KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap 2
Artikel 4 Water
Artikel 5 Leiding - Gas
Artikel 6 Leiding - Riool
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Het Planvoornemen
3.2 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Verkeer
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geluidhinder
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Bodemkwaliteit
5.8 Water
5.9 Ecologie
5.10 Archeologie En Cultuurhistorie
5.11 Overige
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Standaard En Plansystematiek
6.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Berekening Versterking Groene Ontwikkelingszone
Bijlage 3 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Geluidsonderzoek
Bijlage 5 Milieukundig Vooronderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Quick Scan Wet Natuurbescherming
Bijlage 8 Analyse Ganzenrustgebied
Bijlage 9 Nader Onderzoek Wet Natuurbescherming
Bijlage 10 Vervolgonderzoek Uilen
Bijlage 11 Passende Beoordeling
Bijlage 12 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 13 Natuurtoets T.b.v. Drijvend Zonnepark
Bijlage 14 Archeologisch Bureauonderzoek Met Veldtoets
Bijlage 15 Participatieverslag
Bijlage 16 Zienswijzennota

Zonnepark Millingen - Leuth

Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal

Vastgesteld op 22-05-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zonnepark Millingen - Leuth met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.7 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.8 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.12 bestaand:

  1. a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbeborend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.22 energieopslagsysteem (EOS):

een elektrische installatie, die over het algemeen bestaat uit batterijen en die door het zonnepark geproduceerde elektriciteit (tijdelijk) kan opslaan, indien noodzakelijk. Op deze wijze wordt de beschikbare netcapaciteit efficiënter gebruikt, gaat geen elektriciteitsproductie verloren en kan een bijdrage worden geleverd aan de stabiliteit van het lokale middenspanningsnet;

1.23 exploitatietermijn:

de termijn waarin de economische exploitatie van het zonnepark plaatsvindt, gerekend vanaf de dag dat de exploitatie van het zonnepark is aangevangen. De exploitatie is aangevangen op de dag dat het zonnepark bij de netbeheerder (althans de entiteit/rechtspersoon die op dat moment bevoegd is de productie-installaties als het zonnepark te registreren) als elektriciteit leverend is aangemeld;

1.24 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving die verder geen op de activiteit gerichte inrichting of organisatie vergen, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, zwemmen, vissen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf;

1.27 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
  3. c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.28 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.29 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.30 natuurlijke waarden:

de in een gebied aanwezige en aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;

1.31 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;

1.32 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.33 ondergeschikte functie:

een functie die in ruimtelijke zin ondergeschikt is aan de hoofdfunctie binnen een bestemming;

1.34 onderstation:

een elektrische installatie in het hoogspannings(elektriciteits)net, die een aansluitingspunt vormt voor het zonnepark op het hoogspanningsnet waarbij vaak tevens een transformatorstation onderdeel van de installatie uitmaakt.

1.35 paardenbak:

een niet-overdekte piste met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en pony's evenals het berijden ervan;

1.36 peil:

  1. a. voor gebouwen: de hoogte van het bestaande afgewerkte terrein (maaiveld) ter plaatse van de hoofdingang van het gebouw;
  2. b. voor bouwwerken anders dan onder a bedoeld: de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte terrein;
  3. c. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;

1.37 pleisterplaats:

een kleinschalige horecavoorziening en/of een bezoekerscentrum en/of museum/galerie en/of verblijfsaccommodatie, die/dat zich in hoofdzaak richt(en) op recreanten die het buitengebied bezoeken vanwege de kwaliteiten daarvan;

1.38 recreatieve voorzieningen:

faciliteiten ten behoeve van recreatief gebruik;

1.39 subsidie groenblauwe diensten:

subsidie op basis van de "Subsidieverordening groenblauwe diensten gemeente Groesbeek 2015" of diens rechtsopvolger;

1.40 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  1. a. laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  2. b. laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  3. c. hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen en schaduwhallen;
  4. d. hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen);
  5. e. overige teeltondersteunende voorzieningen: tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen, zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn, bijvoorbeeld stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit, boomteelthekken, hagelnetten en vraatnetten;

1.41 transformatorstation:

een elektrische installatie, die elektriciteitsnetten van verschillende spanningsniveaus met elkaar verbinden. In een onderstation verbinden transformatorstations meestal hoogspanning- en middenspanningniveaus. In het overige deel van een zonnepark verbinden transformatorstations middenspanning- en laagspanningniveaus.

1.42 vrij groen:

alle landschapselementen die na 17 april 2000 op vrijwillige basis zijn aangelegd en die overeenkomstig het Convenant Landschapselementen buitengebied zijn geregistreerd;

1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.44 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.45 zonnepark:

een voorziening voor de grootschalige opwekking van energie uit de zon bestaande uit onder andere bevestigingsconstructies, kabels en leidingen, steunpalen en overige funderingsconstructies, aansluitingen op het elektriciteitsnet (inclusief verdeelkasten, transformatoren, omvormers, energieopslagsystemen en bevestigingssystemen), ontsluitingspaden, opstel- en montageplaatsen, hekwerken inclusief poorten en bluswatervoorzieningen. In enkele gevallen kunnen tevens een onderstation en een energieopslagsysteem onderdeel zijn van het zonnepark.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

2.7 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.8 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;

2.9 hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. b. waterberging en waterlopen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zonnepark' tevens een zonnepark met de daarbij behorende voorzieningen met een eenmalige exploitatietermijn van maximaal 30 jaar;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. natuurvriendelijke oever;
  6. f. paden;
  7. g. extensief recreatief medegebruik;

met bijbehorende voorzieningen, zoals aanlegsteigers, bruggen, dammen en/of duikers.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. in of op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 4.1 toegestaan gebruik;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 1. 1 m voor constructies ten behoeve van zonnepanelen;
    2. 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen met beveiligingscamera's ten behoeve van de beveiliging van een zonnepark
    3. 3. 3 m voor palen met beveiligingscamera's ten behoeve van de beveiliging van een zonnepark;
    4. 4. 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. erf- en terreinafscheidingen moeten een open karakter hebben.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en bescherming van een gastransportleiding met de bestaande druk, diameter en ligging, één en ander met de bijbehorende voorzieningen. De regels van deze bestemming gaan voor op de regels van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

Voor bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van 5.2 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor deze bestemming en voor de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de veiligheid met betrekking tot leiding mag niet wordt geschaad;
  2. b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;
  3. c. het bevoegd gezag wint advies in bij de leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Leiding - Riool

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en bescherming van een riooltransportleiding. De regels van deze bestemming gaan voor op de regels van de andere daar voorkomende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

Voor bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend voor deze bestemming toegestaan;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van 6.2 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor deze bestemming en voor de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming zijn overeenkomstig van toepassing;
  2. b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding;
  3. c. het bevoegd gezag wint vooraf schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende bekende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen, het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

11.2 Vrijwaringszone - waterloop

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

13.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zonnepark Millingen - Leuth.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Een ontwikkelaar is voornemens om een zonnepark te realiseren tussen Millingen - Leuth - Kekerdom, inclusief landschappelijke inpassing. Een zonnepark bestaat uit een stuk grond met daarop zonnepanelen waarmee elektriciteit wordt opgewekt. Via een omvormer en transformator kan de elektriciteit worden geleverd aan het elektriciteitsnet.

Het betreft een zonnepark van circa 50 hectare en circa 50 hectare aan bijbehorende natuurontwikkeling. De ontwikkeling van het zonnepark is binnen de regels van de huidige bestemmingsplannen niet toegestaan. Daarom is een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk.

Nut en noodzaak

De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door

energiebesparing en door het vervangen van de resterende energievraag door in te zetten op duurzame

energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening betekent een

forse inspanning.

Europese taakstelling duurzame energie

Nederland heeft voor wat betreft de doelstelling op het gebied van duurzame energie aansluiting gezocht

bij de taakstelling die in Europees verband is geformuleerd. Deze EU-taakstelling voor duurzame energie

bedraagt minimaal 32% in 2030.

Nederlandse taakstelling duurzame energie

De Nederlandse regering heeft met het Nationaal Energieakkoord die Europese taakstelling voor

Nederland vastgesteld op 16% in het jaar 2023. In 2023 moet dus 16% van het totale jaarlijkse

energieverbruik afkomstig zijn uit duurzame energiebronnen. Voor de overheid is zonne-energie, naast

andere vormen van duurzame energie, een van de bronnen van duurzame energie die benut moet

worden om aan die doelstelling te kunnen voldoen.

Taakstelling gemeente Berg en Dal

Gemeente Berg en Dal wil de gemeente klimaatneutraal maken. Daarom moeten ze op grote schaal duurzame energie gaan opwekken. In hun 'Ruimtelijke visie duurzame energieopwekking 2019' staat waar ze ruimte wil maken voor het grootschalig opwekken van duurzame energie en waar niet. De visie is onder andere tot stand gekomen na meerdere ontwerpsessies met inwoners. De inwoners hebben aangeven welke kansen ze zagen voor het grootschalig opwekken van energie in de gemeente. Er was een duidelijke voorkeur voor zonnevelden/zonneparken. De inwoners hebben ook aangegeven waar dat volgens hen het beste zou kunnen. Daarvoor is een overzichtskaart gemaakt, waarvan onderstaande afbeelding een uitsnede is. Het planvoornemen ligt binnen het zoekgebied voor grootschalige zonnevelden op land en op water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0001.png"

Figuur 1.1: Uitsnede visiekaart, zoekgebied van het zonnepark is zwart gearceerd.

Waarom zijn grootschalige zonneparken nodig?

Zelfs als er zonnepanelen liggen op alle daken die er geschikt voor zijn, dan nog wekt de gemeente niet voldoende energie op voor al het (toenemende) energieverbruik in Berg en Dal. Ook kost het vele jaren voordat alle daken vol liggen. Als we daarna pas beginnen met andere vormen van energie opwekken zijn we te laat om onze doelstelling te halen. Die doelstelling is om in 2030 zelf 50% van de benodigde energie op te wekken. Dat redden we niet als we nu alleen inzetten op zonnepanelen op daken. De gemeente moet dus én aan de slag met de daken én ook een deel van de energie opwekken via zonneparken in het landschap. De gemeente kiest voor enkele grotere zonneparken op een paar plekken, omdat we niet door de hele gemeente verspreid allemaal kleine zonneparken willen. Zo beschermen we het landschap als geheel.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is ten zuid(westen) gelegen van de dorpen Kekerdom en Millingen aan de Rijn in het agrarische buitengebied. Het plangebied bestaat grotendeels uit weilanden en akkers en wordt hierdoor omgeven. Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door de percelen van de open lintbebouwing aan de Botsestraat, een tweetal percelen van het plangebied zijn aan de overzijde van deze straat gelegen. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de percelen van de open lintbebouwing van de Zeelandsestraat. Als bijzondere elementen die in het plangebied zijn gelegen kunnen plattelandsweg de Eversberg, de voormalige zandwinplas De Biesterveld en de Zeelandse wetering genoemd worden.

In onderstaande afbeelding is het plangebied van dit bestemmingsplan zichtbaar. In de onderzoeken is een groter zoekgebied aangehouden voor het zonnepark, waardoor de plaatjes in de onderzoeken en in de verdere toelichting van dit plan verschillen ten opzichte van onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0002.png"

Figuur 1.2: Plangebied (omkaderd in oranje)

1.3 Vigerende Plannen

In onderstaande afbeeldingen wordt de huidige planologische situatie weergegeven. Het zonnepark is geprojecteerd binnen drie bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van gemeente Ubbergen;
  • bestemmingsplan “Buitengebied” uit 2007 van gemeente Millingen aan de Rijn,
  • bestemmingsplan "Buitengebied (1976)" van gemeente Millingen aan de Rijn.

Op basis van de regels in de vigerende bestemmingsplannen is een zonnepark niet toegestaan. De huidige bestemmingen worden hieronder nader beschreven.

Bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van gemeente Ubbergen

Op basis van bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 hebben de betreffende gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap 2' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Verder heeft een deel van het plangebied nog de gebiedsaanduidingen 'wro-zone-omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' en 'vrijwaringszone – molenbiotoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "buitengebied 2013", een deel van het zoekgebied van het zonnepark is rood omkaderd

Bestemmingsplan “Buitengebied” uit 2007 van gemeente Millingen aan de Rijn

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2007 hebben de betreffende gronden de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en recreatieve potenties'. Het oppervlaktewater heeft daarbij de aanduiding 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0004.png" Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan “Buitengebied” uit 2007, delen van het zoekgebied van het zonnepark zijn blauw omkaderd

Bestemmingsplan "Buitengebied (1976)" van gemeente Millingen aan de Rijn

Op basis van bestemmingsplan "buitengebied (1976)" heeft een deel van het plangebied de bestemming 'Agrarische doeleinden III (uiterwaarden -, gebied van bijzondere landschappelijke waarde)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0005.png" Figuur 1.5: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied (1976)", een deel van het zoekgebied van het zonnepark is blauw omkaderd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens

wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planvoornemen en de uitgangspunten. In hoofdstuk 4 wordt het

beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente Berg en Dal uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de

omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet

waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving

van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en het (voor)overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Historie

Oude bewoningsgeschiedenis

Het plangebied is gelegen te midden van het laag gelegen gebied tussen Nijmegen en Kleef, wat vanaf oudsher bekend staat als de Duffelt. Het agrarische cultuurlandschap in de Duffelt is gevormd vanuit oude nederzettingen die reeds in de Romeinse Tijd naast visvangst en jacht ook door landbouw werden bepaald. Toen vanaf de middeleeuwen betrouwbaardere dijken de rivier weerden uit het gebied, werden meer verspreid boerderijen op pollen(terpen) aangelegd. Op twee plaatsen werd de grond voor het opwerpen van de pol uit een ringgracht gehaald en verrezen twee versterkte huizen; Groot Zeeland en Spaldrop. Het gebied werd aanvankelijk regelmatig overstroomd. Eerst door dijkdoorbraken later doelbewust als overlaatgebied om rivierwater te bergen en piekafvoeren naar het lage westen van het land af te vlakken. Het water stond dan in de gehele Duffelt tot aan de stuwwal bij Beek en Wyler. Dit verklaard de boerderijen op pollen zowel aan Nederlandse als Duitse kant van de Duffelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0006.png"

Figuur 2.1: Kaart van van de Duffelt uit 1550. Bron Rijk van Nijmegen - Oosterlijk gedeelte en de Duffelt. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst. A.G. Shulte. 1983.

