Chopinstraat 3 - 29, Groesbeek
Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal
Vastgesteld op 22-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Chopinstraat 3 - 29, Groesbeek met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPChopinstraat329-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loop aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.6 achtergevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
1.7 andere bouwwerken
bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast
een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit bestaande uit het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met ontbijt in een (bedrijfs)woning;
1.10 bedrijf
een commerciële onderneming gericht op het aanbieden van diensten of het produceren, verhandelen, bewerken of repareren van producten;
1.11 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau ter plaatse van de hoofdentree van een gebouw danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,0 m boven peil is gelegen;
1.12 bestaand
- bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.16 bijbehorende bouwwerken
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.17 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.25 erfafscheiding
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;
1.26 geaccidenteerd terrein
een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5,0 m;
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.29 huishouden
één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid;
1.30 niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.31 nutsvoorzieningen
gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;
1.32 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.33 verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.34 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
1.35 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens);
1.36 wonen
het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;
1.37 woning
een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, (nood-)trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 het peil
- a. voor gebouwen in niet-geaccidenteerd terrein:
- 1. indien de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12,0 m van die weg is gelegen: 0,35 m boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- b. voor gebouwen in geaccidenteerd terrein: het peil van het hoogst aangrenzende terrein- of weggedeelte nabij de hoofdentree in de voorgevel van het gebouw.
- c. voor gebouwen in geaccidenteerd terrein voor zover het gebouw met een gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3,0 m uit de grens van het openbaar gebied: 0,35 m boven de kruin van de dijk;
- d. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. beeldende kunstwerken;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterberging;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik, laten gebruiken of doen gebruiken van de gronden binnen deze bestemming voor/als:
- a. standplaats voor kampeermiddelen;
- b. terrein voor het beproeven van motorvoertuigen en als oefenterrein voor het racen en crossen met motoren en bromfietsen;
- c. opslag-, stort- of bergplaats van andere, al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik;
- d. het al dan niet ten verkoop opstellen en opslaan van nieuwe of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen, aanhangwagens, machines, c.q. onderdelen daarvan.
Artikel 4 Wonen - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd volgens en overeenkomstig een bouw- danwel omgevingsvergunning, het volgende: indien en voor zover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de voorgeschreven situering en/of de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande situering en/of de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10 % van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
7.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van wat op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Chopinstraat 3 - 29, Groesbeek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De komende jaren gaat woningcorporatie Stichting Oosterpoort Wonen (hierna: Oosterpoort) meerdere bestaande woningbouwcomplexen in haar bezit vervangen voor nieuwbouw. Eén van de complexen waar herstructurering plaats gaat vinden is de locatie Chopinstraat 3 - 29 in Groesbeek. Ter plaatse worden 14 kleine verouderde grondgebonden sociale huurwoningen gesloopt en vervangen door 21 nieuwe duurzame levensloopgeschikte sociale huurappartementen. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Chopinstraat 3 - 29 in Groesbeek en staat kadastraal bekend als gemeente Groesbeek, nr. 2.888 sectie L en heeft een totale oppervlakte van circa 2.705 m². Het plangebied wordt begrensd door:
- Noordzijde: de Chopinstraat;
- Oostzijde: de achterzijde van de woonpercelen Zevenheuvelweg 15 en 17;
- Zuidzijde: de achterzijde van de woonpercelen Panoramaberg 2 - 6;
- Westzijde: de Beethovenstraat/ Chopinstraat.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stekkenberg/ Schrouwenberg', zoals de gemeenteraad van de voormalige gemeente Groesbeek dat heeft vastgesteld op 6 juni 2007. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 3 april 2007 goedkeuring aan het bestemmingsplan verleend.
Ter plaatse van het plangebied geldt voor het grootste deel de bestemming 'Woondoeleinden (artikel 5)' en mogen maximaal 12 woningen gerealiseerd worden in de vorm van rijwoningen en 2 twee-gekoppelde woningen (= twee-aaneengebouwde woningen) binnen de aangegeven bebouwingszone (=bouwvlak). De woningen vallen in woningklasse 8: dit betekent dat de maximum goot- en bouwhoogte beiden ter plaatse 3,5 m bedragen.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat de beoogde 21 sociale huurappartementen niet passend zijn binnen de geldende bouwvlakken, de bouwwijze en de toegestane bouwhoogte, wordt de bestemming van de gronden in het plangebied herzien.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
In het plangebied bevinden zich 14 geschakelde grondgebonden sociale huurwoningen die in 4 schuine rijen op het perceel zijn gesitueerd. De woningen uit 1973 zijn verouderd, bestaan uit 1 bouwlaag zonder kap en hebben een kleine oppervlakte (circa 55 m²). Op navolgende afbeeldingen een impressie van deze woningen:
Luchtfoto bestaande situatie in plangebied
Perspectief huidige situatie (Bron: opZoom architecten bv, d.d. 31 mei 2023)
Impressie bestaande woningen vanaf de Chopinstraat in zuidelijke richting
Impressie bestaande woningen vanaf hoek Beethovenstraat - Chopinstraat in oostelijke richting. Duidelijk zichtbaar is dat het plangebied in hoogte oploopt van west naar oost
2.2 Toekomstige Situatie
Stedenbouwkundige opzet
Er is een studie gedaan naar de uitgangspunten voor een nieuw woongebouw met sociale huurappartementen, wat na meerdere participatiemomenten uiteindelijk heeft geleid tot navolgende hoofdopzet. In het beeldkwaliteitplan (zie bijlage 1) is uiteengezet hoe de hoofdmassa uiteindelijk tot stand is gekomen (langwerpig volume, knip halverwege en verlaging westelijk bouwdeel vanwege hoogteverloop):
Situatietekening toekomstige situatie (Bron: opZoom architecten bv, d.d. november 2023)
Het betreft een woongebouw van 3 bouwlagen met 21 sociale huurappartementen (een mix van twee- en driekamerappartementen), waarvan de rooilijn halverwege een klein beetje verspringt ter plaatse van de hoofdentree in het midden van de noordgevel van het woongebouw. De hoogte van het gebouw verspringt hier vanwege het hoogteverschil van circa 2,0 m tussen de oost- en de westzijde van het plangebied. In de praktijk is er in het westelijke bouwdeel alleen aan de uiterste westzijde (= zijde Beethovenstraat) sprake van 3 bouwlagen (= kelderappartement) en voor het overige is in dit bouwdeel sprake van 2 bouwlagen.
