Huizerstraatweg109
Bestemmingsplan - Gemeente Gooise Meren
Ontwerp op 15-04-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Huizerstraatweg 109 met identificatienummer NL.IMRO.1942.BPNHuizerstrwg109-ON01 van de gemeente Gooise Meren;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie,
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;
1.8 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen en diensten.
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.10 bedrijfsmatige activiteiten:
bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;
1.11 bedrijfsverzamelgebouw:
een (kantoor)gebouw waarin meerdere kleinschalige of middelgrote bedrijven zijn gehuisvest;
1.12 begane grondlaag:
de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;
1.13 beroeps- c.q. bedrijfsvloeropper-vlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huisverbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bestaand:
a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbeborend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 categorie:
een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;
1.26 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.29 dienstverlenend bedrijf:
inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten, op commerciële dan wel niet commerciële basis, waaronder mede begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied;
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.31 erf:
de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.33 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.36 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.37 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.38 overkapping:
een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;
1.39 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.40 prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.41 raamprostitutie:
het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.42 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 staat van bedrijfsactiviteiten
de Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij dit plan;
1.44 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;
1.45 straatprostitutie:
het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.46 voorgevelrooilijn:
de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.48 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.49 Wgh-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.50 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
2.7 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
2.8 hoogte van een bouwlaag:
tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' uitsluitend een bedrijfsverzamelgebouw , waarin bedrijven kunnen worden gevestigd in units van maximaal 75 m2 bebouwd oppervlak per stuk voor zover deze behoren tot maximaal milieucategorie 3.1 uit de Staatvan bedrijfsactiviteiten, waaronder in ieder geval solitaire kantoren;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen worden gebouwd:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 2000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
5.2 Overschrijding hoogte
De ten hoogste toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, dakopbouwen voor liften, trappenhuizen, luchtbehandelingsinstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen.
5.3 Ondergrondse bouwwerken
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Aanvuling gebruiksverbod
Onder het gebruiken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan het in gebruik geven of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
6.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
6.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
8.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
10.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Huizerstraatweg 109.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aan de Huizerstraatweg 109 te Naarden bevindt zich een braakliggend terrein. De eigenaar van het perceel heeft in het verleden getracht hier een kantoorvilla te realiseren, maar door diverse omstandigheden is dit initiatief niet van de grond gekomen. Het voornemen bestaat nu om ter plaatse een bedrijfsverzamelgebouw te realiseren, onderverdeeld in maximaal 16 units met ieder een werkplaats en een kantoorruimte. Zo wordt voorzien in adequate werkruimte voor kleinschalige ondernemers.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het betreffende perceel is gesitueerd aan de Huizerstraatweg 109 te Naarden. Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van Naarden, direct grenzend aan de oostzijde van de snelweg A1. Aan de overzijde van het perceel bevinden zich woningen.
Figuur 1.1: Markering plangebied (in geel).
1.3 Vigerende Plannen
Ter plaatse van het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van kracht:
- Huizerstraatweg (vastgesteld op 21 december 2009);
- Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren (vastgesteld op 3 april 2019).
Door middel van dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan Huizerstraatweg integraal herzien. Het paraplubestemmingsplan parkeernormen wordt partiëel herzien. De regels uit dit parapluplan worden overgenomen in dit plan.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie
De Huizerstraatweg is een oude weg waarlangs zich sinds geruime tijd bebouwing bevindt. Het plangebied is echter al tientallen jaren lang onbebouwd. In de jaren '70 is de snelweg A1 aangelegd, welke zich sindsdien direct aan de westzijde van het plangebied bevindt. Figuur 2.1 maakt duidelijk dat de situatie in en rondom het plangebied sindsdien vrijwel onveranderd is gebleven.
Figuur 2.1: Historisch overzicht, met het plangebied centraal en paars gearceerd (bron: Topotijdreis.nl, bewerking: Royal HaskoningDHV).
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De locatie aan de Huizerstraatweg 109 betreft een onbebouwd, maar reeds verhard en afgesloten gebied ter grootte van 0,4 hectare. Zodoende wordt het terrein momenteel niet gebruikt. Het plangebied wordt omsloten door vegetatie. In de nabije omgeving bevinden zich diverse woningen in (relatief) dunbevolkt gebied, alsmede de snelweg A1 en het bedrijf Givaudan. De Huizerstraatweg, waaraan het plangebied gelegen is vormt een verbinding tussen Naarden en Huizen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke
organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.
Nationale belangen
Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een
ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige:
- 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
- 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
Van de overige 18 nationale belangen zijn voor dit plan de volgende drie van belang:
- 04: waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 13: realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
- 16: waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
Prioriteiten
Tevens geeft de NOVI richting met behulp van vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Afwegingsprincipes
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel
van de boven- als de ondergrond. Zo wordt 'omgevingsinclusief' beleid gevoerd. De NOVI onderscheidt
daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Uitgangspunten voor samenwerking
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede
maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:
- 1. Er wordt gewerkt als één overheid, samen met de samenleving;
- 2. De opgave staat centraal;
- 3. Er wordt gebiedsgericht gewerkt;
- 4. Er wordt permanent en adaptief gewerkt aan de opgaven.
Brede maatschappelijke betrokkenheid is een voorwaarde voor het slagen van gezamenlijke ambities.
Daarom wordt in de NOVI tevens aandacht besteed aan participatie. Participatie vraagt om maatwerk
per opgave, gebied en bestuurlijke situatie.
NOVI-gebieden
Ten slotte worden in de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd
welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan
spelen
Uitvoeringsagenda
De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol
bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
In de SVIR is de ladder voor duurzameverstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Bro.
In paragraaf 5.2 wordt dit initiatief getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Toetsing Rijksbeleid
Dit plan draagt bij aan diverse nationale belangen en prioriteiten zoals benoemd in de NOVI, met name het bevorderen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat door te voorzien in de behoefte naar (kleinschalige) werklocaties ter plaatse van een sinds geruime tijd onbenut terrein. Zodoende is het plan in overeenstemming met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid (2018)
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014.
De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
Leefomgeving
- a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
- b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
- c. biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.
Gebruik van de leefomgeving
- a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
- b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
- c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
- d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Sturingsfilosofie
In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.
5 bewegingen
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
- 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
- 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
- 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
- 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
- 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. We zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, onder meer door 21 verordeningen samen te voegen en zodoende alvast te werken in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, zodat vroegtijdig kan worden nagegaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is. In de omgevingsregeling staat uitgelegd welke overheid gaat over welke regels (welke partij welke bevoegdheid heeft).