Ontstaan perceelsafbakening
Nadat de laatste hakhout broekbossen werden gerooid was het hele binnendijkse gebied akker of weiland met enkele hoogstamboomgaarden. De percelen werden afgebakend door sloten, waarop spontaan struwelen en bomen kiemden. Een proces dat gegeven de tijd vanzelf gaat: het begint met een boom een paar struiken waarin vogels neerstrijken die via mest zaden uit gegeten bessen op hun slaapplek laten vallen, zo rijgen de struwelen zich vanzelf aaneen tot heggen. Met name in het rivierengebied zijn zo uitgebreide struweelhagen landschappen ontstaan. Deze struwelen werden door de boeren getolereerd, omdat ze de slootkanten tegen vertrapping door het vee beschermden en hout leverde. Zogenaamde busselmakers snoeiden de hagen voor bakkers in dorpen en steden die het gebruikte om hun bakovens mee te stoken. Hagen werden voor dit doel aan bakkers verpacht. Toen ze door kolen deze functie verloren kwam er de klad in het beheer van de hagen, ze groeide wild uit en werden steeds meer beschouwd als sta in de weg.

Gezichtsverlies
Prikkeldraad, machines, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen maakte grootschaliger percelen nodig. Daarbij greep de ruilverkaveling ook hard in op het landschap; door ontwatering, rechttrekken van waterlopen en kavelruil. De hagen en veel sloten verdwenen en de percelen werden gemiddeld vier keer zo groot. De geschiedenis bovengronds werd steeds onleesbaarder en weides en akkers vol bloemen en kruiden behoorden voortaan tot het verleden. Het landschap veranderde in enkele decennia zodanig dat veel dieren en planten, die lang hun bestaansgrond aan boeren ontleenden en dat waren er veel, verdwenen en nu ''prijken'' op rode lijst van met uitsterven bedreigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0007.png"

Figuur 2.2: Topografische kaart 1850 (links), topografische kaart 1931 (rechts)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0008.png"

Figuur 2.3: Topografische kaart 1984 (links), topografische kaart 2021 (rechts)

2.2 Ruimtelijke Structuur

Het plandgebied ligt ten zuiden van Millingen aan de Rijn en Kekerdom in de Ooijpolder. Ten noorden van het plangebied ligt het natuurgebied de Millingerwaard, dat onderdeel is van Natura 2000-gebied Rijntakken.

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit intensief agrarisch landschap met weilanden en akkers omringd door droogstaande greppels en sloten. Op verschillende plekken rondom het plangebied bevinden zich woonhuizen en agrarische bedrijven.

In het zuidelijke deel van het plangebied ligt een zandwinplas, met afwisselend stenige oevers, open plekken en rietkragen. Rond de zandwinplas bevindt zich een singel van wilgen, zwarte elzen, meidoorn en braamstruweel. Ten zuiden van de zandwinplas, langs de rand van het meest zuidelijk gelegen agrarische perceel dat ook tot de plangebied behoort, bevindt zich een rij met oude elzen. Ten westen van de zandwinplas ligt een bosje van circa 9 ha met afwisselend naaldbomen, loofbomen, braamstruwelen, moerassige delen met riet en open plekken. Direct ten zuiden van het bosje is een graslandperceel aanwezig met twee oude en vervallen gebouwen, behorend tot Biesterveld 1 en 3. Aan het Biesterveld ligt een akker met daaromheen struwelen. De Zeelandsche Wetering doorkruist verschillende oostelijke percelen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0009.png"

Figuur 2.4: Zicht op de zandwinplas binnen de ingreeplocatie. De foto is gemaakt in zuidelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0010.png"

Figuur 2.5: De twee oude en vervallen gebouwen behorend tot Biesterveld 1 en 3

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0011.png"

Figuur 2.6: De Zeelandsche Wetering ter hoogte van de zuidelijke grens van het plangebied

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het Planvoornemen

Het planvoornemen betreft de realisatie van een zonnepark van circa 50 hectare en circa 50 hectare aan bijbehorende natuurontwikkeling op land. Voor het grootste deel betreft dit de aanleg van zonnepanelen in agrarisch gebied. Daarnaast zal er 7 hectare aan zonnepanelen aangelegd worden op een drijvende constructie op de zandwinplas ten noordoosten van Leuth.

De panelen hebben elk een formaat van 2,28 m bij 1,14 m en worden op dakvormige stellages geïnstalleerd. De panelen worden hierbij voor de helft naar het oosten en voor de andere helft naar het westen gericht, de zogenaamde oost-westopstelling. De opstelling op land krijgt een hoogte van 2,25 meter. De installatie op het water heeft een maximale hoogte van 1 meter t.o.v. het wateroppervlak. De panelen zullen onder een hellingshoek van 10o geplaatst worden.

Een schematisch zijaanzicht van beide situaties is hieronder weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0012.png"

Figuur 3.1: Schematisch zijaanzicht van zonnepanelen op land

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0013.png"

Figuur 3.2: Schematisch zijaanzicht van zonnepanelen op water

Het totale zonnepark bestaat uit:

  • Ca. 169.200 panelen, waarvan ca. 152.300 panelen op land en ca. 16.900 panelen op water geplaatst zullen worden.
  • 14 transformatoren voor omzetting van de laagspanning afkomstig van de zonne-energie installatie naar middenspanning ten behoeve van invoeding op het net.
  • Landschappelijke inpassing, zoals beschreven in het landschapsplan (zie ook paragraaf 3.2).

Het totaal met de zonnepanelen te plaatsen piekvermogen bedraagt ca. 95 MWp. Dit is voldoende om op jaarbasis ruim 80.000 MWh aan duurzame elektriciteit op te wekken.

Het zonnepark heeft geen verkeersaantrekkende werking, maar dient wel bereikbaar te zijn voor onderhoud en inspectie. Hiervoor zullen een aantal halfverharde toegangen gecreëerd worden vanaf de Botsestraat (N840) en de Spaldropweg.

Bij de landschappelijke en technische inrichting van het zonnepark is rekening gehouden met de kaders en randvoorwaarden, zoals opgenomen in de notitie “Landschappelijke en ecologische inpassing van zonnevelden in de gemeente Berg en Dal” en besproken in het College van B&W op 14 juli 2020. Op een tweetal punten wordt echter afgeweken. In kaders en randvoorwaarden notitie is aangegeven, dat:

  • De gekozen minimale breedte van de beheerstrook tussen de rijen panelen is afhankelijk van de lokale situatie, maar we streven naar minimaal 3 meter. Biedt concentratie van elementen aan de randen de beste kansen voor ontwikkeling van natuurwaarden, dan kan een kleinere breedte worden aangehouden.
  • We streven ernaar dat de ruimte die niet wordt bedekt door zonnepanelen minimaal 50% van een perceel bedraagt;

In tegenstelling tot deze punten wordt geen onderlinge afstand tussen de rijen met panelen gecreëerd van 3 meter maar in plaats daarvan van 80 cm. Daarnaast wordt de vrije ruimte van 50 % niet per perceel, maar over het totale oppervlak van het op land geprojecteerde zonnepark gehanteerd. Deze afwijking van het gemeentelijke beleid met betrekking tot de afstand tussen de rijen onderling is voortgekomen uit de wens van de Gemeente om met de zonneweide een bredere impuls te geven aan biodiversiteit voor het gehele gebied. In het plan wordt daarom bewust een scheiding aangebracht tussen het zonnepark en de landschapselementen, resulterend in een hoge mate van concentrering van beiden. Door de landschapselementen te concentreren wordt voldoende massa verkregen om ook specifieke dier- en plantensoorten naar het gebied te lokken en vast te houden. Als gevolg hiervan, is het voor verbetering van de biodiversiteit niet noodzakelijk om een grotere rijafstand tussen de rijen met panelen aan te houden. Dit is zelfs ongewenst omdat daarmee het gebied voor de omliggende geconcentreerde landschapselementen verkleind zouden worden. Hiermee wordt ook aangesloten bij de mogelijkheid voor verkleining van de afstand, die de kaders en randvoorwaarden notitie geeft, ten behoeve van de concentratie van elementen aan de randen resulterend in de beste kansen voor ontwikkeling van natuurwaarden

Met betrekking tot de bodemkwaliteit en omstandigheden voor vegetatie zal de situatie voor een oost-westopstelling anders zijn dan bij een zuidopstelling. Het is echter niet zo dat dit een slechtere bodemkwaliteit of groei van vegetatie tot gevolg zal hebben. De opstelling van de tafels met zonnepanelen zijn ook bij de beoogde oost-westoriëntatie deels open. De zijkanten van de tafels met panelen, de nok tussen de oost- en westtafel én de kieren tussen de panelen zelf zorgen nog steeds voor voldoende lichtinval en spreiding van regenwater om de bodem levend te houden en ontwikkeling van vegetatie niet te belemmeren. De zich ontwikkelende bodemvegetatie zal echter anders zijn dan bij een zuidopstelling het geval zal zijn. Er zullen zich meer schaduwminnende planten vestigen. En er zal door de verschillen in lichtinstraling tussen open delen en afgedekte delen een grote heterogeniteit in vegetatie ontstaan. VNC en de WUR hebben deze ontwikkelingen geconstateerd bij vergelijkbare parken. Omdat elk zonnepark toch uniek is qua ligging en microklimaat monitoren de initiatiefnemers de ontwikkeling van de vegetatie en het bodemleven gedurende de exploitatieperiode van de zonneweide om indien nodig maatregelen te treffen. Daarnaast hebben zij hieromtrent ook afspraken met de grondeigenaren gemaakt.

Technische werking zonnepark en netaansluiting

In een zonnepark zetten de zonnepanelen licht om in gelijkstroom (DC = Direct Current). Deze gelijkstroom wordt vanaf de zonnepanelen (in lange strings in serie verbonden) getransporteerd naar en aangesloten op omvormers, waar de gelijkstroom wordt omgezet in wisselstroom (AC = Alternating Current) maken. De wisselspanning van de omvormers bedraagt 800 V. Omdat het zonnepark op het middenspanningsnet wordt aangesloten, worden er in het park transformatorhuisjes geplaatst die de 800 V wisselspanning van de omvormers omzetten naar een 20.000 V (20 kV) wisselspanning van het middenspanningsnet. De middenspanning van al deze transformatorhuisjes komen vervolgens samen in een inkoopstation waar het volledige vermogen op het net van de netbeheerder Liander wordt aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0014.png"

Figuur 3.3: Technische opzet zonnepark

De netaansluiting en de mogelijke opties die voorliggen

Om het totale zonnepark aan te kunnen sluiten is een aansluitcapaciteit van ca. 60 MVA noodzakelijk. Op deze manier kan de volledige productie van het zonnepark op het net worden gezet. Voor het aansluitingen van ca. 60 MVA worden op dit moment drie mogelijkheden onderzocht.

  1. 1. Aansluiting op het middenspanningsnet van Liander:
    Op dit moment is een 60 MVA aansluiting aangevraagd op het 20 kV middenspanningsnet van Liander. Liander ontwikkelt met Tennet een nieuw 150kV-20kV onderstation nabij Beek-Ubbergen. Vanaf dit station dient dan een ca 7-8 km lange 20 kV verbinding naar het zonnepark te worden aangebracht. Het realiseren van deze verbinding kan parallel lopen met de bouw van het onderstation. Met Liander is dit traject al in gang gezet. Deze optie heeft de voorkeur van de initiatiefnemers.
  2. 2. Aansluiting op het hoogspanningsnet van TenneT:
    Parallel aan optie 1, is de initiatiefnemer met Tennet in overleg om een aansluiting op het 150 kV hoogspanningsnet van TenneT te onderzoeken. Dit houdt in dat er een volledig nieuw onderstation dient te worden gerealiseerd waar de 150 kV hoogspanning van TenneT wordt omgezet naar een middenspanning van 20 kV. Vanaf dit onderstation dient er dan een 20 kV middenspanning naar het zonnepark gerealiseerd te worden. Deze optie is kostbaarder maar biedt meer flexibilitiet dat de eerste optie en wordt derhalve serieus bekeken en overwogen. Omdat deze optie de grootste impact heeft, is deze als basis genomen voor de bestemmingsplanwijziging.
  3. 3. Aansluiting op het middenspanningsnet in Duitsland:
    Een laatste optie die bekeken wordt is een aansluiting op het middenspanningsnet in Duitsland nabij Kranenburg. Dit station is echter relatief oud met een beperkte capactiteit en is “slechts”10 kV. Vanaf dit station zou een ca 10 km lange verbinding richting het zonnepark gerealiseerd moeten worden. Zowel technisch als juridisch lijkt dit de meest complexe optie en het minst wenselijk. Deze optie is echter wel het onderzoeken waard voor het geval de andere opties tegen knelpunten aan lopen.

