagt om een goede afweging van belangen, onder andere om te voorkomen dat er voor de leegstand wordt gebouwd.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Om na te kunnen gaan welke stappen doorlopen dienen te worden, is het allereerst van belang om te weten of de voorgenomen ontwikkeling valt binnen de definitie 'stedelijke ontwikkeling'.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling is geen ondergrens opgenomen voor de oppervlakte van de ontwikkeling of voor het aantal woningen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Rechtspraak Raad van State blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Voor wat betreft woningbouwlocaties geldt dat elf woningen (op één locatie) door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd.
Onderhavig plan maakt de bouw van 9 woningen mogelijk. Het plan wordt op basis van vaste jurisprudentie als te kleinschalig beoordeeld om als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro te worden aangemerkt. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân 2007
Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Friesland is in grote lijnen neergelegd in het 'Streekplan Fryslân 2007 - Om de kwaliteit fan de romte'.
Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Friesland.
In het streekplan wordt veel belang gehecht aan het behoud en de versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, met name voor de inwoners van het platteland zelf. Door het concentreren van nieuwe woningen in zogenaamde bundelingsgebieden wordt een vermindering van de woningvraag op het platteland beoogd. Hierdoor ontstaat er in de kleine kernen meer ruimte voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte en kan er behoedzamer worden omgegaan met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het platteland. Tevens bevordert het bieden van ruimte voor de lokale woningbehoefte een evenwichtige bevolkings- en huishoudensamenstelling op het platteland.
Oosterzee-Gietersebrug is in het streekplan aangewezen als 'overige kernen'. Voorliggend plan betreft woningbouw voor lokale behoefte en is niet in strijd met het Streekplan Fryslân.
3.2.2 Grutsk op 'e Romte
In het Streekplan Fryslân 2007 zijn de ‘kernkwaliteiten’ van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen. De kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt en gewaardeerd in het document Grutsk op 'e Romte. Hierbij wordt ook een richting aangegeven voor de toekomst. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op de volgende afbeelding is de kaart behorende bij de structuurvisie opgenomen.
Uitsnede kaart Structuurvisie Grutsk op 'e Romte, met planlocatie (rode cirkel)
Op de kaart ligt het plangebied deels in 'bebouwing (grote kernen en steden)' en deels in een gebied dat is getypeerd als 'veenpolders'. Het provinciaal belang in het laagveengebied is onder meer gelegen in de bescherming van de volgende kenmerkende onderdelen:
- de veenpolders waarbij de samenhang tussen ontginning, ontwatering, verkaveling, polderdijken, vaarten, en bebouwingspatroon nog goed zichtbaar is.
- de grootschalige openheid van het Tsjûkemar en enkele veenweidegebieden.
- de lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend).
- het totale watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten.
- dorpen met een sterke relatie met vaarten en meeroevers.
Bij het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de relevante belangen die voor het gebied gelden. In paragraaf 2.1 Stedenbouwkundig plan is hier nader op ingegaan.
3.2.3 Verordening Romte Fryslân
De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Vervolgens is op 18 februari 2015, tegelijk met de vaststelling van de Beleidsnotitie Romte foar Sinne, de 1e partiële herziening van de verordening vastgesteld. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening ‘Verordening Romte Fryslân 2014’ vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 in werking getreden. De wijzigingsverordening is verwerkt in de geconsolideerde versie van de Verordening van 8 augustus 2018.
In de Verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het streekplan beleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.
Oosterzee-Gietersebrug in de Verordening
Op de kaart behorende bij de verordening is de kern Oosterzee-Gietersebrug weergegeven als 'overige kernen' en is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied (BSG). Het plangebied ligt deels binnen bestaand stedelijk gebied en deels aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied.
Woningbouw in de Verordening
Onderstaande artikelen zijn relevant voor het voorliggende bestemmingsplan. Per artikel is aangegeven hoe onderhavig plan binnen de in het artikel gestelde regels past.
Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 2.1.1
- 1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
- a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
- b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
- 2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
- 3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
- a. een uitbreidingslocatie;
- b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
- c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
- d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
- e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,
binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.
De voorgenomen ontwikkeling is zorgvuldig ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied. De locatie sluit aan bij de verkaveling en het watersysteem van het gebied en het bebouwingspatroon van de kern. Het woonwijkje is ruim opgezet, hetgeen past binnen de openheid van het gebied. De woningen zijn zorgvuldig ingepast door middel van de groen-blauwe omranding en de positionering van de woningen. Het groene landschap wordt 'doorgezet' in het plangebied. Voor de waterstructuur is zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande slotenstructuur.
Zie voor een verdere beschrijving van het stedenbouwkundig plan paragraaf 2.1 Stedenbouwkundig plan. De groene en blauwe omranding is vastgelegd met bijbehorende bestemmingen. Ook is de situering van de bouwvlakken geregeld in het voorliggende bestemmingsplan.
Archeologie
Artikel 2.2.1
- 1. In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.
- 2. Indien in een ruimtelijk plan wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid wordt onderbouwd op welke wijze in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien.