Gevelaanzichten Chopinstraat (boven) en tuinzijde (onder)(Bron: opZoom architecten bv, d.d. november 2023)
De balkons van de appartementen zijn voorzien aan de noordzijde (=straatzijde) ter bescherming van de privacy van de omliggende woningen aan de Zevenheuvelenweg en de Panoramaberg. De appartementen op de begane grond krijgen een eigen kleine buitenruimte, ook aan de noordzijde.
Aan de achterzijde van het perceel (zuidzijde), in de gemeenschappelijke tuin, worden de bergingen gerealiseerd verspreid over 2 blokken aan de west- en oostzijde, nabij de erfgrens met de woningen aan de Panoramaberg.
Het parkeren voor de bewoners vindt plaats aan de noord-, oost- en westzijde van het plangebied. De bestaande parkeerplaatsen aan de zijde van het plangebied worden hierbij herschikt.
Beeldkwaliteit
In het beeldkwaliteitplan (zie bijlage 1) is aangegeven welke zaken qua beeldkwaliteit een belangrijke rol hebben gespeeld:
- horizontale belijning; gewenste horizontaliteit wordt verkregen door het toepassen verschillende soorten metselverbanden voor de horizontale banden: wildverband afgewisseld met gestapelde rollagen. Schaduwvoegen geven een extra belijning en overgang tussen deze vlakken.
- nuancering bovenste bouwlaag; de tweede verdieping wordt uitgevoerd in een afwijkende lichtere kleurtint en een ander materiaal dan de gemetselde onderste bouwlagen.
- accenten in de kopgevel; terugliggende vlakken in de vorm van spiegelstukken kunnen helpen bij de nuancering. Deze kunnen bovendien gevuld worden met nestkasten (als ornament) of gevelopeningen om het gevelbeeld verder te ‘breken’.
Op navolgende afbeeldingen (bron: opZoom architecten bv, d.d. november 2023) een impressie hoe dit er in het voorlopige architectonische ontwerp uit ziet:
Bezonning
Om te bepalen wat de gevolgen zijn van het nieuwe woongebouw voor de omliggende woningen is er een bezonningsstudie uitgevoerd. Uit de uitgevoerde bezonningsstudie (zie bijlage 2) blijkt dat ook in de toekomstige situatie (op basis van de lichte TNO-norm) sprake is van voldoende bezonning bij tenminste 2 mogelijke bezonningsuren/dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober (gedurende 8 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van alle (relevante) omliggende woningen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn verder geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Kwantitatieve behoefte
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Inmiddels is er begin 2023 een nieuwe regionale woondeal gesloten voor de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, de woondeal 2.0. In de woondeal is afgesproken dat 2/3 van de nieuwe woningen betaalbaar moet zijn. Onderhavig plan voldoet aan dit percentage (zie ook subparagraaf 3.2.3).
Uit het Actieplan wonen van de gemeente Berg en Dal (zie subparagraaf 3.3.2) blijkt bovendien dat er behoefte is aan 1.200 woningen tot 2030, met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Groesbeek. Omdat de behoefte aan woningen tot 2030 vooralsnog groter is dan het beoogde aanbod 'netto plancapaciteit', is de kwantitatieve behoefte voldoende aangetoond.
Kwalitatieve behoefte
In de bestaande situatie staan er 14 grondgebonden sociale huurwoningen in het plangebied. In de toekomstige situatie bevinden er zich 21 levensloopgeschikte sociale huurappartementen in het plangebied. De beoogde woningbouwontwikkeling voorziet daarmee specifiek in extra (sociale) huurappartementen, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de groeiende vraag naar kleine(re) en levensloopgeschikte betaalbare woningen.
Ligging binnen bestaand stedelijk gebied
Tot slot moet aangetoond worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (artikel 1.1.1 onder h Bro). Gelet op de ligging van het plangebied in de kern Groesbeek en het feit dat het plangebied voorheen al bebouwd was (er is sprake van herstructurering), is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)' hebben Provinciale Staten op 21 december 2022 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen worden uitgebreid.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Bovendien betreft het levensloopbestendige woningen, die onder andere geschikt zijn voor ouderen om langer zelfstandig te wonen. Hiermee wordt bijgedragen aan de provinciale ambitie om voor een ieder een passende woning te hebben.
De woningen worden duurzaam- en bijna energieneutraal (BENG) gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. Er wordt in dat kader (zie de watertoets in bijlage 6) gekozen voor een ondergrondse in de vorm van wadi’s met een infiltratiesysteem van lavastenen. Vanuit de wadi’s kan het hemelwater via de lavastenen in de ondergrond infiltreren. Hierdoor ontstaat er zowel in de wadi’s bergingscapaciteit als in het infiltratiesysteem van lavastenen onder de wadi’s. Het hemelwater dat op het dakoppervlak van de gebouwen en in de tuinen neerkomt wordt afgevoerd naar de meest oostelijke wadi in de achtertuin. Hier kan het regenwater via de wadi en de lavaslakken infiltreren in de ondergrond. Bij hevige regenval zal deze wadi via een cascade overstorten in de tweede, en daarna in de derde en vierde wadi. De vierde wadi (meest westelijk) zal worden voorzien van een overstort. De daken van beide blokken met bergingen worden aangesloten op de vier wadi’s.
Uiteraard worden de woningen gasloos uitgevoerd en zal er daarnaast sprake zijn van goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een warmtepomp en worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken.
In het kader van de klimaatadaptiviteit worden daarnaast beide bergingenblokken aan de zuidzijde van het plangebied voorzien van een mossedum dak. Ook worden enkele nestkasten geplaatst voor vleermuizen.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van 7 wooneenheden (21 nieuwbouw minus 14 sloop) passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.1.3), is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de Omgevingsverordening.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.