Het hoogste punt van het onderstation is een mast van 7,2 m hoogte. Het gebouw heeft een hoogte van maximaal ca. 4 m en een oppervlakte van ca. 105 m2. De totale oppervlakte van het terrein van het onderstation is ca. 3.350 m2.

Het batterij-energieopslagsysteem (BESS)

Naast de zonnepanelen wordt het park voorzien van een BESS systeem. De batterijen in dit systeem kunnen voor meerdere doelen worden ingezet:

  1. 1. Indien de totale productie hoger is dan de capaciteit van de netaansluiting, kan de “overtollige” zonne-energie worden opgeslagen in de batterijen. Deze energie kan vervolgens worden afgegeven op een moment dat de productie laag is. Op deze manier wordt de beperkte netcapaciteit nuttiger ingezet en gaat er minder productie verloren.
  2. 2. Bij kortdurende onbalans op het middenspanningsnet kunnen de batterijen worden ingezet om overschotten of tekorten kortstondig op te slaan (bij overschotten) of juist op het net te zetten (bij tekorten). Op deze manier dragen de batterijen bij aan een stabieler net waardoor het ook mogelijk is het net efficiënter in te zetten wat tevens mogelijk maakt om meer opwekkers en afnemers op hetzelfde net aan te sluiten. Batterijen kunnen dus een wezenlijke bijdrage leveren aan de zo gewenste congestie-management.
  3. 3. Batterijen kunnen ingezet worden om de frequentie van het net (50 hz) constant te houden, de zogenaamde FCR (Frequency Containment Reserve). Hier worden de batterijen ingezet om zeer kortstondige fluctuaties op te vangen zodat een stabiele netfrequentie kan worden gegarandeerd.

Het batterij-energieopslagsysteem (BESS) wordt binnen het zonnepark op de middenspanning (20 kV) aangesloten. De BESS bestaat 14 containers met een battery pack. Bij elk van deze containers wordt tevens een Power conversion system (PCS) en een transformator gerealiseerd. De containers hebben de maat van een standaard zeecontainer (12 meter lang, 2,4 meter hoog, 2,4 meter breed).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0015.png"

Figuur 3.4: Overzicht opzet onderstation en BESS

3.2 Landschappelijk Inpassingsplan

Uitgangspunten landschappelijk inpassingsplan

Het opstellen van het landschappelijke inpassingsplan is een iteratief proces geweest. Het uiteindelijk ontwerp is tot stand gekomen op basis van een participatietraject met omwonenden, ecologisch advies, gesprekken met de gemeente, een gebiedsanalyse, onderzoeksresultaten met betrekking tot archeologie en flora en fauna en rekening houdend met vigerende beleidskaders.

Het proces heeft tot een aantal uitganspunten geleid die leidend zijn geweest bij het opstellen van het inrichtingsplan:

  1. 1. Het realiseren van een grote landschaps- en biodiversiteitsimpuls; inzet op terugkeer bedreigde plant en diersoorten.
  2. 2. Het realiseren van een landschappelijke buffer tussen het zonneveld en de bebouwing en doorgaande wegen.
  3. 3. Het zoveel mogelijk aan het zicht onttrekken van de zonnepanelen.
  4. 4. Het landschap en de natuur rondom het zonnepark recreatief toegankelijk maken.
  5. 5. CO2 besparen, niet alleen door opwek van zonne-energie maar ook door aanplant van biomassa die langdurig CO2 vasthoudt.
  6. 6. Experimenteren met multifunctioneel landgebruik.

Met het inrichtingsplan is bewust gekozen voor de ontwikkeling van een rijk geschakeerd cultuurlandschap. Veel dier- en plantsoorten die hun bestaansgrond van oorsprong aan de landbouw ontleenden zijn bedreigd. Het plan focust zich op het realiseren van een groenblauw dooraderd landschap gecombineerd met het realiseren van bloemrijke weides, boomgaarden en flora-akkers. Door elementen van het oude cultuurlandschap terug te brengen en te combineren met hedendaagse ecologische kennis, wordt ingezet op een maximale bevordering van de biodiversiteit. Het landschappelijk ontwerp is deels gebaseerd op de praktische mogelijkheden in het terrein, de aansluiting op omliggende landschappelijke waarden en wensen van omwonenden (afscherming en zichtlijnen), maar voornamelijk ook op de eisen die doelsoorten stellen aan hun leefgebied. Stichting Bargerveen heeft hiervoor een ecologisch advies opgesteld (Nijssen, M. & Verbeek, P., 2022) inclusief een lijst met doelsoorten voor vogels, amfibieën, zoogdieren, ongewervelden (dagvlinders, bijen en sprinkhanen) en planten. De geselecteerde doelsoorten hebben de basis gevormd om te komen tot een goed plan voor inrichting en beheer. Ten slotte is variatie in inrichting en beheer een belangrijke sturende factor geweest bij het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan. Variatie in een terrein levert vrijwel per definitie een hogere biodiversiteit op. Niet alleen zijn bepaalde diersoorten gebonden aan een specifiek vegetatietype of waardplant, ook het aanwezig zijn van afwisselende mozaïeken en gradiënten in een landschap bieden extra mogelijkheden voor dier- en plantsoorten om duurzame populaties te handhaven. Daarnaast zullen sommige soorten alleen profiteren wanneer er verschillende typen vegetaties of landschappelijke elementen worden ontwikkeld. Deze variatie aan vegetaties, landschappelijke elementen en gradiënten is in de plannen opgenomen in de vorm van hooilanden, begraasde graslanden, akkers en boomgaarden, alsook in verschillende typen heggen die ook een verschillende expositie hebben ten opzichte van de zon- en windrichting. Het afvlakken van de oever van de sloot en van de verschillende poelen levert ten slotte belangrijke gradiënten in bodemvocht op.

Ontwerp

In onderstaande afbeelding is het landschappelijk inpassingsplan zichtbaar. Voor het volledige landschappelijk inpassingsplan wordt verwezen naar bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0016.png"

Figuur 3.5: Landschappelijk inpassingsplan

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot

2050. Met de vaststelling van de NOVI is haar voorganger (de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

vervallen. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de

komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte

voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een

circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem,

schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt

keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de

Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt

aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan

ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Toetsing planvoornemen

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Het planvoornemen sluit juist aan op nationaal belang 10 "Beperken van klimaatverandering". Om de klimaatverandering te beperken moet de uitstoot van broeikasgassen afnemen. Het planvoornemen draagt bij aan de energietransitie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte – voorganger van de NOVI – is uitgewerkt in het Besluit

algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze uitwerking

is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt van kracht zodra de

Omgevingswet in werking treedt en is dan de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI

staat.

De nationale belangen die nu nog in het Barro worden geborgd betreffen onder meer onderwerpen op het

gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond

rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de

ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en

bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties

zoals bedoeld in het Barro, aangewezen.

Toetsing planvoornemen

Het plangebied is vanuit het Barro aangeduid als 'Romeinse Limes' (blauwe arcering). De Romeinse Limes loopt dwars door Nederland. Het is een unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit intensief agrarisch landschap met weilanden en akkers. Gezien de huidige situatie zijn geen elementen van de Romeinse Limes zichtbaar in het plangebied en omgeving. Verder wordt het omgevingsaspect archeologie nader beschreven in paragraaf 5.10. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0018.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het plangebied ligt vanuit de Rarro in een radarverstoringsgebied. In het Barro is opgenomen dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen de radarverstoringsgebieden zijn maximale bouwhoogten vastgesteld (zie onderstaande afbeelding). Binnen het plangebied is dit een maximale bouwhoogte van 90 meter t.o.v. NAP. Deze bouwhoogte wordt met dit plan niet mogelijk gemaakt. Het planvoornemen verslechtert de werking van de radar niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0019.png"

Figuur 4.2: Kaart radastrations en radarverstoringsgebieden (plangebied is aangewezen met een rode stip)

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

  • met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
  • stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
  • focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
  • door middel van zeven ambities verder verdiepen van de focus.

De zeven ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

Voor het thema energietransitie geeft de provincie aan dat wind, zon, biomassa, waterstof, geo- en aquathermie en waterkracht allemaal van belang zijn en nodig.

Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, de provincie wil hun ambitie halen. Tegelijkertijd ontbreekt het in de Gelderse steden vaak aan ruimte om duurzame alternatieven in te passen. Ze zien al veel, en steeds meer, energie-initiatieven van onderop komen: zonneakkers, windmolens. Deze initiatieven wil de provincie verder ontwikkelen. Maar er is meer nodig: een gezamenlijke regionale aanpak. Samen met de partners moeten ze bepalen waar ze de noodzakelijke extra meters kunnen maken en waar initiatieven zich niet en waar wel kunnen ontwikkelen en onder welke voorwaarden, bijvoorbeeld langs wegen of op vrijgekomen landbouwgronden. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de kwaliteiten die Gelderland uniek maken.

De provincie stelt samen met partners regionale energie (en klimaat)strategieën op. Ze zoeken samen in gebieden waar de potentie zit en maken samen afspraken om deze te realiseren. De Provincie gaat voor de versnelling, zonder de Gelderse kwaliteiten uit het oog te verliezen.

De Regionale Energiestrategie Regio Arnhem Nijmegen (RES 1.0) is in samenwerking met de gemeenten Arnhem, Berg en Dal, Beuningen, Doesburg, Druten, Duiven, Heumen, Lingewaard, Nijmegen, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Westervoort, Wijchen en Zevenaar, de waterschappen Rijn en IJssel, Rivierenland en Vallei en Veluwe, provincie Gelderland, Liander en meer dan 450 stakeholders uit de RES Regio Arnhem Nijmegen opgesteld.

Beoordeling

De provincie geeft in de omgevingsvisie aan dat veldopstellingen van zonnepanelen noodzakelijk zijn om de gestelde doelstellingen van energietransitie te halen. De gebieden waar de opwek van zonne- en windenergie mogelijk is, zijn aangegeven op de Themakaart Ruimtelijk beleid. Het plangebied wordt in de Omgevingsvisie aangeduid als een locatie waar grote zonneparken (>2 ha) niet mogelijk zijn. De RES 1.0 wijkt hiervan af (zie figuur 4.5 en toelichting).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0020.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0021.png"

Figuur 4.3: Kaart 2 "Themakaart ruimtelijk beleid" van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In het provinciaal beleid worden twee typen ecologisch belangrijk water onderscheiden: HEN-water en SED-water. HEN-water betreft water van het hoogst ecologische niveau. Het benadert de meest natuurlijke situatie. De provincie wil die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen. SED-water betreft water met een specifiek ecologische doelstelling. Deze kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. De meest natuurlijke situatie ligt voor deze wateren echter niet in het verschiet. "Themakaart Waterbeleid" uit de Omgevingsvisie laat zien dat de De Zeelandsche Wetering is aangewezen als SED-water (Specifiek Ecologische Doelstelling). Met dit planvoornemen wordt een natuurvriendelijke oever gerealiseerd bij de Zeelandsche Wetering, zie ook de watertoets in bijlage 6 en het landschappelijk inpassingplan in bijlage 1.

Verder is het plangebied in de Themakaart Natuur- en landschapsbeleid aangewezen als groene ontwikkelingszone (GO) en rustgebied voor winterganzen. Het plangebied ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk of een Natura 2000-gebied.

De Groene Ontwikkelingszone wordt beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Voor het planvoornemen is een quick scan Wet natuurbescherming uitgevoerd, de resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 5.9. In de quick scan is het planvoornemen getoetst aan de Groene Ontwikkelingszone. Er is aangegeven dat het plangebied valt onder deelgebied 57 ‘Ooijpolder-Duffelt’, daarbij zijn de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het betreffende deelgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0023.png"

Figuur 4.4: Kaart 5 "Themakaart Natuur- en landschapsbeleid" van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Uitgaande van bovenstaande themakaart 2 is het initiatief niet passend binnen de omgevingsvisie van de Provincie. De Regionale energiestrategie (RES 1.0, Regio Arnhem Nijmegen) is na vaststelling van de Omgevingsvisie Gaaf gelderland gestart in 2019 en vastgesteld in 2021. Hierbij is de provincie actief betrokken geweest in de opstelling hiervan. In de RES 1.0 is onderstaande kaart opgenomen met regionale zoekgebieden. Het plangebied is in deze kaart aangewezen als regionaal zoekgebied voor zon (plangebied rood omcirkeld). Aangezien de RES recentelijker is vastgesteld, kan hiervan gezegd worden dat het plan wel in lijn is met het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0024.png"

Figuur 4.5: Regionale zoekgebieden zon, plangebied rood omcirkeld (Bron: RES 1.0 Regio Arnhem Nijmegen)

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. De meest recente versie van de Omgevingsverordening dateert van 21 december 2022 (geconsolideerde versie).