In paragraaf 4.4.2 Archeologie is nader ingegaan op archeologie. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van beperkingen in verband met archeologie.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Artikel 2.3.1
- 1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Ten eerste geldt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling is namelijk reeds meegerekend in het planaanbod zoals vastgesteld in de woonvisie van de gemeente De Fryske Marren. Ook past de ontwikkeling binnen de kwalitatieve vraag, aangezien er behoefte blijkt te zijn aan dit woonmilieutype en woningtype. Ten tweede geldt dat is gekeken naar locaties binnen de kern van Oosterzee. Echter, binnen de kern zijn geen inbreidingsmogelijkheden van dergelijke omvang aanwezig. De ontwikkeling wordt nu deels binnen bestaand stedelijk gebied voorzien. Het resterende deel sluit daar direct op aan. Tot slot geldt dat met de ontsluiting op de Herenweg en de overige bestaande wegen, het plangebied goed is ontsloten. De locatie is bereikbaar voor meerdere vervoerwijzen, namelijk voor auto, fiets en via openbaar vervoer. De woningen zijn op ruim 200 meter van de bushalte gelegen. Overige vervoerwijzen, zoals voor vrachtverkeer, zijn gelet op de voorgenomen functie niet relevant. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren.
Wonen
Artikel 3.1.1
- 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
- a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
- b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten
Het Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2016-2026 geldt als woonplan en heeft schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten van Fryslân. In het woonplan is voor de omgeving Lemmer e.o. een plancapaciteit geschat van circa 450 woningen in de periode 2016-2026. In Lemmer e.o. zijn van de ruim 450 te bouwen woningen inmiddels 100 gebouwd. Hier is voorlopig sprake van een tekort aan plannen, zeker als ook nog rekening wordt gehouden met planuitval. Bovenop deze aantallen zijn er in afspraken met de provincie extra mogelijkheden voor 200 woningen gecreëerd om inbreiding te stimuleren. Deze verdeling vormt het kader voor woningbouwontwikkelingen in de toekomst. Daarnaast past het plan qua aard, omvang en uitstraling binnen de gewenste kwaliteit zoals beschreven in 3.3.1 en 3.3.2.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Verordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonvisie De Fryske Marren 2019-2023 en Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland
De Woonvisie De Fryske Marren 2019-2023 is vastgesteld op 27 maart 2019. In dit document beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 tot 2023. Deze woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor samenwerkingsafspraken op het terrein van het wonen.
In de kleinere kernen is de koers om een goede woonkwaliteit en leefbaarheid te behouden en leegstand van woningen te voorkomen. Hierbij wordt bij nieuwbouw van woningen in de kleine kernen altijd een kwaliteitsimpuls nagestreefd. Ook worden er in de woonvisie kansen gezien voor nieuwbouw van woningen in Joure en Lemmer vanwege de gunstige ligging van deze kernen aan de snelwegen A6 en A7.
De verwachting is dat de woningvoorraad in de gemeente De Fryske Marren tussen 2016 en 2026 groeit met circa 1.000 woningen, gebaseerd op de bevolking- en huishoudensprognose van de provincie Fryslân. Voor het grootste deel liggen deze nieuw te bouwen woningen al vast in huidige projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw. Dit Uitvoeringsprogramma Woningbouw stelt de conclusie dat in het gebied Lemmer en omstreken de nodige mogelijkheden zijn om woningen toe te voegen aan het gebied.
De planvoornemen betreft de ontwikkeling van een woongebied aan de rand van Oosterzee-Gieterseburg met een totaalprogramma van 9 woningen. Deze woningen zijn in beginsel niet opgenomen in het vastgestelde woningbouwprogramma. Om deze reden is er met de Provincie Fryslân overleg gevoerd over hoe het planvoornemen in haar woningbouwplannen past. Door middel van een succesvol overleg maakt het plan onderdeel uit van de nieuwe Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân 2020 tot 2030, die op 18 maart 2021 ondertekend zijn. Gelet op dit ligt het plan in lijn met de Woonvisie en overige woningbouwafspraken.
3.3.2 Welstandsnota De Friese Meren
De Welstandsnota De Friese Meren is op 22 april 2015 vastgesteld. De welstandsnota is ontstaan uit de harmonisatie van de welstandsnota's van de voormalige gemeenten Skarsterlân, Lemsterland en Gaasterlân-Sleat. Ook de welstandskaders voor het (vanuit de opgesplitste gemeente Boarnsterhim) later toegevoegde dorp Terherne zijn verwerkt.
Er is bij het harmoniseren van de welstandsnota's verder gekeken dan slechts het samenbrengen van de huidige nota's. Het moment van samenvoegen is aanleiding geweest om aanpassingen door te voeren die het beleid en de werkwijze omtrent welstand moderniseren en de toegankelijkheid voor burgers vergroot. De welstandsnota is in beginsel een afgeleide van de oude welstandsnota's, maar zowel nota als beleid wijken op een aantal aspecten af van het oude welstandsbeleid. De belangrijkste veranderingen betreffen een herindeling van de welstandsgebieden, een nieuwe wet- en regelgeving, een nieuwe werkwijze en digitalisering en het Omgevingsplan.
Veenlandschap
Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied 'Veenlandschap'. Het veenlandschap is één van de buitengebieden van de gemeente. Het landschap is een open, agrarisch veenweide-landschap met een aantal vaarten en meren. Het is een aantrekkelijk landschap, waarvan met name het open karakter gewaardeerd wordt. In het gebied komen bedrijven, boerderijen, woonboerderijen en woningen voor. Over het algemeen heeft het bebouwingsbeeld een traditioneel, eenvoudig karakter: karakteristieke (kop-halsromp- en stolp)boerderijen en woningen met eenvoudige hoofdvorm en een kap. Ook de bijgebouwen zijn eenvoudig van aard.