3.2.3 Toetsing provinciaal beleid
Dit plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw ter plaatse van een al jaren braakliggend terrein langs de snelweg A1 in Naarden. Ter plaatse is reeds een kantoorvilla mogelijk. Deze functie sluit onvoldoende aan bij de marktbehoefte ter plaatse. Door middel van dit bestemmingsplan wordt wel aangesloten bij de lokale marktbehoefte. Zodoende wordt bedrijfsruimte geboden voor kleinschalige ondernemers en zzp'ers, krijgt het gebied een impuls en is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het toevoegen van bedrijfsruimte brengt de verhouding tussen wonen en werken in de gemeente meer in balans. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Naarden en Bussum 2040
In 2013 is eerst de Nota Toekomstvisie Naarden-Bussum vastgesteld, welke een belangrijke bouwsteen vormde voor de intergemeentelijke structuurvisie Naarden en Bussum 2040, vastgesteld op 30 januari 2014 in de gemeente Bussum en op 5 maart 2014 in de gemeente Naarden. sinds 2016 zijn de gemeenten overigens (samen met de gemeente Muiden) gefuseerd tot de gemeente Gooise Meren.
Door middel van deze integrale ruimtelijke visie zijn de gemeenten Naarden en Bussum voorbereid op de toekomst, waarbij flexibiliteit het sleutelwoord is. In de visie worden vier kernwaarden onderscheiden:
- 1. Afwisseling van (functie van) landschappen;
- 2. Diversiteit aan mensen, sterke sociale cohesie;
- 3. Alles dichtbij, kleinschalig en overzichtelijk;
- 4. Verleden als inspiratie voor de toekomst.
De kernwaarden leiden tot een achttal speerpunten:
- 1. Opheffen barrièrewerking;
- 2. Verknopen lange lijnen met landschap;
- 3. Recreatie op de kaart;
- 4. Een thuis voor iedereen;
- 5. Bruisende centra, leefbare wijken;
- 6. Een impuls voor het werken;
- 7. Duurzaamheid als leidraad;
- 8. Samen sterker.
Ten aanzien van dit plan zijn met name de eerste, zesde en zevende speerpunten relevant.
Opheffen barrièrewerking
Grootschalige infrastructuur in de gemeente Gooise Meren, zoals de spoorlijn en de snelweg A1, hebben een barrièrewerking. Zo trekt de snelweg een harde grens met de oostelijke woonwijken en Valkeveen. De ambitie is om de dwarsrelaties tussen gebieden te versterken.
Een impuls voor het werken
Aantrekkelijk werken wordt in Naarden en Bussum als een belangrijke kwaliteit gezien, niet alleen op bedrijventerreinen maar nadrukkelijk ook kleinschalige werkgelegenheid zoals de vele ZZP'ers die werkzaam zijn in de gemeente. Naarden en Bussum streven ernaar de werkgelegenheid voor alle opleidingsniveaus te kunnen blijven aanbieden en de huidige afwisseling aan soortenn werkgebieden waar mogelijk te behouden. Ten aanzien van de ZZP'ers en vele kleine, dienstverlenende bedrijven zal onderzocht worden of een bedrijfsverzamelgebouw of ruimtes voor startende ondernemers wenselijk zijn, bijvoorbeeld in de buurt van het station. Het doel is om de startende ondernemers en doorgroeiende bedrijven de mogelijkheid te geven dat binnen de gemeente op te pakken.
Thematische uitwerking 'Werken'
Een belangrijke kernwaarde is het verantwoord en duurzaam ondernemen. Naarden en Bussum huisvesten kennisintensieve én -extensieve bedrijven, beiden belangrijk voor de werkgelegenheid. Het merendeel van de werkgelegenheid is niet gebiedsgebonden/op bedrijventerreinen, maar bijvoorbeeld aan huis door ZZP'ers. Het goed kunnen faciliteren van deze ondernemers is een belangrijke opgave. ZZP'ers die door willen groeien kunnen in leegstaande kantoorpanden of bedrijfsverzamelgebouwen hun plek vinden. Clustering van bedrijven kan samenwerking bevorderen en kan voor specifieke bedrijven ook (logistieke) voordelen opleveren.
Duurzaamheid als leidraad
Dit speerpunt richt zich op het behouden en koesteren van de aanwezige landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische en ecologische waarden. Daarnaast moeten mogelijkheden worden gezocht voor het benutten van nieuwe energiebronnen, zoals zonne-energie, WKO en geothermie.
3.3.2 Nota Bouwstenen voor de omgevingsvisie Gooise Meren
In de Nota Bouwstenen voor de omgevingsvisie zijn op basis van de inventarisatie en analyse van het beleid, data, het gebied en participatie (sessie met de raad) de kracht van de gemeente, de aandachtspunten voor de toekomst en de ambities beschreven. Zodoende kan de gemeente Gooise meren aan de slag met de implementatie van de Omgevingswet, waarbij de omgevingsvisie in samenbehang wordt bezien met twee andere instrumenten uit de omgeivngswet (het omgevingsplan en de programma's). De gemeente Gooise Meren heeft ervoor gekozen deze drie instrumenten tegelijkertijd op te pakken.
De kracht van de gemeente Gooise Meren is als volgt uiteengezet:
- Goed leven in Gooise Meren: ruim en rustig wonen met hoge leefkwaliteit;
- Verbondenheid in de kernen met een uniek historisch en onderscheidend karakter;
- Een natuur- en erfgoedparel;
- Het hart van Nederland
De gemeente benoemt enkele maatschappelijke trends en ontwikkelingen, met daaruit volgend de volgende aandachtspunten voor de toekomst:
- Een toekomstbestendige samenleving en woonomgeving;
- Unieke kernen met eigen aandachtspunten;
- Druk op de natuur- en erfgoedparel;
- Toerisme en recreatie;
- Regionale economische opgaven;
- Leefbaarheid;
- Veiligheid;
- Gezondheid;
- Energietransitie.
Ten aanzien van dit plan zijn met name de regionale economische opgaven relevant:
- Het aantal arbeidsplaatsen in de Gooise Meren neemt af terwijl de beroepsbevolking stijgt. Verder is er sprake van een onevenwichtige arbeidsmarkt, met name een tekort aan mensen met een beroepsgerichte opleiding;
- Er is geen uitgeefbare ruimte voor formele bedrijfslocaties. Daarnaast is er behoefte aan schuifruimte voor bedrijven.
- De bereikbaarheid staat onder druk op de langere termijn door de groeiende beroepsbevolking, de beoogde woningbouw en de afname van de werkgelegenheid in de eigen gemeente.
- Er vinden in Gooise Meren relatief veel ongelukken plaats met fietsen en bromfietsen en met mensen uit de leeftijdscategorie 12-24 jaar en mensen uit de groep 'zwakke verkeersdeelnemers'. Het aantal verkeersongevallen neemt wel af vergeleken met voorgaande jaren.
3.3.3 Economische visie Gooise Meren 2040 - Ruimte voor Ondernemerschap (2017)
Met deze economische visie vertelt de gemeente Gooise Meren hoe ze door de economische bril kijkt. De gemeente zet daarmee koers richting 2040, naar een toekomst die we met elkaar voor ogen hebben:
- a. een aantrekkelijke woon- en verblijfsomgeving in de Metropoolregio Amsterdam met een hoog voorzieningenniveau voor wonen, recreëren, werken en ondernemen;
- b. een krachtige speler in de regio, die structureel inzet op duurzaamheid;
- c. een omgeving waarin inwoners zich kunnen ontplooien en zelf (mede) vorm kunnen geven aan hun eigen leefomgeving, samen met de gemeente;
- d. een gemeente die financieel gezond is, kosteneffectief werkt en een hoogewaardige dienstverlening biedt aan inwoners, bezoekers, maatschappelijke instellingen en ondernemers;
- e. een gemeente die de krachten wil bundelen én de eigenheid en identiteit in het vizier houdt van de vier kernen Naarden, Muiden, Muiderberg en Bussum.
