Locatie Schreven Groesbeek
Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal
Vastgesteld op 20-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Transformatie locatie Schreven, Groesbeek met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPSchreven-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 achtergevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
1.8 afhankelijke woonruimte
de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loop aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.9 andere bouwwerken
bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;
1.10 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.11 archeologische verwachtingswaarden
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast
een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit bestaande uit het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend recreatief nachtverblijf met ontbijt in een woning;
1.14 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.15 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.16 bestaand
- bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;
1.23 bouwmassa
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.30 erfafscheiding
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;
1.31 erker
een hoekige of ronde uitbouw aan een gevel, ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling;
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.35 nutsvoorzieningen
gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;
1.36 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.37 openbaar toegankelijk gebied
wegen, vaarwater en openbaar groen;
- Met 'wegen' wordt bedoeld: voor openbaar verkeer openstaande wegen of paden. Een stoep of parkeerplaats direct naast de weg gelegen behoort ook tot de weg.
- Onder 'groen' wordt verstaan: parken, plantsoenen en speelveldjes, die voor het publiek algemeen toegankelijk zijn. 'Snippergroen/ restgroen', bijvoorbeeld begroeiing aan de kopzijde van een hoekwoning, is vaak niet bedoeld om te betreden en kan dus niet worden aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied. Datzelfde geldt voor weiland, bos of water.
- Het begrip “vaarwater” geeft aan dat een doorsnee sloot geen openbaar toegankelijk gebied is.
1.38 overkapping
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.39 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.41 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
1.42 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens);
1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.44 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.45 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee bouwpercelen, die voor-en achterzijde van een bouwperceel verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van het op het bouwperceel voorkomende bouwwerk tot het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens;
2.7 de diepte van een bouwwerk
tussen de buitenzijde van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.8 bebouwingspercentage
de oppervlakte die met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, tenzij in de regels anders is bepaald; in dat geval geldt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;
2.9 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het/de op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerk(en), gemeten zowel boven als onder maaiveld;
2.10 peil
- a. voor gebouwen in niet-geaccidenteerd terrein:
- 1. indien de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- b. voor gebouwen in geaccidenteerd terrein: het peil van het hoogst aangrenzende terrein- of weggedeelte nabij de voorgevel van het gebouw.
- c. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. paden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;
- e. kunstwerken;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van speeltoestellen en kunstwerken niet meer bedraagt dan 5,0 m;
- b. de bouwhoogte van lichtmasten en verkeersinstallaties niet meer bedraagt dan 9,0 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,5 m.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (onverharde) wegen, paden en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;
- b. groenvoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. kunstwerken;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- c. tuinen en erven
- d. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarden’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Maatvoering
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens en overeenkomstig een bouw- danwel omgevingsvergunning, het volgende: indien en voor zover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de voorgeschreven situering en/of de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande situering en/of de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
- a. Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik of het laten gebruiken van:
- 1. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- 2. onbebouwde gronden, bouwwerken en/of onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- 3. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- 4. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 5. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- 6. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
- b. Nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse bestaande gebruik van de gronden of van bestaande gebouwen waarbij deze worden gebouwd.
- c. Het plaatsen van zendmasten is niet toegestaan.
9.2 Parkeren
- a. Bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de volgende parkeernormen worden gehanteerd:
- 1. voor vrijstaande woningen: 2,1 parkeerplaatsen per woning;
- 2. voor twee-aaneengebouwde woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
- 3. voor aaneengebouwde woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning;
- b. Van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
10.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
10.3 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan om het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
- b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,0 m;
- c. de omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
- d. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Transformatie locatie Schreven, Groesbeek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Groesbeek op te vangen, wordt de voormalige bedrijfslocatie van Schreven Bouwmaterialen B.V. - direct ten zuidoosten van het centrum - getransformeerd tot woongebied. Onderdeel van deze transformatie is de reconstructie van de Gooiseweg, die wordt verlegd. Omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is op grond van de geldende beheersverordening 'Groesbeek-Zuid', dient een nieuwe juridisch-planologisch kader opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Voor de ontwikkeling van het plangebied is gekozen voor een globale eindbestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van het nieuwe woongebied in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Groesbeek, globaal ingeklemd tussen de Kloosterstraat aan de noordzijde, de Gooiseweg aan de zuid- en oostzijde en de woningen aan de Aelbert Cuypweg / Kloosterstraat aan de westzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1.: globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden geldt momenteel de beheersverordening 'Groesbeek-Zuid', door de gemeenteraad vastgesteld op 25 september 2014. Een beheersverordening staat geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe. Bovendien is de bouw van woningen (en de reconstructie van de Gooiseweg) niet toegestaan op grond van besluitvlakken 'Bedrijf' (met het besluitsubvlak 'showroom'), 'Groen' en 'Verkeer'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het dan ook noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivering op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
Al jaren bestaat de wens om het voormalige terrein van Schreven Bouwmaterialen B.V. aan de Kloosterstraat te transformeren naar woningbouw. De bedrijfsactiviteiten van het bedrijf zijn enkele jaren geleden reeds beëindigd. Op het perceel bevinden zich diverse bedrijfsgebouwen, een voormalige showroom en bedrijfswoning. De bedrijfswoning wordt nog altijd bewoond, maar de overige bebouwing heeft geen functie meer en staat inmiddels al geruime tijd leeg. Bovendien is aan een groot deel van de bebouwing al jaren geen onderhoud gepleegd, waardoor de bouwkundige staat van enkele gebouwen inmiddels slecht is.
In de bestaande situatie wordt een groot deel van de bedrijfsbebouwing aan het zicht onttrokken door bosschages langs met name de Gooiseweg en de Aelbert Cuypweg. Hierdoor heeft het plangebied een groene uitstraling. De bosschages verhullen echter dat het perceel in de bestaande situatie grotendeels verhard is.
Afbeelding: de entree van het plangebied met links de voormalige showroom
Afbeelding: Gooiseweg, met rechts de bosschages die de bedrijfsbebouwing aan het zicht onttrekken.
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Programma
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 32 grondgebonden woningen mogelijk inclusief de voormalige bedrijfswoning aan de Kloosterstraat. Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Woongebied' zowel vrijstaande woningen, als ook twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen kunnen worden gebouwd
De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voorziet in de bouw van 10 aaneengebouwde woningen, 16 twee-aaneengebouwde woningen en 5 vrijstaande woningen, in totaal 31 woningen. Het voorgenoemde programma is gebaseerd op de meest recente stedenbouwkundige uitwerking van het gebied, maar vormt nadrukkelijk geen blauwdruk. De verkaveling en differentiatie in het woningbouwprogramma is indicatief en kan op onderdelen nog wijzigen.
2.2.2 Ontwikkeling
Uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling is de reconstructie van de Gooiseweg, die in de toekomstige situatie wordt doorgetrokken en zal aansluiten op de Spoorlaan. Dit leidt tot een verbetering van de zuidoostelijke verkeersroute van en naar het centrum van Groesbeek.
Een deel van de Gooiseweg verliest hiermee de functie van 'erftoegangsweg plus' en zal daarom worden afgewaardeerd tot erftoegangsweg. Dit gedeelte van de Gooiseweg wordt in de toekomstige situatie aangesloten op de Gerard Douwweg (zie navolgende afbeelding):
Afbeelding: stedenbouwkundig plan locatie Schreven
De Spoorlaan is momenteel nog 50 km/u. Beleidsmatig heeft de gemeenteraad de Spoorlaan in 2017 aangewezen als 'erftoegangsweg plus'. In de nabije toekomst wordt de Spoorlaan nog heringericht en wordt de toegestane maximum snelheid verlaagd van 50 km/u naar 30 km/u.