Uitsnede kaart Welstandsnota
Het welstandsbeleid in het Veenlandschap is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld van het buitengebied. In geval van verbouwing, wijziging of uitbreiding van traditionele boerderijen en woningen zullen de bestaande bebouwingskarakteristieken van het betreffende pand worden gerespecteerd. Dit betekent niet dat er niks mag veranderen aan deze gebouwen, maar wel dat er zorgvuldig wordt nagedacht over ingrepen aan traditionele bebouwing.
Voor het gebied zijn door de gemeente specifieke welstandontwikkelingscriteria opgesteld, gezien de wijziging van agrarisch gebied naar woningbouwlocatie. Na realisatie gaat het gebied behoren tot de buurten met individuele opzet. De in de notitie geformuleerde welstandscriteria voor de nieuwe woningbouwlocatie zullen op grond van de Woningwet door de gemeenteraad als aanvulling op de Welstandnota gemeente De Fryske Marren worden vastgesteld. De Notitie Welstandscriteria is bijgevoegd als Bijlage 10
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (zie Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek) De conclusie van het onderzoek is dat, alhoewel er in de ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond, verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
4.1.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Hinder van industrieterreinen en spoorwegen heeft geen betrekking op dit plan. Hierna wordt dan ook uitsluitend ingegaan op mogelijke hinder van wegverkeer.
Langs wegen geldt van rechtswege een geluidszone. Binnen deze zone dient bij projectie van geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, tenzij voor de betreffende weg zonevrijstelling is verleend.
In principe geldt voor de Herenweg een onderzoeksplicht aangezien voor deze weg een maximumsnelheid geldt van 50 km/uur binnen de bebouwde kom. Het plangebied valt (deels) binnen de 250 meter brede geluidszone van de Herenweg.
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken (zie ook Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai):
De geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op de gezoneerde weg N924 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen op de gevels van het meest zuidelijk gelegen bouwvlak met maximaal 9 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor een nieuwbouwwoning binnen de bebouwde kom wordt echter nergens overschreden.
Derhalve kan bevoegd gezag (de gemeente) met een procedure hogere grenswaardewaarde een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde.
Ook de gecumuleerde waarde wijst uit dat alleen op het zuidelijk gelegen bouwvlak geluidswerende maatregelen op de gevel noodzakelijk zijn. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen kan een binnenniveau van 33 dB worden gewaarborgd. Daarmee is ook bij het zuidelijk gelegen bouwvlak sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.1.3 Lucht
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
- < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- < 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
4.1.4 Externe veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
- of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Op de risicokaart van de provincie Fryslân is te zien dat er in of nabij het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn als bedoeld in het Bevi. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
Op basis van de risicokaart van de provincie Fryslân blijkt dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen liggen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op de risicokaart van de provincie Fryslân is aangegeven dat er in of nabij het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de uitvoering van het plan.
4.1.5 Milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de Wet geurhinder en veehouderij / Besluit landbouw milieubeheer en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt.
Agrarische bedrijven
Rondom het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop de Wet geurhinder en veehouderij / Besluit landbouw milieubeheer van toepassing zijn. De afstand van het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf tot de nieuwe milieugevoelige objecten (woningen) is ruim 400 meter. Daarom wordt in deze paragraaf niet verder ingegaan op het aspect milieuzonering van agrarische bedrijven.
Niet agrarische bedrijven
Bij de westelijke entree van het dorp zijn activiteiten gevestigd waarbij sprake is van een milieuzone.
Metaalbewerkingsbedrijf (Herenweg 16/16a/18)
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor dit bedrijf een maximale richtafstand van 100 meter. De afstand van het bedrijf tot de nieuwe milieugevoelige objecten is meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.
Landbouwmechanisatiebedrijf (Herenweg 24a)
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor dit bedrijf een maximale richtafstand van 50 meter. De afstand van het bedrijf tot de nieuwe milieugevoelige objecten is meer dan 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.
Autoherstelinrichting (Herenweg 28-30)
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor dit bedrijf een maximale richtafstand van 30 of 50 meter. De afstand van het bedrijf tot de nieuwe milieugevoelige objecten is meer dan 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.
School (De Grieën 5)
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een school een maximale richtafstand van 30 meter. Het schoolgebouw ligt op meer dan 30 meter.
De afstand tussen het schoolplein en de nieuwe milieugevoelige functies is echter minder dan 30 meter. Derhalve is een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai.
In het akoestisch onderzoek wordt onderbouwd geconcludeerd, dat het uitsluitend het bouwvlak dat het dichtst bij het schoolplein ligt, nader onderzoek behoeft. De afstand, 21 m, voldoet niet aan de richtafstand van de VNG-publicatie voor 'stille woonwijk' zijnde 30 m.
Aangetoond wordt echter dat voor deze locatie wel voldaan wordt aan stap 3 van de publicatie, waarbij voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aan 50 dB(A) etmaalwaarde wordt getoetst. Het is daarbij aan het bevoegd gezag om te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht. De motivatie wordt i.c. gehaald uit het feit dat het schoolplein slechts beperkt, overdag wordt gebruikt.
