Stedelijk Gebied - Van Limburg Stirumlaan 105
Bestemmingsplan - Gemeente Gooise Meren
Vastgesteld op 19-04-2023 - vastgesteld
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Stedelijk Gebied - Van Limburg Stirumlaan 105 met identificatienummer NL.IMRO.1942.BPNVLStirumlaan105-vg01 van de gemeente Gooise Meren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1942.BPNVLStirumlaan105-vg01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 hoofdgebouw:
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.19 maatschappelijke voorzieningen:
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen activiteiten.
1.20 peil:
- voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het op de gevel aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.21 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van
antenne-installaties, zonnepanelen, schoorstenen, dakopbouwen voor liften, trappenhuizen, luchtbehandelingsinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen ondergeschikte bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelterreinen, parkeervoorzieningen, water, paden en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd:
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 4 lid 2 sub b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en vooraf advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De ten hoogste toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, dakopbouwen voor liften, trappenhuizen, luchtbehandelingsinstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen.
6.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.Artikel 8 Overige Regels
8.1 Voldoende parkeergelegenheid
- Een bouwwerk, waarvan een behoefte parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het parkeerbeleid van de gemeente Gooise Meren, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt of vervangen wordt door een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregel, met deze nieuwe versie of beleidsregel rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
8.2 Laden en lossen
- Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte en waarbij die laad- en losgelegenheid in stand wordt gehouden. Deze bepaling geldt niet:
- voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
- voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Stedelijk Gebied - Van Limburg Stirumlaan 105.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De basisschool de Tweemaster is gelegen op de Van Limburg Stirumlaan 105 in Naarden, net buiten de singel van de historische vestingstad. Initiatiefnemer wil het schoolgebouw vervangen door een nieuw schoolgebouw. Het huidige schoolgebouw, gebouwd in 1960, is verouderd en kan niet meer voldoen aan huidige eisen. De technische kwaliteit en het binnenklimaat zijn slecht en de kleine lokalen en vele gangen maken multifunctioneel gebruik moeilijk. Om deze redenen wil Initiatiefnemer het oude schoolgebouw slopen om deze te vervangen met nieuwe schoolgebouw die wel aan de eisen kan voldoen.
Op het plangebied is bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' (2017) geldend. De planlocatie heeft de bestemming 'Maatschappelijk' en deels dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het ontwerp van het beoogde nieuwe schoolgebouw past niet geheel binnen het huidige bestemmingsplan. Zo zal het nieuwe schoolgebouw buiten het huidige bouwvlak vallen en zal de hoogte van het nieuwe gebouw hoger zijn dan wat nu is toegestaan. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan vereist. De gemeente is bereid om hier aan mee te werken.
Coördinatieregeling
Er is toepassing gegeven aan de Coördinatieregeling van paragraaf 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, waarmee de procedures voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gezamenlijk worden doorlopen. De betreffende besluiten worden als gevolg hiervan gecoördineerd behandeld en voorbereid. De gemeenteraad is het bevoegde gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan en het college van Burgemeester en wethouders is het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning.1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten noordwesten van Naarden-Vesting. Het centrum van Naarden staat bekend als een van de best bewaarde vestingsteden van Europa. Het plangebied zelf ligt in het zuiden van de wijk Keverdijk. Het plangebied wordt omsloten door de Van Limburg Stirumlaan, de Meerstraat en Van der Duyn Maasdamlaan. Het plangebied ligt op een goed te bereiken locatie ten opzichte van de buurt Keverdijk. De onderstaande afbeeldingen geven de planlocatie globaal weer.

Figuur 1: ligging plangebied (rood omkaderd) (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Figuur 2: globale begrenzing plangebied (rood omkaderd) (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' van de voormalig gemeente Naarden. De raad heeft dit bestemmingsplan op 11 september 2017 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een fragment van het geldende bestemmingsplan:

Figuur 3: uitsnede bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk''. Bij de maatschappelijke bestemming kan gedacht worden aan een scala van functies, zoals voorzieningen op het gebied van welzijn en zorg, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, verenigingsleven, opvoeding, kinderopvang en openbaar bestuur. De bestaande bebouwing van de school is opgenomen in een L-vormig bouwvlak, waarbij een bouwhoogte van 6 en 9 meter is toegestaan. In het bestemmingsvlak is ook Gymzaal de Kroon geregeld, maar dat deel wordt niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Naast de enkelbestemming kent het zuidelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', wat verband houdt met de singel van Vesting-Naarden.
De beoogde invulling past niet geheel binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied bevindt zich in het stadsdeel Keverdijk, een tuindorp dat in verschillende periodes van het begin van de afgelopen eeuw is gebouwd. Keverdijk kan worden omschreven als een relatief rustige buurt met als afscheiding de Naardertrekvaart van het naast gelegen bedrijvenpark. Rondom de kern van de Keverdijk, waar de supermarkt zich begeeft, zijn smalle straten te vinden met veelal (kleine) arbeiderswoningen waarvan een deel sociale huur is. De bebouwing in de wijk wordt gekenmerkt door de twee-onder-één-kapwoningen en rijtjeshuizen.