Het merendeel van de woningen in het plangebied oriënteert zich op de doorgetrokken Gooiseweg en Kloosterstraat. De beoogde woningen staan in principe in een vaste rooilijn, die het verloop van de voornoemde wegen volgt. Hierdoor vormen de woningen een duidelijke begeleiding van de route. Uitzondering hierop zijn de aaneengebouwde woningen op de hoek Kloosterstraat - Gooiseweg, die haaks op de Gooiseweg zijn gesitueerd. Hierdoor ontstaat een groene wig aan de voorzijde van de rijwoningen. Tot slot is een aantal woningen aan de Aelbert Cuypweg gesitueerd; dit betreft een smal woonpad dat haaks op de Vermeerweg ligt.
De nieuwe woningen bestaan in de basis uit twee bouwlagen met een kap, aansluitend bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving van het plangebied. Uitzondering hierop vormen de woningen aan de Aelbert Cuypweg, die een volledig woonprogramma op de begane gronden hebben en dus uit één bouwlaag met kap bestaan.
De bestaande bosschages langs de Gooiseweg worden deels behouden, als groene begeleiding van de route en afscherming van de achtertuinen. Daarnaast wordt de groene begeleiding c.q. laanbeplanting langs de Gooiseweg doorgetrokken tot de Kloosterstraat.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Kwantitatieve behoefte
Op basis van de 'Woonagenda Subregio Nijmegen en omstreken 2017-2027' - door gedeputeerde staten vastgesteld op 13 maart 2018 - mogen er in de gemeente Berg en Dal 700 woningen worden gebouwd in de periode tot en met 2027, waarvan 70 % in de eerste vijf jaar zou moeten worden gerealiseerd (versnelling). In de provinciale 'Woningmarktmonitor' is voor de gemeente Berg en Dal een netto plancapaciteit van 588 woningen opgenomen (harde en zachte plannen), waardoor er nog ruimte is voor het toevoegen van nieuwe woningen. Overigens is voorliggende ontwikkeling reeds als 'zachte plancapaciteit' opgenomen in de Woningmarktmonitor.
Uit het recente Actieplan wonen van de gemeente Berg en Dal (zie subparagraaf 3.3.2) blijkt dat er behoefte is aan 1.200 woningen tot 2030, met nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Groesbeek. Omdat de behoefte aan woningen tot 2030 vooralsnog groter is dan het beoogde aanbod 'netto plancapaciteit', is de kwantitatieve behoefte voldoende aangetoond.
Kwalitatieve behoefte
Het meest recente stedenbouwkundig plan speelt in op de gewenste kwalitatieve ontwikkelingen in het aanbod naar grondgebonden (middel)dure koopwoningen in dorpse woonmilieus.
Ligging binnen bestaand stedelijk gebied
Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Gelet op de ligging van het plangebied nabij het centrum van Groesbeek en het feit dat het plangebied in de huidige situatie reeds bebouwd is (er is sprake van transformatie), is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Conclusie
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Klimaatadaptatie
De provincie wil graag verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – neemt de provincie de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken zij afspraken over hoe met de risico’s om te gaan. De provincie wenst daarom bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – de gevolgen van het veranderende klimaat mee te wegen en afspraken te maken over hoe met deze risico’s wordt omgegaan. De nieuwe woningen in het plangebied zullen gasloos en energieneutraal (EPC = 0) zijn. In paragraaf 4.14 van deze toelichting is beschreven welke klimaatadapatieve maatregelen in het voorliggende plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
3.2.3 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Op 14 maart 2018 hebben Gedeputeerde Staten de Subregionale woonagenda Nijmegen e.o. vastgesteld. In deze subregio - waar Berg en Dal onder valt - mogen in de periode 2017 - 2027 circa 16.400 woningen gebouwd worden. Van gemeenten wordt gevraagd de productie in de eerstkomende 5-jaarsperiode - nu de druk groot en de markt gunstig is - te versnellen. Voor een onderbouwing van de lokale woningbehoefte wordt kortheidshalve verwezen naar subparagraaf 3.1.2.
In de Subregionale woonagenda Nijmegen e.o. is overigens ook afgesproken dat inbreiding voor uitbreiding gaat. De voorliggende ontwikkeling betreft een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor sprake is van inbreiding. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met het provinciaal beleid.
3.2.4 Steengoed benutten
Onderhavige ontwikkeling wordt mede mogelijk gemaakt dankzij een subsidie vanuit het programma 'SteenGoed Benutten' van de provincie Gelderland. De essentie van SteenGoed Benutten is om - gezien vanuit leegstaand vastgoed, transformatie en overprogrammering - ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken en Gelderland nog mooier, leefbaarder en economisch aantrekkelijker te maken.
Dat doet de provincie door de aanpak in gebieden centraal te stellen. De provincie ziet leegstaand vastgoed in samenhang met de omgeving. Bijvoorbeeld: als in een mooi initiatief een leegstaand pand in een dorp tot multifunctioneel centrum wordt omgevormd, wat gebeurt er dan met de school, de bibliotheek, het dorpshuis dat achterblijft? Wat is de relatie met de groenstructuur? En wat is de relatie met andere opgaven? Wat is bijvoorbeeld de samenhang van ontwikkelingen in een stadscentrum met ontwikkelingen aan de randen van de stad? En wat zijn de relaties tussen steden en dorpen op regionale schaal? De provincie sluit aan bij het karakter en DNA van het gebied en maakt keuzes die ook op lange termijn rendabel zijn.
De aanpak is elke keer anders. Het is maatwerk waarbij de provincie in een open gesprek met haar partners de initiatieven verkent en steeds opnieuw haar rol en inzet bepaalt. De provincie draagt graag een steentje bij in projecten die maatschappelijke impact hebben en die de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland verbeteren.
3.2.5 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Groesbeek
Een structuurvisie is een document waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente in grote lijnen vastgelegd is. De gemeente is wettelijk verplicht om voor al het grondgebied in de gemeente één of meerdere structuurvisies vast te stellen. De structuurvisie geeft geen eindbeeld, maar schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente voor de komende jaren. In Berg en Dal zijn er drie structuurvisies. Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend de Structuurvisie Groesbeek van belang.
In Groesbeek wordt hoofdzakelijk voor eigen behoefte gebouwd. De gemeente Berg en Dal wenst duurzaam met de ruimte om te gaan door middel van efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied wil bouwen en niet meer op uitbreidingslocaties. Derhalve wordt ingezet op de herontwikkeling c.q. transformatie van reeds bebouwde locaties en niet zozeer op het volbouwen van bestaande open plekken (al dan niet buiten bestaand stedelijk gebied).
In de Structuurvisie Groesbeek is daarnaast beschreven dat "er voor de uitwerking van nieuwe woonmilieus binnen bestaande projecten weinig ruimte meer is, omdat voor alle locaties de plannen reeds zijn uitgewerkt." Een groot deel van deze projecten is inmiddels gerealiseerd. Voor nieuwe (herstructurerings)locaties is het dan ook noodzakelijk woonmilieus te ontwikkelen die aansluiten bij de behoefte vanuit de markt en bijdragen aan een gevarieerd woningaanbod in Groesbeek.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een voormalige bedrijfslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Zoals blijkt uit subparagraaf 3.1.2 sluit het beoogde woningbouwprogramma en woonmilieu aan bij de behoefte vanuit de markt. Gelet hierop is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.
3.3.2 Actieplan Wonen
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad het Actieplan wonen vastgesteld.