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling

In het plangebied gelden volgens de Omgevingsverordening enkele specifieke relevante aanduidingen:

Groene ontwikkelingszone

Het plangebied ligt volledig binnen de Groene ontwikkelingszone. In artikel 2.52 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe staat als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. Bij toepassing van artikel 2.52 bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de resultaten van het onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone.

Voor het planvoornemen is een Quick scan Wet natuurbescherming uitgevoerd, de resultaten hiervan staan ook beschreven in paragraaf 5.9. In de quick scan wordt de aanleg van het zonnepark getoetst aan de kernkwaliteiten en aan de ontwikkelingsdoelen van deelgebied 'Ooijpolder-Duffelt'.

Daarnaast is het webformulier van de Provincie Gelderland gebruikt om de versterkingsopgave te berekenen, zie bijlage 2. Uit deze berekening blijkt dat er geen verlies op treedt van de kernkwaliteiten in dit gebied door het toepassen van versterkingsmaatregelen, zoals het realiseren van een natuurvriendelijke oever, het aanleggen van poelen, het planten van struweelhagen, het realiseren van een boomgaard, het creëren van droge natuurgraslanden en kruiden- en faunarijke akkers. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.52 van de provinciale omgevingverordening.

Als de Groene ontwikkelingszone wordt versterkt op grond van artikel 2.52, bevat het bestemmingsplan dat de activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt een versterkingsplan, dat in ieder geval inzicht geeft in:

  1. a. hoe verzekerd is dat de versterking wordt uitgevoerd;
  2. b. hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de versterking plaatsvinden;
  3. c. hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;
  4. d. de locatie waar de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone optreden; en
  5. e. de locatie waarop de versterking plaatsvindt.

Voor dit plan is een landschappelijk inpassingsplan uitgewerkt, deze is opgenomen in bijlage 1. In hoofdstuk 3.5 van het landschappelijk inpassingsplan staat onder 'ecologische potentie en doelsoorten' beschreven op welke wijze monitoring zal plaatsvinden. Hoofdstuk 4.5 van het landschappelijk inpassingsplan gaat verder in op akker- en graslandbeheer. Het is verzekerd dat de versterkingsmaatregelen worden uitgevoerd door de voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.1 van dit plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.53.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0025.png"

Figuur 4.6: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) en Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen)

Ganzenrustgebied

Het plangebied ligt volledig binnen het ganzenrustgebied. In artikel 2.51b is beschreven dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ganzenrustgebied een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe laat als uit onderzoek blijkt dat deze activiteit of ontwikkeling wordt uitgevoerd op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt en na uitvoering minimaal 500 hectare in het betreffende Ganzenrustgebied overblijft.

Hiervoor is een analyse uitgevoerd en deze toegevoegd aan bijlage 8 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit deze analyse blijkt dat het plan voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2.51b, zie ook paragraaf 5.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0026.png"

Figuur 4.7: Ligging van het plangebied ten opzichte van Ganzenrustgebied.

Molenbiotoop

Een deel van het plangebied ligt binnen een molenbiotoop. Artikel 2.64 uit de omgevingsverordening geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk maakt als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. Of het planvoornemen effecten heeft op de windvang van de molen wordt nader toegelicht in paragraaf 5.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0027.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0028.png"

Figuur 4.8: Ligging Molenbiotoop (rode cirkel), plangebied is rood omkaderd.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020

De structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 is op 6 oktober 2011 vastgesteld door de toenmalige gemeente Ubbergen. De gemeente Berg en Dal hanteert deze visie, samen met de structuurvisies Groesbeek 2025 en Millingen aan de Rijn 2025, nog steeds. Het plangebied ligt voor een deel binnen de kaders van de structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020.

Met de structuurvisie Buitengewoon Ubbergen geeft de toenmalige gemeente Ubbergen haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de toenmalige gemeente Ubbergen rondom functies als wonen, welzijn, zorg, mobiliteit, natuur en water, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van de structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden. In de visie is het volgende aangegeven ten aanzien van alternatieve energie.

"De huidige fossiele energiebronnen raken in de toekomst op en de manier waarop de mens gebruik maakt van deze fossiele brandstoffen als energie heeft een slechte invloed op het milieu. Een toekomstig tekort dreigt. De gemeente erkend dit tekort en wil de opwekking van alternatieve energie, met uitzondering van windenergie, en aanleg van glasvezelverbindingen ruimtelijk faciliteren, mits passend in het waardevolle landschap."

4.3.2 Structuurvisie Gemeente Millingen aan de Rijn 2025

Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Millingen aan de Rijn de Structuurvisie gemeente Millingen aan de Rijn 2025 vastgesteld. Doel van de structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie maakt een doorkijk naar de toekomst. Hierbij worden trends gesignaleerd en is bekeken welke ontwikkelingen naar verwachting plaats vinden. Dit is voor diverse thema’s gedaan. Belangrijke thema’s in de structuurvisie zijn: wonen, economie en economische voorzieningen, sociaal

maatschappelijke voorzieningen, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme, archeologie en cultuurhistorie, water alsook klimaat, duurzaamheid en energie. Navolgende integrale structuurvisiekaart geeft de hoofdlijnen van de thema’s in de structuurvisie weer. De planlocatie is gelegen in het gebied

‘aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap met recreatief medegebruik’.

In de structuurvisie wordt niet verder ingegaan op zonne-energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0029.png"

Figuur 4.9: Structuurvisiekaart gemeente Millingen aan de Rijn 2025, zoekgebied rood omcirkeld

4.3.3 Ruimtelijke visie duurzame energieopwekking 2019

In de 'Ruimtelijke visie duurzame energieopwekking 2019' staat waar de gemeente ruimte wil maken voor het grootschalig opwekken van duurzame energie en waar niet. De visie is onder andere tot stand gekomen na meerdere ontwerpsessies met inwoners. Maatschappelijke en ruimtelijke inpassing worden benoemd als belangrijk(st)e voorwaarde. Het streven is om een zo groot mogelijk draagvlak te realiseren in zowel de ontwikkelingen en/of uitwerking als de exploitatie van deze projecten. Als randvoorwaarde moet elk initiatief daarvoor de mogelijkheid bieden.

In de visie wordt gesteld dat vanuit het Landschapsontwikkelingsplan Berg en Dal (LOP) al jaren wordt

gewerkt aan het versterken van de landschappelijke structuur van iedere landschapszone. Het glooiend

landschap zorgt voor een grote uitdaging als het gaat om landschappelijke inpassing. Veranderingen in het landgebruik kun je vaak op grote afstand zien. Dat maakt een goede landschappelijke inpassing extra belangrijk. Voor de ontwikkeling van grootschalige opwekking van duurzame energie betekent dat:

  • De zonnepanelen volgen de vormen, verkavelingsstructuur en hoofdinrichting van het landschap;
  • Het veld past in de maat en schaal van het landschap en past zich daar op aan;
  • Het landschap en haar kenmerken blijven zichtbaar en beleefbaar;
  • Er moet rekening gehouden worden met waardevolle karakteristieke vergezichten, indien van toepassing;
  • Daar waar mogelijk moet de ontwikkeling van grootschalige energieopwekking, aangegrepen worden om de landschappelijke ontwikkeling te versterken.
  • Een zonneveld moet niet volledig vol gelegd worden, maar er moet ruimte over blijven voor vegetatie waarbij bij voorkeur het zonneveld zo wordt ingericht dat de vegetatie een bijdrage levert aan biodiversiteit, een habitat vormt voor faunasoorten en insecten en het bodemleven in stand gehouden wordt;
  • Het zonneveld wordt afgeschermd door een afscheiding die bij de karakteristieken van het (cultuurhistorische) landschap hoort;
  • Schitteringsoverlast dient te worden voorkomen.

De gemeente stelt in de ruimtelijke visie planologische medewerking te verlenen aan de realisatie van een aantal pilots. Waarbij de maatschappelijke en landschappelijke inpassing als doorslaggevend worden aangekaart. Tevens stelt de gemeente dat zij streeft naar ruimtelijk aaneengesloten gebieden met een minimale grootte van 2 hectare.

Het planvoornemen past binnen de gestelde randvoorwaarden uit de ruimtelijke visie duurzame energie

en is geselecteerd als een van de pilots. Het projectgebied voor het zonnepark inclusief de

landschappelijke en natuurlijke inpassing, heeft een oppervlakte van circa 100 hectare. Bij de inpassing

van het zonnepark zal de bestaande verkavelingsstructuur worden gevolgd. Ook wordt de realisatie van

onderhavig zonnepark aangegrepen om te komen tot een landschappelijke ontwikkeling waarbij de

biodiversiteit wordt versterkt. Bij de ontwikkeling van het zonnepark en de landschappelijke en natuurlijke inrichting worden de omwonenden nauw betrokken.

Visiekaart

Door middel van ontwerpateliers heeft de gemeente de ruimtelijke voorkeuren van de inwoners in kaart

gebracht. Zo hebben de inwoners een aantal specifieke locaties benoemd. Dit zijn locaties waar inwoners de komst van een van een goed ingepast zonnepark het beste vinden passen. De zogenoemde zoekgebieden voor grootschalige zonnevelden op land.

Het initiatief bevindt zich in een van de gebieden waar volgens de inwoners het opwekken van duurzame

energie mogelijk zou zijn. De bewoners hebben deze locatie benoemd als gebied wat de impact van energie opwekking middels zonnepanelen kan dragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0030.png"

Figuur 4.10: Uitsnede visiekaart, zoekgebied van het zonnepark is zwart gearceerd.

4.3.4 Landschapsontwikkelingsplan 2015-2025

Het landschap van de gemeente Berg en Dal is heel gevarieerd en heeft hoge landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Inwoners, bedrijven en bezoekers profiteren hiervan. Om het landschap ook in de toekomst mooi en gevarieerd te houden, heeft Berg en Dal een landschapsontwikkelingsplan (LOP) gemaakt.

De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied goed begeleiden om ervoor te zorgen dat de gewenste landschapskwaliteiten geborgd worden. In het LOP 2015-2025 staan daarom duidelijke uitspraken over de gewenste landschapskwaliteiten. Het LOP 2015-2025 is een oproep aan iedereen om zorgvuldig met het landschap om te gaan en om creatief bij te dragen aan verbetering van het landschap. De doelen van het LOP 2015-2025 zijn:

  • een multifunctioneel, veelkleurig landschap
  • landschap dat z'n karakter behoudt, maar niet stilstaat
  • landschap waarin alle functies goed tot hun recht komen en dat robuust is ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen
  • waar mogelijk verder bouwen aan de netwerken in het landschap en knelpunten oplossen
  • een landschap van en voor iedereen
  • inspanningen uit het verleden koesteren; werken aan behoud en versterking van kwaliteit van natuur, inclusief bermen en taluds
  • extra aandacht voor landschappelijke kwaliteit, ommetjes en groene voorzieningen in en rondom de dorpen

In het Landschapsontwikkelingsplan ligt onderhavig plangebied in:

  • deelgebied 5: De Duffeltse Zoom
  • deelgebied 6: ‘t Zeeland

De landschapsontwikkelingsvisie voor het deelgebied 5 betreft in het kort:

“Door het grotendeels open en agrarische karakter van dit gebied zijn nieuwe ontwikkelingen veelal goed inpasbaar. Landschappelijk kunnen ze zonder veel moeite iets toevoegen. Eventuele inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan plaats vinden door middel van haagstructuren, (bij voorkeur met wandelmogelijkheid). De hagen moeten dan wel een verbinding vormen met het omringende landschap en zo letterlijk de nieuwe functie opnemen in en verbinden met het omringende landschap. De klei- en zandwinplassen De Zeelt en Biesterveld hebben nu nauwelijks een functie.”

De landschapsontwikkelingsvisie voor het deelgebied 6 betreft in het kort:

"‘t Zeeland heeft door z’n grotere variatie in functies en vormen een meer informeel karakter dan het noordelijker gelegen gebied van de Duffeltse Zoom. Dit maakt het gebied vriendelijker, maar ook ligt verrommeling op de loer. Een stevige structuur van groene hagen (doorn- en roossingels), fruit- en knotbomen versterkt het karakter en maakt tevens dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingepast kunnen worden zonder verrommeling."

Bij de uitwerking van het landschappelijk inpassingsplan is met de genoemde kenmerken en kernkwaliteiten uit het landschapsontwikkelingsplan rekening gehouden, zie hiervoor paragraaf 3.2 waarin het landschappelijk inpassingsplan nader wordt toegelicht.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

Onderzoek

Voor het plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Dit rapport is toegevoegd aan bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Realisatie van projecten met zonne-energie worden niet in het Besluit milieueffectrapportage genoemd. Zonneparken staan als zodanig niet op de D-, of C-lijst. Wel zijn er twee activiteiten op de D-lijst waar zonne-energieprojecten mogelijk onder vallen:

  • D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan;
  • D22.1: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water.

Categorie D9 geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw.