Figuur 4: bestaande situatie school, gezien van bovenaf (Bron: google)
Het plangebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 5000 m² en bestaat uit één L-vormig gebouw: het schoolgebouw van de Tweemaster. In totaal zitten er nu ongeveer 221 leerlingen op de Tweemaster, verdeeld over 10 klassen.
Direct ten noorden hiervan bevindt zich gymzaal De Kroon. De situatie van de gymzaal blijft ongewijzigd en maakt om die reden geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is omsloten door drie straten. Gezien vanaf de Meerstraat ligt er voor het schoolgebouw op het plangebied een parkeerplaats en een speelveldje. Het schoolgebouw ligt aan de Van Limburg Stirumlaan. Aan deze zijde bevindt zich ook een parkeerplaats voor 8 auto's. In het zuidoosten bevindt zich een tweede ingang naar het plangebied. Hier kunnen kinderen worden afgezet die met de auto zijn gebracht. Aan de Van der Duyn van Maasdamlaan ligt het hoofdplein van de school. Dit plein is afgezet met groene hekken. In de huidige situatie is sprake van circa 140 verkeersbewegingen per dag: 30 kinderen worden gebracht en opgehaald en 10 leerkrachten komen met de auto. Vanaf de Meerstraat is ook de hoofdingang van de school.

Figuur 5: bestaande situatie school, gezien vanaf de Meerstraat, met links gymzaal De Kroon (Bron: Google, september 2020)

Figuur 6: bestaande situatie school, gezien vanaf de Van Limburg Stirumlaan (Bron: Google, september 2020)
2.2 Toekomstige Situatie
In het beoogde plan wordt het huidige schoolgebouw gesloopt. Het huidige schoolgebouw is gebouwd in 1960 en is daarmee flink verouderd. De huidige school kan niet meer voldaan aan de huidige eisen van de gemeente. Een nieuw modern schoolgebouw wordt dan ook noodzakelijk geacht. Met een nieuw schoolgebouw wordt voldaan aan een beter binnenklimaat en zullen de lokalen multifunctioneel gebruikt kunnen worden. De beoogde school omvat 10 groepsruimtes, alsmede een kleuterplein, leerpleinen, een bewegingsplein en een speellokaal, werkruimtes, een lerarenlokaal, garderobes en sanitair. De school heeft twee entrees; een voor de onderbouw en een voor de bovenbouw. Het totaal aantal leerlingen wordt in de toekomstige situatie geschat op 220.
In het beoogde plan komt het nieuwe schoolgebouw iets meer westelijk op het perceel te liggen. Daarmee komt het nieuwe schoolgebouw dichter aan de rotonde en de Meerstraat te liggen. Daarnaast zal het nieuwe schoolgebouw ook iets compacter van formaat zijn, met extra ruimte voor het speelplein en voor een groene aankleding. De verkeers- en parkeersituatie wijzigt niet wezenlijk ten opzichte van de huidige situatie. Parkeren voor het personeel (7 parkeerplaatsen) en fietsparkeren heeft plaats aan de zijde van de Van Limburg Stirumlaan. In totaal zal het plangebied in de toekomstige situatie ook 7 parkeerplaatsen bevatten. In de toekomstige situatie wordt ook een kiss-en-ride strook aan de Van Limburg Stirumlaan aangelegd. Hier kunnen de leerlingen weggebracht en opgehaald worden.
In de toekomstige situatie zal er ruimte zijn voor circa 100 fietsen voor de leerlingen en 20 fietsen voor de leerkrachten. De fietsen kunnen worden gestald direct ten noorden en ten oosten van het schoolgebouw. Er wordt ook voorzien in een overdekte fietsenstalling. Tevens kan sprake zijn van een bijgebouw voor opslag en berging voor beheer en onderhoud.
Op onderstaande figuur zijn de huidige en de nieuwe situatie weergegeven. Het met oranje ingekleurd vlak geeft het nieuwe schoolgebouw weer. Het witte / doorzichtige vlak geeft het huidige schoolgebouw weer.

Figuur 7: oude situatie en concept nieuwe situatie (bron: MTB Architecten, 11 februari 2022)
Het nieuwe schoolgebouw zal twee verdiepingen omvatten met een beperkte dakopbouw. De dakopbouw bevat geen groepsruimten. De bouwhoogte bedraagt hierbij resp. circa 8 en 11 meter. Op de onderstaande figuur zijn de zijaanzichten van het ontwerp van het schoolgebouw weergegeven.

Figuur 8: zijaanzicht west- en noordgevel (bron: MTB Architecten, 11 februari 2022)
Het initiatief is op 1 juli 2020 besproken in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed, voor een advies omtrent redelijke eisen van welstand. Deze commissie heeft op hoofdlijnen positief gereageerd op de voorstellen.
Ook is het op 9 februari 2022 nog in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed besproken.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen herontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kent weinig tot geen raakvlak met de opgestelde nationale belangen. Vanuit het Barro zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een 'stedelijke ontwikkeling' verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 tot 14 woningen.
Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuw schoolgebouw. Een school kan worden gezien als een ontwikkeling met een maatschappelijke functie en kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Echter gaat het hier niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar om sloop-nieuwbouw in ongeveer dezelfde omvang. Derhalve is de ladder niet van toepassing.