3.2.3 Woondeal 2.0
De gemeente hanteert sinds begin 2023 de Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen als uitgangspunt bij de herijking van lokaal ruimtelijk en volkshuisvestelijk beleid met daarin de volgende inzet:
- In lijn met de nationale doelstelling naar 2/3 betaalbaar een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters, te realiseren.
- Te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten.
- Binnen de nieuwbouw te zorgen voor minimaal 30 % sociale huur en minimaal 35 % middenhuur en betaalbare koop (tot € 355.000,-). Deze percentages gelden over alle woningbouwplannen in de gemeente samen.
- Een op basis van het woningbehoefteonderzoek per gemeente te bepalen deel in het middensegment uit betaalbare koopwoningen voor de lagere inkomens met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur te laten bestaan.
Op basis van een analyse van de woningbehoefte, heeft Berg en Dal de opgave om 1.160 woningen te bouwen, waarbij er planologische capaciteit voor 1.480 woningen mag worden gecreëerd (= circa 130 % in verband met planuitval). Van deze opgave wordt 70 %, in het kader van de versnellingsopgave, gerealiseerd in de periode tot 2025: 70 % van 1.480 woningen komt neer op circa 1.035 woningen waarvoor tot 2025 planologische capaciteit mag worden gecreëerd.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 7 woningen (21 nieuw minus 14 bestaand) woningen past kwantitatief gezien binnen deze aantallen uit de woondeal 2.0. De ontwikkeling voorziet met een programma met 100 % aan betaalbare woningen (sociale huur) in de grote behoefte aan betaalbare woningen. In de woondeal 2.0 is afgesproken dat 2/3 van de nieuwe woningen betaalbaar moet zijn. Onderhavig plan voldoet kwalitatief gezien aan dit percentage.
3.2.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Groesbeek
Een structuurvisie is een document waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente in grote lijnen vastgelegd is. De gemeente is wettelijk verplicht om voor al het grondgebied in de gemeente één of meerdere structuurvisies vast te stellen. De structuurvisie geeft geen eindbeeld, maar schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente voor de komende jaren. In Berg en Dal zijn er drie structuurvisies. Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend de Structuurvisie Groesbeek van belang.
In Groesbeek wordt hoofdzakelijk voor eigen behoefte gebouwd. De gemeente Berg en Dal wenst duurzaam met de ruimte om te gaan door middel van efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied wil bouwen en niet meer op uitbreidingslocaties. Derhalve wordt ingezet op de herontwikkeling c.q. transformatie van reeds bebouwde locaties en niet zozeer op het volbouwen van bestaande open plekken (al dan niet buiten bestaand stedelijk gebied).
In de Structuurvisie Groesbeek is daarnaast beschreven dat "er voor de uitwerking van nieuwe woonmilieus binnen bestaande projecten weinig ruimte meer is, omdat voor alle locaties de plannen reeds zijn uitgewerkt." Een groot deel van deze projecten is inmiddels gerealiseerd. Voor nieuwe (herstructurerings)locaties is het dan ook noodzakelijk woonmilieus te ontwikkelen die aansluiten bij de behoefte vanuit de markt en bijdragen aan een gevarieerd woningaanbod in Groesbeek.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herstructurering van een woningbouwcomplex met 14 verouderde grondgebonden sociale huurwoningen die vervangen worden door 21 levensloopgeschikte en duurzame sociale huurappartementen zonder gasaansluiting. Zoals blijkt uit subparagraaf 3.3.2 sluit het beoogde woningbouwprogramma en woonmilieu aan bij de behoefte vanuit de markt. Gelet hierop is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
3.3.2 Actieplan Wonen
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad het Actieplan wonen vastgesteld.
Sinds de vorige woonagenda is de druk op de woningmarkt toegenomen Het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Zeker in de kernen nabij Nijmegen zorgt de instroom vanuit deze stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te laten nemen is het zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden. De druk op de woningmarkt maakt dat er minder betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarnaast is het lastiger geworden voor corporaties en ontwikkelaars om goedkope woningen te realiseren. Dit zorgt dat de gemeente werk moeten maken om beschikbaar goedkoop aanbod te realiseren.
De voor het plangebied relevante punten zijn hieronder weergegeven:
Ontwikkeling voorraad
- 1.200 woningen toe voegen tot 2030 met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Berg en Dal, Beek, Groesbeek en Ooij;
- De gemeente houdt bij ontwikkelingen vinger aan de pols. Dat betekent monitoren of de vraag wijzigt, bijhouden of de ontwikkelingen op peil blijven en planuitval van 30 % incalculeren
Betaalbaarheid
- De helft van de te bouwen 1.200 woningen is sociale huur en koop, middenhuur en betaalbare koop, waar mogelijk vast te leggen in bestemmings- of omgevingsplannen.
- Stimuleren van doorstroming door toegankelijke woningen te bouwen, daarnaast in kaart brengen andere stimuleringsmaatregelen voor doorstroming.
- Betaalbaarheid borgen door enerzijds passend toewijzen door de woningcorporaties en anderzijds prioriteit geven aan ontwikkelingen in het betaalbare segment.
Duurzaamheid
- Berg en Dal is in 2050 klimaatneutraal;
- Herbestemmen van vastgoed stimuleren.
Leefbaarheid
- Sturen op een goede verdeling koop/huur en duur/goedkoop per wijk, waarbij de gemeente op inbreidingslocaties ook de verdeling in de directe omgeving meeweegt.
In het actieplan komen verschillende ambities bijeen, zoals 1.200 woningen realiseren voor 2030, vergroening van de wijken, aanbod goedkope woningen vergroten, toegankelijke hofjeswoningen, etc.. Het liefst wil de gemeente alle ambities voor de volle 100 % realiseren, maar zij weet ook dat dit niet altijd (financieel) haalbaar is. Bij plannen zullen concessies gedaan moeten worden.