Daarmee wordt gekoersd op een vitaal Gooise Meren waar werken en ondernemen hand in hand gaan met wonen en recreëren en waarbij de economische ontwikkeling past bij de kernwaarden van de gemeente: monumentaal, groen en duurzaam. De gemeente Gooise Meren ziet daarbij kansen om te voorzien in de toenemende behoefte aan informele werkplekken en representatieve werklocaties.
De visie noemt tien uitgangspunten voor Ruimte voor Ondernemerschap:
- 1. Ruimte voor onze huidige ondernemers
- 2. Ruimte voor een bepaald type ondernemer
- 3. Ruimte om te groeien op een duurzame manier
- 4. Fysiek de ruimte benutten
- 5. Ruimte om met elkaar werkgelegenheid te creëren
- 6. Ruimte voor de kernen
- 7. Ruimte om bestemmingen te optimaliseren en te verbinden
- 8. Ruimte om het Waterfront ten volle te benutten
- 9. Ruimte om regionaal verbindingen t eleggen
- 10. Ruimte voor lokale duurzame initiatieven
Met name het vierde uitgangspunt is daarbij relevant ten aanzien van het initiatief. De gemeente wil aansluiten bij de wensen van ondernemers met betrekking tot (informele) werklocaties. Het realiseren van voldoende aansprekende ontmoetings- en vestigingslocaties voor zelfstandigen en kleine(re) bedrijven is daarbij een speerpunt. Een samenspel op alle niveaus is noodzakelijk om de ambitie van Gooise Meren te realiseren: lokaal, regionaal en provinciaal. In dat samenspel zijn wensen en initiatieven vanuit de markt leidend. De gemeente faciliteert, verbindt en stimuleert, onder andere door aandacht te hebben voor alle spelers (ook initiatiefnemers) en nieuwe vormen van bedrijvigheid aan te moedigen.
De gemeente noemt vijf speerpunten in de economische visie:
- 1. Aantrekkelijke bestemmingen (gericht op recreatie en toerisme);
- 2. Vitale kernen;
- 3. Waterfront Gooise Meren;
- 4. Werk maken van werklocaties;
- 5. (sociale) duurzaamheid.
Ten aanzien van dit initiatief is met name het vierde speerpunt van belang.
Werk maken van werklocaties
Ondernemen ruimte vraagt: op een bedrijventerreinen, binnen de stad of wijk, in een kantoor aan huis. De vermindering van de werkgelegenheid in Gooise Meren is voor een belangrijk deel het gevolg van het gebrek aan ruimte. Het werk behouden vraagt om het werk maken van werklocaties.
In Gooise Meren werken veel zzp'ers en start ups/kleine ondernemingen op informele plekken, tussen woningen in de wijken in plaats van op bedrijventerreinen. Deze groep vertegenwoordigt innovatiekracht en duurzaamheid die de gemeente wil behouden door hen te faciliteren met geschikte plekken in woongebieden.
3.3.4 Welstandsnota 2019
Op 1 januari 2016 zijn de gemeenten Bussum, Muiden en Naarden samengevoegd tot de gemeente Gooise Meren. Het beleid van de voormalige gemeenten is toen geïntegreerd en waar nodig geactualiseerd tot één samenhangende welstandsnota vastgesteld zoals aangegeven in de Woningwet. Deze nota is een eerste actualisatie hiervan. Het beleid is vereenvoudigd en waar nodig aangevuld voor een effectieve uitvoering. Een van de wijzigingen is dat kleine plannen aan achterkanten alleen nog op excessen bekeken worden (met uitzondering van beschermde gezichten en monumenten). Andere wijzigingen zijn onder meer het verruimen van de mogelijkheden voor het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren bij erfgoed en het toevoegen van regels om fietsenbergingen in voortuinen te kunnen toetsen.
Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder, effectief en controleerbaar onder woorden te brengen. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. De nota is daarnaast een handreiking bij het maken van plannen. Naast het vastleggen van criteria in het kader van de wet, is de welstandsnota ook bedoeld om het enthousiasme voor de ruimtelijke kwaliteit te vergroten.
De welstandsnota biedt een kader voor kleine plannen en andere objecten, een gebiedsgericht kader voor de welstandstoets en algemene welstandscriteria voor bijzondere plannen. Op basis van de welstandsnota behoort het plangebied tot Bussum Zuidwest (gebied 22).
Bussum Zuidwest
Gebiedsbeschrijving
Bussum Zuid-West is een groen gebied aan de rand van de gemeente met representatieve villa's, enkele flinke bedrijven en een voormalig mobilisatiecomplex. Het gebied bestaat grotendeels uit bos, weide en villabebouwing op ruime kavels. De villa's zijn georiënteerd op de weg en zijn op een ruime afstand van de weg gesitueerd. Ze zijn individueel, gedifferentieerd en representatief. De opbouw is traditioneel en bestaat uit een onderbouw van één tot twee lagen met een kap. De vele op- en uitbouwen zijn meeontworpen en maken deel uit van de compositie van de bouwmassa. De detaillering is zorgvuldig en in het algemeen rijk. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en terughoudend. Naast baksteen en stukwerk komen ook houten rabatdelen als gevelbekleding voor.
Waardebepaling en ontwikkeling
Naast de landschappelijke waarde van het bos-, heide- en met name het weidegebied is de villabebouwing cultuur- en architectuurhistorisch waardevol. Een groot deel van deze oudere bebouwing is monument. In het algemeen wordt de huidige inpassing van de grootschalige bebouwing niet positief gewaardeerd. In het gebied worden veel ontwikkelingen verwacht. Bij deze ontwikkelingen als uitbreiding en nieuwbouw is een goede landschappelijke inpassing voorwaarde. Uitgangspunten zijn het versterken van de eigen identiteit en van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten. Er wordt aangesloten bij de cultuurhistorie van de Eng, de voormalige verdedigingslinie en de relatie met de Franse Kampheide
Bijzonder welstandsniveau
Bussum Zuid-West is een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is met name gericht op versterking van landschappelijke waarden. De nadruk ligt daarbij op landschappelijke en organische inpassing in de omgeving. Een goede landschappelijke inpassing is voorwaarde.