Wanneer de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is moet er wel worden gemotiveerd waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het Integraal Huisvestingsplan van de gemeente Gooise Meren wordt uitgelegd wat voor visie de gemeente heeft betreft de kwaliteit van huisvesting van scholen. Zodoende moet er bij nieuwbouw van scholen gelet worden op binnenklimaat, functionaliteit, energieprestaties, en duurzaamheid en uitstraling. Op deze vlakken is het huidige schoolgebouw niet meer up-to-date. Het nieuwe schoolgebouw zal dat wel zijn. Met al deze vier aspecten is tijdens het ontwerp rekening gehouden. Derhalve voldoet dit nieuwe schoolgebouw aan een goede ruimtelijke ordening.
Aangezien het voorgenomen plan voorziet in een behoefte en is beoogd in het bestaand stedelijk gebied, wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
- Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
- Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
- Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
- Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
- Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
- Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
- De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten en houvast te bieden. Daarvoor wordt een aantal bewegingen voor de toekomst benoemd:
- Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst.
- Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging.
- Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem.
- Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal.
- Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie.
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
Het beoogde plan sluit met name aan bij de beweging 'sterke kernen, sterke regio's'. In het beoogde plan komt er een nieuw schoolgebouw op de plek van een bestaande basisschool. Met de ontwikkeling van het nieuwe schoolgebouw wordt het voorzieningsniveau op peil gehouden. Daarnaast gaat de kwaliteit van de voorziening omhoog. Het betreft hier immers een transformatie met oog voor het behoud van ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan in lijn is met de ambities van de Provincie Noord-Holland.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
- het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
- het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
- het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken
Planspecifiek
Het voorliggende plan betreft een stedelijke functie en valt onder een 'kleinschalige ontwikkeling': nieuwe bebouwing voor stedelijke functies die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke gevolgen niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling kent voorts geen direct raakvlak met de Omgevingsverordening NH2020. Er kan gesteld worden dat het initiatief niet op gespannen voet staat met het provinciale ruimtelijke beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Naarden - Bussum
Op 15 november 2013 is de 'Structuurvisie Naarden - Bussum' vastgesteld door de voormalige gemeenten Naarden en Bussum. In zowel Naarden als Bussum lopen verleden, heden én toekomst in elkaar over, vandaar dat destijds is besloten om een gezamenlijke intergemeentelijke structuurvisie op te stellen. Een belangrijke bron van input voor dat document was de 'Nota Toekomstvisie' uit juni 2013. Enkele belangrijke uitdagingen die in de structuurvisie naar voren komen zijn:
- Het behouden van leefbaarheid in de kernen.
- Het op peil houden van het voorzieningenniveau in de wijken en centra.
De opgestelde structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het document bevat integrale keuzes voor de hoofdlijnen van beleid voor de komende periode.
Planspecifiek
Het voorliggende plan voldoet aan bovenstaande uitdagingen uit de structuurvisie Naarden - Bussum. Om leefbare wijken te kunnen blijven garanderen houden de twee gemeenten zich nadrukkelijk aan bij de kernwaarde ‘alles dichtbij, kleinschalig en overzichtelijk’. Een goed voorzieningen niveau, zoals basisonderwijs, dient aanwezig te zijn op ‘pantoffelafstand’. In de structuurvisie wordt ook besproken hoe de twee voormalige gemeenten ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van maatschappelijk voorzieningen zoals schaalvergroting en nieuwbouw. De nieuwbouw van basisschool de Tweemaster past in deze visie. Daarmee voldoet het beoogde plan aan minimaal twee van de belangrijke uitdagingen en kan er geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het behalen van de doelen uit de 'Structuurvisie Naarden - Bussum'.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Integraal Huisvestingsplan Onderwijs
De gemeente Gooise Meren en de schoolbesturen willen gezamenlijk grip krijgen op de ontwikkelingen in de onderwijshuisvesting voor de komende jaren. Een integraal huisvestingsplan (IHP) moet gemeente en schoolbesturen een meerjarenperspectief bieden waarop het eigen (investering)beleid op transparante wijze kan worden afgestemd. Daarom is de gemeente Gooise Meren met het Integraal Huisvestingsplan (november 2017) gekomen. In het Integraal Huisvestingsplan wordt duidelijk gemaakt wat voor eisen de gemeente heeft betreft de huisvesting van scholen in de gemeente. In het plan zijn een aantal belangrijke aspecten waaraan een schoolgebouw aan moet voldoen, dit zijn:
- een goed binnenklimaat
- multifunctionaliteit van ruimten
- energieprestaties en duurzaamheid
- een goede uitstraling
Planspecifiek
In het Integraal Huisvestingsplan wordt specifiek de basisschool de Tweemaster besproken. Hierin komt een aantal punten naar voren, waaronder:
- de technische kwaliteit en het binnenklimaat zijn slecht;
- de kleine lokalen en vele gangen maken multifunctioneel gebruik onmogelijk;
- door een daling van het aantal leerlingen in Naarden zal er op termijn ook een ruimteoverschot ontstaan.
In het integraal Huisvestingsplan worden twee scenario's besproken voor de Tweemaster. Een van de scenario’s die wordt beschreven is nieuwbouw. Gebaseerd op de genoemde punten kan worden gesteld dat nieuwbouw van het schoolgebouw noodzakelijk is. Het nieuwe schoolgebouw zal aan de eisen voldoen. Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan past in het in het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs en geen belemmeringen zal ondervinden.