Om realistisch om te gaan met dit spanningsveld werkt de gemeente met het ambitiekader woningbouw. Hiermee daagt de gemeente ontwikkelaars uit om aan zo veel mogelijk ambities te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders houdt regie op het totale programma, zodat alle ambities in vergelijkbare mate aandacht krijgen.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een herstructureringslocatie in Groesbeek waar 14 grondgebonden sociale huurwoningen worden vervangen door 21 duurzame levensloopgeschikte sociale huurappartementen. Er is grote behoefte aan meer levensloopgeschikte en betaalbare huurwoningen binnen de gemeente.
Alle nieuwe woningen zijn gasloos en voldoen aan de Bijna Energieneutraal Gebouwen (BENG)-norm. De beoogde ontwikkeling draagt daarmee zeker ook bij aan het aspect 'duurzaamheid' (klimaatneutraliteit) binnen het ambitiekader woningbouw.
3.3.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
3.4 Conclusie
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig met het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, is er een verkeersstudie uitgevoerd, die als bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd.
Voor de extra verkeersgeneratie per werkdagetmaal voor de ontwikkeling is uitgegaan van 32 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Omdat in de praktijk de bestaande woningen grondgebonden sociale huurwoningen zijn en geen sociale huurappartementen is dit een overschatting en daarmee een worst-case benadering. De verwachting is dat deze verkeersdruk zich verspreid in de richting van de Zevenheuvelenweg (50%) en de Mozartstraat (50%, via de Beethovenstraat of de Bachstraat).
Op basis van de huidige vormgeving van de weg is vervolgens beoordeeld welke verkeersintensiteit toelaatbaar is. Uit de uitgevoerde wegenscan blijkt dat de verwachte intensiteiten onder de maximaal toelaatbare intensiteiten blijven. De beperkte toename van het verkeer kan probleemloos worden afgewikkeld op de bestaande wegen. Er is daarmee sprake van een acceptabele verkeerssituatie.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.2 Parkeren
Om inzicht te bieden in de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Berg en Dal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Daardoor komt de parkeernorm (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) voor de woningcategorie 'huur, etage midden/goedkoop' uit op:
- 1,0 - 1,8, gemiddeld 1,4 parkeerplaatsen per woning.
Navolgend is de parkeerbalans voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied weergegeven:
Uitgaande van de parkeerbehoefte zonder dubbelgebruik, zouden 29,4 afgerond 30 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Op basis van navolgende aanwezigheidspercentages uit CROW-publicatie 381 (waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bewoners en bezoekers van woningen) is de behoefte lager:
De parkeerbehoefte bedraagt dan nog maar 25,8 parkeerplaatsen, afgerond 26 parkeerplaatsen op de maatgevende 'werkdag - avond':
Op de situatietekening (zie paragraaf 2.2) zijn worst-case 30 openbare parkeerplaatsen opgenomen. Dit zijn 14 bestaande parkeerplaatsen in gebruik ten behoeve van de 14 bestaande woningen in het plangebied en 16 nieuwe parkeerplaatsen. Deels is hierbij sprake van een herschikking van bestaande parkeerplaatsen, dus niet alle parkeerplaatsen komen op exact dezelfde locatie terug.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Historisch bodemonderzoek
Er is eerst een historisch bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem blijkt, dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de historische gebruik van de onderzoekslocatie. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen, PAK en minerale olie.
Verkennend bodemonderzoek
Vervolgens is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht moet worden volgens de strategie 'verdacht, heterogeen, niet lijnvormig' (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot uiterst grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus en zwak tot matig grindig. De ondergrond bestaat plaatselijk uit zwak zandig leem en is verder plaatselijk zwak humeus, zwak gleyhoudend en zwak tot sterk grindig.
De bovengrond is plaatselijk zwak baksteenhoudend. Verder is de bovengrond zwak kolengruishoudend, zwak kooldeeltjeshoudend en zwak betonhoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig baksteenhoudend en zwak kooldeeltjeshoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen.
De bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'heterogeen verdacht, niet lijnvormig' moet worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
De nieuwe woningen in het plangebied zijn gelegen buiten de geluidzone (200 m) van de dichtstbijzijnde weg waar een snelheidsregime van 50 km/u of meer geldt, in dit geval de Nieuweweg - Molenweg - Cranenburgsestraat.
Bovendien liggen er tussen het plangebied en de Nieuweweg - Molenweg - Cranenburgsestraat andere bestaande woningen die zorgen voor afscherming van geluid.
Ook is het plangebied niet gelegen binnen de geluidzones van spoorwegen en/of industrieterreinen.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied komen geen niet-woonfuncties voor met een richtafstand die overlapt met het plangebied. Bovendien zijn er bestaande woningen gelegen tussen het plangebied en de maatschappelijke voorzieningen aan de oostzijde van de Zevenheuvelweg (= meest nabij gelegen niet-woonfuncties) en heeft het plangebied ook in de bestaande situatie al een woonfunctie.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 7 extra woningen (21 nieuw minus 14 sloop) mogelijk. Dit betekent dat er sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat de huidige woningen grondgebonden sociale huurwoningen met een tuin zijn en de nieuwe woningen sociale huurappartementen, neemt het aantal voertuigbewegingen als gevolg van de beoogde ontwikkeling slechts marginaal toe (zie subparagraaf 4.1.1):
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van artikel 5.16 Wm zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK), waaruit de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het monitoringsjaar 2021 (monitoringsronde 2022) zijn bepaald ter plaatse van het dichtstbijzijnde toetspunt 51468751_15565660 op de meest nabij gelegen gemonitorde weg, de Zevenheuvelenweg (N841).