Sinds de vorige woonagenda is de druk op de woningmarkt toegenomen Het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Zeker in de kernen nabij Nijmegen zorgt de instroom vanuit deze stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te laten nemen is het zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden. De druk op de woningmarkt maakt dat er minder betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarnaast is het lastiger geworden voor corporaties en ontwikkelaars om goedkope woningen te realiseren. Dit zorgt dat de gemeente werk moeten maken om beschikbaar goedkoop aanbod te realiseren.
De voor het plangebied relevante punten zijn hieronder weergegeven:
Ontwikkeling voorraad
- 1.200 woningen toe voegen tot 2030 met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Berg en Dal, Beek, Groesbeek en Ooij;
- De gemeente houdt bij ontwikkelingen vinger aan de pols. Dat betekent monitoren of de vraag wijzigt, bijhouden of de ontwikkelingen op peil blijven en planuitval van 30 % incalculeren
Betaalbaarheid
- De helft van de te bouwen 1.200 woningen is sociale huur en koop, middenhuur en betaalbare koop, waar mogelijk vast te leggen in bestemmings- of omgevingsplannen.
- Stimuleren van doorstroming door toegankelijke woningen te bouwen, daarnaast in kaart brengen andere stimuleringsmaatregelen voor doorstroming.
- Betaalbaarheid borgen door enerzijds passend toewijzen door de woningcorporaties en anderzijds prioriteit geven aan ontwikkelingen in het betaalbare segment.
Duurzaamheid
- Berg en Dal is in 2050 klimaatneutraal;
- Herbestemmen van vastgoed stimuleren.
Leefbaarheid
- Sturen op een goede verdeling koop/huur en duur/goedkoop per wijk, waarbij de gemeente op inbreidingslocaties ook de verdeling in de directe omgeving meeweegt.
In het actieplan komen verschillende ambities bijeen, zoals 1.200 woningen realiseren voor 2030, vergroening van de wijken, aanbod goedkope woningen vergroten, toegankelijke hofjeswoningen, etc.. Het liefst wil de gemeente alle ambities voor de volle 100 % realiseren, maar zij weet ook dat dit niet altijd (financieel) haalbaar is. Bij plannen zullen concessies gedaan moeten worden.
Om realistisch om te gaan met dit spanningsveld werkt de gemeente met het ambitiekader woningbouw. Hiermee daagt de gemeente ontwikkelaars uit om aan zo veel mogelijk ambities te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders houdt regie op het totale programma, zodat alle ambities in vergelijkbare mate aandacht krijgen.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een inbreidingslocatie in Groesbeek waar een voormalige bedrijfslocatie wordt getransformeerd naar een nieuw woongebied. Onderdeel van deze transformatie is de reconstructie van de Gooiseweg, die wordt verlegd.
De afspraken over het woningbouwprogramma in het plangebied zijn al in het verleden gemaakt. Daarom worden in dit geval uitsluitend koopwoningen gebouwd, zodat er doorstroming kan ontstaan in de Groesbeekse woningmarkt. Als onderdeel van deze afspraken zijn alle nieuwe woningen gasloos en energieneutraal (EPC = 0). De beoogde ontwikkeling draagt daarmee vooral bij aan het aspect 'duurzaamheid' (klimaatneutraliteit en herbestemmen bedrijfslocatie) binnen het ambitiekader woningbouw. Bij de bouw van de woningen wordt daarnaast zoveel mogelijk rekening gehouden met de toegankelijkheid/ aanpasbaarheid.
3.3.3 Integrale mobiliteitsvisie gemeente Berg en Dal 2016 - 2026
De gemeenteraad heeft op 2 februari 2017 de Integrale Mobiliteitsvisie vastgesteld. Het doortrekken van de Gooiseweg naar de Spoorlaan is in deze visie overgenomen uit het beleidsplan 'Verkeersafwikkeling centrum Groesbeek', dat de gemeenteraad heeft vastgesteld op 10 mei 2007.
De gemeente Berg en Dal kiest voor het spreiden van het gemotoriseerde verkeer over haar wegennet. Dit betekent dat er op verschillende wegen maatregelen genomen moeten worden om een toename van verkeer en de functie die is toegekend aan specifieke wegen goed samen te laten gaan. Hierbij kiest de gemeente er wel nadrukkelijk voor vast te houden aan de categorisering van haar wegen. Acties die hierbij horen zijn o.a. dat bij een herontwikkeling van het plangebied de Gooiseweg rechtstreeks verbonden wordt met de Spoorlaan.
Zodra de Gooiseweg met de Spoorlaan kan worden verbonden ontstaat tevens een rechtstreekse verbinding tussen de Gooiseweg en de bedrijventerreinen I en II via de Industrieweg. De Kloosterstraat kan dan aan belang voor het bedrijventerrein inleveren.
Het rechtstreeks verbinden van de Spoorlaan met de Gooiseweg biedt tevens een verdere kans voor verbetering van de parkeerroute. De rotonde bij de Zuidmolen wordt via zo'n verbinding vlot verbonden met de oostzijde van het centrum, alsmede met het gezondheidscentrum Op de Paap.
3.3.4 Conclusie
De transformatie van deze binnenstedelijke locatie en de Verlengde Gooiseweg zijn passend binnen het gemeentelijke beleid. De locatie is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente.
3.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 31 nieuwe woningen mogelijk. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (categorie D.11.2). De realisatie van maximaal 31 woningen in het voorliggende plangebied blijft echter ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie en cultuurhistorie. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
4.2 Niet Gesprongen Explosieven
Om het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE) voorafgaande aan de werkzaamheden in te kunnen schatten, is er een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en de luchtfotoanalyse blijkt dat het onderzoeksgebied van half september 1944 tot halverwege februari 1945 frontgebied is geweest. In deze periode is er geschutmunitie en infanteriemunitie achtergelaten en verschoten. Er hebben vele ruimingen van gedumpte/achtergebleven en verschoten CE plaatsgevonden in de (directe) omgeving van het onderzoeksgebied. Conform de regelgeving van het WSCS-OCE is als gevolg hiervan het gehele onderzoeksgebied aangeduid in de niet naoorlogs geroerde bodemlagen als ‘verdacht’. Zie hiervoor navolgende CE-Bodembelastingkaart:
Op basis van contra-indicatieonderzoek is vastgesteld dat in de naoorlogse periode de navolgende werkzaamheden binnen en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, waarbij grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden:
- Naoorlogse verwijdering van de spoorlijn;
- Asfaltering van het terrein;
- Bouw, verbouwing of sloop van gebouwen.
ECG is echter niet bekend met de dieptes van deze naoorlogse grondroerende werkzaamheden en waar deze exact hebben plaatsgevonden. Tevens zijn gegevens omtrent maatvoering niet achterhaalbaar gebleken.
Er is sprake van een feitelijk verdacht gebied. In navolgende tabel is aangegeven welke (sub)soort, hoeveelheid en de verschijningsvorm van de vermoede Conventionele Explosieven verwacht worden:
ECG adviseert op basis hiervan het proces van explosievenopsporing voort te zetten en contact op te nemen met een gecertificeerd opsporingsbureau om de vervolgstappen te bespreken voor de geplande werkzaamheden.
4.3 Bodem
4.3.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
4.3.2 Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
In het actualiserend bodemonderzoek zijn verontreinigingen naar voren gekomen die nog niet in het voorgaande bodemonderzoek van 2008 zijn vastgesteld. Daarvoor dient nader bodemonderzoek plaats te vinden om de omvang vast te stellen. Dit betreffen de volgende verontreinigingen:
Boring 233
Op boorlocatie 233 is in de oude betonfabriek in de bodemlaag tot 1 m -mv een (zeer) sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond. Het gemeten gehalte vormt aanleiding tot uitvoering van een nader bodemonderzoek om de omvang en daarmee ernst van de verontreiniging vast te stellen.