4 Randvoorwaarden Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing van het Besluit m.e.r. volgt dat het beoogde plan valt onder de mogelijkheid van kolom d. Het beoogde plan valt echter niet onder de andere genoemde voorwaarden. Er is bij het beoogde plan geen sprake van een oppervlakte van meer dan 100 hectare, de bouw van woningen of een groot bedrijfsoppervlakte. De voorgenomen ontwikkeling is een nieuw schoolgebouw. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r..
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Water
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV)
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de voorliggende waterparagraaf worden de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Watercompensatie
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is volgens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht watercompensatie noodzakelijk. In de bestaande situatie is bestaat het schoolgebouw uit een oppervlakte van circa 885 m². Het beoogde nieuwe schoolgebouw heeft een oppervlakte van ongeveer 725 m², waarmee de bebouwde oppervlakte afneemt. Het verhard oppervlak van het speelterrein en het parkeren e.d. zal ook niet wezenlijk toenemen. In ieder geval is duidelijk dat zeker geen sprake zal zijn van een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² en dus is geen watercompensatie verreist.
Waterafvoer/klimaatbestendig bouwen
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het waterschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en in het gebied geïnfiltreerd/opgevangen en dat het vuilwater via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd wordt.
De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het schoolgebouw wordt uitgevoerd met een grijswatersysteem met een overstort op infiltratiekratten. Dit betekent dat vrijwel al het regenwater van het dak wordt opgevangen en wordt gebruikt voor het spoelen van de toiletten. Tevens wordt het hoogste, iets hellende dakvlak van het gebouw bedekt met mossedum. Dit zorgt voor vertraging in de afvoer bij hevige regenval. Een dergelijk groendak heeft meerdere voordelen, zoals het verbeteren van het binnenklimaat van het schoolgebouw en als toevoeging van groen in stedelijke gebied.
Waterkering
Het zuidelijke deel van het plangebied valt in de beschermingszone van een waterkerend dijklichaam van de singel van Naarden-Vesting. Het verwijderen, plaatsen en hebben van een bouwwerk in deze beschermingszone is vergunningplichtig op basis van de Keur AGV 2019. Ten behoeve van het slopen van het bestaande gebouw en het bouwen van een nieuw gebouw is een Watervergunning verleend (zaaknummer WN2022-002905, d.d. 7 juli 2022), zodat ter plaatse van de nieuwbouw geen dubbelbestemming nodig is. Voor de rest van de zone is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Desalniettemin is de archeologische verwachtingskaart van gemeente Naarden geraadpleegd; het plangebied valt binnen het gebied met een lage archeologische verwachting. Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt pas een onderzoeksplicht bij ontwikkeling die groter zijn dan 10 hectare. Het voorliggend plan betreft een ontwikkeling die minder groot is dan wat nodig is bij een onderzoeksplicht. Er is evenwel nieuw archeologisch beleid in voorbereiding, waarbij voor dit gebied uitgegaan wordt van een archeologische waarde, waarbij vanaf 500 m² of meer dan 30 cm diepte archeologisch onderzoek vereist is. De verstoring van gronden zal een groter gebied betreffen, dus is overeengekomen om een archeologisch vooronderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is door Transect uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting. Middels het veldonderzoek is die verwachting getoetst, en waar mogelijk bijgesteld.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek geldt er voor het hele plangebied een lage archeologische verwachting. Hierom is er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw het plangebied. Transect adviseert daarom geen aanvullende maatregelen noodzakelijk te stellen in het kader van de Archeologische MonumentenZorg (AMZ). Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht (conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11) deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Gooise Meren).
Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Gooise Meren) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
4.3.2 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt net buiten de singels van de historische vestingstad Naarden en ligt in de wijk Keverdijk. Keverdijk is van oorsprong een tuindorp, een stadsdeel met een typisch dorps karakter. De directe omgeving van het plangebied heeft geen uit het oog springende ruimtelijke waarden en kwaliteiten. Op navolgende kaart is de structuurvisiekaart te zien:

Figuur 9: Structuurvisiekaart Naarden - Bussum 2040, plangebied zwart omkaderd (bron: Structuurvisie Naarden - Bussum)
Het plangebied is aangewezen voor kleinschalige inbreiding waarbij er geen sprake is van specifieke ruimtelijke en/of cultuurhistorische kwaliteiten. In de omgeving van het plangebied zijn er geen gemeentelijke- en rijksmonumenten aanwezig. Het is daarmee uitgesloten dat de beoogde ontwikkeling eventuele monumentale en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving aantast.
4.4 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (De Klinker Milieu Adviesbureau, K21009221, d.d. 11 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen sloop- en bouwactiviteiten op de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.