Uit het CIMLK blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) met waarden van circa 13,1 µg/m3 NO2, circa 16,6 µg/m3 PM10 respectievelijk circa 9,9 µg/m3 PM2,5 ter plaatse van het dichtstbijzijnde toetspunt niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m3 jaargemiddeld (Bron: www.infomil.nl). Met een waarde onder de 17 µg/m³ wordt bij de nieuwe woningen, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door het CIMLK waarbij ter hoogte van het meest nabij gelegen toetspunt voor wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 met 6 overschrijdingsdagen, ruim onder de norm van 35 overschrijdingsdagen wordt gebleven.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (gele ster, Bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting. De meest nabij gelegen inrichting betreft het LPG-tankstation aan de Nieuweweg 5 op een afstand van meer dan 285 m ten noorden van het plangebied. Dit betreft de afleverinstallatie met een plaatsgebonden risicocontour van 15 m. Het LPG-reservoir (25 m contour) en het LPG-vulpunt (= de maatgevende risicobron: 35 m contour), liggen nog ruim 100 m verder noordelijke langs de Zevenheuvelenweg. Daarmee wordt aan de benodigde richtafstanden voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico (= 150 m) voldaan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen (vaarweg, weg of spoorlijn).
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen via een buisleiding.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Waterhuishouding
4.7.1 Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2022 - 2027, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2018) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk beleid
Het beleid van de gemeente Berg en Dal is verwoord in het Water en Rioleringsplan uitvoeringsnotitie ‘Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw, d.d. 6 juni 2019. In dit plan zijn de beleidsuitgangspunten omschreven hoe de gemeente omgaat met haar zorgplichten op het gebied van hemelwater.
Er moet een retentienorm van 43 mm (T=10 + 10%) over al het verhard oppervlak aangehouden worden. Daarnaast mogen de watereffecten van een bui van T=100 jaar niet tot wateroverlast leiden en dient er een overstortmogelijkheid aanwezig te zijn.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl (zie bijlage 7). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies (= korte procedure). Vanwege het hoogteverschil in het plangebied is het desondanks wenselijk om de waterbergingsopgave nader te bepalen en de bergingswijze nader uit te werken. Globaal gezien ligt het plangebied onder een helling waarbij het noordoosten het hoogst ligt en het zuidwesten van het plangebied het laagst. In de bestaande situatie is er namelijk sprake van wateroverlast in de straat aan de westzijde van het plan. Er is daarom een uitgebreide watertoets uitgevoerd. De rapportage van deze watertoets is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Het nieuwe appartementencomplex is rechthoekig van vorm en komt evenwijdig aan de Chopinstraat te liggen. Tussen de Chopinstraat en het appartementengebouw worden parkeerplaatsen, openbaar groen, een trottoir en een tuin gerealiseerd. De parkeerplaatsen aan de westzijde van het appartementencomplex worden uitgebreid met extra parkeervakken. Aan de oostzijde van het appartementencomplex wordt een nieuwe rijweg met parkeerplaatsen aangebracht. De rijweg en de extra parkeerplaatsen aan de oost- en westzijde van het appartementencomplex worden overgedragen aan de gemeente en maken geen deel uit van deze wateropgave. Aan de zuidzijde van het appartementencomplex is ruimte voor een gemeenschappelijke tuin met groen, waterretentie en bergingen.
Bodemopbouw
Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 5, dat als bijlage is toegevoegd, blijkt dat de bodem van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit siltig zand. Boring 1 laat zien dat er op een diepte van 1,2 m tot 2,7 m een leemlaag aanwezig is die sterk zandig is. Bij de overige boringen is deze leemlaag niet aangetroffen. Er zijn geen bodemverontreinigingen bekend in het plangebied.
Oppervlaktewater
Er is geen oppervlakte water in of in de directe nabijheid van het plangebied.
Grondwater
Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 5) volgt dat de grondwaterstand zich dieper dan 5,0 m onder maaiveld bevindt. Het grondwaterniveau heeft hierdoor geen invloed op droogleggingseisen en de vloerhoogtes.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied.
Het grondwater in het plangebied wordt niet beïnvloed. De berging van hemelwater vindt plaats boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd en er wordt geen grondwater onttrokken.
Hemelwater
Voor het bepalen van de benodigde berging is een analyse van het verhard oppervlak uitgevoerd. De benodigde berging is bepaald aan de hand van het totaal verhard oppervlak in de toekomstige situatie. Om een goed vergelijk te maken met de bestaande situatie is ook het verhard oppervlak hiervan bepaald. De tekeningen van het verhard oppervlak is als bijlage I en II toegevoegd aan de watertoets, met navolgend de bepaalde oppervlaktes. Daarnaast is er tevens een analyse gemaakt van de aan te brengen parkeervoorzieningen aan de oost- en westzijde van het plangebied. In navolgende tabel is de analyse van de tuin weergegeven:
Uit de tabel blijkt dat de verharding in de nieuwe situatie met 1.735 - 1.575 = 160 m² afneemt, waarbij voor de bestaande tuinen een percentage verharding van 50 % is opgenomen. Daarnaast neemt het openbaar groen in de toekomstige situatie toe met 90 m².
Tuin
In de tuin rondom de nieuwbouw (binnen de rode contouren uit figuur 3 van de watertoets, zie ook navolgende afbeelding) kan als ondergrondse berging bijvoorbeeld gekozen worden voor wadi’s met een infiltratiesysteem van lavastenen. Vanuit de wadi’s kan het hemelwater via de lavastenen in de ondergrond infiltreren. Hierdoor ontstaat er zowel in de wadi’s bergingscapaciteit als in het infiltratiesysteem van lavastenen onder de wadi’s. Het hemelwater dat op het dakoppervlak van het appartementencomplex en in de tuinen neerkomt wordt afgevoerd naar de meest oostelijke wadi in de achtertuin. Hier kan het regenwater via de wadi en de lavaslakken infiltreren in de ondergrond. Bij hevige regenval zal deze wadi overstorten in de tweede, en daarna in de derde en volgende wadi’s. Alle wadi’s zijn met elkaar verbonden waarbij de meest westelijke wadi zal worden voorzien van een overstort. De daken van de bergingen worden aangesloten op de wadi’s. Op basis van de hoeveelheid verhard oppervlak in de nieuwe situatie van 1.575 m² en de bergingseis van 43 mm van de gemeente Berg en Dal dient er 67,7 m³ hemelwater binnen het plangebied geborgen te worden. De waterberging voor het appartementengebouw, de bergingen en de tuin wordt gevonden in de aanleg van de wadi’s met ieder een diepte van 25 cm. Onder deze wadi’s worden lavaslakken aangebracht met een dikte van 40 cm. Op deze manier ontstaat er totaal 162 m³ berging wat neerkomt op circa 60 mm berging wat gelijkstaat aan een T=100 situatie. De grondslag waar het hemelwater in wegzakt bestaat uit zand. Gemiddeld wordt hiervoor een k-waarde van 1 m/dag aangehouden. Dit betekent een infiltratiecapaciteit van 7 mm/u waarbij de wadi’s een leeglooptijd hebben van 13,3 uur. Hierbij wordt voldaan aan de eis om de wadi’s binnen 48 - 72 uur te legen.
