KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Inpassingsplan
Bijlage 2 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 3 Te Slopen Opstallen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Planologische Situatie
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Woononderzoek
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Flora En Fauna
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Parkeren En Verkeer
4.6 Geluidhinder
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Water
4.11 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 2 Flora & Fauna - Quickscan
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 7 Participatie Omwonenden
Bijlage 8 Flora & Fauna - Vervolgonderzoek
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositieberekening - Update
Bijlage 11 Zienswijzennota

Koningin Wilhelminaweg 4 in Breedeweg

Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal

Vastgesteld op 25-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Groesbeek - Koningin Wilhelminaweg 4 met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1 van de gemeente Berg en Dal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische verwachtingswaarden

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;

1.6 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 beroep aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.9 beroep of dienstverlening aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.10 bestaand

bij bouwwerken: bestaand, legaal ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
bij gebruik: bestaand, legaal ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps­ of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.23 daknok

hoogste punt van een schuin dak;

1.24 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden

1.25 erfafscheiding

bouwwerk of beplanting waarmee de grens tussen twee erven wordt aangegeven;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 kelder

ruimte die voor meer dan 50% ondergronds is gelegen;

1.30 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.31 nokrichting

richting van daknok;

1.32 nutsvoorzieningen

goederen of diensten die in het teken staan van het algemeen belang, het 'algemeen nut'; producten of diensten die voor ieder lid van de samenleving belangrijk of nuttig zijn;

1.33 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.34 ondergeschikte bouwdelen

“bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftopbouwen, lichtkappen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons;

1.35 overkapping

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevels van belendende gebouwen en welke constructie zelf niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.36 paardenbak

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.37 souterrain

ruimte onder de woning, waarvan minimaal 50% van de inhoud boven het aansluitende maaiveld is gelegen en waarbinnen verblijfsruimtes zijn toegestaan;

1.38 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.39 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw;

1.40 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerken, gemeten op zowel boven als onder maaiveld.

bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte welke ten hoogste gebouwd mag worden, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het desbetreffende bouwperceel.

bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijden van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, inclusief hieronder gelegen souterrain, exclusief kelder.

goothoogte:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat:
a. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap;
b. de goothoogte van een dakvlak met een dakopbouw wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakopbouw;
c. bij een kap die bestaat uit één of meerdere hellende dakvlakken waarbij de bovenzijde van de hellende dakvlakken grenzen aan een plat dak, deze daken worden ook wel afgetopte of afgesnoten daken genoemd, de goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel aan de laagste zijde van het hellende dakvlak.

oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

peil:
Bovenzijde van de afgewerkte vloer van de laagst gelegen verblijfsruimte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. behoud en versterking van het open karakter van het gebied;
  3. c. paden;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (onverharde) wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. burgerwoningen;
  2. b. beroep of dienstverlening aan huis;
  3. c. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarden’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
c. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
d. De verplichting tot het doen van opgravingen.
e. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  3. c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven.

8.2 Beroep of dienstverlening aan huis

De uitoefening van een beroep of dienstverlening aan huis is toegestaan als nevenactiviteit bij de woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. De voor het perceel geldende regels met betrekking tot de maximale oppervlakte, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde in hoofdstuk 2 blijven van kracht.
  2. b. De oppervlakte ten behoeve van activiteit mag maximaal 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de woning en/of bijbehorende bouwwerken bedragen tot een maximum van 50 m².
  3. c. Het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet ten behoeve van beroepsmatige activiteiten c.q. ten behoeve van de genoemde diensten worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld voor buitenopslag.
  4. d. Cumulatie van beroepsuitoefening/dienstverlening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.
  5. e. De bestaande parkeervoorzieningen mogen door het uitoefenen van een beroep c.q. door het verlenen van diensten niet onevenredig worden gebruikt en de parkeerdruk in de omgeving mag niet onevenredig toenemen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  4. d. de onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie; en
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Verwijzingen naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsvoorwaarden van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Groesbeek - Koningin Wilhelminaweg 4.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Inpassingsplan

Bijlage 2 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 3 Te Slopen Opstallen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Koningin Wilhelminaweg 4, aan de rand van het dorp Breedeweg te Groesbeek, is een voormalig boerenbedrijf gesitueerd. Op deze percelen staan een woning en diverse schuren. Beide percelen hebben samen een oppervlakte van 6355 vierkante meter. De initiatiefnemer is voornemens om de indeling van het perceel dusdanig te wijzigen, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld. De huidige bebouwing op het perceel wordt gesloopt, en hiervoor in de plaats komen 6 nieuwe vrijstaande woningen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek', omdat binnen de grenzen van de huidige bestemming 'Wonen' een woonhuis enkel is toegestaan op de plek van de huidige woning. Daarnaast heeft een deel van de planlocatie de bestemming 'Agrarisch', waarbinnen woningbouw niet mogelijk is. Om de realisatie van zes nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in de hoek van de Koningin Wilhelminaweg en Bruuk in Groesbeek. De locatie ligt aan de rand van het dorp Breedeweg en hierdoor wordt het plangebied deels omgeven door overige woningen en deels door agrarisch grondgebied. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Groesbeek, sectie Q, percelen 92 en 87. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 6355 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0001.png"