Welstandscriteria
Bouwplannen worden in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de volgende criteria:
Criterium Ligging
Subcriterium | Voldaan? | Toelichting (indien nodig) | |
Rooilijnen van de woningen verspringen ten opzichte van elkaar, waarbij de integratie in het landschap met name voor nieuwbouw van groot belang is | N.v.t. | ||
Overige gebouwen kunnen vrij op de kavel staan | Ja | Gebouw staat vrij op de kavel. | |
Hoofdgebouwen zijn georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimten, waarbij dit voor nieuwe ontwikkelingen in beginsel leidt tot een alzijdige oriëntatie | Ja | Gebouw met de voorzijded gepositioneerd richting de Huizerstraatweg. | |
De inrichting van het perceel vormt een integraal onderdeel van het ontwerp voor nieuwbouw, waarbij aandacht wordt gevraagd voor de vormgeving van erfafscheidingen en de toegang tot mogelijke ondergrondse parkeergarages | Vormgeving in overeenstemming met de kavelvorm. Terrein visueel afgeschermd door middel van (opstaande) groenstructuren. |
Criterium Massa
Subcriterium | Voldaan? | Toelichting (indien nodig) |
Gebouwen zijn individueel en afwisselend | Ja | Gebouw bevat een moderne architectonische uitstraling en biedt daarmee afwisseling in relatie tot de omgeving. |
Gebouwen hebben bij voorkeur een onderbouw van maximaal twee lagen met kap, waarbij de massa in verhouding is met de vrije ruimte er omheen | N.v.t. | |
Gevelopbouw van gebouwen is in geleding, verhouding en detaillering afgestemd op de gangbare gevelopbouw van panden in de omgeving | N.v.t. | |
Bijgebouwen zijn in maat en schaal ondergeschikt aan het hoofdgebouw | N.v.t. | |
De massaverhouding en de vormgeving van de aanbouwen alsmede dakkapellen afstemmen op het hoofdgebouw | N.v.t. | |
Eventuele balkons ingetogen vormgeven | N.v.t. |
Criterium architectonische uitwerking
Subcriterium | Voldaan? | Toelichting (indien nodig) |
De architectonische uitwerking en detaillering zijn gevarieerd en zorgvuldig | Ja | Moderne architectuur |
Gevelopbouw van gebouwen in geleding, verhouding en detaillering afstemmen op de gangbare gevelopbouw van panden in de omgeving | Nee | Bewust gekozen voor een moderne uitstraling |
Uitgangspunt zijn traditioneel Hollandse kozijnen en profileringen | Nee | Er is gekozen voor een moderne uitstraling met veel glaswerk, met name aan de voorzijde. Daarmee krijgt de locatie een open en toegankelijke uitstraling. Traditioneel hollandse kozijnen zijn gelet op de hoeveelheid glaswerk niet passend. |
Eventuele installaties integreren in het architectonisch ontwerp | Ja | |
daken nadrukkelijk zichtbaar vanuit belendingen beschouwen als vijfde gevel | N.v.t. | |
Referentie voor nieuwbouw zijn de bestaande vormrijkdom en de mate van detaillering van woonhuizen in de omgeving, waarbij hoogwaardige moderne architectuur moet worden gezien als een goede mogelijkheid om deze eigenschappen in een ontwerp te vertalen en bijzondere woontypologieën met als thema duurzaamheid en water wenselijk zijn | Ja | Mogelijkheden voor hoogwaardige moderne architectuur benut |
Kwaliteit omliggende bedrijfsbebouwing handhaven danwel verbeteren | N.v.t. |
Criterium materiaal en kleur
Subcriterium | Voldaan? | Toelichting (indien nodig) |
Materiaal- en kleurgebruik is traditioneel of modern met een voorkeur voor natuurlijke materialen afgestemd op de omgeving | Ja | Gevel is in hoofdzaak zwart (modern), met groene elementen. Daarmee wordt het gebouw zorgvuldig ingepast in het groene landschap |
In hoofdzaak zijn gevels van baksteen en bij uitzondering in lichte tint geverfd of gestuct | Nee | Er wordt gebruik gemaakt van prefab-materiaal in een donkere (zwarte) tint. Dit past bij de moderne architectuur van het pand. Bovendien valt het pand daarmee deels weg in de groene omgeving. |
Hellende daken zijn bij voorkeur voorzien van keramische pannen | N.v.t. | |
Houtwerk is in het algemeen uitgevoerd in traditionele kleuren | N.v.t. |
3.3.5 Toetsing gemeentelijk beleid
Dit plan voorziet in de lokale behoefte naar bedrijfsruimte voor zzp'ers en kleinschalige ondernemers en is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie, de Nota Bouwstenen en de Economische visie van de Gooise Meren. Bovendien wordt de barrièrewerking van de A1 verminderd en wordt invulling gegeven aan de duurzaamheidsambities door het toevoegen van zonnepanelen. In architectonisch opzicht is het plan niet in strijd met het gemeentelijk welstandsbeleid. Zodoende is het plan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Planbeschrijving - Functioneel
Ter plaatse van de Huizerstraatweg 109 zal een bedrijfsverzamelgebouw worden gerealiseerd, bestaande uit maximaal 16 individuele units waarin zich zowel een bedrijfs- als een kantoorruimte bevindt. Op de begane grond bevinden zich werkplaatsen, op de eerste verdieping bevindt zich kantoorruimte. Door middel van deze combinatie-units worden kleinschalige ondernemers gefaciliteerd.
Het bedrijfsverzamelgebouw bestaat uit 12 kleinere units met een footprint van ca. 61 m2 per stuk en 4 grotere units met een footprint van ca. 70 m2 per stuk. Overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm wordt voorzien in 41 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Conform de planregels behorende bij dit bestemmingsplan zijn bedrijfsactiviteiten behorend tot maximaal milieucategorie 3.1 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Denk bijvoorbeeld aan kleinschalige ambacht en dienstverlenende bedrijfjes. Niet in de lijst voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn (met een binnenplanse afwijking) eveneens toegestaan, mits kan worden onderbouwd dat dit niet leidt tot hinder voor de omgeving. De bedrijvenlijst geeft immers slechts een indicatie van milieuhinder (door middel van aan te houden richtafstanden). Zodoende kan gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden, zie paragraaf 5.5 van de toelichting en artikel 3.4.1 van de planregels.
4.2 Planbeschrijving - Ruimtelijk
Het plangebied beslaat een driehoek ter grootte van circa 0,4 hectare aan de Huizerstraatweg 109 te Naarden. Zoals beschreven in paragraaf 4.1 wordt dit door middel van dit plan ingevuld door een tweelaags bedrijfsverzamelgebouw met een bebouwd oppervlak van maximaal 935 m2. De bebouwing is dusdanig gepositioneerd dat het aansluit bij de driehoekige vorm van de kavel.
De voorgevelrooilijn bevindt zich evenwijdig aan de Huizerstraatweg en de voorzijde bestaat voornamelijk uit glas. Het gebouw is zwart van kleur, maar bevat overeenkomstig de omgeving ook groene bouwelementen. Het resultaat is een modern gebouw, zorgvuldig ingepast in het landschap. Het gebied is en blijft afgeschermd door middel van opgaande groenstructuren. De parkeerplaatsen (41 stuks) worden uit het zicht gepositioneerd, deels direct achter de groene erfafscheiding, deels aan de achterzijde van het bedrijfsverzamelgebouw.