Parkeervoorziening westzijde
De bestaande parkeervoorziening (5 parkeerplaatsen) aan de westzijde van het nieuw te bouwen appartementengebouw wordt met vijf parkeerplaatsen uitgebreid. Deze extra parkeerplaatsen worden overgedragen aan de gemeente. Om te zorgen dat de extra parkeerplaatsen en het nieuwe bouwplan geen extra wateroverlast veroorzaken worden tussen de bestaande parkeerplaatsen c.q. nieuwe parkeerplaatsen en de rijweg, een molgoot met straatkolken aangebracht zodat het hemelwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk riool en niet naar de particuliere percelen aan de westzijde van deze weg stroomt. Hierdoor zal er bij een normale bui geen afstroming vanaf de parkeerplaatsen naar particulier terrein plaatsvinden. Het bestaande riool betreft een eindstreng die aan de zuidzijde lager ligt dan aan de noordzijde. Het regenwater verzamelt zich in deze streng en infiltratieputten en infiltreert het water in de bodem. Bij hevige regenval zal de rioolstreng vollopen en het overtollige water in het bestaande riool in de Chopinstraat lozen. De rijweg, bestaande en nieuwe parkeerplaatsen hebben een totaal oppervlak van 350 m². Bij een bergingseis van 43 mm en een bui van T=100 resulteert dit in ledigingstijd van 19 uur. Hierbij wordt voldaan aan de eis om het riool binnen 48 - 72 uur te legen. Het gemeentelijk riool bestaat hier uit een infiltratieriool beton 300 mm met infiltratieputten.
Parkeervoorziening oostzijde
De nieuw aan te brengen rijweg en parkeerplaatsen (12 stuks) aan de oostzijde van het appartementencomplex worden middels kolken aangesloten op een infiltratieriool bestaande uit infiltratieschachten en infiltratiebuizen. Dit infiltratieriool wordt t.b.v. de overstort aangesloten op het bestaande riool in de Chopinstraat en na aanleg overgedragen aan de gemeente. Door het toepassen van een infiltratieriool kan het regenwater dat op de rijweg en de parkeerplaatsen valt infiltreren in de bodem. Bij hevige regenval zal de rioolstreng vollopen en het overtollige water in het bestaande riool in de Chopinstraat lozen. De rijweg en de nieuwe parkeerplaatsen hebben een totaal oppervlak van 210 m². Bij een bergingseis van 43 mm en een bui van T=100 resulteert dit in ledigingstijd van 13 uur. Hierbij wordt voldaan aan de eis om het riool binnen 48 - 72 uur te legen.
Parkeervoorziening noordzijde
De parkeerplaatsen aan de noordzijde zijn gedeeltelijk bestaand (4 stuks). Er worden 4 nieuwe parkeerplaatsen aangebracht op de locatie van de huidige rijweg. Hierdoor ontstaat er geen verschil in oppervlak tussen bestaande en nieuwe verharding en zal het regenwater, net als in de huidige situatie naar het bestaande riool worden afgevoerd.
Afvalwater
Vuilwater afkomstig van de nieuwe appartementen wordt verwerkt via het gemengde rioolstelsel van de gemeente in de Chopinstraat. Vanwege de marginale verschillen is dit qua capaciteit geen probleem.
Conclusie
Via de aanleg van de berging van 162 m³ hemelwater in de vier wadi’s aan de achterzijde van het gebouw wordt voldaan aan het beleid van de gemeente Berg en Dal. De bergingseis van 43 mm wordt hiermee gerealiseerd. Tevens wordt er tijdens een bui van T=100 geen wateroverlast veroorzaakt. Bij indiening van de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat de grondgesteldheid daadwerkelijk geschikt is voor de omschreven infiltratie. Indien dit niet het geval is, wordt in overleg met gemeente een gelijkwaardige oplossing voor de infiltratie ontworpen.
Het beleid en de regelgeving van het waterschap zijn gericht op hydrologisch neutraal bouwen. Uitbreiding van verhard oppervlak boven de 500 m² moet gecompenseerd worden. Omdat er minder extra verhard oppervlak aanwezig is in de nieuwe situatie is volgens het beleid van het Waterschap geen compensatie nodig.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Ecologie
4.8.1 Regelgeving
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
- 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
- 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
- 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
- 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
- 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is een quickscan en een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Uit de quickscan kwam naar voren dat er aanvullend onderzoek moest worden uitgevoerd. De rapportages van de quickscan en het aanvullende onderzoek zijn als bijlage 8 en bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
Quickscan
Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming moet voorafgaand aan de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de functie van de onderzoekslocatie voor huismus en vleermuizen.
Tevens moet er een aanvullende inspectie naar de aanwezigheid van eventuele nestlocaties van roofvogels sperwer, ransuil en roek uitgevoerd te worden. Dit moet gedaan worden wanneer er weinig tot geen blad aan de bomen zit.