Het maximale geluidsniveau voldoet wel aan de geluidsgrenswaarden van stap 2 uit de VNG-publicatie, zijnde 65 dB(A) etmaalwaarde voor een rustige woonwijk.
De conclusie is derhalve dat sprake is van een goed- woon en leefklimaat en dat ruimtelijke inpassing van de negen woningen ook na toetsing aan de VNG-publicatie mogelijk is.
Overigens, de milieuvergunningen / omgevingsvergunningen milieu van de bedrijven en andere activiteiten zijn afgestemd op de reeds dichterbij gelegen woningen. De toe te voegen woningen vormen derhalve geen belemmeringen voor de duurzame bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en voorzieningen.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Inleiding
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.
In deze waterparagraaf wordt allereerst de huidige waterhuishoudkundige situatie beschreven. Daarna wordt het beleid met betrekking tot waterhuishouding toegelicht. Daaropvolgend wordt de toekomstige waterhuishoudkundige situatie beschreven, en de watertoets toegelicht.
4.2.2 Huidige situatie waterhuishouding
Bodemopbouw en grondwater
Het plangebied is gelegen op koopveengronden op veenmosveen (bodemclassificatie hVs). Dit zijn veelvoorkomende veengronden met een maximaal 50 cm dikke veraarde bovengrond bestaande uit kleiig veen of venige klei. Ter plekke van het plangebied is sprake van grondwatertrap III (GHG < 40 cm, GLG 80-120 cm).
Oppervlaktewater
Het plangebied wordt zowel aan de westzijde als aan de oostzijde begrensd door schouwwater, opgenomen in de legger van Wetterskip Fryslân. In het plangebied zijn verder nog enkele sloten aanwezig, die niet opgenomen zijn in het leggersysteem van het Wetterskip.
Uitsnede legger Wetterskip Fryslân ter hoogte van ligging plangebied
Hemelwater
Momenteel kan hemelwater op het plangebied vrij infiltreren in de grond, aangezien het plangebied onverhard is.
Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in de invloedsfeer van beschermde natuurgebieden (Natura 2000, NNN) of binnen hydrologische beschermingszones.
4.2.3 Waterbeleid
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
- Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
- Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
- 1. vasthouden-bergen-afvoeren
- 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
- Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
Rond het plangebied zijn vanuit het nationaal waterplan geen specifieke maatregelen met betrekking tot het aspect water gepland.
Keur Wetterskip Fryslân
In de Keur van het Wetterskip Fryslân staan regels ter bescherming van bijvoorbeeld dijken, kades, gemalen sluizen en stuwen. Ook bepaalde sloten, kanalen, meren en de zee worden beschermd door de regels van de Keur. Daarnaast regelt de Keur ook aspecten zoals grondwater, bergingsgebieden en het waterpeil. De Keur Wetterskip Fryslân is voor het laatst geactualiseerd in 2013.
Ten aanzien van oppervlaktewater wordt in de Keur van het Wetterskip Fryslan onderscheid gemaakt tussen hoofdwateren, schouwwateren en overige wateren. Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een Watervergunning.
Leidraad Watertoets Wetterskip Fryslân
De Leidraad Watertoets is een document van het Wetterskip Fryslân, opgesteld voor de communicatie met gemeenten met betrekking tot waterhuishoudkundige aspecten. De Leidraad Watertoets is een instrument waarmee de waterbelangen in ruimtelijke plannen kunnen worden geborgd en waarmee er zorg voor kan worden gedragen dat ruimtelijke plannen voldoen aan de uitgangspunten van Wetterskip Fryslân.
De Leidraad biedt een handreiking voor compensatieplicht van oppervlaktewater bij nieuwe ontwikkelingen. Zo is het verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.
4.2.4 Toekomstige situatie
Hemelwater
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het planvoornemen maakt de realisatie mogelijk van 9 woningen, waarvan één vrijstaand en 8 twee-onder-een-kap. Dit hangt samen met een verhardingstoename van 4.279 m2 binnen het plangebied. Dit is hoger dan de eenmalige vrijstellingsgrens van 200 m2 voor (toekomstig) stedelijk gebied. De verhardingstoename wordt gecompenseerd door middel van ontgraven van nieuw oppervlaktewater.
Gelet op de compensatieregels zoals opgesteld in de Leidraad watertoets Wetterskip Fryslân geldt een waterbergingsopgave van 10% van de verhardingstoename. Dit betekent dat er in het plan een waterbergingsopgave geldt van 4.279/10 = 427,9 m2 aan oppervlaktewater.
Oppervlaktewater
Om het planvoornemen te realiseren, is het benodigd om circa 303 m2 aan sloten binnen het plangebied te dempen. Dit betreffen delen van schouwwateren die aan de noordzijde ontwateren naar het hoofdwater, dat ten noorden van het plangebied loopt. Er zijn verder geen obstakels aanwezig binnen beschermingszones van watergangen.
In onderstaande tabel is de waterbergingsopgave uitgesplitst over de verschillende onderdelen. Deze bestaat uit de eerder genoemde verhardingstoename die ontstaat door het planvoornemen, het gedempte oppervlaktewater binnen het plangebied en het gedempte oppervlakte water bij het SSO. De locaties van te dempen oppervlaktewater en toe te voegen oppervlaktewater zijn verbeeld in Bijlage 5 bij deze toelichting.