Onderstaande afbeeldingen tonen (visualisaties van) de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.1: Situatietekening toekomstige situatie.
Figuur 4.2: Visualisatie vooraanzicht bedrijfsverzamelgebouw.
figuur 4.3: Visualisatie achteraanzicht bedrijfsverzamelgebouw.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de verrichte onderzoeken ten aanzien van omgevingsaspecten toegelicht. Diverse onderzoeken gaan nog uit van een gebouw met een bebouwd oppervlak van maximaal 1.065 m2, waarbij voor deze maatvoering is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling haalbaar is. Op basis van de provinciale omgevingsverordening is het initiatief afgeschaald naar een bebouwd oppervlak van maximaal 935 m2, waardoor de impact van de ontwikkeling verder is gereduceerd.
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.
Resultaten
Het initiatief betreft de ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw met 16 units met zowel bedrijfs- als kantoorruimte aan de Huizerstraatweg 109 te Naarden. Een bedrijfsverzamelgebouw wordt geclassificeerd als een stedelijkinge ontwikkeling volgens de onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (11.2). Hiervoor geldt een drempelwaarde van 100 hectare, 2.000 woningen en/of 200.000 m2 bvo. Dit initiatief heeft een bvo van 1.870 m2 op een terrein van slechts 0,4 hectare, waarbij er geen woningen worden ontwikkeld. De omvang van het initiatief bevindt zich daarmee ver onder de drempelwaarde zoals bepaald in het Besluit milieueffectrapportage. Op basis van een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden bezien of negatieve milieueffecten als gevolg van dit initiatief zijn uit te sluiten. In de navolgende paragrafen zijn de milieu- en omgevingsaspecten onderzocht. Hieruit blijkt dat er als gevolg van dit plan geen significant negatieve gevolgen voor het milieu worden voorzien. Weliswaar volgt uit de aeriusberekening dat de realisatiefase leidt tot een beperkte stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden, maar dit valt binnen de landelijke beleidslijn voor kleine tijdelijke deposities.
Conclusie
Dit plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Als gevolg van het plan worden geen significant negatieve milieugevolgen voorzien. Het doorlopen van een mer-procedure is niet noodzakelijk.
5.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Wettelijk kader
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Bro.
Toetsing
Stedelijke ontwikkeling
Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld woningbouw-, bedrijfs- en kantoorlocaties. Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk moeten maken. Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor een bedrijfsverzamelgebouw waarin kantoorruimte en werkplaatsen worden aangeboden. Dit is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat een toets aan de ladder noodzakelijk is. Wel wordt opgemerkt dat het vigerende plan reeds een stedelijke ontwikkeling toestaat, namelijk een kantoorvilla.
Behoefte
Het initiatief voorziet in 16 units die voorzien in kantoor- en bedrijfsruimte met een hoog kwaliteitsniveau en voldoende parkeerruimte. Daarmee wordt aangesloten op de behoefte van de gemeente Gooise Meren om zzp'ers en kleine ondernemingen te faciliteren zoals beschreven in paragraaf 3.3. Het initiatief is met name gericht op de lokale markt, met name omdat de locatie niet eenvoudig wordt ontsloten richting de snelweg.
Ter onderbouwing van de marktbehoefte aan de units is door de initiatiefnemer navraag gedaan bij een regionale makelaar. Daaruit blijkt dat er in de regio voldoende vraag is naar units die voorzien in kantoor- en bedrijfsruimte. Het aanbod in de driehoek Naarden-Bussum-Huizen is daarentegen beperkt. Gelet op de centrale ligging in deze driehoek, de ontsluiting en het kwaliteitsniveau van de units zijn er voldoende mogelijkheden voor (lokale) verhuur.
Bestaand stedelijk gebied
Om te bepalen of het plangebied gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied kan de provinciale omgevingsverordening NH2020 worden geraadpleegd. Daarin wordt de afbakening van het landelijk gebied geïllustreerd. Figuur 5.1 laat zien dat het plangebied zich op grond van de provinciale omgevingsverordening in het landelijk gebied bevindt. Daaruit kan worden afgeleid dat het geen bestaand stedelijk gebied betreft. Volgens de provinciale omgevingsverordening (artikel 6.4) betekent dat ter plaatse van het landelijk gebied een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling indien:
- de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan
- het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en
- het aantal burgerwoningen niet toeneemt.
Figuur 5.1: Uitsnede provinciale omgevingsverordening NH2020 met aanduiding 'landelijk gebied' (in groen). Het plangebied is rood gemarkeerd.
In de ontwerp omgevingsverordening NH2022 is dit overigens ongewijzigd (artikel 6.14).
Ter plaatse is reeds een stedelijke functie toegestaan, namelijk een kantoorvilla met een bebouwd oppervlak van maximaal 935 m2. Dit betekent dat aan de voorwaarden wordt voldaan, mits het bedrijfsverzamelgebouw een bebouwd oppervlak heeft van maximaal 935 m2 en er geen burgerwoningen worden toegevoegd. Aan deze criteria wordt voldaan.
Conclusie
Het plan voorziet in een bedrijfsverzamelgebouw aan de Huizerstraatweg in Naarden. Het betreft een stedelijke ontwikkeling waarnaar voldoende marktbehoefte is. Op basis van de provinciale omgevingsverordening behoort het plangebied tot het 'landelijk gebied' en is zodoende een maximum bebouwd oppervlak van 935 m2 mogelijk, overeenkomstig de bouwmogelijkheden volgens het vigerende bestemmingsplan. Tevens wordt er geen burgerwoning toegevoegd. Het voornemen is zodoende in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de provinciale omgevingsverordening.
5.3 Verkeer En Parkeren
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Onderzoek
Parkeren
De gemeente Gooise Meren heeft op 19 februari 2019 de Richtlijnen voor parkeernormen vastgesteld. Hierbij kiest de gemeente Gooise Meren met betrekking tot de gemeentelijke parkeernormering voor een exacte overname van de meest recente parkeercijfers van CROW (publicatie 381, dec. 2018). Met de kencijfers verkeersgeneratie kan een inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid gemotoriseerd verkeer die gegenereerd wordt als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. Bij het gebruik van de kencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.
Op basis van de gebiedsindeling parkeernormen van de gemeente Gooise Meren (2019) behoort het plangebied tot het gebied buiten de bebouwde kom, waarmee het te hanteren CROW-parkeerkencijfer afgeleid wordt van de classificatie 'buitengebied'. Daarnaast wordt de gemeente Gooise Meren, gelet op de omgevingsadressendichtheid, geclassificeerd als een matig stedelijk gebied. Op basis van de geharmoniseerde parkeerregeling en de CROW-publicatie komt dit neer op een te hanteren parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo bedrijfsverzamelgebouw.