De bodem op de locatie bevat plaatselijk in de grond sporen baksteen. Tevens zijn er in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan lood en PAK aangetroffen boven de achtergrondwaarde. Dit geldt niet voor de overige parameters. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarde aangetroffen. Ook in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten boven de streefwaarde aangetroffen. Door de aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ verworpen te worden. De aangetroffen gehalten zijn van dien aard dat de onderzoeksinspanning niet hoeft te worden herzien.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bouw van de nieuwe school. Echter onder een deel van de oude school en op een overig deel van het terrein is sterke verontreiniging met lood aangetroffen. Uit de resultaten van het nader bodemonderzoek dat is uitgevoerd blijkt dat er nog sterk verhoogde concentraties lood (en koper en/of zink) op het plein aanwezig zijn (De Klinker Milieu Adviesbureau, K2220128, d.d. 21 november 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). De omvang van de restverontreiniging is afgeperkt tot onder de toetsingswaarde, de verontreiniging is groter dan op basis van de verontreinigingscontour uit het onderzoek van 2001 was te verwachten. Uit het onderzoek volgt dat de bodemkwaliteit met betrekking tot lood onvoldoende blijkt.
Aanbevolen wordt om basis van de voorgenomen ontwikkeling een plan op te stellen om de blootstelling aan de verontreiniging weg te nemen. De sanering dient gemeld te worden aan het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Gooi en Vechtstreek) middels een BUS-melding of een saneringsplan. De saneringsmaatregelen kunnen bestaan uit het ontgraven van de verontreiniging met lood, het afdekken van de verontreiniging met verharding (tegels/of laag schone grond) of een combinatie daarvan.
De uit te voeren vervolgstappen, het saneren, vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven zijn geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Aangezien de afstand tot de Meerstraat met de voorgenomen nieuwbouw kleiner is dan in de huidige situatie is het nodig om daarvan het akoestische effect te berekenen. De Van Limburg Stirumlaan betreft een 30 km-weg, waardoor de bepalingen van de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening zal deze laan er wel bij betrokken worden. Door het Adviesburo Van der Boom B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
De geluidbelasting op de gevels van de school door wegverkeer op de Meerstraat bedraagt ten hoogste 54 dB na aftrek. De geluidbelasting op de gevels van de school door wegverkeer op de Burgemeester Jur. Visserlaan bedraagt ten hoogste 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daardoor door beide wegen overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de Meerstraat en de Burgemeester Jur. Visserlaan ligt niet voor de hand uit kostenoverwegingen en extra onderhoud van de weg. Op en nabij de rotonde kan bovendien geen stil asfalt worden aangebracht in verband met wringend verkeer, dit gaat ten koste van de effectiviteit van de maatregel. Afscherming van de school is op deze locatie stedenbouwkundig niet haalbaar. Voor de gevels van de school dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van resp. 54 en 52 dB voor wegverkeer op de Meerstraat resp. de Burgemeester Jur. Visserlaan. De aan te vragen hogere waarden voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor binnenstedelijke situaties.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De school ondervindt een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor de geluidbelaste gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 60 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt dan GA;k 27 dB.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Met betrekking tot het plangebied valt er door de beoogde ontwikkelingen geen toename van meer verkeer te verwachten. De functie van de planlocatie zal onveranderd blijven. Er wordt zelfs een afname in verkeer naar de school verwacht. In Keverdijk is er sprake van een veranderende demografie, waardoor een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. De NIBM-tool geeft aan dat, gezien het gebrek aan toename van dit aantal motorvoertuigenbewegingen, het project is aan te merken als "niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2018 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide over 2018 (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Omdat er sloop plaatsvindt en een nieuwe inrichting van het plangebied wordt beoogd kan dit effect hebben op de flora en fauna in het plangebied. Dergelijke effecten zijn onderzocht met een quickscan Wet natuurbescherming: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5.
Gebiedsbescherming
Uit deze quickscan blijkt dat de planlocatie geen deel uitmaakt van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap en het Natuurnetwerk Nederland. Zo ligt het plangebied op een afstand van 500m tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Naardermeer' en het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. De planlocatie ligt tevens op een afstand van circa 30 m tot een Bijzonder Provinciaal Landschap. Ondanks dat de beoogde ontwikkeling buiten een beschermd gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot het Natura 2000-gebied per definitie te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en de Bijzonder Provinciale Landschappen geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Stikstofdepositie
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Hiertoe zijn door Buro SRO op 7 maart 2023 berekeningen uitgevoerd voor de bouwfase en de gebruiksfase (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Er is bij de berekeningen intern gesaldeerd met de voertuigbewegingen en het gasverbruik in de huidige situatie.
Uit de Aeriusberekeningen blijkt dat er zowel voor de bouwfase, als voor de gebruiksfase, geen verschillen hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
De bebouwing vertoont op verschillende plekken open stootvoegen en kierende daklijsten. Via deze openingen kunnen vleermuizen potentieel een geschikte verblijfplaats bereiken. Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de functie van de planlocatie voor gebouwbewonende vleermuizen.
De planlocatie is voorts mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen te worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (zie hieronder).
Aanvullend onderzoek
In de quickscan is aangegeven dat aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden naar de functie van de planlocatie voor gebouwbewonende vleermuizen. Hiertoe is door MIECON sporenonderzoek gedaan (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Hierbij is het gehele gebouw onderzocht op sporen van vleermuizen en andere soorten. Gelet wordt op veegsporen, aanwezigheid van vleermuiskeutels, levende exemplaren en juist sporen die wijzen op afwezigheid van soorten. Bij het aantreffen van vleermuiskeutels, worden deze verzameld om later te kunnen laten analyseren in een gespecialiseerd laboratorium. Met behulp van de analyse is exact bekend om welke vleermuissoort het gaat.