Luchtfoto met globale aanduiding plangebied (bron: GoogleMaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart met aanuiding plangebied (blauw) (bron: Perceelloep)

1.3 Vigerende Planologische Situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Berg en Dal op 29 augustus 2013.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0003.png"

Uitnsede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

a. burgerwoningen;
b. een recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
c. agrarische nevenactiviteiten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit’;
d. een bijzondere woonvorm ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bijzondere woonvorm’;
e. een iconengalerie ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ikonengalerie’;
f. een kantoor in vrijstaande bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kantoor 1' en 'specifieke vorm van wonen - kantoor 2';
g. een meergezinshuis ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – meergezinshuis’;
h. een toegangsweg ten behoeve van woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – toegangsweg’;
i. een villa ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - villa’;
j. beroep of dienstverlening aan huis;
k. een bed&breakfast;
l. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
n. groenvoorzieningen;
o. nutsvoorzieningen.


De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

a. agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b. grondgebonden agrarische bedrijven en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
1. ‘intensieve kwekerij’ tevens een intensieve kwekerij is toegestaan;
2. ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderijen is toegestaan;
3. ‘paardenhouderij’ tevens een gebruiksgerichte paardenhouderij is toegestaan;
waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
c. één bedrijfswoning per bouwvlak met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
1. ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
2. ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan.
d. beroep of dienstverlening aan huis;
e. een caravanstalling;
f. kleinschalig kamperen;
g. productiegebonden detailhandel;
h. nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zoals genoemd in de ‘Tabel Nevenactiviteiten’;
i. een graf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - graf’;
j. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
k. behoud, herstel en bescherming van onverharde en semiverharde wegen ter plaatse van de aanduiding ‘recreatieweg’;
l. ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’: uitsluitend voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi’s en infiltratiegebieden;
m. een boomgaard ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – boomgaard’;
n. camperplaatsen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – camperplaatsen’;
o. een discgolfbaan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – discgolfbaan’;
p. een mestzak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestzak 1’ en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestzak 2;
q. een paardenbak buiten een bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak;
r. een romeins tentenkamp uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – romeins tentenkamp’;
s. behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
1. het reliëf van erosiedalen ter plaatse van de aanduiding ‘erosiedal’.
2. de openheid ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
3. landschapselementen ter plaatse van de aanduiding ‘landschapselement’;
4. steilranden ter plaatse van de aanduiding ‘steilrand’;
5. ecologisch beekherstel;
t. extensief recreatief medegebruik;
u. paden, wegen en parkeervoorzieningen op eigen terrein;
v. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
w. groenvoorzieningen;
x. nutsvoorzieningen.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'', omdat er binnen de agrarische bestemming geen zelfstandige woningbouw te realiseren is. Daarnaast is het binnen de verdere regels van de bestemming 'Wonen' slechts toegestaan om een woning te realiseren ter plaatse van de huidige woning. Extra woningen binnen dit plan kunnen zodoende niet gerealiseerd worden binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting

Het bestemmingsplan 'Groesbeek - Koningin Wilhelminaweg 4' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting, inclusief bijlagen;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-ON01;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is op de planlocatie een vrijstaande woning gesitueerd met meerdere schuren/opstallen. Verder bevat het gebied enkele groenstructuren die het begin van het agrarisch landschap erachter aan duiden. Door de aanwezigheid van groen zijn de percelen op een natuurlijke wijze afgebakend van de aangrenzende wegen en overige percelen. De aanwezige woning binnen het plangebied is gelokaliseerd in de uiterste hoek in het westen, waardoor deze direct grenst aan zowel de Koningin Wilhelminaweg en de Bruuk.