Categorie D22.1 is niet van toepassing, aangezien er productie van elektriciteit, stoom en warm water nodig is, om hieronder te vallen. Bij deze activiteit gaat het om centrales waarbij een brandstof, bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, wordt ingezet om elektriciteit op te wekken. Een zonnepark is dus niet een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water als bedoeld in categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r..

Het zoekgebied van het zonnepark is circa 150 ha groot. Het betreft een zonnepark van circa 50 hectare en circa 50 hectare aan bijbehorende natuurcompensatie. De overige 50 ha krijgt geen andere functie dan nu reeds het geval is. Er vindt dus circa 100 ha aan functieverandering plaats. Deze omvang is kleiner dan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. voor landinrichting (125 ha).

De voorgenomen activiteit blijft dus onder de drempelwaarden van de categorie. Hoewel de drempelwaarden niet worden overschreden moet op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd worden. Het betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De initiatiefnemer van een activiteit waarvoor een plicht tot een m.e.r.-beoordeling geldt, moet dat voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag. In dit project is deze mededeling vormgegeven door het opstellen van een aanmeldingsnotitie (zie bijlage 3).

Conclusie

In de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het planvoornemen en kan worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapport en het doorlopen van de formele milieueffectrapportageprocedure.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieu-
categorie
Richtafstanden in 'rustige woonwijk' Richtafstanden in 'gemengd gebied'
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3 50-100 meter 30-50 meter
4 200-300 meter 100-200 meter
5 500-1.000 meter 300-700 meter
6 1.500 meter 1.000 meter

Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Toetsing planvoornemen

Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk die invloed kunnen hebben op omliggende functies. Voor zonneparken zijn er op dit moment geen standaard richtafstanden opgenomen in de Handreiking Bedrijven en milieuzonering. De zonnepanelen produceren geen relevant geluid. De transformatoren en omvormers kunnen wel zorgen voor geluid.

De handreiking Bedrijven en milieuzonering geeft aan dat de richtafstand van een transformator met een vermogen tussen de 10 en 100 MVA (Mega Volt Ampere) met betrekking tot geluid minimaal 50 meter moet zijn. Dit betekent dat voor het aspect geluid 50 meter afstand als richtafstand dient te worden aangehouden tussen de transformatoren en de woningen.

Bij dit zonnepark wordt een Energieopslagsysteem (EOS = BESS) gerealiseerd voor de opslag van elektrische energie, zodat alle opgewekte energie geleverd kan worden aan het energienet. Om een aansluiting aan het hoogspanningsnet mogelijk te maken wordt ook een onderstation gerealiseerd.

De inrichting kan worden beschouwd als een inrichting voor Elektriciteitsdistributie. Om het totale zonnepark aan te kunnen sluiten is een aansluitcapaciteit van ca. 60 MVA noodzakelijk. Op basis van de VNG publicatie hoort daarbij een milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid en een richtafstand van 30 meter voor het aspect gevaar. Er is echter worst-case uitgegaan van de richtafstand van 500 meter voor geluid (milieucategorie 5.1), omdat een energieopslagsysteem (EOS) niet genoemd wordt in de VNG publicatie maar wel de meeste geluidemissie veroorzaakt.

Binnen deze richtafstand bevinden zich meerdere woningen. Er is daarom een akoestisch onderzoek (bijlage 4) uitgevoerd om de geluidimmissie als gevolg van de installaties in de omgeving inzichtelijk te maken. In deze berekeningen zijn de transformatoren en omvormers meegenomen. Bij geen van de woningen komt de etmaalwaarde hoger uit dan 50 dB(A), lees hiervoor ook paragraaf 5.5.

Worst-case is voor gevaar een richtafstand van 50 meter aangegeven (behorende bij milieucategorie 5.1). Binnen deze richtafstand bevinden zich geen milieugevoelige functies. Stof en geur hebben geen richtafstand. Geur, stof en gevaar vormen dus geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.3 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

Het zonnepark heeft in de gebruiksfase geen verkeersaantrekkende werking, buiten incidenteel periodiek onderhoud. Enkel gedurende de realisatiefase is er sprake van het aanleveren van materieel, er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat hierbij sprake is van onaanvaardbare hinder. De wegcapaciteit van de Botsestraat is ruimschoots voldoende voor de afwikkeling van het bouwverkeer.

Conclusie

Het initiatief leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Onderzoek

Het project gaat in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele) brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Er vinden enkel verkeersbewegingen plaats in de aanlegfase. In de gebruiksfase vindt incidenteel verkeer plaats die samenhangt met het beheer en onderhoud van het zonnepark. Luchtverontreiniging is daardoor niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit staat de realisatie van het zonnepark dan ook niet in de weg.

Er is dus geen sprake van emissies naar de lucht, die wijziging van de luchtkwaliteit tot gevolg kunnen hebben. De uitstoot van fijnstof en stikstofdioxide door voertuigen die de locatie bezoeken in de aanlegfase (met name aanvoer van materieel) zijn verwaarloosbaar.

De effecten van het plan op de luchtkwaliteit kunnen dan ook worden aangemerkt als Niet In Betekenisvolle Mate (NIBM).

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

Voor het beoordelen van de geluidsniveaus ter plaatse van de omliggende woningen zijn 2 toetsingskaders van belang: De Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Aan de geluidsgrenswaarden van beide wetten moet worden voldaan. De grenswaarden van beide wetten zijn niet gelijk.

Wet ruimtelijke ordening

Om de ruimtelijke inpasbaarheid van de ontwikkeling te beoordelen, wordt aangesloten bij de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Deze geeft per bedrijfscategorie een maximale richtafstand voor het milieu-aspect geluid. De beoordeling hiervan vindt plaats middels stappen.

Stap 1

Indien de richtafstanden niet worden overschreden kan verdere toetsing in beginsel achterwege blijven.

Het plan is dan zonder meer inpasbaar.

Stap 2

Indien stap 1 niet toereikend is, dient nader akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype rustige woonwijk van maximaal:

  • 45 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde);
  • 65 dB(A) maximale geluidniveaus LAmax (etmaalwaarde);

Of bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:

  • 50 dB(A) langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde);
  • 70 dB(A) maximale geluidniveaus LAmax

(etmaalwaarde), is het plan planologisch inpasbaar.

Eventueel gemeentelijk beleid kan afwijken van de richtlijnen, of richtwaardes van de VNG. De gemeente Berg en Dal heeft geen geluidbeleid opgesteld waarin dit wordt aangegeven.

Activiteitenbesluit

De inrichting is een type B inrichting conform het Activiteitenbesluit. Op de gevels van de geluidgevoelige bestemmingen zijn daarom de standaard grenswaarden uit dat Besluit van toepassing. Onderstaande tabel geeft de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor wat betreft de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0031.png"

Tabel 5.3: Grenswaarden conform het Activiteitenbesluit

De hier weergegeven grenswaarden kunnen ook als etmaalwaarde worden uitgedrukt. De etmaalwaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het Activiteitenbesluit bedraagt 50 dB(A).

Onderzoek

Bij dit zonnepark wordt een Energieopslagsysteem (EOS = BESS) gerealiseerd voor de opslag van elektrische energie, zodat alle opgewekte energie geleverd kan worden aan het energienet. Om een aansluiting aan het hoogspanningsnet mogelijk te maken wordt ook een onderstation gerealiseerd. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidimmissie als gevolg van de installaties in de omgeving inzichtelijk te maken. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Toetsing aan de stappen van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" geeft het volgende:

Stap 1

De inrichting kan worden beschouwd als een inrichting voor Elektriciteitsdistributie. Hiervoor geeft de

VNG publicatie, afhankelijk van het transformatorvermogen, een richtafstand van maximaal 500 meter. Binnen deze richtafstand bevinden zich meerdere woningen, waardoor voor alle woningen in de nabije omgeving stap 2 is doorlopen.

Stap 2

De geluidbelasting ligt bij 6 woningen boven de 45 dB(A) etmaalwaarde die vanuit VNG als

richtwaarde wordt meegegeven voor een rustige omgeving. Deze richtwaarde geldt voor het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt kan echter gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar van een 'gemengd gebied', waarvoor de richtwaarde van 50 dB(A) geldt.

De 6 woningen met een geluidbelasting hoger dan 45 dB(A) liggen allemaal aan de Botsestraat. Bij al deze woningen zal de weg vergelijkbaar of beduidend meer geluid geven dan het EOS. Bij geen van de woningen komt de etmaalwaarde hoger uit dan 50 dB(A). Bij alle woningen wordt daarmee voldaan aan de richtwaarden voor een gemengd gebied.

Activiteitenbesluit

Bij alle geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit (eis 50 dB(A)).

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschouwd de risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval bij de opslag, het transport en/of de productie van gevaarlijke stoffen en de kans dat daarbij dodelijke slachtoffers vallen.

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.


Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Onderzoek

In het kader van externe veiligheid is het van belang om te onderzoeken of er personen worden toegevoegd binnen een invloedsgebied van een risicobron, danwel dat het planvoornemen een risicobron toevoegd in de omgeving. Het invloedsgebied van de nabijgelegen hogedruk aardgastransportleiding van de GasUnie (N-578-08) ligt deels over het plangebied. Het planvoornemen zorgt niet voor een toename van permanent aanwezige personen. Dit zorgt ervoor dat er geen verder onderzoek nodig is naar de risicobronnen in de omgeving van het planvoornemen.

Daarnaast is een zonnepark geen risicovolle inrichting conform het Bevi, evenals de batterij (BESS). Dit betekent dat de ontwikkeling geen invloedsgebied heeft. Het milieuaspect externe veiligheid hoeft daarom niet verder onderzocht te worden.

Conclusie

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn geen belemmeringen aan de orde voor het planvoornemen.

5.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn er geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Dus in principe is een zonnepark met alle componenten geen bodemgevoelige functie en evenmin een bron van potentiële bodemverontreiniging. Vanuit die optiek is het uitvoeren van een historisch en verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Er is wel een Milieukundig vooronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Het doel van het vooronderzoek is het verzamelen van informatie omtrent de te verwachten bodemkwaliteit, teneinde vast te stellen of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Uit de beschikbare gegevens is het volgende te concludeerd:

  • Voor het onderzoeksgebied is een Bodemkwaliteitskaart opgesteld welke van toepassing is.
  • Het onderzoeksgebied is ingedeeld in Landbouw/natuur, de te verwachten kwaliteit is Achtergrondwaarde.
  • Voor het gebied is een Nota Bodembeheer opgesteld, welke van toepassing is.
  • Grondverzet is voor een groot deel mogelijk op basis van deze Nota Bodembeheer, met uitzondering van een aantal verdachte locaties.
  • Aan de westzijde van het plangebied is sprake van een verontreiniging met minerale olie in grond en grondwater, deze bevindt zich deels in het plangebied.
  • Nabij de plas Biesterveld is sprake van een voormalige stortplaats
  • In het gebied zijn enkele gedempte watergangen en gebieden die als boomkwekerij/fruitteelt zijn gebruikt.
  • De bodemkwaliteit is geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Indien bij de werkzaamheden grond vrijkomt kan deze op locatie verwerkt worden. Indien dit niet tot de

mogelijkheden behoort, en de grond ook niet elders binnen het gebied van de bodemkwaliteitskaart kan

worden toegepast, dient een onderzoek volgens het Besluit Bodemkwaliteit te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.8 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Voor het plan is een watertoets uitgevoerd. Dit rapport is toegevoegd aan bijlage 6. Voor het vigerende beleid waaraan getoetst is wordt verwezen naar de watertoets. Daarnaast is in de watertoets het volgende opgenomen:

Bodem en grondwater

De regionale bodemopbouw bestaat uit een 2 tot 6 meter dikke deklaag, bestaand uit klei en zandlagen als gevolg van oeverafzetting op komgronden. Onder deze deklaag bevindt zich het eerste watervoerend pakket behorend tot de formaties van Krefteneheye en Drenthe. Het eerste watervoerend pakket bestaat overwegend uit zand met plaatselijk kleilagen en heeft een dikte van 20 tot 30 meter. Hieronder bevindt zich een scheidende laag van circa 30 meter dikte, gevormd door een kleipakket behorend tot de formatie van Tegelen. Onder deze laag bevindt zich het tweede watervoerend pakket. (bron: Milieukundig vooronderzoek Zonnepark Millingen, Royal HaskoningDHV, d.d. 7 februari 2022, kenmerk BJ5695-MI-RP-211214-1149).

De regionale grondwaterstroming is overwegend (noord-)westelijk gericht. In het Milieukundig vooronderzoek is een grondwaterstand opgenomen die varieert tussen de 1,5 en 2,5m-mv met de toevoeging dat deze mede wordt bepaald door de Waal. Deze metingen zijn gebaseerd op momentopnamen tijdens de bodemonderzoeken aan de rand van het gebied. Daarnaast zijn ze lastig terug te relateren naar een NAP-hoogte. Aangezien de eerdere grondwatermetingen niet representatief zijn, is voor meer inzicht in de grondwaterstanden de site grondwatertools geraadpleegd (grondwaterstanden in beeld). Op basis van peilbuis B40D0266 (Botsestraat) wordt een gemiddelde grondwaterstand van ca. NAP +9,96m en een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van NAP +10,76m bepaald.