Het initiatief betreft een tweelaags bedrijfsverzamelgebouw met 16 units ter grootte van in maximaal 935 m2, omgerekend 1.870 m2 bvo. De parkeernorm hanterend komt dit neer op een parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen. Dit plan voorziet in maximaal 48 parkeerplaatsen, waarmee ruimschoots aan de parkeernorm wordt voldaan.
Verkeersgeneratie
Op basis van de genoemde uitgangspunten onder 'parkeren', namelijk de classificaties 'buitengebied' en 'matig stedelijk gebied', bedraagt het gemiddeld 7,85 verkeersbewegingen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte per etmaal. Zodoende worden vanwege de realisatie van dit bedrijfsverzamelgebouw (met een bvo van 1.870 m2) 147 extra voertuigbewegingen per etmaal verwacht.
Verkeersveiligheid
Dit plan leidt tot een beperkte verkeerstoename aan de Huizerstraatweg. Desondanks is het van groot belang om de verkeersveiligheid in ogenschouw te nemen bij de uitwerking van dit plan. Verkeer van en naar het te realiseren bedrijfsverzamelgebouw zal bij het betreden van het terrein het fietspad langs de Huizerstraatweg kruisen. Dit kan op een veilige manier, enerzijds doordat het fietspad vrij ligt van zowel de perceelafscheiding als de Huizerstraatweg. Daardoor kunnen auto's eenvoudig stoppen voordat zij het fietspad kruisen en is er voldoende overzicht om fietsers te kunnen waarnemen. Anderzijds is er op het terrein voldoende ruimte om te keren, zowel voor auto's als eventueel voor vrachtauto's. Dit betekent dat voortuigen altijd met de neus naar voren het terrein kunnen betreden en verlaten en zodoende voldoende overzicht hebben om (fiets)verkeer vanaf de Huizerstraatweg tijdig waar te kunnen nemen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.4 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het onderhavige plan omvat de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw, bestaande uit 16 units waarin zowel kantoor- als bedrijfsruimte wordt gefaciliteerd. Een dergelijke ontwikkeling is niet (specifiek) in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom kan hier niet worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Een nadere motivering is daarom vereist.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hiertoe wordt het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is.
Onderzoek
Uit de gedane berekening, waarbij ook ten aanzien van het aantrekken van extra verkeer uit is gegaan van een worstcasescenario, blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer (met een ruime marge) niet in betekenende mate is. Zie voor de uitkomst figuur 5.4.
figuur 5.4: Berekening bijdrage luchtkwaliteit als gevolg van extra verkeer in de NIBM-tool.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Methodiek
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieu- categorie | Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Classificatie plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de west- en zuidzijde direct langs hoofdinfrastructuur, zijnde de snelweg A1. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied begrensd door woningen. De directe schil daaromheen bestaat uit (grootschalige) bedrijvigheid, zoas een chemisch bedrijf (Givaudan) en een tuincentrum (Van der Roest). Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied een kantoorbestemming op basis waarvan een kantoorvilla kan worden worden gerealiseerd. Dit in overweging nemende kan het plangebied het best worden geclassificeerd als zijnde een 'gemengd gebied', wat betekent dat de te hanteren richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd.
Toetsing
Overlast op de omgeving
Dit plan voorziet in kantoor- en bedrijfsruimte in een bedrijfsverzamelgebouw bestaande uit 16 individuele units aan de Huizerstraatweg 109 te Naarden. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen leiden tot overlast op nabijgelegen gevoelige objecten, zoals woningen. Het is daarom van belang om voldoende afstand te houden tot gevoelige objecten en de aard van de bedrijfsactiviteiten te begrenzen.
Aan de noord- en oostzijde bevinden zich woningen op circa 30 (Huizerstraatweg 14D) en respectievelijk 32 meter (Huizerstraatweg 109A) afstand van het geprojecteerde bedrijfsverzamelgebouw. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) kan daarom worden verwacht dat bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten inpasbaar is in deze omgeving, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter (uitgaande van gemengd gebied). In de planregels is geborgd dat het bedrijfsverzamelgebouw uitsluitend ruimte biedt aan bedrijven die gekwalificeerd kunnen worden als zijnde behorende tot maximaal bedrijfscategorie 3.1. Daarnaast kan van de tot categorie 3.1 behorende bedrijfsactiviteiten worden verwacht dat deze, gelet op het feit dat deze uitsluitend in een bedrijfsverzamelgebouw worden uitgevoerd en vanwege voortschrijdende technologische ontwikkelingen (incl. gebruik van de best beschikbare technieken, tot aanmerkelijk minder (geluid)overlast leiden dan op basis van de richtafstand wordt voorspeld. Er kan dus van worden uitgegaan dat er, als gevolg van bedrijfsactiviteiten in het bedrijfsverzamelgebouw, geen sprake zal zijn van overlast voor de omgeving.
Overlast vanuit de omgeving
Op circa 50 meter van het plangebied bevindt zich Givaudan, een grootschalig farmaceutisch bedrijf welke geuren en aroma's produceert. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) kan dit bedrijf het best worden geclassicificeerd als een 'parfumerie- en cosmeticafabriek', behorende tot categorie 4.2 met een bijbehorende richtafstand van 300 meter. In gemengd gebied kan deze afstand met één afstandsstap worden teruggebracht naar 200 meter. Het plangebied bevindt zich binnen de richtafstand van Givaudan. Een bedrijfsverzamelgebouw, zoals beoogd, is echter geen milieugevoelige functie. Bovendien bevinden zich reeds milieugevoelige objecten (woningen) tussen Givaudan en het plangebied. Ten slotte wordt opgemerkt dat deze zijde van het bedrijfsperceel in de feitelijke situatie uitsluitend een parkeerterrein bevat. Derhalve kan er van worden uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied geen overlast wordt ondervonden van de bedrijfsactiviteiten van Givaudan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
- 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
- 5 dB voor overige wegen.
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Door Royal HaskoningDHV is een Quickscan geluid uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van dit plan leidt tot een verwaarloosbare toename van de geluidbelasting, maximaal 0,2 dB. Daarnaast is, ondanks dat een bedrijfsverzamelgebouw geen geluidgevoelig object is, de geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de geprojecteerde gevels onderzocht. Daaruit blijkt een maximale geluidbelasting van 62 dB als gevolg van de naastgelegen rijksweg A1 en een maximale geluidbelasting van 61 dB als gevolg van verkeer over de Huizerstraatweg. Dit leidt tot een aantal aandachtspunten met betrekking tot geluidwering en geluidisolatie om een aangename werkomgeving te kunnen garanderen.
Industrielawaai
Uit de toets bedrijven en milieuzonering is gebleken dat industrielawaai geen belemmering vormt voor dit plan.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Wel zijn er een aantal aandachtspunten om een aangename werkomgeving te kunnen garanderen. In het ontwerp wordt hier rekening mee gehouden. In de vergunningfase wordt getoetst of het geluidsniveau binnen de units aanvaardbaar is.
5.7 Geur
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. Voor geurhinder door industrie en bedrijven gelden planologisch gezien geen wettelijke kaders. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).