Daar tegenover gezet is de toename aan oppervlaktewater binnen het plangebied. Dit betreft het te ontgraven oppervlaktewater binnen het plangebied met een oppervlakte van 420 m2. Het reeds ontgraven oppervlaktewater bij het SSO heeft een oppervlakte van 976 m2.
Netto is er sprake van een totaalbalans van -583 m2 binnen de waterbergingsopgave. Dit betekent dat er sprake is van voldoende compensatie aan oppervlaktewater binnen het plangebied om het planvoornemen mogelijk te maken.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente de Fryske Marren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Iedere woning krijgt een nieuwe aansluiting op de riolering.
Grondwater
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers. Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt. Vanuit het Wetterskip Fryslân wordt geadviseerd om het vloerpeil van de nieuwe bebouwing boven het boezempeil aan te leggen. De Friese boezem betreft het aaneengesloten stelsel van kanalen en meren in Fryslân met 1 streefpeil (-0,52 m N.A.P.).
De toekomstige vloerpeilen van de bebouwing worden gerealiseerd op -0,10 m N.A.P., nagenoeg gelijk aan de bestaande bebouwing langs de nabijgelegen weg de Akkers. Dit is ruim hoger dan het streefpeil van de Friese boezem en het actuele boezempeil bij Lemmer (ca. -0,5 m N.A.P.). Hiermee worden geen problemen verwacht met betrekking tot het grondwaterpeil.
4.2.5 Watertoets
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke inrichting wordt van gemeenten een sterke betrokkenheid met water bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in bestemmingsplannen geworden. Voor onderhavig plan is daarom een watertoets uitgevoerd. Uit de Watertoets volgt een normale watertoetsprocedure. Conclusies en bevindingen van de watertoets zijn in onderstaande overgenomen en de Watertoets is tevens bijgevoegd als Bijlage 4.
4.2.6 Conclusie
In de toekomstige situatie zijn er geen belemmeringen te verwachten voor het planvoornemen met betrekking tot het aspect waterhuishouding. De te dempen schouwwateren en de toe te voegen verharding binnen het plangebied worden ruimschoots gecompenseerd door het te ontgraven oppervlaktewater.
Vóór realisatie van het plan dient bij het Wetterskip Fryslân een watervergunning aangevraagd te worden voor de toename van verhard oppervlak boven de eenmalige vrijstellingsgrens van 200 m2. Het is aannemelijk dat deze watervergunningen kunnen worden verleend. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Het waterschapsbelang is geborgd in de Keur.
4.3 Natuur
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Door Ecogroen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied (zie voor de volledige rapportage Bijlage 6). Onderstaand zijn de conclusies uit dit onderzoek opgenomen.
4.3.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rottige Meenthe & Brandemeer' dat op een afstand van circa 5,7 kilometer ten oosten van het plangebied ligt (zie onderstaand figuur). Doordat het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden is gelegen, zijn negatieve effecten door oppervlakteverlies op voorhand uitgesloten. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de aanlegfase worden gezien de ruime afstand tot habitattypen en leefgebieden eveneens uitgesloten. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie tijdens de aanlegfase en gebruiksfase kunnen over grote afstand optreden. Hoewel het in voorliggende situatie een relatief kleine ontwikkeling betreft op forse afstand van Natura 2000-gebied, kan een effect alleen op juridisch sluitende wijze worden gemotiveerd - en worden uitgesloten - met een stikstofberekening met het rekenmodel AERIUS. Deze stikstofberekening is toegevoegd als Bijlage 8. Op basis van deze berekening levert het aspect stikstof geen belemmering op voor het planvoornemen.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Uit de interactieve kaarten op de website van provincie Fryslân (Fryslân, 2019) is te zien dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van NNN-gebied (In Fryslân ook nog EHS gebied genoemd). Het meest nabijgelegen NNN gebied is het Tjeukemeer dat op circa 180 meter van de planlocatie ligt (zie onderstaande afbeelding). De provincie hanteert voor het Tjeukemeer ter hoogte van de planlocatie de aanduiding EHS 'water'.
Ligging plangebied ten opzichte van NNN
Het plangebied bestaat uit agrarische percelen die in de huidige situatie een geringe natuurwaarde kennen en tegen en deels tussen bestaande bebouwing liggen. Het bestemmen van deze percelen om de beoogde woningbouw mogelijk te maken heeft geen effect op de voor natuur wezenlijke kenmerken en waarden van het Tjeukemeer. Dat wil zeggen dat rust, donkerte, openheid landschap, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, waterhuishouding, oppervlakte, robuustheid, aaneengeslotenheid en de samenhang van het NNN, niet worden aangetast door de geplande ontwikkeling. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn daarom niet aan de orde.
4.3.2 Soortenbescherming
Flora
Tijdens het veldbezoek zijn geen in de Wet natuurbescherming beschermde plantensoorten aangetroffen. Op basis van de aangetroffen soortensamenstelling, de terreingesteldheid en bekende verspreidingsgegevens (NDFF, 2019) worden deze soorten ook niet verwacht. Het nemen van vervolgstappen ten aanzien van beschermde flora is in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.