Met een licht aflopend maaiveld van NAP +11,4m in het noordwesten naar NAP +10,9m in het zuiden en een ongeveer vlakliggend middengedeelte op een hoogte van ca. NAP +11,0m, ligt de gemiddelde grondwaterstand in het middendeel op ca. 1m-mv. De GHG ligt op ca. 0,25m-mv. De gemiddelde grondwaterstand loopt af richting noordwesten.

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in het afwateringsgebied Ooijpolder en in de peilgebied 00Y016 en 00Y015. Het huidige streefpeil in dit peilgebied 00Y016 ligt op NAP +10,1m en wordt gehandhaafd door een aanwezige stuw aan de zuidzijde van voormalige zandwinlocatie Biesterveld. Het huidige streefpeil in het ten westen gelegen peilgebied 00Y015 ligt op een streefpeil van NAP +9,45m. Er is geen onderscheid in winter- en zomerpeil omdat het een streefpeil betreft die mee fluctueert met de waalstanden door kwel en wegzijging. Afwatering vindt plaats onder vrij verval. In onderstaande figuur is het huidige peilbesluit opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0032.png"

Figuur 5.1: Huidige streefpeilenplan waterschap Rivierenland (bron: site waterschap Rivierenland, september 2023)

Momenteel is het waterschap bezig met een herziening van het streefpeilenplan Groesbeek Ooijpolder. Het waterschap heeft het voornemen om het streefpeil voor peilgebied OOY016 met 20cm te verhogen naar NAP +10,30m om meer water te kunnen vasthouden in verband met wegzijging van het water naar de ondergrond. Het nieuwe streefpeilenplan is echter momenteel nog niet onherroepelijk. Aangezien de herziening vooral betrekking heeft op water langer vasthouden, is met het waterschap afgesproken om voor nu geen rekening te houden met de nog niet vastgestelde herziening.

In het plangebied zijn naast een voormalige zandwinlocatie Biesterveld (C-water) meerdere A-, B- en C-watergangen aanwezig. Van noord naar zuid gelegen tussen de Zeelandsestraat en de Botsestraat en rondom de zandwinlocatie is een A-watergang gelegen. A-watergangen zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden onderhouden door het waterschap. Daar waar de watergang een weg of inrit kruist, wordt de watergang verbonden door een duiker. Verder is de A-watergang voorzien van een beschermingszone van 4m aan beide zijden vanaf de insteek. In deze zone kunnen voorschriften en beperkingen gelden. De A-watergang watert af richting het zuiden.

Op de A-watergang zijn diverse B- en C-watergangen aangesloten. B-watergangen zijn van secundair en dienen door aangrenzende eigenaren onderhouden te worden. C-watergangen zijn van tertiair belang voor het waterbeheer; hiervoor geldt geen onderhoudsplicht. In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van het huidige watersysteem in- en net rond het plangebied (bron: legger waterschap Rivierenland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0033.png"

Figuur 5.2: Overzicht watersysteem in en rondom het zoekgebied (bron legger waterschap Rivierenland)

Bij aanpassingen aan watergangen en bijbehorende beschermingszones of bij aanbrengen van 'werken' anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies', is een watervergunning nodig. Verder is het verboden om zonder watervergunning nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de waterkeringen nabij het plangebied. Het plan raakt aan de noordwestzijde net de buitenbeschermingszone van de waterkering van de Rijn. In deze zone gelden voorschriften en beperkingen; op deze locatie zijn onder meer diepe boringen afgravingen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0034.png"

Figuur 5.3: Overzicht waterkeringen (bron legger waterschap Rivierenland)

Persleiding waterschap

De plangrens aan de westzijde raakt op twee plaatsen een persleiding van het waterschap. Bij eventuele graafwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met de ligging van deze persleiding.

In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de bestaande persleiding van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0035.png"

Figuur 5.4: Overzicht ligging persleiding waterschap (bron KLIC)

Gastransportleiding

In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de bestaande gastransportleiding van de Gasunie. De gasleiding transporteert een gevaarlijke inhoud en is gelegen aan de westzijde van het plangebied en loopt van noordwest naar zuidwest. Gelijk aan de persleiding van het waterschap raakt ook de ligging van de gastransportleiding op twee plaatsen de plangrens van het Zonnepark.

Bij voorgenomen grootschalige 'mechanische grondroeractiviteiten' nabij de buisleiding is te allen tijde vooroverleg gewenst met de Gasunie, waarbij tevens de te treffen voorzorgsmaatregelen worden besproken. De beschermingszone rondom de leiding (40m) is aangegeven in de figuur. Vóór aanvang van dergelijke werkzaamheden is het verplicht om een graaf- of calamiteitenmelding te doen

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0036.png"

Figuur 5.5: Overzicht ligging gastransportleiding Gasunie (bron KLIC)

Benodigde watercompensatie

Conform het beleid van waterschap Rivierenland is er geen watercompensatie benodigd voor de aanleg van zowel zonnepanelen op land als op water. Dit geldt niet voor de toegangswegen en verharding rondom de transformatorstations die worden aangebracht om de velden met zonnepanelen toegankelijk te maken voor beheer en onderhoud. Tevens wordt een onderstation voor het netbeheer en een batterijsysteem (BESS) gerealiseerd, waarbij rekening moet worden gehouden met dak- en verhard oppervlak. Ook voor deze oppervlakken is watercompensatie nodig. Het plan is om de toegangswegen uit te voeren als halfverharding, in dit geval grasbetontegels. Hetzelfde geldt voor verharding rondom het onderstation en het BESS. Voor grasbetontegels hanteert het waterschap een reductiefactor van 50% op de compensatie-eis omdat in dat geval niet al het regenwater tot afstroming komt en het watersysteem kan belasten. De overige verhardingen worden uitgevoerd als elementen-verhardingen of zijn dakoppervlakken.

Op basis van het huidige inrichtingsplan zijn er ca. 2,55 km aan toegangswegen gepland. De toegangswegen worden uitgevoerd als twee rijstroken. Deze stroken worden uitgevoerd met grasbetontegels. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de toekomstige verhardingen binnen het plangebied. In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de toekomstige verhardingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0037.png"

Tabel: Overzicht toekomstige verhardingen binnen plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0038.png"

Figuur 5.6: Overzicht toekomstige verhardingen en te dempen watergangen t.b.v. het zonnepark

Op basis van het berekende verhard oppervlak komt het totale oppervlak boven de vrijstelling van 1.500 m2 nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied. In dat geval geldt er een compensatieplicht voor het aanbrengen van de verhardingen. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de benodigde waterberging voor een T=10+10% en een T=100+10%-situatie. De benodigde waterberging bij een T=10+10%-situatie (maximale peilstijging van 30cm) is 247 m3; de benodigde waterberging tot het maaiveld bij een T=100+10%-situatie is 375 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0039.png"

Tabel: Overzicht benodigde waterberging t.b.v. toekomstige verhardingen

Verder wordt er bij de aanleg van zonnepaneelveld 6 over een lengte van 260m een C-watergang gedempt; bij zonnepaneelveld 7 wordt een B-watergang gedempt over een lengte van 150m. Daarnaast wordt er in zonnepaneelveld 4 over een lengte van 15m een C-watergang gedempt om de batterij opslag (BESS) aan te leggen. Demping van de watergangen heeft geen invloed op de afvoer van het omliggende gebied. De resterende watergangen hebben nog steeds een afvoer op een A- of C-watergang. Als laatste worden er, ten behoeve van het kruisen van de watergang met de toekomstige toegangsweg, ter plaatse van aan te brengen duikers de bestaande A-watergang over een kleine lengte gedempt. Het te dempen oppervlaktewater zal gecompenseerd dienen te worden als nieuw wateroppervlak. Deze compensatie is aanvullend op de compensatie ten behoeve van nieuwe verhard oppervlak. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van extra te compenseren waterberging in verband met demping bestaande watergangen. De doorstroomoppervlakken zijn gebaseerd op profiel-inmetingen uitgevoerd in juli 2023. In overleg met het waterschap is afgesproken om voor de bepaling van de wateropgave uit te gaan van het huidige streefpeilenplan (huidig streefpeil in plangebied NAP +10,1m). De verhoging van het streefpeil van 20cm in de toekomstige herziening heeft namelijk vooral betrekking op het langer vasthouden van water in verband met wegzijging. In bijlage 1 van de watertoets is de detailberekening opgenomen op basis van de inmetingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0040.png"

Tabel: Overzicht te compenseren waterberging i.v.m. dempen watergangen

In onderstaande tabel is de totaal benodigde waterberging in een T10-situatie en in een T100-situatie aangegeven. De beschikbare waterberging zal in beide situaties moeten voldoen aan de benodigde waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0041.png"

Tabel: Totaal benodigde waterberging

Beschikbare waterberging

Voor dit plangebied is het voorstel om de benodigde waterberging te vinden door het verbreden van bestaande watergangen middels het aanleggen van een natuurvriendelijke oever (NVO) en aanleg van een zestal poelen in het plangebied. In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de locaties van de toekomstige poelen en de natuurvriendelijke oevers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0042.png"

Figuur 5.7: Overzicht locatie compenserende waterberging

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de totale wateropgave in het Zonnepark. Uit de tabel blijkt dat met het aanbrengen van een natuurvriendelijke in combinatie met het aanbrengen van een zestal poelen voldoende extra waterberging beschikbaar is in een T10- en T100-situatie om de ontwikkelingen te compenseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0043.png"

Tabel: Overzicht wateropgave Zonnepark

Waterkering

Zoals aangegeven raakt het plan aan de noordwestzijde net de buitenbeschermingszone van de waterkering. Aangezien op deze locatie geen diepe boringen en of afgravingen zijn gepland, zal het plan geen effect hebben op de waterkering van de Rijn. De aanliggende gronden worden op deze locatie buiten de beschermingszone ingevuld met een boomgaard. In de beschermingszone zelf gelden voorschriften en beperkingen; op deze locatie zijn onder meer diepe boringen afgravingen niet toegestaan.

Hemelwaterafvoer

Hemelwater vallend op de zonnepanelen zal zonder extra voorzieningen afstromen op naastgelegen gronden of oppervlaktewater. Om ervoor te zorgen dat het bestaande watersysteem niet meer belast wordt dan in de huidige situatie, wordt voor de aanleg van de toegangswegen, parkeerplaatsen en eventueel andere verhardingen extra greppels en/of watergangen aangebracht. Het hemelwater van deze verhardingen zal bovengronds afwateren op deze greppels en/of watergangen. De extra greppels en/of watergangen worden verbonden met het bestaande watersysteem zodat afvoer gegarandeerd is.

Effecten panelen op landgebruik

Voor de effecten van de zonnepanelen op het landgebruik wordt verwezen naar het bijbehorende landschapsplan.

Effecten op waterkwaliteit

Voor de effecten van de zonnepanelen op water op de waterkwaliteit zijn hieronder achtereenvolgend waterplanten, primaire productiviteit algen en zuurstofloosheid beschouwd.

Waterplanten

Waterplanten zijn afhankelijk van beschikbaar licht om te kunnen groeien. Wanneer licht niet tot de bodem van de plas reikt, kunnen waterplanten zich niet ontwikkelen. Drijvende zonnepanelen zorgen voor beschaduwing van het water eronder. In een relatief ondiep systeem dat helder genoeg is om waterplantengroei op de bodem mogelijk te maken, kan dit negatieve effecten hebben op de natuurwaarden van de plas als waterplantengroei door de afname van beschikbaar licht onmogelijk wordt gemaakt.

Het effect van het plaatsen van de zonnepanelen op de waterkwaliteit is afhankelijk van het doorzicht in de plas en de huidige mogelijkheden voor waterplanten om zich te ontwikkelen. Conform afspraak met het waterschap (zie bijlage 2 van de watertoets in bijlage 6 voor de voorschriften) dient een nul-meting uitgevoerd te worden bestaande uit 2 onderderdelen:

  1. 1. Het eerste onderdeel van de nul-meting bestaat uit een vegetatieopname langs drie trajecten rondom het drijvend zonnepark. De drie trajecten moeten gelijkmatig zijn verdeeld rondom het drijvend zonnepark. Deze vegetatie opname is op 18 juli 2023 uitgevoerd door de firma Waardenburg. Eerder uitvoeren van deze opname was niet mogelijk, vanwege afwezigheid van de vegetatie in de winter en vroege voorjaar.
  2. 2. Het tweede onderdeel van de nul-meting bestaat uit de bepaling van de waterkwaliteit. Gedurende 1 jaar moet, rond het midden van de maanden januari, april, mei, juni, juli, augustus en september, een bepaling van de waterkwaliteit plaatsvinden

De eerste monstername t.b.v. de nul-meting is op 26 januari 2023 uitgevoerd om de huidige waterkwaliteit van de zandwinplas vast te stellen. De zes monsternamerondes zijn vanaf januari tot en met september uitgevoerd om de waterkwaliteit van de plas te bepalen. De resultaten van de nulmeting en de monsternamerondes zijn toegevoegd in bijlage 3 van de watertoets. De vegetatieopname langs drie trajecten rondom het drijvend zonnepark is opgenomen in bijlage 5 van de watertoets.