Boring 230
Dit betreft ook de betonfabriek. Hier is een matig puin- en teerhoudende laag aangetroffen (0,25 - 0,8 m -mv) die matig verontreinigd is met PAK, nikkel en zink. Er is dus vooralsnog geen sterke verontreiniging aangetoond.
Asbest
In een mengmonster van 5 boringen van onder de betonverharding is, geheel tegen de verwachting, een sterke verontreiniging met asbest aangetoond. Het betreft asbest in de fijne fractie. Om te proberen na te gaan welke boorlocatie(s) verantwoordelijk zijn voor deze verontreiniging zijn de monsterpotten die bij de boringen ten behoeve van de chemische analyses zijn gebruikt kwalitatief onderzocht op asbest. Daarbij is echter geen asbest aangetoond. Op dit moment is dus onbekend of daadwerkelijk sprake is van een verontreiniging met asbest en zo ja, waar deze zich bevindt. Nader bodemonderzoek zal dit moeten uitwijzen.
Aanbevelingen
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt nader onderzoek aanbevolen ter plaatse van:
- De sterke verontreiniging met minerale olie en de matige verontreiniging met PAK, nikkel en zink in de betonfabriek (omgeving boring 233 resp. 230);
- De (mogelijke) verontreiniging met asbest in de grond onder de betonverharding op het westelijke terreindeel (boringen 201, 205, 214, 215 en 216).
Aanbevolen wordt om dan ook te verifiëren of de verontreiniging op deellocatie B (boring 12 uit 2008) nog aanwezig is omdat deze op korte afstand in dit onderzoek (boring 206) niet is aangetoond en het bovendien een redelijk afbreekbare verontreiniging is.
Deze nadere onderzoeken zullen worden uitgevoerd na het slopen van alle bestaande bebouwing in het plangebied.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt, na uitvoering van de sanering van voornoemde verontreinigingen, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Geluid
4.4.1 Regelgeving
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
4.4.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Omdat de beoogde nieuwe woningen niet zijn gelegen in de zone van een geluidgezoneerde weg, is akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet benodigd. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening beschouwd te worden wat het effect is van de omliggende wegen. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Nieuwe woningen
In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader en een geactualiseerd verkeersmodel voor het jaar 2031. De resultaten van het akoestisch onderzoek laten zien dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen maximaal 56 dB bedraagt. Er vindt dan ook geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen beperkingen voor de realisatie van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Bestaande woningen
De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn echter bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.
Bij 9 woningen is de toename van de geluidsbelasting meer dan 2 dB door de aanpassing van de omliggende 30 km-wegen. Bij deze woningen zou er (als er sprake zou zijn geweest van een 50 km/u regime) sprake zijn van een reconstructie in de zin van de Wgh. Aangezien de omliggende wegen echter een 30 km-regime hebben, en daarmee niet gezoneerd zijn, zijn geen maatregelen noodzakelijk in het kader van de Wgh. De optredende geluidsbelasting in 2035 is bij de 9 woningen ook dusdanig beperkt in de toekomstige situatie (2035), dat bij die woningen nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.
4.4.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.5.2 Onderzoek
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 31 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Los hiervan heeft het plangebied in de geldende beheersverordening 'Groesbeek-Zuid' een bedrijfsbestemming. Alle voertuigbewegingen die het gevolg waren van de bedrijfsvoering ter plaatse (op basis van de maximale planologisch mogelijkheden) komen te vervallen. Het bestemmingsvlak van het bedrijf had een oppervlakte van circa 11.650 m². Op basis van CROW-publicatie 381 geldt voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven een verkeersgeneratie van 3,3 – 5,0 motorvoertuigbewegingen per 100 m² bruto vloeroppervlak op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in weinig stedelijk gebied, in de schil rondom het centrum. Dit betekent worst-case een afname van 116,5 x 3,3 = 384,5 voertuigbewegingen per etmaal. Per saldo neemt het aantal voertuigbewegingen daarmee dus af ten opzichte van de voertuiggeneratie van 249,1 bewegingen (zie subparagraaf 4.13.1) als gevolg van de nieuwe woningen en treedt er geen verslechtering op van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste toegangswegen van Groesbeek de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 19,7 µg/m3, 18,4 µg/m3 en 11,5 µg/m3 bedragen. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
4.5.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
4.6.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.6.2 Onderzoek
In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele niet-woonfuncties aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.
Adres | Inrichting | Toelaatbare milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand in m* | Feitelijke afstand in m | |
Kloosterstraat 29 | Detailhandel voor zover n.e.g. | 1 | Geluid | 10 (0) | 31 | |
Kloosterstraat 41 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen (DHD Drukkerij) | 2 | Geluid | 30 (10) | 21 | |
Gooiseweg 32-36 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 1 | Geluid | 10 (0) | 12 | |
Industrieweg 4 - 11 en Atelierweg 1 - 3a | Diverse bedrijven | 3.1 | Geluid | 50 (30) | 47 |
*de gereduceerde richtafstand is tussen haakjes weergegeven
Tabel: overzicht relevante bedrijvigheid
Op basis van de VNG-brochure is het beoogde nieuwe woongebied aan te merken als een 'rustig woongebied'. In een rustige woongebied komen naast woningen vrijwel geen andere functies voor, zoals kantoren of bedrijven.
Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel en de navolgende afbeelding reiken de richtafstanden van de inrichtingen aan de Kloosterstraat 29 en Gooiseweg 32 - 36 niet tot de bestemming 'Woongebied'. Deze inrichtingen vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De hindercontour van de bedrijven op het nabij gelegen bedrijventerrein overlappen daarentegen een klein gedeelte van het bouwvlak. Voor deze bedrijven geldt dat de woningen aan de Kloosterstraat 47 - 51 a kaderstellend zijn voor de milieuruimte. Indien de betreffende bedrijven zijn aan te merken als een inrichting (type A of type B) vallen zij onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In dat geval zijn de reguliere geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit houdt in dat de inrichting niet meer dan 50 dB(A) ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning mag veroorzaken. De gevels van de woningen aan de Kloosterstraat 47 - 51a zijn op slechts 7 m uit de inrichtingsgrens van de bedrijven gesitueerd, terwijl de woningen in het voorliggende plangebied op circa 47 m uit de inrichtingsgrens zijn gelegen. Als voor de bestaande woningen aan de Kloosterstraat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, kan worden aangenomen dat ter plaatse van het voorliggende plangebied evenwel sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Hetzelfde geldt voor de drukkerij aan de Kloosterstraat 41, waarvoor een richtafstand van 30 m geldt. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Echter zijn de woningen aan de Kloosterstraat 39 en 43 maatgevend voor de milieuruimte van het bedrijf. De woning aan de Kloosterstraat 43 grenst direct aan de inrichting en is derhalve kaderstellend. De bedrijfsactiviteiten van de drukkerij vinden bovendien hoofdzakelijk op het achterterrein plaats, waardoor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het voorliggende plangebied is gewaarborgd.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.7.2 Onderzoek
In de directe omgeving van de planlocatie is de volgende relevante risicobron aanwezig:
- LPG tankstation, Herwendaalseweg 59-59a
Op ruim 550 m ten zuidwesten van het plangebied ligt een LPG-tankstation aan de Herwendaalseweg 59-59a. Het invloedsgebied van het tankstation bedraagt 150 m vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. Geconcludeerd wordt dat het invloedsgebied van het LPG-tankstation niet tot het voorliggende plangebied reikt.