De gevels zijn geïnspecteerd op sporen die wijzen op aanwezigheid van vleermuizen. Hierbij zijn alle openingen van dichtbij en nauwgezet onderzocht. Daaruit blijkt dat het schoolgebouw beperkt geschikt is voor vleermuizen. Er is met zekerheid een vaste verblijfplaats van gebouwbewonende vleermuizen vastgesteld. Het gaat hier om een kleine verblijfplaats die vermoedelijk als zomerverblijfplaats wordt gebruikt. Door het nemen van voldoende mitigerende maatregelen is het mogelijk om schade aan beschermde soorten te voorkomen. Voor het wegnemen, vernietigen of aantasten van een verblijfplaats van vleermuizen is een ontheffing op de Wet Natuurbescherming nodig. Een ontheffing Wnb is aangevraagd. Hiervoor is in het voorliggende bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het verdient aanbeveling om vooruitlopend op het vervolgtraject 4 vleermuiskasten op te hangen aan bebouwing die behouden blijft en die binnen een straal van maximaal 200 meter van de verblijfplaats ligt. Het bevoegd gezag eist namelijk dat de kasten al gedurende een zogenaamde gewenningsperiode moeten hangen. Er is geen ontheffing nodig om vleermuiskasten op te hangen. Tevens is het aan te raden de verzamelde keutels te laten analyseren zodat exact bekend is welke soort vleermuis gebruik maakt van het schoolgebouw.
Tevens is tijdens het sporenonderzoek gelet op aanwezigheid van sporen die wijzen op gebruik door andere soorten zoals nestmateriaal van vogels, prooiresten en latrines van steenmarter en andere aanwijzingen. In het gehele pand zijn geen nesten gevonden die wijzen op gebruik door vogels. De platte daken hebben een bitumineuze bekleding en grind ontbreekt. Hier zijn ook geen nesten gevonden.
Overige te treffen maatregelen
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
- Voor rugstreeppad dient het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
4.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Bepaald moet worden of de nieuwe invulling realiseerbaar is op de locatie en dat dit geen belemmering oplevert voor omliggende functies. Hierbij hanteren we de richtafstanden uit de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’.
Aangezien het hier een gebied betreft met verschillende functies en voorzieningen wordt het aangemerkt als 'gemengd gebied', waarbij de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' met één stap verlaagd mogen worden.
Bijzondere aandacht gaat uit naar het onderdeel ‘stemgeluid’ als gevolg van spelende kinderen van de onderhavige school en het effect daarvan op de aangrenzende woningen. Maar er zijn thans reeds speelplekken op korte afstand tot woningen aanwezig, waarbij de nieuwe situatie iets gunstiger wordt. Er zal sprake zijn van iets minder leerlingen en de afstand van het speelterrein tot de woningen zal met de nieuwe inrichting iets groter worden.Op een afstand van 55 meter van het plangebied staat een kantoorpand met milieucategorie 1. De richtafstand hiervan bedraagt hier 0 m. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand. Zo'n 950 meter ten noorden van het plangebied staat een bedrijf dat kunststofproducten voor de bouw vervaardigt. Vanwege de afstand tot het plangebied vormt ook dit object geen belemmering voor het plan. Er zijn voorts geen andere vormen van bedrijvigheid in de buurt die in dit verband relevant zijn.
Andersom geredeneerd worden de bestaande functies in de omgeving niet in hun ontwikkelingen belemmerd door het onderhavige initiatief.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling in het kader van milieuzonering.
4.9 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid:

Figuur 10: Fragment risicokaart externe veiligheid, plangebied in zwart kader (bron: risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
Zoals te zien is op bovenstaande afbeelding zijn er weinig risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Ten noordwesten van het plangebied (950m) bevindt zich een bedrijf dat kunststofproducten voor de bouw vervaardigt. Op hun terrein bevindt zich een gasflessendepot. De risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 0 meter. Er bevinden zich verder geen andere risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
De snelweg A1 bevindt zich op ca. 1,2 kilometer ten noorden van het plangebied. Overeenkomstig de Regeling basisnet bedraagt de PR 10-6 contour 0 meter. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarde genoemd in het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Wel dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (Bevt, art 7). Bij een incident met toxische stoffen op de A1 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Bij de Brandweer Gooi en Vechtstreken is advies gevraagd omtrent rampenbestrijding en zelfredzaamheid voor het scenario toxische wolk. Zij geven aan dat, aangezien het een vervangen van een bestaande school betreft, het groepsrisico niet zal toenemen. Verder geven zij aan dat in het Bouwbesluit voorschriften zijn opgenomen in het kader van duurzaamheid. Deze maatregelen zorgen er ook voor dat personen bij een toxisch scenario op deze afstand van de A1 beschermd worden gedurende enige tijd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Parkeren En Verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. De gemeente Gooise Meren heeft hiervoor op 19 februari 2019 de nota 'Richtlijnen voor parkeernormen' vastgesteld. Deze nota vormt de gemeentelijke invulling van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren: van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Er wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie (wonen, werken en overige functies) en op basis van de locatiekenmerken (stedelijkheidsgraad en gebiedsindeling). Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Verkeer
In de huidige situatie is sprake van circa 140 verkeersbewegingen per dag: 30 kinderen worden gebracht en opgehaald en 10 leerkrachten komen met de auto. De verwachting is dat er in de nieuwe situatie geen toename zal zijn van de verkeersintensiteit van het plangebied. De functie van het plangebied zal immers min of meer gelijk blijven en dus valt er geen verandering van verkeer te verwachten. Het nieuwe schoolgebouw zal niet groter worden dan het huidige schoolgebouw en ook het aantal bezoekers wordt geacht gelijk te blijven. Bij het ontwerp van het nieuwe schoolgebouw is overigens wel rekening gehouden met een afname van het aantal kinderen die plaatsvindt door de verandering van de demografie van de wijk Keverdijk.