2.2 Toekomstige Situatie

De toekomstige situatie omvat de ontwikkeling van in totaal zes nieuwe vrijstaande woningen. Vier van de woningen zijn gericht op de Koningin Wilhelminaweg, en de overige twee richting de Bruuk. Om het open karakter van de locatie te behouden zijn de woningen zo gesitueerd dat er tussen alle woningen door ruime zichtlijnen aanwezig zijn. Op het gebied van parkeren worden er 4 parkeervakken in het verlengde van de Bruuk gerealiseerd. Dit zijn extra parkeervakken naast de mogelijkheid tot parkeren op eigen terrein. Aan de oostkant van het plangebied wordt een open natuurlijke ruimte ingericht. De grond is hier al lager waardoor het ook kan dienen als wateropvang. Hierdoor heeft overtollig regenwater dat ontstaat bij hoosbuien een weg om op een natuurlijke wijze naar de lager gelegen delen van het gebied te stromen. In onderstaande afbeelding is het ontwerp van de toekomstige situatie te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0004.png"

2.3 Beeldkwaliteit

Binnen onderhavig initiatief worden tevens schuurwoningen gerealiseerd. Dit betreft de twee vrijstaande woningen aan de Bruuk. In de regels van het bestemmingsplan zijn hiervoor diverse eisen gesteld om de welstandseisen te borgen. Onderstaande afbeeldingen zijn referentiebeelden bij de schuurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  1. 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  2. 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 6 woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Het woord 'gaaf' heeft twee betekenissen. Gaaf betekent mooi, en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel mooi en ongeschonden is. Gaaf verwijst ook naar wat nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat bij de verschillende provinciale uitdagingen centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat, wordt richting gegeven aan de focuspunten.

De ambities op het gebied van woon- en leefomgeving zijn in een aparte paragraaf toegelicht. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan de gezondheid. Goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse strekken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Er wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland. Bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied is het uitgangspunt. Het liefst wordt er getransformeerd, maar als het nodig is wordt uitbreiding aan de rand van steden of dorpen toegestaan.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootse deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Deze moeten worden verduurzaamd, en bij nieuwe woningen wordt duurzaamheid meteen toegepast. Om tot voldoende aanbod te komen gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio's en worden regionale afspraken gemaakt over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 3.3.

Conclusie
De gewenste ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland. De nieuwbouw van woningen vindt plaats aan de rand van een dorp, waarbij er indirect ook wordt geïnvesteerd in een vitale beleving van het platteland door het behoud van zichtlijnen.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Omgevingsvisie is een omgevingsverordening opgenomen. Deze voorziet niet in nieuwe beleid, en is daarmee beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Op 19 december 2018 is, gelijktijdig met de omgevingsvisie, Actualisatieplan 6 van de Omgevingsverordening vastgesteld.

De projectlocatie valt binnen de Omgevingsverordening in een beschermingsgebied omtrent het Nationaal Landschap. Hiervoor zijn de volgende kenmerken opgenomen;
- Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
- In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
a. er geen reële alternatieven zijn;
b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 6.

De volgende kernkwaliteiten binnen de omgeving van de projectlocatie zijn opgenomen in de genoemde bijlage binnen de Omgevingsverordening;
- De hoofdstructuur van het landschap bestaat uit de stuwwal (hoog, droog, zandig) en het bekken (laag, nat, zand en veen, overwegend grasland). Bewoning vond van oudsher aan de hogere randen plaats.
- In het bekken komt een kenmerkend patroon van wegen en waterlopen voor, bestaande uit de al vroeg vergraven natuurlijke beken Groesbeek en Leigraaf en grotendeels in de 19e eeuw gegraven andere watergangen en (onverharde) ontsluitingsweggetjes.
- Van de vochtige laagtes is het belangrijkste deel het natuurgebied De Bruuk met omgeving, waar water uit de omringende stuwwallen opkwelt
- De bebouwing in het reliëfrijke noordelijke deel (bij Heilig Landstichting, in Berg en Dal en Beek) heeft het karakter van luxe wonen in een park- en bosrijke omgeving, deels landgoedachtig. Dit karakter ontbreekt geheel of grotendeels bij de bebouwing in de kernen Groesbeek, Breedeweg en De Horst en langs de radiale wegen vanuit Groesbeek.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen de opgestelde Omgevingsverordening van de provincie Gelderland gezien er geen kernkwaliteiten van het landschap dusdanig worden aangepast dat dit de kwaliteiten verstoord. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de waterstand. Binnen het plan is een mogelijke route voor overtollig regen opgenomen, om zo bij hoosbuien voor goede afwatering te zorgen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2015 ging de gemeente Groesbeek samen met Millingen aan de Rijn en Ubbergen op in de fusiegemeente Berg en Dal, tot 1 januari 2016 onder de naam Groesbeek. Tot en met 2014 was de projectlocatie gelegen in de gemeente Groesbeek. Deze gemeente heeft destijds een structuurvisie opgesteld die is vastgesteld in 2013. Binnen de 'Structuurvisie Groesbeek 2025 - Doorlopend goed'. Binnen de visie is aan de hand van drie lagen (landschappelijke laag, infrastructurele laag en de bebouwingslaag) een visie op hoofdlijnen opgesteld. Hierin zijn ambities geformuleerd die Groesbeek sterker, aantrekkelijker en mooier moeten maken. Onmisbare kwaliteiten komen hierin beter tot hun recht, landschappelijke kwaliteiten worden behouden en wonen/werken/recreëren worden versterkt.