Zoogdieren
Vleermuizen
Vleermuizen zijn beschermd door art 3.5 (Habitatrichtlijn bijlage IV) van de Wet natuurbescherming. Het leefgebied van vleermuizen bestaat uit verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. Binnen het plangebied zijn geen gebouwen of bomen met holtes of spleten aanwezig en daarmee zijn er dus ook geen (potentiële) verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. Vervolgstappen voor verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aan de orde.
Bomen binnen het plangebied worden mogelijk gebruikt als vliegroute en/of foerageergebied door vleermuizen. Vrijwel alle bomen blijven behouden en er worden mogelijk enkele bomen aangeplant. De potenties voor vliegroutes en/of foerageergebied van vleermuizen blijven behouden. Realisatie van het plan leidt niet tot schade aan onmisbare vliegroutes of foerageergebieden van vleermuizen. Vervolgstappen voor vliegroutes of foerageergebieden van vleermuizen zijn niet aan de orde.
Grondgebonden zoogdieren
Verblijfplaatsen van beschermde grondgebonden zoogdieren die zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn en nationaal beschermde zoogdieren waarvoor geen vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming geldt (zoals steenmarter en otter), worden op basis van terreinkenmerken, het terreingebruik, het veldbezoek en bekende verspreidingsgegevens (NDFFF, 2019) uitgesloten. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van onmisbaar foerageergebied van deze beschermde soorten. Vervolgstappen voor deze beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aan de orde.
Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van een aantal algemeen voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten aangetroffen en/of te verwachten. Dit zijn onder andere huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, haas en mol. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele verblijfplaatsen en/of exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt voor deze soorten in de provincie Fryslân vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is.
Broedvogels
Broedvogels met jaarrond beschermde nesten
Binnen het plangebied en 50 meter hier omheen zijn geen jaarrond beschermde nestlocaties van broedvogels aangetroffen en deze worden gezien de actuele verspreidingsgegevens (NDFF, 2019) en de terreinkenmerken ook niet verwacht. Het nemen van vervolgstappen voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is niet aan de orde.
Overige broedvogels
In het plangebied en de groenstructuren rondom is geschikt broedbiotoop aanwezig voor enkele algemene vogelsoorten als wilde eend, houtduif en meerkoet. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Werkzaamheden dienen daarom zo veel mogelijk buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.
Voor de meeste soorten kan de periode tussen 1 maart en 15 juli worden aangehouden als broedseizoen. Houtduif en Turkse tortel kunnen tot in december broedsels beginnen, maar ook – net als overigens wilde eend – al voor 1 maart op het nest zitten. Daarom wordt geadviseerd - zeker wanneer werkzaamheden binnen de periode van 15 februari tot begin december worden gestart - om bij de start van de bouwwerkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te laten voeren. Tijdens de broedvogelcontrole wordt gekeken of zich broedende vogels ophouden binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. Bij het aantreffen van nesten van broedvogels wordt in overleg met de ecologisch toezichthouder bepaald hoe de werkzaamheden op een zorgvuldige wijze binnen de kaders van de Wet natuurbescherming kunnen worden uitgevoerd.
Amfibieën
Op basis van het veldbezoek, terreinkenmerken en verspreidingsgegevens (NDFF, 2019) wordt voortplanting en overwintering uitgesloten van beschermde amfibieën (zoals poelkikker en heikikker) waarvoor geen vrijstelling geldt van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming.
Wel is voorplanting en overwintering van algemene soorten amfibieën zoals de kleine watersalamander, gewone pad, meerkikker en bruine kikker te verwachten in het plangebied. Bij de geplande ingrepen kunnen exemplaren van vrijgestelde beschermde amfibieën geschaad worden. In voorliggende situatie geldt voor deze soorten in de provincie Fryslân vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze amfibieën niet aan de orde is.
Overige soortgroepen
Op basis van de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens worden in het plangebied geen vaste verblijfplaatsen verwacht van beschermde reptielen, vissen en ongewervelden. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde voor deze soortgroepen.
4.3.3 Conclusie
Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat met een AERIUS-berekening aangetoond dient te worden dat voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten veroorzaakt door stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Deze stikstofberekening is bijgevoegd als Bijlage 8. Op basis van deze berekening kan geconcludeerd worden dat het aspect stikstof geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.
Ten aanzien van soortenbescherming wordt geconcludeerd dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen vervolgstappen voor de soortgroepen flora, zoogdieren, broedvogels, amfibieën en overige soortgroepen aan de orde zijn. Wel wordt geadviseerd bij de start van de bouwwerkzaamheden een broedvogelcontrole uit te voeren om negatieve effecten op broedende vogels zoveel mogelijk te voorkomen.
4.4 Cultureel Erfgoed
Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
4.4.1 Cultuurhistorie
Het dorp Oosterzee bestaat uit twee kernen namelijk Oosterzee-Gietersebrug en Oosterzee-Buren. Vooral tussen 1750 en 1825 werd er op grote schaal turf gewonnen in de laagvenen ten zuiden van Oosterzee. Ondernemers en veenwerkers kwamen vaak uit de buurt van Giethoorn vandaar de naam Gietersevaart en Gietersebrug. Door de bedrijvigheid die zich in de kern Oosterzee-Gietersebrug vestigde was er relatief veel werkgelegenheid en woonden de meeste inwoners in dit deel van Oosterzee. Daarom werd het dorp ook uitgebreid met bebouwing.