Parkeren
De normeringen van het 'Parapluplan parkeernormen Gooise Meren' (2019) zijn van toepassing. In de bijbehorende 'Richtlijnen voor parkeernormen' is aangegeven dat per lokaal 0,5 tot 1 parkeerplaats beschikbaar moet zijn en gemiddeld 0,7 parkeerplaats per lokaal. Dit is exclusief kiss & ride.
In het ontwerp van het nieuwe schoolgebouw staan 10 klaslokalen/groepsruimtes. In totaal worden moeten er dus 7 parkeerplekken aanwezig zijn. Het ontwerp voorziet in een parkeerterrein aan de Van Limburg Stirumlaan. In totaal worden er 7 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect parkeren en verkeer geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2023 dient verder de bijdrage van duurzame energie 16 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen sinds 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Planspecifiek
Bij de beoogde ontwikkeling zullen meerdere maatregelen worden genomen ten behoeve van de duurzaamheid. Er wordt gestreefd naar nul op de meter, wat inhoudt dat het netto energieverbruik wordt gereduceerd tot nul. Dit is alleen mogelijk als er meerdere duurzaamheidsmaatregelen worden getroffen. De school wil zonnepanelen aanleggen op het dak om zelf energie op te wekken. Het schoolgebouw wordt gasloos gebouwd. Bij het materiaalgebruik van de school is ook nagedacht over de duurzaamheid. Zo wordt er gebruik gemaakt van herbruikbare grondstoffen en wordt er voor de gevel gebruik gemaakt van bamboe.
Ook is er aandacht voor klimaatbestendig bouwen. Zo wordt het schoolgebouw uitgevoerd met een grijswatersysteem waarbij het regenwater van het dak wordt gebruikt voor het spoelen van de toiletten. Tevens wordt het hoogste, iets hellende dakvlak van het gebouw bedekt met mossedum, wat een positieve invloed heeft op het binnenklimaat van het schoolgebouw en zorgt voor vertraging in de afvoer bij hevige regenval.
Er kan geconcludeerd dat er veel maatregelen worden getroffen ten behoeve van het aspect duurzaamheid.
5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Voor de planregels is zo veel mogelijk aangesloten op de standaard welke binnen de gemeente Gooise Meren gangbaar is en bij het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren'.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de (dubbel)bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Waterstaat - Waterkering'.
Bestemming 'Maatschappelijk'
De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan op het gebied van welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid. Onder dergelijke voorzieningen worden basisscholen, buitenschoolse opvang, voorschoolse educatie en vergelijkbare functies geschaard. Op de verbeelding is een bouwvlak voor de bebouwing opgenomen. Dat bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Tevens is de bouwhoogte aangeduid op de verbeelding. Daarnaast is buiten het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', maximaal 50 m² aan bebouwing met een maximum bouwhoogte van 3 m toegelaten, voor een fietsenstalling, opslag en berging voor beheer en onderhoud. Op het dak worden diverse technische systemen geplaatst; hierin voorziet de regeling in artikel 6.1 in de Algemene bouwregels.
Met het oog op de reeds aangevraagde, maar nog niet verleende ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming, voor het wegnemen, vernietigen of aantasten van een verblijfplaats van vleermuizen, is in de bouwregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Geregeld is dat het slopen van de bestaande bebouwing uitsluitend is toegestaan als een ontheffing is verkregen.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'
Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Bouwen op deze gronden is toegestaan mits er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. In het beoogde plan wordt de huidige school vervangen voor een nieuw schoolgebouw. Ten behoeve van het slopen van het bestaande gebouw en het bouwen van een nieuw gebouw is een Watervergunning verleend. Op grond hiervan is ter plaatse van de nieuwbouw geen dubbelbestemming opgenomen. Voor de rest van de zone geldt dat voldaan moet worden aan de gestelde voorwaarden en dat vooraf advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder.
Algemene regels
Het benodigde parkeren, nu en in de toekomst, is geregeld in de Algemene regels, bij Overige regels. Hierbij wordt aangesloten bij de regeling uit het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren' (2019). Ook de regeling voor laden en lossen is daaruit overgenomen.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Er is (nog ) geen overeenkomst met de gemeente afgesloten, exploitatie blijft in principe hetzelfde.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Participatie
Er is met de bewoners uit de buurt gesproken met betrekking tot de bouw van het nieuwe schoolgebouw. Allereerst is er een voorlichtingsavond geweest waar de buurtbewoners zijn ingelicht over de ontwikkeling. Als vervolg op de voorlichtingsavond zijn er later nog flyers verspreid met een update over de voortgang.