Op het gebied van wonen geeft de structuurvisie aan dat de gemeenten, corporaties en ontwikkelaars voor de opdracht staan om te blijven investeren in een goed woningaanbod binnen de gemeente Groesbeek. De woningbehoefte binnen Groesbeek neemt nog steeds toe, met een structureel vestigingsoverschot. De verwachting in de structuurvisie was dat na 2020 de uitbreidingsopgave deels kan worden vervangen voor sloop-nieuwbouw. De kwalitatieve woonvraag zal na verloop van tijd ook veranderen, door het groeiend aantal ouderen en minder jongeren.

Binnen Groesbeek dient ingezet te worden op een gemêleerd aanbod, inclusief (middeldure) koopwoningen in dorps- en semi-stedelijk karakter.

Conclusie
Het plan voorziet in het toevoegen van woningen aan het woningaanbod. Deze woningen komen in de verkoop, en sluiten aan bij het dorpse karakter van Breedeweg. Hierbij is oog voor de landschappelijke kwaliteit door het versterken van de zichtlijnen. Onderhavig initiatief brengt zo een extra impuls met zich mee voor de beleving van het landschap.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Aan de hand van het landschapsontwikkelingsplan heeft de gemeente Berg en Dal kaders gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het landschap binnen de gemeente is van hoge waarde, waardoor ruimtelijke ontwikkelingen niet zomaar plaats mogen vinden. De vuistregel hierbij is dat een ruimtelijke ontwikkeling in principe de landschappelijke kwaliteit ter plaatse moet verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Binnen het landschapsontwikkelingsplan zijn hiervoor enkele regels opgesteld die gevolgd dienen te worden;

1. Integrale functievervulling is uitgangspunt - het landschap als geheel dient beter te functioneren dan daarvoor. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van openbaar toegankelijk groen. In de huidige situatie is het gebied vrijwel geheel afgesloten door middel van hekwerk. Naast het openbaar groen zijn de woningen dusdanig gesitueerd dat hier voldoende ruimte tussen zit, en er sprake is van zichtlijnen. Het gebied krijgt een impuls door het creëren van een groen open karakter.

2. Groen-blauwe dooradering is norm/uitgangspunt - zoals bij punt 1 genoemd wordt door middel van de open zichtlijnen en het openbaar groen een open karakter gerealiseerd. De groene dooradering wordt zodoende geborgd binnen het plangebied.

3. Betrokken organisaties/burgers/omwonenden zijn actief betrokken bij de planvorming - de initiatiefnemer heeft het plan opgesteld met behulp van de input van omwonenden. Veel van deze input is direct gebruikt om aanpassingen te doen in het plan. Een overzicht van deze aanpassingen is te vinden in paragraaf 6.2.1.

4. Bestaande landschapsstructuur dient gerespecteerd te worden - nieuwe functies dienen onder andere esthetisch verankerd te worden in het landschapsbeeld. Door vast te leggen wat de maximaal goot- en nokhoogten zijn binnen de regels van dit bestemmingsplan, worden de te realiseren woningen aangepast op het landschapsbeeld van de omgeving. Daarnaast dienen er aan de Bruuk 2 schuurwoningen gerealiseerd te worden. Naast de bepaalde afmetingen, zijn de uiterlijke karakteristieken van deze woningen te zien in paragraaf 2.3. De welstandscommissie van de gemeente zal de bouwplannen toetsen aan de eigenschappen van een schuurwoning.

5. Bijzondere gebouwde of ongebouwde cultuurhistorische landschapselementen dienen ingepast of verplaatst te worden - binnen het plangebied zijn geen kenmerkende landschapselementen aanwezig. Wel is besloten, in overleg met de gemeente en omwonenden, een karakterisitieke boom aan de Bruuk enkele meters te verplaatsen om deze meer tot zijn recht te laten komen, en tevens de verkeersveiligheid te bevorderen.

6. Ruimschootse compensatie voor verloren gaande blauwe/groene elementen - binnen het plan is ruimschoots openbaar groen opgenomen, naast de groene zichtlijnen tussen de bebouwing door.

7. Recreatieve, hydrologische en ecologische verbindingen dienen functioneel te blijven - in het plangebied zijn in de huidige situatie geen dusdanige verbindingen aanwezig. Wel wordt een extra recreatieve/ecologische verbinding gecreëerd door openbaar groen te realiseren.