Aanbevelingen
- Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden aan de bebouwing buiten het broedseizoen (lopend globaal van maart tot half augustus) uit te voeren. Geadviseerd wordt om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen. Indien binnen het broedseizoen gewerkt moet worden, kan dit enkel indien vooraf de bebouwing ongeschikt is gemaakt voor broedvogels of nadat tijdens een broedvogelinspectie is bevestigd dat er geen broedgevallen aanwezig zijn.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel moet rekening worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Aanvullend onderzoek
Uit het onderhavige resultaat kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie ten aanzien van de gewone dwergvleermuis voor de functie zomerverblijfplaats negatieve effecten aan de orde zijn. Voor de voorgenomen ingreep zal een ontheffing, met de daarbij benodigde maatregelen voor de gewone dwergvleermuis, aangevraagd dienen te worden ten aanzien van de verboden als vermeldt in artikel 3.5, lid 2 en 4. De functionaliteit van de verblijfplaats moet voor, tijdens en na uitvoer van de geplande activiteiten gegarandeerd kunnen worden door het treffen van mitigerende dan wel compenserende maatregelen.
Verder kan uit het onderhavige resultaat geconcludeerd worden dat als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie geen negatieve effecten aan de orde zijn ten aanzien van de huismus, roofvogels, ransuil, roek, overige vleermuizen (ruige dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) en ten aanzien van overige functies (kraam- en paarverblijfplaats) voor de gewone dwergvleermuis.
Aanbevelingen
Er wordt geadviseerd bij de voorgenomen ingreep rekening te houden met de steenmarter door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn als volgt, te beginnen met de belangrijkste maatregel:
- De opslag van sloopafval en groenafval voorkomen en zo snel mogelijk afvoeren. Het is bekend dat steenmarters gebruik kunnen maken van dergelijke opslag. Indien een steenmarter zich vestigt op de onderzoekslocatie tijdens de werkzaamheden dreigt een overtreding van de Wet natuurbescherming, dienen de werkzaamheden gestaakt te worden en dient een ter zake kundige (ecoloog) te bepalen welke vervolgstappen noodzakelijk zijn (bijv. aanvullend onderzoek naar steenmarter of een ontheffingsaanvraag).
- Werkzaamheden zoals sloop, verwijdering van begroeiing en graafbewegingen uitvoeren in één richting (bijvoorbeeld van oost naar west), zodat een eventueel aanwezige steenmarter de gelegenheid krijgt veilig weg te komen.
- Werkzaamheden uitvoeren tussen zonsopgang en zonsondergang en niet later dan 19:00 uur, zodat de steenmarter (avond-/nachtactief) zo min mogelijk hinder ondervindt van de voorgenomen ingreep.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen of direct aangrenzend aan een beschermd natuurgebied. Wel ligt het plangebied in de nabijheid van enkele Natura 2000-gebieden, waaronder het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'De Bruuk'. Er is daarom een onderzoek verricht naar de stikstofdepositie tijdens de aanleg- en de gebruiksfase op de omliggende Natura 2000-gebieden. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.
Uit de resultaten volgt dat de stikstofdepositie voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Dit geldt ook voor de rekenpunten in de Duitse natuurgebieden. Op basis van dit onderzoek zijn daarom significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege het plan op voorhand uit te sluiten.
Het aspect 'ecologie' vormt, na verlening van de ontheffing Wnb voor de gewone dwergvleermuis, en mits de maatregelen uit de aanbevelingen worden overgenomen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Gezien het onderzoek en het opgestelde activiteitenplan is er geen reden om aan te nemen dat de ontheffing niet verkregen zou kunnen worden.
4.9 Archeologie & Cultuurhistorie
4.9.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 1 januari 2024. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
Er zijn zowel een archeologisch bureauonderzoek alsmede een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportages van beide onderzoeken zijn als bijlage 11 en bijlage 12 bij de toelichting gevoegd.
Bureauonderzoek
Uit het onderzoek is gekomen dat in het hele plangebied archeologische resten kunnen voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum is middelhoog en uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd hoog. Deze archeologische resten worden verwacht onder het plaggendek en in de top van de dekzandafzettingen/löss. Daarnaast is de kans op het aantreffen van sporen uit de Tweede Wereldoorlog groot, daarom heeft ook deze periode een hoge archeologische verwachting gekregen. Deze archeologische resten worden in de bovenste meter verwacht.
Door deze (middel)hoge verwachting wordt geadviseerd om (in eerste instantie) een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen. Gelijkmatig verspreid in het plangebied dienen boringen te worden gezet, om inzicht te krijgen in de toestand van het bodemprofiel (mate van intactheid dan wel moderne verstoring van de oorspronkelijke bodemopbouw). Tevens moet gekeken worden naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Door middel van het verkennend booronderzoek moet worden vastgesteld of er binnen het plangebied archeologische resten in situ te verwachten zijn.
Verkennend booronderzoek
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten een duidelijk verstoorde bodemopbouw zien binnen (de onbebouwde delen van) het plangebied. Het merendeel van de boringen laten tot een gemiddelde diepte van circa 115 cm -mv een opbouw zien van cunet-/bouwzand en verder vooral geroerde/verstoorde lagen grond. De onverstoorde bodemopbouw betreft met een scherpe overgang direct het oorspronkelijk moedermateriaal, inde vorm van gestuwde afzettingen (C-horizont). Alleen bij twee boringen is een merendeels intacte bodemopbouw aantroffen, in de vorm van een restant van een plaggendek (Aa-horizont) en hier onder een verwerings-/verbruinings-Bws-horizont en een navolgende overgangs-BC-horizont van de van nature gevormde vorstvaaggrond/holtpodzolbodem. Ten tijde van agrarisch gebruik van het terrein was waarschijnlijk sprake van een hoge enkeerdgrond. Deze twee boringen vormen echter geen aaneengesloten terreindeel van enige omvang waar nog sprake is van een deels intacte bodemopbouw.