6.2.3 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de diverse vooroverlegpartners:
- Provincie Noord-Holland;
- Brandweer Gooi en Vechtsstreek;
- Waternet;
- Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek.
De provincie Noord-Holland en het Waternet hebben aangegeven geen op-/ of aanmerkingen te hebben op de beoogde ontwikkeling. Hieronder zijn de opmerkingen van Brandweer Gooi en Vechtstreek en de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek samengevat en waar nodig van een reactie (in cursief) voorzien.
1. Brandweer Gooi en Vechtstreek (d.d. 13 februari 2023)
De brandweer Gooi en Vechtstreek heeft het plan beoordeeld op het toxische scenario. De brandweer geeft aan dat, aangezien het een vervanging van een bestaande school betreft, het groepsrisico niet zal toenemen. In het Bouwbesluit zijn allerlei voorschriften opgenomen in het kader van duurzaamheid. Deze maatregelen zorgen er ook voor dat personen bij een toxisch scenario op deze afstand van de A1 beschermd worden gedurende enige tijd.
Reactie: in toelichting paragraaf 4.9 van het bestemmingsplan is een aanvulling gedaan op basis van de opmerking van de brandweer.
2. Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek (d.d. 26 januari 2023)
a. Hogere waardenprocedure Wet geluidhinder
De omgevingsdienst adviseert een hogere waardenprocedure Wet geluidhinder te doorlopen vooruitlopend of gelijktijdig met de vaststelling van het ontwerp bestemmingsplan. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Aan de maximale ontheffingswaarde wordt voldaan. Om de school ter plaatse mogelijk te maken is het nodig om hogere waarden Wet geluidhinder vast te stellen.
Reactie: de procedure voor het vaststellen van een hogere waarde wordt doorlopen, vooruitlopend of gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan. Zo heeft gelijktijdig met de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan ook het ontwerpbesluit ‘Hogere waarden Wet geluidhinder' ter inzage gelegen.
b. Stikstofdepositieberekening
De omgevingsdienst adviseert de stikstofdepositieberekening toe te laten lichten of aan te laten passen. Uit het bestemmingsplan blijkt dat zowel de berekening van de bouwfase als de gebruiksfase is vergeleken met de huidige situatie, waarmee waarschijnlijk wordt bedoeld dat er ook in de bouwfase intern is gesaldeerd met een zekere referentiesituatie. Deze referentie is echter niet toegelicht. Voor wat betreft de gebruiksfase is het inderdaad mogelijk om intern te salderen, maar voor de bouwfase is dit voor zover bekend niet mogelijk. Om deze reden dient de berekening voor de bouwfase te worden toegelicht of aangepast.
Reactie: de stikstofberekening is aangepast en opnieuw uitgevoerd met de nieuwe versie van de AERIUS calculator (versie 2022). Dit is nader toegelicht in een memo, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In deze memo wordt ook ingegaan op het intern salderen, voor zowel de bouw- en gebruiksfase. De omgevingsdienst geeft aan dat het niet mogelijk is om bij de bouwfase te intern salderen met de huidige situatie. Echter, intern salderen is mogelijk voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase. De bestaande school wordt immers tijdens de sloop en bouw niet meer gebruikt, er is geen sprake van verkeersbewegingen en/of gasverbruik van de school. Derhalve kan gekeken worden naar de uitstoot die tijdens de bouwfase plaatsvindt en kan deze gesaldeerd worden met de referentiesituatie.
c. Zelfredzaamheid en rampenbestrijding
De omgevingsdienst adviseert advies te vragen aan de Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek over de zelfredzaamheid en rampenbestrijding
Reactie: er is advies aangevraagd bij de Brandweer Gooi en Vechtstreek (zie reactie bovenstaand). De reactie van de brandweer is verwerkt in het bestemmingsplan.
d. Verontreiniging bodem
De omgevingsdienst adviseert een vervolgonderzoek uit te laten voeren om de omvang van de verontreiniging aan lood, koper en zink op de speelterrein in beeld te brengen.
Reactie: het bodemonderzoek is aangepast op basis van het gestelde door de omgevingsdienst. De omvang van de restverontreiniging is afgeperkt tot onder de toetsingswaarde, de verontreiniging is groter dan op basis van de verontreinigingscontour uit het onderzoek van 2001 was te verwachten. Er wordt een plan opgesteld op de blootstelling aan de verontreiniging weg te nemen. De sanering dient gemeld te worden aan het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Gooi en Vechtstreek) middels een BUS-melding of een saneringsplan. De saneringsmaatregelen kunnen bestaan uit het ontgraven van de verontreiniging met lood, het afdekken van de verontreiniging met verharding (tegels/of laag schone grond) of een combinatie daarvan.
6.2.4 Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het coördinatiebesluit van de Raad hebben het ontwerpbestemmingsplan ‘Stedelijk gebied – Van Limburg Stirumlaan 105’ en de ontwerp-omgevingsvergunning met ingang van vrijdag 13 januari 2023 tot en met donderdag 23 februari 2023 voor een ieder ter inzage gelegen.
Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.