3.4 Woononderzoek

In opdracht van de gemeente Berg en Dal is in 2017 een uitvoerig onderzoek uitgevoerd naar de behoefte op de woningmarkt binnen de gemeente. Binnen dit onderzoek kwam naar voren dat er binnen de kern Groesbeek (Groesbeek, Breedeweg en De Horst) in alle opgenomen scenario's een behoefte is aan extra woningen. Specifiek binnen Breedeweg geldt dit voor drie van de vier scenario's, uiteenlopend van een behoefte tussen de 20 en 35 nieuwe woningen. Binnen deze scenario's is een aanzienlijke behoefte voor vrijstaande koopwoningen.

Bovenstaand benoemd onderzoek is in 2019 geactualiseerd, om de nieuwe ontwikkelingen in de woningmarkt bij te blijven. Voor de gehele gemeente Berg en Dal zijn er in de periode 2019 - 2029 duizend extra woningen nodig, zowel in de koop- als in de huursector. Een groot woningtekort in de naastgelegen gemeente Nijmegen zorgt ervoor dat inwoners zich oriënteren op omliggende gemeenten. In Breedeweg is een tekort aan duurdere koopwoningen, geschikt voor mensen die wooncarriëre willen maken. Het toevoegen van 6 vrijstaande woningen draagt zodoende bij aan de noodzaak voor extra woningen, en tevens de vraag naar duurdere koopwoningen.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora En Fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

De ontwikkeling betreft een deels te wijzigen bestemming met het toevoegen van meerdere woningen. De planlocatie is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Op korte afstand van de planlocatie is wel het Natura2000-gebied De Bruuk aanwezig. Mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling op De Bruuk zijn nader onderzocht aan de hand van een uitgevoerde berekening met de Aerius calculator. Uit de Aerius berekening blijkt dat de nieuwe gebruikersfase (6 woningen i.p.v. 1) geen negatieve gevolgen voor Natura2000-gebieden met zich mee brengt. De uitgevoerde berekening is opgenomen in bijlage 1.

Per 26 januari 2023 is AERIUS Calculator versie 2022 beschikbaar gekomen. Ook is er een nieuwe versie van de Instructie Gegevensinvoer voor AERIUS Calculator versie 2022 en een nieuwe versie van de Handleiding AERIUS versie 2022 bekend gemaakt. Gelet op deze ontwikkelingen is voor de vaststelling van het bestemmingsplan het eerdere rapport geactualiseerd. Daarbij is ook rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen uit de rechtspraak over de referentiesituatie. De geactualiseerde berekeningen, resultaten en onderbouwing treft u aan in bijlage 10.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Aan de hand van een uitgevoerd verkennend ecologisch onderzoek op 20 maart 2020, zijn er enkele belemmeringen gevonden bij onderhavig initiatief. Er is nader onderzoek nodig naar de mogelijke nesteling van de huismus en de gierzwaluw. Ook moet er aan de hand van een nader onderzoek bepaald worden of er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Het vervolgonderzoek is reeds uitgevoerd en in oktober 2020 afgerond.

Met betrekking tot de huismus en de gierzwaluw is uit het vervolgonderzoek naar voren gekomen dat het projectgebied niet dient als broedplaats, en mogelijke schadelijke effecten zodoende worden uitgesloten.

In de woning op de projectlocatie bevindt zich een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Een zomerverblijfplaats kan tevens als milde winterverblijfplaats dienen. De voorgenomen sloop van de woning betekent een verstoring en vernietiging van deze verblijfplaats. Op basis van deze resultaten zal de initiatiefnemer de werkzaamheden gefaseerd gaan uitvoeren. De ontwikkeling van een deel van de percelen (5 stuks), zal niet van invloed zijn op de betreffende zomerverblijfplaats van de vleermuis. De sloop van de betreffende woning met de verblijfplaats zal pas worden uitgevoerd nadat de in het rapport genoemde maatregelen (paragraaf 6.2 van het aanvullende onderzoek) zijn genomen. In de nieuwbouwwoningen komen vervolgens minimaal zes inbouwvoorzieningen voor vleermuizen. De conclusies uit dit onderzoek zullen worden opgenomen als verplichting meest actuele versie van het bestemmingsplan. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder dient er altijd rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Het rapport behorende bij de quickscan is opgenomen in bijlage 2. Het rapport behorende bij het aanvullende onderzoek is opgenomen in bijlage 8.

Ter voorbereiding op de planontwikkeling is de initiatiefnemer in gesprek gegaan met de gemeente over onder andere in het gebied aanwezige bomen. Op de hoek van het plangebied, dicht bij de kruising tussen de Bruuk en de Koningin Wilhelminaweg, is een boom gesitueerd die door de omwonenden en de betreffende ambtenaar van de gemeente als waardevol wordt gezien. Zodoende is in overleg besloten de boom niet te verwijderen.