In het plangebied zijn geen archeologische monumenten en monumenten met de status rijksmonument of gemeentelijk monument aanwezig. Ook zijn binnen het plangebied geen locaties aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Met het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van aantasting van de historische (steden)bouwkundige waarden.
4.4.2 Archeologie
Bij archeologie moet rekening worden gehouden met de Wet op de archeologische monumentenzorg. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten in de bodem behouden blijven. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid betrekken.
Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE)
Een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra.
Op de FAMKE is aangegeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden, variëren van 'streven naar behoud' tot 'geen nader onderzoek nodig'. Hierna zijn voor het plangebied uitsnedes van beide kaarten opgenomen, alsmede de bijhorende adviezen.
Periode steentijd - bronstijd
Uit de volgende kaart blijkt dat vanuit deze periode het plangebied in het gebied valt: 'Karterend onderzoek 3 (3 boringen per hectare) (geel op de bijgevoegde kaart)'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologische resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
Afbeelding: uitsnede kaart periode steentijd - bronstijd (FAMKE)
Periode ijzertijd - middeleeuwen
Op basis van de kaart voor de periode ijzertijd - middeleeuwen valt het plangebied binnen het gebied 'Karterend onderzoek 3' (licht oranje op de volgende kaart). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten.
Afbeelding: uitsnede kaart periode ijzertijd - middeleeuwen
Inventariserend archeologisch onderzoek
Door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau de Steekproef is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bijlage 7 Inventariserend archeologisch onderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor het plangebied aan de westzijde van de kern Oosterzee-Gietersebrug geen sprake is van beperkingen. Bescherming of vervolgonderzoek is hier niet nodig. Indien bij de uitvoering van de geplande graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of sporen worden ontdekt, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed op grond van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet.
4.5 Leidingen
In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig. De gronden waarin de persleiding ligt en een strook van 3 meter aan weerszijden van deze leiding komen niet in particulier eigendom. Zij zijn opgenomen in de bestemming 'Groen' en 'Verkeer'. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen gesteld in de Leidraad Watertoets van Wetterskip Fryslan. Behoudens de aanwezige rioolpersleiding zijn er geen leidingen met planologisch relevante beschermingszone aanwezig.
4.6 Besluit Milieueffectrapportage
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
- a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteitenplanMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
- b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
- c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale verordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor maatschappelijke functies. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt vallen onder categorie 'D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Drempelwaarde is 100 ha of meer, of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2'. De voorgenomen ontwikkeling valt ruim beneden deze drempelwaarden en ligt niet in een gevoelig gebied. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
Het plangebied ligt op een afstand van 5,8 kilometer vanaf het Natura 2000-gebied 'Rottige Meenthe & Brandemeer' en een afstand van 7,6 kilometer van het Natura 2000-gebied 'IJsselmeer'. Gelet op de soort activiteiten, de tussenliggende barrières en de afstand tot de Natura 2000-gebieden, worden er geen significante negatieve effecten verwacht op deze gebieden. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Fryslân hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een plan MER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Het is niet nodig om voor de nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied of een Belvedere-gebied ligt. Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r..
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is gebaseerd op de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP2012. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.
Naast de SVBP2012 geldt de systematiek van het Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren als uitgangspunt voor de regels van dit bestemmingsplan. De in het handboek opgenomen juridische regeling is nader toegespitst en vereenvoudigd conform de toekomstig gewenste situatie binnen het plangebied. Voor de positionering van de bestemmings- en bouwvlakken is het naastgelegen bestemmingsplan 'Oosterzee-Gietersebrug' als uitgangspunt genomen, zodat zo goed mogelijk wordt aangesloten op de bestaande (planologische) situatie.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om afwijking van bepaalde regels te verlenen is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze afwijkingsregels maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te
weten:
1. Inleidende regels.
2. Bestemmingsregels.
3. Algemene regels.
4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
5.2.1 Groen
Structureel groen binnen het plangebied is als zodanig bestemd. Naast groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming 'Groen' ook aanverwante functies als voet- en fietspaden en water toegestaan. Daarnaast zijn in ondergeschikte mate ook parkeer- en speelvoorzieningen mogelijk. Gebouwen zijn binnen deze bestemming in principe niet toegestaan.
5.2.2 Sport
De bestemming Sport betreft de Sport,-, Speel- en Ontmoetingsplek (SSO) aan de noordzijde van het plangebied. De regels zijn afgestemd op de reeds vergunde mogelijkheden. Er is in de regels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van een gebouwtje van beperkte omvang, mocht dit in het kader van het gebruik wenselijk geacht zijn.
5.2.3 Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de in het plangebied voorkomende wegen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen doorgaande wegen en woonstraten met een verblijfskarakter. Ook bermen en sloten en begeleidende groenstroken en dergelijke worden in deze bestemming meegenomen. De bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is onder voorwaarden mogelijk.
5.2.4 Water
De bestemming water richt zich op de watergangen binnen het plangebied. Het betreft een algemene waterbestemming.