Onderzoek
Uit de toets bedrijven en milieuzonering is gebleken dat geur geen belemmering vormt voor dit plan
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.8 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Onderzoek
Het te realiseren bedrijfsverzamelgebouw omvat meer dan 1.500 m2 bvo en vormt zodoende een kwetsbaar object (artikel 1 Bevi). Daarom heeft Royal HaskoningDHV een Rapportage externe veiligheid opgesteld, waarbij de risicobronnen in de omgeving zijn beschouwd en is getoetst of er wordt voldaan aan de normen voor externe veiligheid. De rapportage concludeert dat er drie relevante risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn, namelijk:
- Autosnelweg A1;
- Givaudan;
- Spoorlijn Weesp-Hilversum.
Autosnelweg A1
De autosnelweg A1 bevindt zich op 10 meter ten westen van het plangebied. Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Zodoende vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering. Het groepsrisico neemt beperkt toe ten gevolge van het planvoornemen, maar ligt ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico vormt zodoende geen belemmering, maar dient wel beperkt te worden verantwoord. Het plasbrandaandachtgebied (30 meter) valt over het plangebied. Onderzocht dient te worden in hoeverre extra bouwkundige maatregelen noodzakelijk zijn. De Veiligheidsregio kan hierover adviseren.
Givaudan
De inrichtingsgrens van Givaudan bevindt zich 70 meter ten noorden van het plangebied. Het invloedsgebied van de inrichting bedraagt op basis van de Rapportage externe veiligheid 580 meter en ligt zodoende over het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt binnen de inrichtingsgrens en vormt zodoende geen belemmering voor het voornemen.
Op basis van een nadere beschouwing en overleg met de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (d.d. 11-04-2022) blijken de risicocontouren van Givaudan inmiddels binnen de eigen inrichtingsgrens te liggen. Voor het invloedsgebied van het groepsrisico geldt een afstand van 0 m tot de inrichtingsgrenzen. Geconcludeerd wordt dat het plangebied zich buiten het invloedsgebied van Givaudan bevindt. Het plangebied bevindt zich zodoende buiten het invloedsgebied van Givaudan. Nader onderzoek is zodoende niet noodzakelijk.
Spoorlijn Weesp-Hilversum
De spoorlijn Weesp-Hilversum bevindt zich op 1.900 meter ten westen van het plangebied. Conform het Bevt hoeven het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet te worden getoetst vanwege de grote afstand tussen het plangebied en de spoorlijn. Wel dient het groepsrisico te worden verantwoord omdat het invloedsgebied (4.000 meter) over het plangebied valt.
Verantwoording groepsrisico en aanvraag advies door bevoegd gezag
Het groepsrisico van de A1 en de spoorlijn dienen beperkt te worden verantwoord. Er dient invulling te worden gegeven aan voorzieningen in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het groepsrisico van Givaudan dient volledig te worden verantwoord. Gezien het groepsrisico niet is beschouwd is het aan de veiligheidsregio een inschatting te maken betreffende de ongevalsscenario's, de bijbehorende risico's en de te treffen voorzieningen. Om de risico's in het plangebied te beperken kunnen er extra afwegingen gemaakt worden betreffende handmatig afsluitbare ventilatie, aanrijroutes, brandpreventie, schuilmogelijkheden en vluchtroutes. Daarnaast dienen de toekomstige gebruikers van het gebied geïnformeerd te worden over risico's ten aanzien van externe veiligheid.
De Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek dient conform het Bevt en Bevi in de gelegenheid gesteld te worden om een formeel advies uit te brengen in het kader van de verantwoording groepsrisico. Een verzoek tot dit advies dient ingediend te worden door de gemeente Naarden als onderdeel van de bestemmingsplanprocedure.
pm
Vervolgonderzoek met betrekking tot de snelweg wordt verricht gedurende/na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Aangenomen wordt dat er geen belemmering uit voort komen en dat dit zodoende niet zal leiden tot aanpassingen aan het plan. De RBM-II berekening zal bij het vast te stellen bestemmingsplan worden bijgevoegd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt (vermoedelijk) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.9 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Door Royal HaskoningDHV is een Actualiserend vooronderzoek bodem verricht, in navolging op het eerder verrichte bodemonderzoek in 2009. Daaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er ingrepen in de bodem zijn uitgevoerd waardoor de bodemkwaliteit sinds 2009 zou zijn gewijzigd. Daarmee wordt het onderzoek uit 2009 als actueel beoordeeld. De destijds gemeten gehalten en concentraties vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik en de hiervoor benodigde bestemmingswijziging.Ook jurisprudentie sindsdien met betrekking tot puinresten vormt geen reden om een verkennend asbestonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.10 Water
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Onderzoek
In het kader van dit plan is vroegtijdig contact opgenomen met het waterschap Amstel, Gooi en Vechtstreek/Waternet. Vervolgens is door Royal HaskoningDHV een Watertoets opgesteld. Dit leidt tot de volgende conclusies en adviezen:
- In de toekomstige situatie vindt er geen toename in verhard oppervlak plaats. Mogelijk neemt het verhard oppervlak af ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor zal er vanuit het perspectief van het watersysteem geen verandering of verslechtering plaatsvinden, en zijn compenserende maatregelen ten behoeve van hemelwaterberging niet noodzakelijk;
- Het ontwerp van het bedrijfsverzamelgebouw dient dusdanig te zijn dat er vanuit werkplaatsen geen water kan afstromen richting de terreinverharding, en daarmee kan lozen op de watergang. Dit om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Tevens moet verontreiniging van de terreinverharding en/of parkeerplaatsen worden voorkomen;
- Op basis van gemeten grondwaterstanden in de omgeving, en eerder uitgevoerde studies, is de ontwateringsdiepte in het plangebied voldoende voor de functie bebouwing/bewoning. Aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk;
- Er zal een aansluiting op het gemeentelijke riool moeten worden gerealiseerd, ten behoeve van het afvoeren van afvalwater. De exacte hoeveelheid DWA kan niet worden bepaald, als uitgangspunt kan een DWA van 0,36 m3/uur worden aangehouden. Het stelsel in de Huizerstraatweg kan dit redelijkerwijs verwerken.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.11 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.
Situatie plangebied
Het plangebied betreft een geasfalteerd, onbebouwd terrein ter grootte van circa 0,4 hectare en is gelegen aan de Huizerstraatweg 109 te Naarden. Het terrein is volledig omheind met een metalen hek. Aan de randen van het terrein is wat begroeiing aanwezig.
Het plangebied bevindt zich op circa 1,5 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidover en op circa 2,5 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Naardermeer. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op meer dan 5 kilometer afstand. Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), maar ligt hier wel op slechts 65 meter vandaan.
Onderzoek
Door Royal HaskoningDHV is een Quickscan Flora & Fauna en een Aeriusberekening uitgevoerd. Daarbij wordt ingegaan op soortbescherming en gebiedsbescherming.