4.7.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.8 Trillingen
4.8.1 Regelgeving
Wegverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen als hinderlijk ervaren worden door de personen in het gebouw of kunnen schade aan de gebouwen veroorzaken. In het kader van schade aan gebouwen en hinder voor personen in gebouwen door trillingen zijn in Nederland op dit moment geen wettelijke normen van kracht. Er zijn wel richtlijnen voor trillingen opgesteld door de Stichting Bouw Research (SBR). Uit jurisprudentie ten aanzien van vergunningverlening Wet milieubeheer is af te leiden dat deze richtlijnen beschouwd kunnen worden als de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten op het gebied van trillingen.
4.8.2 Onderzoek
Trillingen vanwege wegverkeer worden vrijwel uitsluitend veroorzaakt door zware motorvoertuigen. Vooral als de rijsnelheden boven de 30 km/u uitkomen. Op de relatief smalle Kloosterstraat, tussen de Spoorlaan en de Gooiseweg, geldt echter een snelheidsregime van 30 km/u en er rijden weinig zware motorvoertuigen. Uit het verkeersmodel 2031 blijkt dat er anno 2021 per etmaal circa 23 zware motorvoertuigen rijden. In 2031 zal sprake zijn van een kleine 40 zware motorvoertuigen per etmaal. Hiervan zijn circa 5 motorvoertuigen toe te schrijven aan de autonome groei van het verkeer (+2% per jaar). Per saldo zal er daarmee in 2031 per 2 uur gemiddeld 1 extra zwaar motorvoertuig door het deel van de Kloosterstraat tussen de Spoorlaan en de Gooiseweg rijden. Deze kleine toename acht de gemeente acceptabel.
Vanwege de demping in de bodem, dempen trillingen in Groesbeek bovendien heel snel uit (exponentiele afname met de toename van de afstand van een woning tot de straat). De bodemopbouw in en om het plangebied bestaat namelijk uit een dik zandpakket, wat erg gunstig is voor het beperken van trillingen.
Het aantal verkeersbewegingen van zware motorvoertuigen neemt dus weliswaar beperkt toe, maar de toename is zo laag dat er sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.
4.8.3 Conclusie
Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.9 Waterhuishouding
4.9.1 Regelgeving
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterbeheerder
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016 - 2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De drie speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:
- Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
- Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
- Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.
Watertoets
In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:
- waterneutraal inrichten;
- schoon inrichten;
- veilig inrichten;
- bijzondere wateren en voorzieningen.
Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor kleine projecten in stedelijk gebied is waterberging slechts in beperkte mate noodzakelijk en/of mogelijk. Tot 500 m2 aan extra verharding geldt er voor particulieren een mogelijkheid voor een eenmalige vrijstelling. In alle andere gevallen dienen compenserende maatregelen getroffen te worden. Voor projecten tot 5.000 m2 aan extra verharding bedraagt de compensatie 436 m2 per hectare verharding. Bij een toename groter dan 5.000 m2 is maatwerk benodigd. Waterberging dient in principe binnen het plangebied opgelost te worden. Indien dit niet mogelijk is kan de waterberging elders binnen het peilgebied worden opgelost.
4.9.2 Onderzoek
Bestaande situatie
In de huidige situatie is een groot deel van het plangebied (circa 75%) verhard, waarvan circa 3.100 m2 bebouwing. Aan de zuid- en oostzijde bevinden zich diverse bosschages.
Oppervlaktewater
In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Bodemopbouw
Uit het actualiserend bodemonderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied is opgebouwd uit matig fijn en siltig, zwak humeus en grindig zand.
Geohydrologie
Het plangebied ligt op de zuidhelling van een zogenaamd oerstroomdal. Iets noordelijk van het plangebied stroomt de Groesbeek. Uit geohydrologisch onderzoek is bekend dat de grondwaterstroming ter plaatse van het oostelijk deel van het stuwwallencomplex van Groesbeek over het algemeen oostelijk is gericht.
Op basis van de Grondwaterkaart van Nederland wordt een oostelijke grondwaterstroming verwacht. Het freatisch grondwater bevindt zich dieper dan 5 m -mv.
Watercompensatie
Ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak dient watercompensatie gevonden te worden binnen het plan. Het totale plangebied van het bestemmingsplan heeft een oppervlakte van circa 20.325 m². Dit is echter inclusief de bestaande Kloosterstraat, de Gooisesweg, de Gerard Douweg en de groenstrook aan de Vincent van Goghweg. In navolgende tabel is de toekomstige oppervlakte aan verharding op sec het voormalige bedrijfsperceel afgezet tegen het toekomstige verharde oppervlak inclusief de Verlengde Gooiseweg:
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Onverhard | 3.570 | 3.220 |
Terreinverharding | 5.000 | 5.930 |
Bebouwing | 3.080 | 2.500 |
Totaal | 11.650 | 11.650 |
Per saldo is sprake van een lichte toename van het verhard oppervlak van circa 350 m². Hierbij is er conform de eisen van het waterschap vanuit gegaan voor rijwoningen (inclusief patiowoningen), twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen respectievelijk 90 %, 80 % en 70 % van de tuinen voorzien is van terreinverharding.
Het waterschap heeft aangegeven dat er geen gebruik gemaakt worden van de vrijstelling van 500 m² in stedelijk gebied. Voor het bepalen van de benodigde waterberging is gebruik gemaakt van de vuistregel van Waterschap Rivierenland: T=10+10%: 436 m3/ha bij een toegestane peilstijging van 0,3 m. De benodigde berging voor het voorliggende deelgebied bedraagt hiermee:
- Bui T=10+10%: 0,035 ha x 436 m3 = 15,3 m3.
De waterberging vindt plaats in de vorm van een infiltratieriool onder de Verlengde Gooiseweg en in de infiltratiekratten onder de openbare terreinverharding. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen de verharding op de woonpercelen en verharding op de nieuwe weg. Er wordt in de verdere planvorming nog nader uitgewerkt hoeveel infiltratiekratten er daadwerkelijk nodig zijn. Voorafgaand aan het daadwerkelijk bouwen van de woning wordt de verontreiniging gesaneerd om te voorkomen dat de nieuwe hemelwaterafvoer deze verontreiniging meeneemt naar andere/ diepere grondwateren.
Door de groenstroken (waar mogelijk) ook als wadi's in te richten (dubbelgebruik) worden extra bergingsmogelijkheden gecreëerd in het geval er piekbuien optreden. Dit wordt in de verdere planvorming (besteksfase) nog nader uitgewerkt.
Riolering
In Groesbeek is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Aansluiting van de riolering uit het plangebied moet in een later stadium in overleg met de gemeente Berg en Dal worden uitgedetailleerd. In ieder geval moet er voor het bouwplan een riool worden verlegd, dat nu dwars door het plangebied loopt. Dit riool komt te liggen onder de doorgetrokken Gooiseweg.
Waterkwaliteit
Door het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij onderhavige ontwikkeling, wordt voorkomen dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er zullen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er wordt voorkomen dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
4.9.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan aan Waterschap Rivierenland voorgelegd.