4.1.3 Conclusie

Op basis van de resultaten uit de quickscan en het vervolgonderzoek blijkt dat er vanuit het aspect flora & fauna geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in deels een functiewijziging van Agrarisch naar wonen. Gezien dit een wijziging is naar een gevoelige functie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op 6 juli 2017 en 19 maart 2020. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de richtlijnen zoals opgesteld in NEN 5725 en NEN 5740. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn aannames gedaan over het al dan niet aanwezig zijn van potentiële verontreinigingsbronnen.

De resultaten van het onderzoek geven geen verontreinigingen aan die aanleiding vormen voor een nader of aanvullend bodemonderzoek. De bodemkwaliteit vormt zodoende geen belemmering voor de nieuwbouw van woningen.
Eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein herbruikbaar.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Het volledige rapport behorende bij het onderzoek is opgenomen in bijlage 3 en 4.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden, zowel boven als onder de grond. De Erfgoedwet 2016 bepaalt dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect archeologie. Gemeenten zijn in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging werd de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2022 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. De onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn middels overgangsrecht in de Erfgoedwet 2016 van toepassing tot de Omgevingswet in werking treedt. Het gaat hierbij om regelgeving over de aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed en de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving.’

4.3.2 Cultuurhistorie

De voormalige gemeente Groesbeek heeft een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, binnen het RAAP rapport. Een uitsnede van deze kaart is hieronder te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0007.png"

Hierbij is de rode gestippelde lijn die door het plangebied loopt een verdwenen historische weg. Het rode gebied betreft een landschapstype 'jonge flankontginning. Het groene gebied betreft kleinschalige broekontginning met bewoning.

Voor het groene landschapstype is het aanbevelingswaardig om aanplant van perceelsrandbeplanting en kleine bosjes te realiseren. Hierdoor worden de contrasten met de aangrenzende jonge heideontginning in het noorden en met name in het westen vergroot Dit zou middels eisen aan landschappelijke inrichting van de nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden en past bij het landschapskenmerk dat in het huidige bestemmingsplan op het gebied rust. De oostzijde van het plangebied leent zich hiervoor bij het beoogde wateropvangbekken, maar ook het behoud en versterking van bestaande begroeiing helpt hierbij.

Met bovenstaande in acht nemend kan de uiteindelijke planontwikkeling worden getoetst aan de kaders omtrent de cultuurhistorie. In het plan wordt rekening gehouden met de hieruitvoortkomende kenmerken, om zo het plan landschappelijk in te passen. Als deze voorwaarden mee woorden genomen bij de beoordeling, zal er vanuit cultuurhistorie geen belemmering bestaan.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht (conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016) bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Vondsten moeten gemeld worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) en de gemeente (archeologie@bergendal.nl).

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Archeologisch' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Tevens heeft de planlocatie in de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente een hoge verwachtingswaarde. Gezien deze dubbelbestemming en waarde is een Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.

Het advies volgend uit het uitgevoerde onderzoek houdt in dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde bij ongeroerde grond is. Bij werkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden het huidige maaiveld is het advies om een vervolgonderzoek uit te voeren.

Tevens heeft de gemeente Berg en Dal de planlocatie in de archeologische beleidsadvieskaart, overeenkomstig met het bestemmingsplan, een hoge archeologische verwachtingswaarde gegeven (oranje). De gele stippellijn over het plangebied duidt de historische weg aan die hier heeft gelopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0008.png"

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. De ontwikkeling vindt plaats binnen een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Vervolgonderzoek is wenselijk bij werkzaamheden dieper dan 40 centimeter beneden het huidige maaiveld. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 5.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren En Verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen woning. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte dan ook uit op minimaal 11,4 parkeerplaatsen.

Per nieuwe woning worden op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er ook 4 openbare parkeerplaatsen langs de Bruuk gerealiseerd. In totaal worden er minimaal 16 parkeerplaatsen gerealiseerd, wat uitkomt op een norm van 2,67 parkeerplaatsen per woning. Dit aantal voldoet ruim aan de minimale CROW norm van 1,9 parkeerplaatsen per woning.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Koningin Wilhelminaweg. Dit is een 30 km/u weg die Breedeweg ontsluit door aan te sluiten op de Bredeweg richting Groesbeek.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is één woning toegestaan. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van weinig stedelijk gebied.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor zes woningen is de verwachte verkeersgeneratie 46,8 tot 51,6 mvt/etmaal woning.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in het plangebied. Bovendien zal het grootste deel van de verkeersgeneratie bestaan uit woon-werkverkeer.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt controleerbaar toe. Tevens worden er meer parkeerplaatsen gerealiseerd dan de CROW norm aanschrijft. Parkeren vormt zodoende geen belemmering voor het initiatief.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer met een snelheid boven de 30 km/h, namelijk de Koningin Wilhelminaweg en Bredeweg. Uit onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting maximaal 42 dB bedraagt. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB. Voor de geveldelen van de te realiseren woningen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering dan maximaal 21 dB. Een dergelijke gevelwering wordt in het kader van nieuwbouw zeer goed mogelijk geacht zonder (grote) aanvullende voorzieningen. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt niet nodig geacht. De volledige rapportage is te vinden in bijlage 9.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustige woonwijk/rustig buitengebied, gelet op de ligging aan de rand van het dorp en het begin van het buitengebied. Woningen zijn gevoelige objecten waardoor het wederkerige belemmeringen kan opleveren bij de aanwezigheid van grotere bedrijven. In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die met de richtafstanden te dicht bij de nieuw te bouwen woningen zitten.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0009.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding (rode ster) plangebied (bron: www.risicokaart.nl)


Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Een dergelijke waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Omdat het plangebied is gelegen in een gebied waar bij zware regenval wateroverlast kan ontstaan is een waterhuishoudkundig plan opgesteld (Bijlage 6). Conform de voorgenomen maatregelen uit het waterhuishoudkundig plan zal de waterhuishouding binnen het plangebied sterk verbeteren. Er wordt vier keer meer bergingsruimte gerealiseerd dan noodzakelijk, waarmee tevens de mogelijkheid wordt geboden om afstromend regenwater vanuit openbaar terrein op te vangen. Hiermee wordt een deel van de optredende overlast bij extreme neerslag in de huidige situatie, sterk verminderd.

Binnen het onwerp zijn de volgende maatregelen opgenomen:

  • Het vergraven van de leemlagen over een oppervlak van ten minste 50 m2 van de bodem van de waterberging voor de infiltratie van regenwater naar onderliggende zandlagen;
  • De aanleg van een gronddam met betonnen keerwand op de perceelsgrens met de uitkomende leem uit de bodem van de waterberging;
  • Realiseren van extra waterberging van circa 570 m3 door aanleg van een infiltratieveld met erosiebestendige gronddam met betonnen keerwanden;
  • In de nieuwe situatie komt er in de Bruuk een molgoot langs de kant verharding voor het afstromend hemelwater;
  • De woningen hebben elk een eigen vloerpeil. Alle woningen op hetzelfde vloerpeil is niet haalbaar en noodzakelijk vanwege het grote hoogteverschil;
  • De inritten naar de woningen zijn 3 meter breed en worden voorzien van een open verharding (grasbetonstenen);
  • Bij de inrit voor de meest westelijke schuurwoning staat een bestaande lichtmast. Deze zal verplaatst moeten worden.


Voor de realisatie van zes woningen dient 139 m3 waterberging gerealiseerd te worden. Ter plaatse van de percelen zullen de infiltratiekratten 139 m3 water bergen. De verlaagde waterdoorlatende parkeervakken (Bruuk) bergen circa 8 m3 water. De erosiebestendige gronddam van het infiltratieveld vergroot de bergingscapaciteit met circa 570 m3. In totaal zal circa 702 m3 berging worden gerealiseerd. Dit betekent dat er circa 570 m3 meer waterberging gerealiseerd wordt dan verplicht is.

In onderstaande afbeelding zijn de maatregelen zichtbaar binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPWILHELMINAWEG4-VSG1_0010.png"

Ontwerp maatregelen afstromend hemelwater

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. De algemene richtlijnen vanuit het waterschap dienen opgevolgt te worden. Tevens wordt water voor 100% in het plangebied geïnfiltreerd. Binnen het plan is ruimte gereserveerd voor de extra opvang van water bij eventuele hoosbuien. Door het hoogteverschil zal het water op een natuurlijke manier infiltreren in het gebied. Dit levert een aanzienlijke verbetering op ten opzichte van de huidige situatie.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van zes vrijstaande woningen mogelijk. De huidige bebouwing op locatie wordt gesloopt.

Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Breedeweg, behorende bij Groesbeek. Op relatief korte afstand van het plangebied ligt het Natura2000-gebied De Bruuk. Verder ligt de planlocatie dicht bij de landsgrens met Duitsland.

Kenmerken van het potentiële effect

Er is onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten op flora & fauna, waarna dit is uitgesloten binnen dit project. Daarnaast is er een bodem- en archeologisch onderzoek uitgevoerd om negatieve effecten uit te sluiten. Op het gebied van stikstof heeft het plan binnen de gebruikersfase geen probleem. Bij het slopen en de aanleg van gebouwen moet er wel gekeken worden naar mogelijke compensatie op het gebied van stikstof, echter is deze uitstoot slechts van tijdelijk aard.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding negatieve milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'.

Het bestemmingsplan 'Groesbeek - Koningin Wilhelminaweg 4' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Groesbeek - Koningin Wilhelminaweg 4' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende Regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3.2 Bestemmingen

Wonen
Het doel van de bestemming 'wonen' is om woningen aan te duiden en daarbij aan het wonen verbonden functies mogelijk te maken. De hoofdfunctie van de bestemming is wonen.