Om te controleren of een ontwikkeling effect heeft op te beschermen flora en fauna is het verplicht een ecologisch onderzoek uit te laten voeren. Een quickscan is hierin de eerste stap. Deze quickscan moet worden uitgevoerd in het oppervlaktewaterlichaam en langs de oevers van het oppervlaktelichaam, conform de systematiek die geldt voor de Wet natuurbescherming. De quickscan is in maart 2023 uitgevoerd door de firma Waardenburg en toegevoegd aan bijlage 13 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Wel is duidelijk dat als gevolg van de zandwinning jarenlang voortdurende vertroebeling plaatsvond waardoor er sprake was van een gering doorzicht. Als gevolg van de voormalige zandwinactiviteiten is de plas diep (15 tot 20 meter, zie bijlage 4 van de watertoets) en zal er beperkt licht op de bodem aanwezig zijn. Verder dooft het licht heel snel in troebel water. De verwachting is dan ook dat in de diepere delen van de plas, waar het zonnepark is gesitueerd, geen waterplanten kunnen groeien.

Een uitzondering kan worden gemaakt voor de ondiepere oeverzones: daar is wel enige ontwikkeling van waterplanten en daarbij behorende ecologische ontwikkeling mogelijk. Omdat de oeverzones niet zijn bedekt met zonnepanelen en een afstand van ten minste 20 meter tot de oevers wordt aangehouden, is van een direct negatief effect op waterplantengroei door de drijvende zonnepanelen dan ook geen sprake.

Primaire productiviteit algen

Het plaatsen van drijvende zonnepanelen kan zowel van positieve als negatieve invloed zijn op de productiviteit in de plas, doordat de hoeveelheid licht, turbulentie en temperatuur worden beïnvloed. Productiviteit kan toenemen doordat de turbulentie in de waterkolom afneemt en licht- en temperatuurcondities voor bepaalde algensoorten verbeteren. Het is ook mogelijk dat algengroei afneemt doordat het beschikbare licht onvoldoende is onder de zonnepanelen. De effecten op de algengroei zijn moeilijk van tevoren in te schatten doordat deze afhankelijk zijn van de aanwezige soorten en de beschikbaarheid van nutriënten. In een eerste aanzet van een modelstudie (Deltares, 2018) lijken voor dit type plassen de chlorofyl-a concentraties toe te nemen na het plaatsten van zonnepanelen. Dit is niet per definitie een positieve of negatieve ontwikkeling voor de waterkwaliteit. Uiteindelijk zijn andere factoren zoals de beschikbaarheid van nutriënten bepalend voor de totale productiviteit in dit type meren.

Zuurstofloosheid

Zuurstofconcentraties zijn afhankelijk van de watertemperatuur en de secundaire productiviteit in het meer waarbij zuurstof wordt geconsumeerd. Wanneer primaire productie (met name door algengroei) toeneemt, zal dit ook de secundaire productie laten toenemen. Zuurstof zal dan worden geconsumeerd en leiden tot zuurstofloze condities. Sterke temperatuurverschillen tussen de bovenste en diepere waterlaag (spronglaag) zorgen ervoor dat deze niet mengen. Het gevolg is dat het diepe water niet meer in contact komt met zuurstofrijk water aan de oppervlakte. Hierdoor kunnen er zuurstofloze condities ontstaan in het diepe water. De zonnepanelen kunnen ervoor zorgen dat de oppervlaktewater temperatuur minder sterk toeneemt in de zomermaanden, waardoor de waterkolom langer gemengd blijft. Hierdoor worden zuurstofloze condities voorkomen. Dit wordt gezien als een positief effect op de waterkwaliteit.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.9 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Onderzoek

Quick scan Wet natuurbescherming - aanleg zonnepark

Ecologisch adviesbureau Natuurbalans - Limes Divergens BV heeft een quick scan uitgevoerd waarbij de voorgenomen ingreep is getoetst aan de Wnb. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 7 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De quick scan bestaat uit een eenmalig bezoek aan de ingreeplocatie, waarbij op basis van uitvoerige kennis over ecologie en verspreiding van flora en fauna een inschatting is gemaakt van de potenties van de ingreeplocatie voor beschermde natuurwaarden. Aan de hand van deze inschatting zijn mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in beeld gebracht en zijn maatregelen aangegeven om eventuele schade te voorkomen.

In de quick scan worden de volgende conclusies getrokken.

Wet natuurbescherming – onderdeel soortenbescherming

  • Het verspreidingsbeeld van beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is niet voldoende actueel en volledig om (negatieve) effecten van de ingreep te kunnen beoordelen. Vervolgonderzoek is nodig (vervolgonderzoek is uitgevoerd en wordt hieronder nader toegelicht).
  • Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen de volgende streng beschermde soorten voorkomen: vleermuizen, bever, otter, bunzing, hermelijn, wezel, kerkuil, steenuil, kamsalamander en rugstreeppad. Verder dient er rekening gehouden te worden met broedende vogels gedurende het broedseizoen.
  • Overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb als gevolg van de voorgenomen ingreep is niet op voorhand uit te sluiten (dit wordt nader toegelicht in de hieronder beschreven nadere onderzoeken).
  • Negatieve effecten op bever, vleermuizen, rugstreeppad en broedende vogels gedurende het broedseizoen kunnen worden voorkomen door mitigerende maatregelen te treffen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden.
  • Indien voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb voorkomen.

Wet natuurbescherming – onderdeel gebiedsbescherming

  • Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Rijntakken kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Om de aard en omvang van de effecten te bepalen is een passende beoordeling nodig (deze passende beoordeling is uitgevoerd en wordt hieronder nader toegelicht).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0044.png"

Figuur 5.8: Ligging ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.

Omgevingsverordening - Groene Ontwikkelingszone

  • Het zonnepark wordt deels aangelegd binnen het Ganzenrustgebied. Uit een nadere analyse moet blijken of sprake is van negatieve effecten (deze nadere analyse wordt hieronder toegelicht).

Nadere analyse gevolgen op het ganzenrustgebied

Er is een analyse uitgevoerd waarin wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van het ganzenrustgebied en de eventuele effecten van het beoogde zonnepark hierop. Deze analyse is toegevoegd aan bijlage 8 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

De voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de begrenzing van Ganzenrustgebied zijn beschreven in artikel 2.51b van de Omgevingsverordening:

Artikel 2.51b (bescherming Ganzenrustgebied)

Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Ganzenrustgebied laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:

  1. a. uit onderzoek blijkt dat deze activiteit of ontwikkeling wordt uitgevoerd op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt; en
  2. b. na uitvoering minimaal 500 hectare in het betreffende Ganzenrustgebied overblijft.

In de analyse wordt ingegaan op beide onderdelen en wordt bepaald of voldaan wordt aan deze voorwaarden.

Op basis van de beschikbare gegevens en de beoordeling die uitgevoerd is in het kader van de Wet natuurbescherming (Passende beoordeling, Sovon, Goutbeek & Foppen, 2022), wordt gesteld dat het plangebied een functie heeft als rust- en foerageergebied voor met name Kolgans en in mindere mate voor Toendrarietgans. Grauwe gans en Brandgans maken nauwelijks gebruik van het gebied. Het aantal aanwezige exemplaren fluctueert sterk per maand en is in verhouding tot de landelijke of regionale (inclusief Duitsland) populatie laag. Het aantal ganzen is de afgelopen jaren sterk (Toendrarietgans) en matig (Kolgans) gedaald, wat toegewezen wordt aan veranderende omstandigheden in de broedgebieden (verminderd broedsucces) en de strategie van de populaties om noordelijker te overwinteren door klimaatveranderingen. De regio heeft in het verleden grotere dichtheden opgevangen dan de afgelopen jaren en het ligt in de lijn der verwachting dat dit hoge aantal niet meer gehaald zal worden gezien de doorgaande klimaatomstandigheden. In de omgeving blijft voor de ganzensoorten ruim voldoende oppervlak rustgebied behouden en blijven voldoende foerageermogelijkheden beschikbaar om het aantal dat gebruik maakt van de bouw- en graslanden binnen de plangrens op te vangen (zie ook passende beoordeling in bijlage 11). De nadelige gevolgen van het zonnepark blijven beperkt. Het plan voldoet daarmee aan voorwaarde a uit artikel 2.51b.

Het ganzenrustgebied in de omgeving is ruim begrensd en betreft het hele laag gelegen gebied langs de Rijn tussen Nijmegen en Millingen aan de Rijn aan de zuidoever en Lobith aan de noordoever. Na uitvoering van het plan blijft ruim 500 hectare aaneengesloten beschikbaar ganzenrustgebied over. Het plan voldoet daarmee ook aan voorwaarde b uit artikel 2.51b.

Vervolgonderzoek onderdeel soortenbescherming

Het verspreidingsbeeld van vleermuizen, otter, bunzing, hermelijn, wezel, kerkuil, steenuil en kamsalamander was niet compleet. Vervolgonderzoek naar deze soorten is uitgevoerd, zodat (negatieve) effecten van de ingreep kunnen worden beoordeeld en eventuele mitigerende maatregelen kunnen worden aangegeven. Het verspreidingsbeeld van overige streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingrepen is voldoende actueel en volledig om (negatieve) effecten van de ingreep te kunnen beoordelen. Geconcludeerd wordt dat vervolgonderzoek voor die soorten niet nodig is.

Het vervolgonderzoek (onderdeel soortenbescherming) is toegevoegd aan bijlage 9. Hieronder volgen per soort(groep) de belangrijkste conclusies uit het onderzoek.

Vleermuizen:

Door de aanwezigheid van voldoende alternatieve foerageergebieden in de omgeving, leidt de aanleg van 7 ha zonnepanelen op zandwinplas Biesterveld niet tot aantasting van essentieel foerageergebied van vleermuizen.

Otter:

Otter is niet waargenomen tijdens het onderzoek. Deze soort komt niet voor binnen de ingreeplocatie. Er is dan ook geen sprake van schade als gevolg van de ingrepen voor otter.

Bunzing, hermelijk en wezel:

Bunzing en hermelijn zijn niet waargenomen tijdens het onderzoek. Deze soorten komen niet voor op de ingreeplocatie. Wezel is waargenomen in de struweelhaag in het ingreepgebied, deze haag blijft echter behouden. Er is dan ook geen sprake van schade als gevolg van de ingrepen voor bunzing, hermelijn en wezel.

Kerkuil en steenuil:

De aangeleverde gegevens en de bureaustudie geven geen vlakdekkend beeld van de actuele kerkuilen- en steenuilenterritoria op de ingreeplocatie en in het aangrenzende gebied. Er dient nader veldonderzoek naar kerkuil en steenuil plaats te vinden in het voorjaar van 2023 conform de inventarisatieprotocollen voor kerkuil en steenuil van BIJ12 (2017). Het nader veldonderzoek naar kerkuil en steenuil is uitgevoerd en wordt hieronder toegelicht.

Kamsalamander:

Kamsalamander is niet waargenomen gedurende het fuikenonderzoek. Kamsalamander komt niet voor op de ingreeplocatie of binnen de invloedsfeer van de ingreep. Negatieve effecten op kamsalamander als gevolg van de voorgenomen ingreep zijn daarmee uitgesloten. Bij het fuikenonderzoek zijn een aantal overige (beschermde) amfibieënsoorten waargenomen, te weten: kleine watersalamander en groene kikker. Van kleine watersalamander is vastgesteld dat de poel actueel voortplantingswater vormt (aanwezigheid larven). De poel blijft behouden tijdens de voorgenomen ingreep. De nabijgelegen struweelhaag blijft behouden. Negatieve effecten op amfibieën als gevolg van de voorgenomen ingreep zijn daarmee uitgesloten.

Samenvattend

In onderstaande tabel zijn de conclusies samengevat en is de mogelijke noodzaak tot vervolg van de werkzaamheden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0045.png"

Vervolgonderzoek uilen

Er is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar uilen. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 10 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Daarin wordt het volgende geconcludeerd voor de steenuil en kerkuil.

  • Steenuil: Het ingreepgebied vormt geen broedlocatie voor steenuilen. Het wordt wel gebruikt als foerageergebied. Door de zonnepanelen wordt nauwelijks actueel foerageergebied aangetast. Door de natuurontwikkeling wordt veel extra foerageergebied gerealiseerd. Netto neemt de hoeveelheid foerageergebied voor steenuilen toe. Verstoring van nestlocaties door lawaai en dergelijke in de aanlegfase is niet aan de orde. Het plan veroorzaakt geen negatieve effecten. Voor steenuil hoeft geen ontheffing van de Wnb aangevraagd te worden.
  • Kerkuil: Het ingreepgebied vormt geen broedlocatie of foerageergebied voor kerkuilen. De niet-bezette kerkuilenkast op de locatie Botsestraat 26 blijft behouden en kan in de toekomst bezet worden. Voor kerkuil hoeft geen ontheffing van de Wnb aangevraagd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0046.png"

Passende beoordeling

Aangezien negatieve effecten op enkele instandhoudingsdoelstellingen van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken niet op voorhand uitgesloten kunnen worden, is een passende beoordeling uitgevoerd. Dit rapport is toegevoegd aan bijlage 11 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Rijntakken

Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op Kleine Zwaan, Wilde Zwaan, Kievit en Wulp als gevolg van de geplande ontwikkeling van het zonnepark worden uitgesloten. De instandhoudingsdoelstellingen moeten binnen het Natura 2000-gebied gehaald worden en de draagkracht van het Natura 2000-gebied Rijntakken voor deze soorten wordt door het plan niet aangetast.