4.10 Ecologie
4.10.1 Regelgeving
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Groesbeek is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.10.2 Onderzoek
Quickscan Ecologie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Vleermuizen
De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied kan niet uitgesloten worden. Om deze reden dient aanvullend vleermuisonderzoek volgens het meest recente vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dergelijk onderzoek bestaat uit in ieder geval zes vleermuisinventarisaties die in de periode half mei tot en met eind september uitgevoerd worden. Vleermuizen gebruiken het landschap gedurende het jaar namelijk op verschillende manieren (i.e. kraamplaats, zomerverblijfplaats, paarverblijf, (massa) winterverblijfplaats). Het vleermuisprotocol stelt daarom dat tenminste zes inventarisatiemomenten nodig zijn om de functies, die de bebouwing en vegetatie mogelijk voor vleermuizen vervult, zo goed mogelijk te inventariseren. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt duidelijk of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.
Vogels met een vaste verblijfplaats
De bebouwing in het plangebied blijkt geschikt te zijn voor vogels met een vaste verblijfplaats. De mogelijke aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en uilen kan niet met zekerheid worden uitgesloten. Om deze reden is aanvullend onderzoek naar de vaste verblijfplaatsen en het plangebied als onderdeel van de functionele leefomgeving de verschillende vogelsoorten nodig.
Om de aan- of afwezigheid van de Huismus in het plangebied aan te tonen zijn er twee inventarisaties nodig die plaatsvinden in de periode tussen 1 april en 15 mei of vier inventarisaties in de periode tussen 10 maart en 20 juni. Er moeten tien dagen tussen de inventarisaties liggen.
De aan- of afwezigheid van broedende Kerkuilen kan worden aangetoond als tijdens drie gerichte veldbezoeken verspreid in de periode van 1 februari tot en met 30 augustus geen aanwezigheid kan worden aangetoond. De inventarisatie moet bij voorkeur tijdens goede weersomstandigheden en in een geschikt biotoop plaatsvinden. Het beste moment om te inventariseren is in de avondschemer, vanaf een halfuur na zonsondergang, tot middernacht. Een ander goed moment is in de ochtendschemer, van anderhalf uur voor zonsopkomst tot zonsopkomst.
De aan- of afwezigheid van broedende Steenuilen kan worden aangetoond tijdens drie gerichte veldbezoeken verspreid in de periode 15 februari tot en met 15 april. Ook hier zijn de beste momenten om te inventariseren ’s avonds en ’s nachts. Het onderzoek naar de Kerkuil en Steenuil kan gecombineerd worden om tijd en kosten te besparen.
Het onderzoek om de aanwezigheid of dan wel de afwezigheid van nesten van gierzwaluwen aan te tonen moet vanaf eind april tot en met half juli worden uitgevoerd, waarvan de meest geschikte periode tussen 1 juni-15 juli is. Het tijdstip van inventarisatie is bij voorkeur van 18.00 uur tot zonsondergang. Er moeten minimaal 3 inventarisatiemomenten met een tussenliggende periode van minstens 10 dagen plaatsvinden.
Grondgebonden zoogdieren
Het terrein in het plangebied is geschikt als verblijfplaats en/of functionele leefomgeving voor marterachtigen. Om de functie van het plangebied voor deze soorten vast te kunnen stellen, dienen er wildcamera’s geplaatst te worden. Deze camera’s dienen zes weken in de periode maart tot en met augustus in het veld te staan. Hierbij worden de camera’s tijdens het eerste bezoek in het veld geplaatst en daarna om de week gecontroleerd (dit komt neer op drie controlebezoeken). Er zijn in totaal dus vier bezoeken nodig om het onderzoek uit te voeren.
Amfibieën
Het plan is niet geschikt voor de amfibieën omdat er binnen het terrein er geen vochtige gebieden aanwezig zijn. Ook zijn er geen andere plaatsen waar deze diersoorten zich kunnen schuilhouden. Hierdoor bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere verplichtingen voor deze soorten naast de zorgplicht.
Aanvullend onderzoek naar vleermuizen, vogels vaste verblijfplaats en en grondgebonden zoogdieren
Naar aanleiding van de quickscan is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen, vogels (kerkuil, steenuil, huismus en gierzwaluw) en grondgebonden zoogdieren uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
Vleermuizen
Uit de inventarisaties blijkt dat er meerdere vleermuissoorten in en in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. Het gaat hier om de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Er zijn geen kraamverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in het plangebied. Tevens zijn er geen aanwijzingen dat het gebouw gebruikt wordt als (massa) winterverblijfplaats en zijn er geen paar- en een zomerverblijfplaatsen aangetroffen.
Uit het onderzoek blijkt wel dat het plangebied door vleermuizen gebruikt wordt om te foerageren. De aantallen vleermuizen die waargenomen zijn, zijn echter laag en in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve en geschikte foerageergebieden aanwezig in het bos ten westen van Groesbeek en in het open landschap ten oosten van Groesbeek. Ook zijn er binnen het stedelijk gebied van Groesbeek voldoende alternatieven in de vorm van stedelijk groen. De bomenrij langs de Kloosterstraat bevat mogelijk wel een essentiële vliegroute voor vleermuizen. Echter zal deze bomenrij behouden blijven tijdens en na de ontwikkelingen.
Er hoeven vanuit de Wet natuurbescherming geen extra maatregelen getroffen worden met betrekking tot de vleermuizen.
Grondgebonden zoogdieren
In totaal zijn er vijf verschillende soorten beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied waargenomen door middel van de wildcamera’s. De Bosmuis, de Huisspitsmuis, de Egel en de Rosse woelmuis worden in de Wet natuurbescherming weliswaar als zogenaamde “overige beschermde soorten” genoemd, maar zij zijn door de Provincie Gelderland vrijgesteld van actuele bescherming, waardoor deze soorten in Gelderland niet vergunningplichtig zijn. Wel moet uiteraard voldaan worden aan de zorgplicht. De Steenmarter is echter wel strikt beschermd in de provincie Gelderland. Deze soort is meerdere malen in het plangebied waargenomen. Vanwege de waarnemingen en de sporen kan geconcludeerd worden dat deze soort een verblijfplaats in het plangebied heeft en de rest van het plangebied behoort tot de functionele leefomgeving van deze soort. Omdat bij de werkzaamheden de Steenmarter verstoord en zijn verblijfplaats en functionele leefomgeving vernietigd worden, dient hiervoor een ontheffing aangevraagd te worden voor de verbodsbepalingen die worden overtreden. Voor deze ontheffing zal een activiteitenplan opgesteld worden waarbij ook mitigerende en compenseren maatregelen genomen moeten worden.
Kerkuil en Steenuil
Er zijn tijdens de inventarisaties geen waarnemingen gedaan van individuen van de Kerkuil of de Steenuil. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaat er daarom geen verder verplichting behalve de zorgplicht.
Huismus
Nadat de Huismusinventarisaties uitgevoerd waren waarbij er geen huismussen zijn waargenomen zijn er huismussen waargenomen tijdens een Gierzwaluwinventarisatie. Dit paartje huismussen is samen met hun jongen waargenomen op het dak van gebouw. Doordat deze dieren slechts eenmalig en na de broedperiode waargenomen zijn maken de huismussen geen gebruik van het plangebied als verblijfplaats en behoort het plangebied niet tot de essentiële functionele leefomgeving van deze soort. Deze dieren zullen in de nabije omgeving van het plangebied verblijven. Daarnaast blijft het woonhuis en de eerste helft van de aangrenzende bergingen behouden. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaat er daarom geen verdere verplichting behalve de zorgplicht.
Gierzwaluw
Uit de inventarisaties is gebleken dat de bebouwing niet gebruikt wordt als verblijfplaats door de Gierzwaluw (Apus apus). Vanuit de Wet natuurbescherming bestaat er daarom geen verder verplichting behalve de zorgplicht.