Vergelijking van verstoringsdieptes met de twee op afstand van elkaar gelegen boringen waar nog een deels intacte oorspronkelijke bodemopbouw is aangetroffen (waarschijnlijk lokale terreindelen waar geen diepgaande vergravingen hebben plaatsgevonden) laat zien dat dat reeds uitgevoerde verstoringen/vergravingen reiken tot in de oorspronkelijke top van de C-horizont/ tot minimaal enkele decimeters in de oorspronkelijke top van de C-horizont. Er zijn daarmee geen duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van terreindelen van enige omvang binnen het plangebied waar het archeologisch potentiële sporenniveau nog (deels) intact aanwezig zal zijn.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er op basis van de resultaten van het booronderzoek geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van terreindelen van enige omvang waar nog sprake is van een deels/merendeels intacte bodemopbouw en waar dus nog restanten van een eventueel aanwezige archeologische vindplaats kunnen worden verwacht. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij een (middel)hoge verwachting gold voor de perioden vanaf het Laat-Paleolithicum, kan dan ook worden bijgesteld naar een lage verwachting.
Advies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Binnen het merendeel van de oppervlakte van het (onbebouwde deel van het) plangebied is sprake van een sterk verstoorde bodemopbouw, waar het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau al reeds volledig lijkt te zijn verstoord/vergraven. Er zijn verder geen terreindelen van enige omvang aan te wijzen waar nog sprake is van een deels/merendeels intacte bodemopbouw en waar mogelijk nog archeologische resten en/of sporen kunnen worden verwacht.
Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Berg en Dal, en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door mevrouw E.K. Mietes, regioarcheoloog regio Nijmegen, d.d. 13 september 2023, zie bijlage 13). Met voorgaand advies wordt ingestemd.
Als bij uitvoering van de werkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan wordt vermoed dat het archeologische vondsten betreft, bent u op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet verplicht om deze te melden bij de bevoegde overheid. Deze melding kunt u doen bij de gemeente Berg en Dal. De melding dient vergezeld te gaan van een foto van de vondst en gegevens over de exacte locatie van de vondst.
Cultuurhistorie Raadpleging van de cultuurhistorische waardenkaart van de voormalige gemeente Groesbeek leert, dat in het plangebied of de directe omgeving ervan geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn:
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart met globale aanduiding plangebied (gele omkadering)
Het plangebied valt in zijn geheel binnen de 'droge kampontginning (kd1)'. De Zevenheuvelenweg, even ten oosten van het plangebied, is aangeduid als 'weg, 1832-1900'. Aan het stratenpatroon verandert echter niks. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande woonperceel. De Zevenheuvelenweg blijft op de huidige locatie gehandhaafd.
4.9.3 Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Leidingen
4.10.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in het plangebied. De belangrijkste conclusie is hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 14 bij de toelichting opgenomen.
Advies
Binnen het plangebied is sprake van een voor ontplofbare oorlogsresten verdacht gebied. Vanuit OOO-oogpunt (Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten) kunnen de voorgenomen werkzaamheden niet zonder aanvullende maatregelen worden uitgevoerd. Sinds 1945 zijn er binnen het plangebied verschillende bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. Van de naoorlogs aantoonbaar geroerde delen van het plangebied mag worden aangenomen dat eventueel aanwezige ontplofbare oorlogsresten reeds zijn opgemerkt en verwijderd. Voorafgaande aan de geplande werkzaamheden binnen de overige, niet aantoonbaar naoorlogs geroerde bodem binnen het plangebied adviseert BeoBOM de uitvoering van een opsporingsproces zoals beschreven in het CS-OOO.
In het kader van de uitvoeringswerkzaamheden worden deze aanbevelingen overgenomen. De bevindingen staan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Planspecifiek
Er is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld voor dit bestemmingsplan. De rapportage hiervan is als bijlage 15 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van voorgaande beoordeling wordt geconcludeerd dat de beoogde realisatie van de woningen, gezien de kenmerken, plaats en potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieueffecten veroorzaakt. Er bestaat daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure dan wel formele m.e.r.-beoordelingsprocedure. Op basis hiervan heeft het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen waarin wordt afgezien van het opstellen van een milieueffectrapport danwel het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure voor onderhavige ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsplan
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden buiten de woonbestemming zijn onder meer bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Artikel 4 Wonen - 1
Deze bestemming heeft betrekking op het nieuw te bouwen woongebouw. Omdat de regulering van nieuw te bouwen woningen een ontwikkelingsgericht karakter heeft, is bijvoorbeeld ook het woningtype (gestapeld) en het maximum aantal wooneenheden voorgeschreven.
De woningen en bijgebouwen moeten worden gerealiseerd binnen het aangeduide bouwvlak. Binnen dit bouwvlak wordt via verschillende aanduidingen de bouwmogelijkheden verder gereguleerd. Tevens zijn in de regels enkele nadere voorwaarden opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
- de bouw van één of meer woningen;
- de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m² of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Planspecifiek
Er wordt geen exploitatieplan opgesteld voor de beoogde ontwikkeling. Het kostenverhaal is anderszins geregeld met een anterieure overeenkomst.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van Oosterpoort. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende verzekerd.
6.2 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
6.3 Inspraak
Er is samen met de zittende huurders en circa 80 uitgenodigde huishoudens uit de omgeving een participatietraject doorlopen voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De verslaglegging hiervan, inclusief de wijzigingen op het plan (recht bouwblok en minder woningen), zijn opgenomen in het participatiedossier, dat als bijlage 16 bij de toelichting is gevoegd.
6.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van dinsdag 5 december 2023 tot en met maandag 15 januari 2023 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Er zijn in deze periode 12 zienswijzen ontvangen, die in een zienswijzenverslag (zie bijlage 17) van een gemeentelijke reactie zijn voorzien.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Bezonningsstudie
Bijlage 3 Verkeersstudie
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Digitale Watertoets Waterschap
Bijlage 7 Digitale watertoets waterschap
Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 9 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 9 Aanvullend ecologisch onderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 11 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 12 Archeologisch Verkennend Booronderzoek
Bijlage 12 Archeologisch verkennend booronderzoek
Bijlage 13 Selectiebesluit Archeologie
Bijlage 13 Selectiebesluit archeologie
Bijlage 14 Vooronderzoek Nge
Bijlage 15 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 15 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling
Bijlage 16 Participatiedossier
Bijlage 16 Participatiedossier