Soortbescherming
Het plangebied en de directe omgeving daarvan heeft mogelijk leefgebiedsfuncties voor broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten. Door het nemen van voorzorgsmaatregelen, wordt overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor deze soorten voorkomen. Daarnaast is het voorkomen van algemeen voorkomende beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën te verwachten of niet op voorhand uitgesloten. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van een ontheffing bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wél dienen voorzorgs- en mitigerende maatregelen genomen te worden om effecten zo veel als mogelijk te voorkomen, dan wel te verzachten.
Door voorzorgsmaatregelen te nemen, zoals beschreven in paragraaf 4.2 van de Quickscan Flora &Fauna, wordt het eventueel overtreden van de Wet Natuurbescherming voorkomen. In dat geval zijn er geen verdere vervolgstappen nodig.
Gebiedsbescherming
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat het plangebied zich niet bevindt in gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura 2000. Met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland betekent dit dat er geen belemmeringen zijn die het planvoornemen in de weg staan.
De ligging van het plangebied nabij diverse Natura 2000-gebieden vormt wel een belangrijk aandachtspunt. Mogelijk leidt de realisatiefase, dan wel de gebruiksfase tot significante stikstofdepositie op één of meer Natura 2000-gebieden. Dit kan gevolgen hebben voor de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen. Door Royal HaskoningDHV is een Aeriusberekening uitgevoerd om te bepalen of dit plan mogelijk leidt tot significante stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Realisatiefase
De realisatiefase is op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering formeel vrijgesteld. Volledigheids is de realisatiefase toch doorgerekend. Uit de rekenresultaten blijkt dat bij gebruik van Stage IIIb materieel, de werkzaamheden leiden tot een maximale toename in stikstofdepositie van 0,02 mol N/ha/j in Natura 2000-gebied Naardermeer. Ook in Natura 2000-gebieden Oostelijke Vechtplassen wordt een toename in stikstofdepositie van respectievelijk 0,01 mol N/ha/j berekend. Bij gebruik van Stage IV materieel leiden de werkzaamheden alleen tot een toename van 0,01 mol N/ha/j in Natura 2000-gebied Naardermeer. Het Naardermeer en de Oostelijke Vechtplassen betreffen Natura 2000-gebieden, waar op veel locaties sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW). Er is geen significante toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase.
Mobiele werktuigen zorgen voor een depositiedeken over het hele land. De emissie veroorzaakt door dit materieel neemt jaarlijks af als gevolg van het steeds schoner worden van motoren door strengere emissieeisen. Het inzetten van hetzelfde materieel op een nieuwe locatie in Nederland kan op zichzelf tot een lokale tijdelijke depositieverhoging leiden, maar nooit van invloed zijn op de omvang en ruimtelijke verdeling van de depositiedeken als gevolg van de jaarlijkse inzet van al het zich in Nederland bevindende materieel. Daarmee zijn significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats, bij een tijdelijke en beperkte stikstofdepositietoename, uitgesloten en wordt voor de inzet van mobiele werktuigen tijdens een aanlegfase een landelijke beleidslijn toegepast. Deze beleidslijn is gebaseerd op de onderbouwing dat kleine, tijdelijke deposities, van tijdelijke bronnen, binnen het project op zichzelf en bij elkaar opgeteld, op voorhand niet kunnen leiden tot significant negatieve effecten. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat een project met alléén kleine tijdelijke deposities in de aanlegfase kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar (of een equivalent hiervan) in beginsel niet vergunningplichtig is voor het aspect stikstofdepositie. Deze lijn geldt voor alle vormen van tijdelijke emissies in de aanlegfase, in de praktijk zal dit met name mobiele werktuigen en de aan-/afvoer van materiaal en materieel betreffen.
De realisatiefase is formeel vrijgesteld. Bovendien is de berekende depositie in de realisatiefase kleiner dan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar. Het aanvragen van een Wnb-vergunning ten aanzien van Natura 2000-gebieden is daarom niet nodig.
Gebruiksfase
Uit de Aeriusberekening blijkt dat, als gevolg van de bedrijfsactiviteiten en de verkeersaantrekkende werking tijdens de gebruiksfase, geen toename in stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden plaatsvind (0,00 mol N/ha/j). Hierdoor kunnen significant negatieve effecten tijdens de gebruiksfase worden uitgesloten.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.12 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke (naar verwachting) op 1 juli 2022 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
Onderzoek
Archeologie
In 2009 heeft Grontmij in opdracht van de gemeente Naarden een Archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied, destijds met het oog op het oprichten van een kantoorvilla. Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Naarden had het plangebied destijds al een zeer lage archeologische verwachtingswaarde. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied in de 18e en 19e eeuw is afgegraven ten behoeve van zandwinning. Er kunnen archeologische resten in het plangebied voorkomen die dateren vanaf de Steentijd, maar de verwachting is dat deze resten niet meer aanwezig zijn.
Cultuurhistorie
Het plangebied bevat geen relevante cultuurhistorische waarden.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Standaard En Plansystematiek
Standaard
Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Systematiek
Dit betreft een gedetailleerd bestemmingsplan op basis van een concreet initiatief tot het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw. Daarom zijn de bestemmingen en het bouwvlak specifiek bepaald, waarbij nog wel enige vrijheid is geboden om de details van het plan te kunnen wijzigen indien nieuwe inzichten zich aandoen. Daarbij is rekening gehouden met nabijgelegen woningen (in het kader van mogelijke overlast) en het kunnen keren op het terrein (in het kader van verkeersveiligheid).
6.2 Toelichting Op De Regels
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
In het plangebied wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd waarbij in kantoor- en bedrijfsruimten wordt voorzien. De algemene toelaatbaarheid via de Staat van bedrijfsactiviteiten is hier maximaal categorie 3.1. Zodoende zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die geen overlast veroorzaken op nabijgelegen woningen dankzij de onderlinge afstand. Het bedrijfsverzamelgebouw zelf is geborgd via een maatbestemming (specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw). Op de verbeelding wordt de begrenzing van de bebouwing middels een bouwvlak vastgelegd, evenals de maximale bouwhoogte. Het maximum bebouwd oppervlak bedraagt 935 m2.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Artikel 5 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels bevatten regelingen die het gebruik van gronden en bouwwerken die in strijd zijn met het bestemmingsplan verbieden.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 8 Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Ook bevat dit artikel een regeling met betrekking tot parkeren. In deze regeling is opgenomen dat bij nieuwbouw moet worden voorzien in voldoende parkeren op basis van de door gemeente gehanteerde normen. De regeling bevat mogelijkheden om, onder voorwaarden, van deze normen af te wijken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Artikel 10 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier geregeld is) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en maatschappelijk overleg
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het ontwerpbestemmingsplan is op [datum] voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Daarnaast is op [datum] een informatieavond [in locatie] georganiseerd voor omwonenden en overige geïnteresseerden.
Er zijn [geen/xx] zienswijzen ingediend tegen dit plan. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoordt in de zienswijzennota [bijlage bijvoegen]. De zienswijzen hebben wel/niet geleid tot wijziging van het plan.
Overleg met andere overheden
Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
pm vooroverleg