5.2.5 Wonen - 1 en Wonen - 2
In het Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren, maakt de gemeente voor wonen een onderscheid tussen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Dit onderscheid is gebaseerd op de hoogte van de woningen die in het plangebied zullen worden gerealiseerd. De bestemming 'Wonen - 1' is gericht op het toestaan van woningen met één bouwlaag en een kap. De bestemming 'Wonen - 2' is gericht op het toestaan van woningen met 2 bouwlagen en een kap. Van de in het plangebied geprojecteerde woningen heeft de meest zuidelijk gelegen vrijstaande woning één bouwlaag met kap. Derhalve is deze woning bestemd als 'Wonen - 1'; de overige woningen hebben twee bouwlagen en zijn bestemd als 'Wonen - 2'.
Conform het Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren is zo veel mogelijk gewerkt met bouwstroken waarbinnen de bouw van meerdere woningen mogelijk wordt gemaakt. Binnen een bouwstrook wordt het aantal woningen niet vastgelegd.
Binnen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' zijn vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen standaard toegestaan, tenzij anders wordt aangegeven. Dit is het geval bij de als 'Wonen - 1' bestemde woning. Hier is alleen een vrijstaande woning toegestaan.
De afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt, onder andere in verband met brandveiligheidsaspecten, in de regels standaard vastgelegd op minimaal 3 meter. Een uitzondering geldt voor bestaande situaties. Via binnenplanse afwijking met bijbehorende toetsingscriteria kan deze afstand worden verkleind.
Binnen de woonbestemming wordt een uniforme erfbebouwingsregeling gehanteerd. Er wordt gewerkt met de begrippen 'bijbehorend bouwwerk' en 'ander bouwwerk', aansluitend bij het Bor. De toegestane oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken is standaard 70 m². Via binnenplanse afwijking kan deze oppervlakte worden vergroot volgens een staffel (afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel).
Er zijn verschillende functies bij het wonen toegestaan. Ten eerste aan huis verbonden werkactiviteiten tot een bepaalde omvang (zie regels). Ook is logiesverstrekking in de vorm van 'bêd en brochje' toegestaan via een regeling in het bestemmingsplan.
Voor mantelzorg wordt geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de wijziging van het Bor die per 1 november 2014 in werking is getreden, waarbij mantelzorg in (vrijstaande) bijgebouwen (absoluut) vergunningvrij wordt. Een regeling in het bestemmingsplan is dan niet meer nodig.
5.3 Toelichting Op De Algemene Regels
In het hoofdstuk 'Algemene regels' worden achtereenvolgens de anti-dubbeltelbepaling (verplicht op grond van de Wro), algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.
5.3.1 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen indien een deel van het bouwperceel, dat reeds eerder bij de berekening van een bepaalde afstand was betrokken wederom - nu ten behoeve van een ander bouwperceel - wordt betrokken.
5.3.2 Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksregel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is. Van een aantal activiteiten is expliciet aangegeven of zij als strijdig met de bestemming dan wel als niet strijdig met de bestemming worden aangemerkt.
5.3.3 Algemene afwijkingsregels
Deze regel bevat enkele algemene regels voor het afwijken van het plan, door het afgeven van een omgevingsvergunning. Bij twijfel omtrent de uitleg dienen zij op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in andere bestemmingsplannen van de gemeente gebeurt.
5.3.4 Voldoende parkeergelegenheid
Tenslotte is er de algemene parkeerbepaling in de 'Overige regels'. Voorheen werd in bestemmingsplannen voor de toetsing van de parkeerbehoefte verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 zijn de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening voor nieuwe, nog vast te stellen bestemmingsplannen niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening wordt daarom materieel overgenomen in bestemmingsplannen. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeergelegenheid in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was. In dit plan is daar gebruik van gemaakt en wordt in de regels verwezen naar de Beleidsregels Parkeren 2017 van de gemeente.
5.4 Overgangsrecht
Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepalend. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, dan wel bebouwing waarvoor omgevingsvergunning voor dit tijdstip moet worden verleend, is onder het overgangsrecht gebracht, uitgezonderd illegale bebouwing. Een geringe uitbreiding van de bebouwing kan mogelijk worden gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat, is volledige herbouw toegestaan. Daarnaast maakt de regeling het mogelijk om de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing gedeeltelijk te vernieuwen of te veranderen. Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding daarvan, mag worden voortgezet, tenzij dat gebruik reeds voor dat moment strijdig met de bestemming was. Wijziging van dit strijdige gebruik is strafbaar gesteld, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een realisatieovereenkomst.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten "anderszins verzekerd" zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
De grond binnen het werkingsgebied van het voorliggende bestemmingsplan is van de gemeente. De gemeente gaat de kavels rechtstreeks uitgeven aan de toekomstige bewoners. Daarom is het verhalen van kosten via een exploitatieplan niet aan de orde.
Hoofdstuk 7 Overleg & Inspraak
7.1 Overleg
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de volgende partijen:
- Provincie;
- Wetterskip Fryslân .
Na de ter inzage legging van het voorontwerp bestemmingsplan zijn er 6 inspraakreacties (waaronder de reacties van de provincie en het wetterskip Fryslân) ingediend. De Nota inspraakreacties en ambtshalve wijzigingen bevat deze inspraakreacties en de antwoorden van de gemeente en is bijgevoegd als Bijlage 9.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerlawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Waterberging
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna
Bijlage 7 Inventariserend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Inventariserend archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Stikstofnotitie
Bijlage 9 Nota Inspraakreacties En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 9 Nota inspraakreacties en ambtshalve wijzigingen
Bijlage 10 Nota Welstandscriteria
Bijlage 10 Nota Welstandscriteria