Overige strikt beschermde soorten
Voor alle vogelsoorten geldt dat ze beschermd zijn in de broedperiode. Nesten waarop gebroed wordt mogen niet verstoord worden waardoor de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden (soortspecifiek) of na een nadere ecologische controle.
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied 'De Bruuk', circa 1,4 km ten zuidoosten van het plangebied. Gezien de aard, omvang, het effectbereik en de afstand, worden er geen significant nadelige effecten op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig. Gelet op het toekomstige gebruik van de locatie wordt een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht. Daarom is een stikstofberekening voor de gebruiksfase uitgevoerd, die als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen. Uit deze berekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden 'De Bruuk', 'Rijntakken' en 'Sint Jansberg', waardoor significant negatieve effecten op deze gebieden kunnen worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is niet benodigd.
Ook voor de aanlegfase is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator 2020 blijkt dat er ten gevolge van de beoogde planontwikkeling ook in de aanlegfase geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn ‘significante (negatieve) effecten’ op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde.
Daarnaast bevindt het plangebied zich niet binnen het plangebied binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Indien er, als gevolg van de voorgenomen plannen, oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, dienen de effecten van de plannen op de kenmerken en waarden van het NNN getoetst te worden. Een dergelijke toetsing is niet opgenomen in deze rapportage.
4.10.3 Conclusie
Soortenbescherming
Voor de steenmarter moeten maatregelen worden getroffen om effecten te voorkomen. Gezien de voorgaande onderzoeken er geen reden om aan te nemen dat de benodigde ontheffing(en) niet verkregen zouden kunnen worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook zijn significant negatieve effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten. Evenmin is het plangebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11.1 Regelgeving
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan een gemotiveerde beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening gehouden is met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap).
Archeologische beleidsadvieskaart
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Groesbeek (2013, RAAP rapport 2.738) ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting, waarbij mogelijk sprake is van een goede conservering. Voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m - NAP dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Nader onderzoek met betrekking tot dit aspect is dan ook noodzakelijk.
4.11.2 Onderzoek
Archeologie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.
Er is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek (Transect, nr. 2332, d.d. 18 september 2019) uitgevoerd in het plangebied. Op basis van het archeologisch vooronderzoek en de verschillende verwachtingen, geeft Transect twee verschillende adviezen:
- In het westelijk deel van het plangebied adviseert Transect om de dubbelbestemming archeologie te handhaven. Ten aanzien van de voorgenomen ingrepen is het advies om nader onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid en aard van eventuele archeologische waarden, door middel van een karterende fase. Gezien de archeologische verwachting en de mogelijkheden van het terrein, kan dit het beste plaats vinden in de vorm van een Inventariserend Velonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P). De wet- en regelgeving waarbinnen een dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd, alsook de omgang met eventuele archeologische waarden, dient vooraf te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
- In het oostelijk deel van het plangebied bestaat gebaseerd op de lage verwachting geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden in het plangebied. Geadviseerd wordt geen dubbelbestemming in het op te stellen bestemmingsplan op te nemen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Berg en Dal, Erfgoedwet 2016; artikel 5.10).
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig.
Daarnaast is ook de cultuurhistorische waardenkaart uit het eerder genoemde RAAP rapport (nr. 2.738) geraadpleegd:
Uitsnede CHW kaart ter hoogte van plangebied (Bron: RAAP-rapport nr. 2.738)
Het bruine vlak is een droge kampontginning. De rode lijn die west-oost langs het plangebied loopt is een deels verdwenen historisch wegtracé van voor 1832. De gele stippellijnen zijn verdwenen wegassen. De witte ster is een verdwenen 'MIP' object. MIP staat voor Monumenten Inventarisatie Project van de RCE.
Het blauwe gestippelde vlak ten westen van het plangebied betreft de molenbiotoop van de Zuidmolen. De rode gekantelde vierkanten zijn karakteristieke panden uit de wederopbouwperiode. Het hele plangebied heeft een lage cultuurhistorische waarde.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten en/of - structuren in het plangebied aanwezig.
4.11.3 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
Het proefsleuvenonderzoek in het westelijk deelgebied van het plangebied zal pas uitgevoerd worden na het slopen van alle bebouwing in het plangebied. Omdat deze sloop pas plaats zal vinden nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, blijft dit deel van plangebied voorzien van een archeologische dubbelbestemming. In het vergunningstraject kan hierdoor het aspect archeologie verder afgehandeld worden. Hiervoor is al een Programma van Eisen opgesteld en beoordeeld door het bevoegd gezag archeologie (zie bijlage 9).
In het oostelijk deelgebied is sprake van lage archeologische verwachting. Dit deelgebied kan wat archeologie betreft worden vrijgegeven. Voor dit deelgebied vormt het aspect 'archeologie' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.'
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.12 Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen of andere beschermenswaardige objecten gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.13 Verkeer En Parkeren
4.13.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 31 woningen. Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 5 vrijstaande woningen, 16 twee-aaneengebouwde woningen en 10 aaneengebouwde woningen.
Op basis van de CROW-publicatie geldt voor vrijstaande woningen een maximale verkeersgeneratie van 8,5 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in weinig stedelijk gebied, in de schil rondom het centrum. Voor de twee-aaneengebouwde woningen geldt een maximale verkeersgeneratie van 8,1 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag en voor aaneengebouwde woningen bedraagt de maximale verkeersgeneratie 7,7 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Dit leidt tot de volgende aantallen voertuigbewegingen in de toekomstige situatie op een gemiddelde weekdag:
Woningtype | Aantal | Verkeersgeneratie | Totaal |
Vrijstaande woningen | 5 | 8,5 | 42,5 |
Twee-aaneengebouwde woningen | 16 | 8,1 | 129,6 |
Aaneengebouwde woningen | 10 | 7,7 | 77,0 |
Totaal | 31 | 249,1 |
De woningen in het plangebied worden rechtstreeks ontsloten op de Kloosterstraat en Gooiseweg, die als gevolg van de voorliggende ontwikkeling verlegd zal worden. Het verkeer wordt grotendeels via de Gooiseweg afgewikkeld op de Mookseweg en Herwenbaanseweg en verder. Een deel van het verkeer zal via de Kloosterstraat worden afgewikkeld op de oostelijke ringweg (Nieuwe Drulseweg - Hulsbroek). Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename. Bovendien was er in de oorspronkelijke situatie een groothandelsbedrijf in het plangebied gevestigd. De verkeersaantrekkende werking van dit bedrijf was vermoedelijk groter dan de toekomstige verkeersaantrekkende werking van de beoogde woningen.
Het doortrekken van de Gooiseweg dwars door het plangebied heeft tenslotte enkele belangrijke voordelen:
- In het huidige tracé van de Gooiseweg zit een onoverzichtelijke knik die te krap is voor passages tussen grote voertuigen onderling en tussen een groot voertuig en een personenauto;
- De nieuwe route Gooiseweg – Spoorlaan zorgt voor een directere verbinding van naar het parkeerplein achter de supermarkten en de parkeerbak Spoorlaan. Dat ontlast de voor doorgaand verkeer minder geschikte wegen in het gebied tussen Gooiseweg en Kloosterstraat. Dat verhoogt per saldo de verkeersveiligheid.
- De nieuwe route Gooiseweg – Spoorlaan zorgt ook voor een directere en dus snellere uitrukroute voor de brandweer. Dat vergroot in algemene zin de veiligheid.
- De nieuwe route Gooiseweg – Spoorlaan zorgt ook voor een directere verbinding met het industrieterrein (Industrieweg) en ontlast daarmee het deel van de Kloosterstraat waar veel woningen staan van zwaar vrachtverkeer. Bovendien is dat een route waar veel gefietst wordt op de rijbaan (op fietssuggestiestroken) door fietsverkeer tussen centrum en woonwijken richting De Horst. Dat deel zal minder bereden gaan worden door vrachtverkeer met de nieuwe route naar de Industrieweg.