5.4 Algemene Regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- En Slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Ten behoeve van het voorgenomen initiatief is door de initiatiefnemers in een vroeg stadium een infoavond georganiseerd om de buurt vroegtijdig een blik op het plan te geven. Uit deze avond zijn veel opmerkingen/wensen naar voren gekomen, die door de initiatiefnemers veelal direct in het plan zijn verwerkt. In onderstaande tabel is aan de linkerkant het onderdeel binnen het plan benoemd waar belanghebbenden een opmerking over hadden, en aan de rechterkant de aanpassing hoe dit binnen het plan geborgd is. Naast onderstaande afbeelding is in bijlage 7 een verslag opgenomen waarin de infoavond uitgebreid is genotuleerd.

Onderdeel Aanpassing
Rooijlijn Koningin Wilhelminaweg Woningen trapsgewijs van minimale eis naar wens situatie gesitueerd. Woningen zijn een stuk verder van de weg af geprojecteerd.
Kruising Koningin Wilhelminaweg / Bruuk Extra openbare ruimte toegevoegd zodat deze in de toekomst deze kruising ruimer en veiliger opgezet kan worden.
Bouwmassa Gekozen voor smalle woningen met hoge goot aan Koningin Wilhelminaweg om doorzicht te houden.
Aan de Bruuk bredere woning met lage goot om open karakter te versterken.
Inritten Bruuk De inritten aan de Bruuk hebben een brede ingang om het in- en uitdraaien te vereenvoudigen.
Parkeerplaatsen Bruuk Deze parkeerplaatsen opgeschoven van de kruising af voor extra veiligheid. Tevens een verdeling gemaakt in twee parkeervakken en één extra parkeerplaats toegevoegd.
Wateroverlast bij hoosbuien Berm bij groen gebied verlaagd waardoor regenwater op een natuurlijke wijze naar dit lager gelegen deel kan lopen.
Wateroverlast bij hoosbuien Realiseren van overloop gebied met natuurlijk overgang zodat de buurt geen natte voeten krijgt.
Woningen Bruuk Deze woningen komen op verzoek van de buurt verder van de weg te liggen.
Doorzicht Bruuk Het juridisch verankeren in het bestemmingsplan dat het groen deel als zichtlijn in het bestemmingsplan komt vast te liggen. Hiermee is de doorzicht verzekerd (wat nu niet het geval is).
Groen Natuurinclusief bouwen stimuleren, o.a. door verplichtingen op te nemen voor vleermuiskasten, aanleggen gemengde hagen en waterhuishouding infiltreren op eigen terrein.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Onderhavig plan is uitgebreid met de gemeente besproken over de wensen en opmerkingen vanuit de omwonenden en de juiste inpassing in de landschappelijke omgeving in de 2e helft van 2020. Ook al behoort de locatie niet tot een te beschermen dorpsrand, de afdeling Natuur en Landschap van de gemeente Berg en Dal kent een hoge landschappelijke waarde toe aan Bruuk 1. Na intensief overleg met de gemeente en het Gelders Genootschap in het najaar van 2020 is het plan op een aantal onderdelen aangepast.

Zo is voor de woningen aan de Bruuk een extra bouwbeperking in de architectuurstijl. Deze twee woningen mogen uitsluitend als "schuurwoning" gebouwd worden. De kenmerken zijn dat de kap laag begint en deze woningen smal en lang zijn. Dit is juridisch verankerd in de bouwhoogtes en bouwblokken op de plankaart.

Daarnaast is op de woonkavels een extra aanduiding opgenomen om de openheid te behouden. Ter plaatse van de aanduiding is het niet toegestaan om bijgebouwen te realiseren. De openheid en de zichtlijnen die dit gebied kenmerken zijn hiermee gewaarborgd. Dit mede op advies van het Geldersgenootschap.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 maart 2021 gedurende zes weken ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode 8 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in een separate nota van een gemeentelijke reactie voorzien. Tevens is in deze nota een opsomming opgenomen van wijzigingen naar aanleiding van de raadsbehandeling op 9 februari 2023. De nota is terug te vinden in Bijlage 11.

Bijlage 1 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 1 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 2 Flora & Fauna - Quickscan

Bijlage 2 Flora & Fauna - quickscan

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan

Bijlage 7 Participatie Omwonenden

Bijlage 7 Participatie omwonenden

Bijlage 8 Flora & Fauna - Vervolgonderzoek

Bijlage 8 Flora & fauna - vervolgonderzoek

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 9 Akoestisch onderzoek

Bijlage 10 Stikstofdepositieberekening - Update

Bijlage 10 Stikstofdepositieberekening - update

Bijlage 11 Zienswijzennota

Bijlage 11 Zienswijzennota