4.13.2 Parkeren
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Berg en Dal de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
In artikel 9.2 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de gemiddelde parkeernormen in CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt:
- voor vrijstaande woningen: 2,1 parkeerplaatsen per woning;
- voor twee-aaneengebouwde woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
- voor aaneengebouwde woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning;
Uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling (5 vrijstaande woningen, 16 twee-aaneengebouwde woningen en 10 aaneengebouwde woningen) bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de woningen 61 parkeerplaatsen. Zie ook onderstaande tabel:
Woningtype | Aantal | Parkeernorm* | Parkeerbehoefte |
Vrijstaande woningen | 5 | 2,1 | 10,5 |
Twee-aaneengebouwde woningen | 16 | 2,0 | 32,0 |
Aaneengebouwde woningen | 10 | 1,8 | 18,0 |
Totaal | 31 | 60,5 |
* Van de parkeernorm van woningen is 0,3 pp per woning bestemd voor het parkeren van bezoekers. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar te zijn.
Parkeren binnen het plangebied zal gedeeltelijk op eigen terrein worden opgelost. De vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen beschikken allen over een eigen inrit, al dan niet met garage. Parkeren ten behoeve van de rijwoningen vindt plaats in de openbare ruimte. Op basis van de stedenbouwkundige onderlegger is het aantal parkeerplaatsen in het plangebied inzichtelijk gemaakt. In totaliteit zijn er afgerond 61 parkeerplaatsen beschikbaar. Een en ander is in onderstaande tabel weergegeven:
Parkeervoorzieningen | Factor | Aantal | Aantal parkeerplaatsen |
Haaksparkeerplaatsen (Gooiseweg) | 1,0 | 13 | 13,0 |
Langsparkeerplaatsen (verlengde Gooiseweg) | 1,0 | 11 | 11,0 |
Langsparkeerplaatsen (Kloosterstraat) | 1,0 | 5 | 5,0 |
Garage met lange oprit | 1,3 | 13 | 16,9 |
Dubbel oprit zonder garage | 1,7 | 2 | 3,4 |
Garage met dubbele oprit (min. 4,5 m breed) | 1,8 | 8 | 14,4 |
Totaal | - | - | 63,7 |
Zoals blijkt uit voorgaande tabel(len) wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
4.14 Duurzaamheid
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd, dat betekent ‘vermindering’). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Doorwerking plangebied
Dat de nieuwe woningen in het plangebied gasloos en energieneutraal (EPC = 0) zijn, is niet het enige wat er op het gebied van duurzaamheid gebeurd. Door in het ontwerp van de openbare ruimte daarnaast rekening te houden met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering, wordt de leefbaarheid van het nieuwe woongebied in de toekomst gegarandeerd.
Deze verwachte gevolgen zullen het meest merkbaar zijn in een toenemende regenintensiteit enerzijds en een toenemende droogte en hitte anderzijds. De keuzes met betrekking tot het voorliggende plangebied houden direct verband met deze aspecten.
Hieronder een opsomming van die onderdelen van de inrichting die tegemoet komen aan het klimaatbestendig maken van het nieuwe woongebied:
- Afkoppelen regenwater: door het regenwater bovengronds af te koppelen wordt wateroverlast tegengegaan en verkoeling gebracht.
- Ruimte bieden aan een groene inrichting met verschillende soorten (inheemse) beplanting ter verbetering van het microklimaat en de biodiversiteit, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een gezonde leefomgeving. Voorbeelden zijn: de groenzone langs de Gooiseweg, de groene voorruimte bij de rijwoningen en het toepassen van groene erfafscheidingen.
- Op diverse plaatsen binnen het woongebied zijn in het plan bomen opgenomen. Bomen dragen bij aan een gezonde leefomgeving: zuiveren lucht en kunnen zorgen voor verkoeling. Het draagt bovendien bij het begeleiden van de verlengde Gooiseweg.
- Waar mogelijk en gewenst zijn groene ruimten en boomvakken voorzien van beplanting. Dit komt tevens ten goede aan de biodiversiteit.
Bovenstaande adaptaties in de openbare ruimte richten zich voornamelijk op het beperken van de verwachte gevolgen van klimaatverandering; wateroverlast en hitte. Dit gebeurt grotendeels door het aanleggen van meer en betere groenvoorzieningen. Dit heeft niet alleen positieve gevolgen voor het tegengaan van de mogelijke effecten van klimaatverandering. De aanleg van groen heeft tevens invloed op de gezondheid en het woongenot van de nieuwe bewoners.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Berg en Dal. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
5.1.1 Planopzet
Het toekomstige woongebied is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Groen
De structurele groenvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Het betreft hier de groenstrook tussen de Gooiseweg en Vincent van Goghweg en de groenstrook achter de woningen aan de Gooiseweg. Ter plaatse zijn de gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, wandel- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Verkeer
De verlengde Gooiseweg is voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. Het stedenbouwkundige plan heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'.
De gronden met bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
- Hoofdgebouwen: Binnen de bestemming mogen ten hoogste 32 grondgebonden woningen (31 nieuwe woningen en één bestaande woning) worden gebouwd, in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm. Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd, waarbij de op de verbeelding weergegeven maximum goot- en bouwhoogte leidend is. Voor zover op de verbeelding een gevellijn is opgenomen, dienen de woningen met de voorgevel op het figuur 'gevellijn' georiënteerd te worden.
- Bijbehorende bouwwerken: bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen mogen - met uitzondering van erkers - uitsluitend in het achtererfgebied worden gerealiseerd. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. Het achtererfgebied mag met niet meer dan 50% worden bebouwd met een maximum van 100 m2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, danwel 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De bouwhoogte mag ten hoogste 5,5 m bedragen. Voor erkers voor de voorgevel is een specifieke regeling opgenomen.
Onder de bestemming 'Woongebied' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving.
Verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroepen zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgevingsvergunning) en met vergelijkbare maatvoering.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarden
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor werkzaamheden op of in deze gronden met een oppervlakte groter dan 100 m2 of die dieper reiken dan 0,4 m is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bestaande afstanden en maten.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Tevens is in de algemene gebruiksregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' zijn opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen, waaronder de provincie Gelderland en waterschap Rivierenland.
Waterschap Rivierenland
Op 15 oktober 2020 heeft het waterschap een in het kader van het vooroverleg een wateradvies uitgebracht. De reactie op dit wateradvies is verwerkt in de paragraaf waterhuishouding.
6.2.2 Informatieavonden
Vooruitlopend op het voorliggende bestemmingsplan heeft er op 11 juli 2019 een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden, waar belangstellenden kennis hebben kunnen nemen van het stedenbouwkundig plan. De algehele reactie op de voorliggende ontwikkeling was over het algemeen zeer positief.
6.2.3 Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van dinsdag 8 december 2020 tot en met maandag 18 januari 2021 (gedurende 6 weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode 4 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in een separate nota van een gemeentelijke reactie voorzien.
6.2.4 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 1 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 2 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Actualiserend bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Aanvullend ecologisch onderzoek
Bijlage 6 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 6 Stikstofberekening gebruiksfase
Bijlage 7 Stikstofdepositieonderzoek Aanlegfase
Bijlage 7 Stikstofdepositieonderzoek aanlegfase
Bijlage 8 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 8 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Bijlage 9 Pve Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 9 PvE proefsleuvenonderzoek