Ook significant negatieve effecten op Smient, Brandgans en Grauwe Gans als gevolg van de geplande ontwikkeling van het zonnepark worden uitgesloten. De soorten maken niet tot nauwelijks gebruik van het plangebied, waardoor het geen bijdrage levert aan de populatie van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Overigens is de omvang en kwaliteit van de rust- en slaapfunctie van het Natura 2000-gebied voldoende voor het halen van de behoudsdoelstellingen.

Tot slot geldt voor Kolgans en Toendrarietgans ook dat significant negatieve effecten worden uitgesloten als gevolg van de geplande ontwikkeling van het zonnepark. Hoewel de soorten wel gebruik maken van het plangebied om (in kleine groepen) te foerageren, is er geen directe relatie met het Natura 2000-gebied Rijntakken en het niet halen van de instandhoudingsdoelstellingen. De trends van beide populaties worden beïnvloed door klimaatveranderingen en verminderd broedsucces met als gevolg een verschuiving van de populatie in omvang en verspreiding. De draagkracht van het Natura 2000-gebied

als rust- en slaapplaats wordt niet beïnvloed door het beoogde plan.

Unterer Niederrhein

Samenvattend wordt gesteld dat de doelen voor het Natura 2000-gebied Unterer Niederrhein voor Brandgans en Kolgans nog gehaald worden. Het aantal van Toendrarietgans ligt waarschijnlijk wel onder het gestelde doelaantal. Voor Kolgans en Toendrarietgans geldt dat de populaties (verspreiding en aantal) beïnvloed worden door internationale ontwikkelingen als klimaatverandering en verminderd broedsucces. De potentiële draagkracht van het Natura 2000-gebied lijkt nog voldoende te zijn, hoewel voor Toendrarietgans wel maatregelen in het gebied voorgesteld worden. Omdat daarmee het doelaantal gehaald zou kunnen worden, zijn maatregelen of gebieden buiten het plangebied niet van belang voor het halen van het doelaantal. Van significant negatieve effecten, door de aanleg en het gebruik van het zonnepark, is geen sprake. Het halen van de doelstellingen wordt door de plannen niet beperkt of belemmerd.

Stikstofdepositieonderzoek

De Wet natuurbescherming (Wnb) bepaalt dat nieuwe activiteiten moeten worden getoetst op hun effect binnen Natura 2000-gebieden. Om de projectbijdrage aan de stikstofdepositie in beeld te brengen zijn berekeningen uitgevoerd. Het stikstofdepositie onderzoek is toegevoegd aan bijlage 12 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Het project gaat in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele) brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Alleen voor de aanlegfase zijn berekeningen uitgevoerd. In onderstaande tabel is de maximale projectbijdrage aan de stikstofdepositie in de aanlegfase van het zonnepark weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0047.png"

Zonder interne saldering is de maximale projectbijdrage van 0,02 mol N/ha/jaar in 2024 en 0,09 mol N/ha/jaar in 2025. Als de interne saldering van het huidige gebruik wordt meegenomen is er geen significante bijdrage (>0,00 mol N/ha/jaar) aan de stikstofdepositie in beide jaren. Hierdoor kunnen

significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de aanleg van het zonnepark op voorhand worden uitgesloten. De aanlegfase is daarmee vrij van vergunningplicht voor stikstofdepositie.

Natuurtoets t.b.v. drijvend zonnepark

Er is een quick scan in het kader van de Wet Natuurbescherming uitgevoerd specifiek voor de waterkolom en de bodem van de zandwinput en de aangrenzende oeverzone. Er is onderzoek gedaan naar de effecten van het planvoornemen op beschermde soorten, houtopstanden en gebieden. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 13 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

Gebiedsbescherming

  • (Significant) negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
  • Het plangebied ligt niet in (de omgeving van) het NNN, dus het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.

Houtopstanden

Met de ingreep worden geen houtopstanden gekapt. De regels ten aanzien van houtopstanden zoals vermeld in Hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming zijn niet van toepassing.

Soortenbescherming

Het plangebied vormt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden amfibieën. Werkzaamheden in de oeverzone in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is daarom niet nodig.

Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bever, das en algemene broedvogels om negatieve effecten op deze soorten - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen. Door het nemen van de volgende maatregelen wordt overtreding van verbodsbepalingen voorkomen:

  • Aanvoer van materialen via de oostzijde van het plangebied om voldoende afstand te houden tot de verblijfplaatsen van das en bever.
  • Het overdag plaatsen van de zonnepanelen op de zandwinplas tussen een half uur na zonsopkomst en een half uur voor zonsondergang.
  • Rooien van beplanting en overige werkzaamheden in de oeverzone buiten het broedseizoen uitvoeren. Voor het broedseizoen wordt geen (wettelijke) standaard periode gehanteerd. Globaal moet voor het broedseizoen rekening worden gehouden met de periode maart tot half augustus.

Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

Conclusie

Uit onderzoeken is gebleken dat er geen ontheffing op de Wnb nodig is voor het planvoornemen vanwege beschermde soorten.

Daarnaast blijkt uit de effectbeoordeling van de passende beoordeling dat als gevolg van de realisatie en het gebruik van het zonnepark niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Unterer Niederrhein. Significant negatieve effecten op kwalificerende natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Unterer Niederrhein worden uitgesloten, het plan belemmert het halen van de instandhoudingsdoelstellingen niet. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming (conform artikel 2.7, lid 2) voor de realisatie en het gebruik van het zonnepark is hierdoor niet aan de orde. Als gevolg is ook het treffen van mitigerende maatregelen niet nodig vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Verdere stappen zoals een ADC-toets zijn niet noodzakelijk.

5.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Onderzoek

Archeologie

Het projectgebied heeft een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3', wat is gericht op bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden. In de regels is gesteld dat voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en waarbij graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient te overleggen. In dit rapport dienen de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen of zullen worden verstoord naar oordeel het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld, of dient te blijken dat: het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd of; de archeologische waarden door de beoogde bouwwerkzaamheden niet onevenredig worden verstoord.

Er is een bureauonderzoek in combinatie met veldtoets uitgevoerd op het terrein tussen Millingen aan de Rijn en Leuth voor dit planvoornemen (Synthegra, d.d april 2022). Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 14. Sinds dit onderzoek is er een nieuw beleid van de gemeente Berg en Dal vastgesteld waarvan een voorlopige opname was weergegeven in het rapport uit april 2022. De definitieve kaart is iets gewijzigd ten opzichte van die weergave en is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0048.png"

Figuur 5.9: Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart van gemeente Berg en Dal uit 2022.

(zoekgebied zonnepark rood omkaderd)

Op basis van deze kaart valt op te merken dat er inmiddels drie verwachtingszones zijn toegekend, laag, middelhoog en hoog. In het kader van dit bestemmingsplan wordt echter zoals voorheen het gehele gebied beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en een klein stuke 'Waarde - Archeologie 1'. Toekomstig beleid zal mogelijk een aanpassing van de dubbelbestemmingen kunnen realiseren, dit zal dan gerealiseerd worden in de vorm van een paraplu-bestemmingsplan.

Archeologische waarden in en rondom het plangebied

Voor het plangebied geldt op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Berg en Dal voor het plangebied een lage (lichtgroene vlakken), middelmatige (gele vlakken) tot hoge (donkeroranje vlakken) archeologische verwachting. Daarnaast bestaan er donkerrode vlakken met zwarte grens (bekende historische huisplaatsen) (bovenstaande afbeelding). Tevens staan er 7 terreinen van hoge of zeer hoge archeologische waarde gemarkeerd en een aantal vondstmeldingen. Ook is de vermoedelijke loop van twee oude restgeulen weergegeven (blauwgrijze zones). Daarnaast is er in het zuid westelijke deel van de poel/plas een vondstmelding aanwezig met betrekking tot twee bronzen zwaarden. Deze zone is tot op een dieper niveau kansrijk met betrekking tot archeologische restanten.

Opbouw van ondergrond

De bodem bestaat door het gehele plangebied heen uit kleiige danwel zandige rivierafzettingen

behorende tot riviersystemen die tot de Late IJzertijd actief waren, het betreft hier vooral oeverwal

afzettingen.

Archeologische vindplaatsen binnen plangebied

Binnen het plangebied zijn al een zevental vindplaatsen/monumenten aangetoond die zijn weergegeven op de archeologische monumentkaart. Het betreffen 3 archeologische monumenten terreinen van archeologisch waarde, 3 archeologisch monumenten terreinen van hoge archeologische waarde en 1 archeologisch monumententerrein van zeer hoge archeologische waarde. Monument 919 is sinds 1885 bekend en in 2001 nog aan een proefsleuvenonderzoek blootgesteld om de kwaliteit van het terrein te bepalen. Hierbij is bepaald dat dit terrein een slechte waardering heeft gekregen en van de wettelijke bescherming (status rijksmonument) is ontdaan, het terrein heeft echter nog steeds de status van terrein van zeer hoge archeologisch waarde. Van de overige 6 monumenten terreinen zijn er 5 onderzocht met een booronderzoek waarvan er bij 3 stuks nog cultuurlagen zijn aangetroffen. Daarnaast is er in het zuidwestelijk deel van het plangebied op een dieper niveau mogelijk een Mesolithische tot Bronstijd daterende vindplaats aanwezig, gelegen op een oudere stroomgordel. Er geldt nog steeds een lage, middelhoge of hoge verwachting voor het merendeel van het plangebied.

Advies Synthegra

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het

plangebied planaanpassing en nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Er wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren voor de werkzaamheden met betrekking tot de verstoringen afhankelijk van de aard, indien deze dieper gaan dan 30 centimeter beneden maaiveld. Omdat de exacte ingrepen nog niet bekend zijn dient in een vervolgstadium het ontwerp voorgelegd te worden aan de gemeente om de proportionaliteit van het vervolgonderzoek te laten aansluiten bij de aard van de ingrepen. Dit vervolgonderzoek zou dan kunnen bestaan uit een karterend booronderzoek, of een archeologische begeleiding conform het protocol IVO-P / proefsleuven.

Selectiebesluit gemeente

Het selectiebesluit van de gemeente is als volgt: locaties waar de bodem door de realisatie van het zonnepark wordt verstoord komen in aanmerking voor archeologisch vervolgonderzoek. Op basis van het definitieve ontwerp van de inrichting van het zonnepark dient in overleg tussen de archeologisch aannemer, initiatiefnemer en bevoegd gezag de invulling van dit vervolgonderzoek nader te worden bepaald.

Het landschappelijk ontwerp

Het terrein met monumentnummer 919 is in 2001 door middel van een proefsleuvenonderzoek door de toenmalige ROB (het huidige RCE) onderzocht waarbij werd vastgesteld dat de inhoudelijke kwaliteit van het terrein te laag is om de status van Rijksmonument te behouden. Het terrein is echter nadien nog steeds opgenomen in het archeologisch monumentenregister (AMK) als terrein met zeer hoge archeologische waarde. Indien hier verstoringen plaatsvinden zal de vindplaats nader onderzocht dienen te worden. Binnen het landschappelijk ontwerp is rekening gehouden met bovenstaande adviezen. Zo worden de velden met zonnepanelen niet aangelegd op de overige zes bekende terreinen met archeologische resten, dit is zichtbaar in onderstaande afbeelding. De ruimtelijke verdeling van de zonnepanelen is daarop aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0049.png"

Figuur 5.10: Archeologische monumententerrein (in rood) geprojecteerd op het landschappelijk inpassingsplan

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig die in de planontwikkeling beschermd dienen te worden. Deze zijn weergegeven op de cultuurhistorische waardenkaart van de toenmalige gemeente Ubbergen (nu: Berg en Dal), zie hiervoor onderstaande afbeelding. De kaart is geen beleidsstuk maar een door deskundigen bijeengebrachte inventarisatie en opsomming van op dat moment bekende cultuurhistorische waarden. Ook bevat de omgevingsverordening Gelderland een aanwijzing Romeinse Limes waar het plangebied deel van uit maakt. Dit valt sinds kort onder UNESCO Werelderfgoed. De Romeinse Limes loopt dwars door Nederland. Het is een unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit intensief agrarisch landschap met weilanden en akkers. Gezien de huidige situatie zijn geen elementen van de Romeinse Limes zichtbaar in het plangebied en omgeving. De voorgenomen ontwikkeling doet dus geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes.

In het landschappelijk inpassingsplan worden landschappelijk en cultuurhistorische waarden zo goed mogelijk beschermd of juist versterkt, zie hiervoor ook bijlage 1.

Middels het landschappelijk inpassingsplan wordt gewaarborgd dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zo goed mogelijk worden beschermd en versterkt. In paragraaf 3.1 van bijlage 1 wordt de historie van het gebied beschreven. Ingegaan wordt op de oude bewoningsgeschiedenis en de daarbij behorende karakteristieke pollen in het gebied. Vervolgens wordt ingegaan op het ontstaan van de perceelsafbakening, welke werd gekenmerkt door struweelheggen, en het historisch landgebruik van weides, akkers en boomgaarden. Daarna worden de oorzaken beschreven van het verlies van de landschappelijke waarde in gebied en wordt in hoofdstuk 3.2 van bijlage 1 beschreven tot welk huidig landschap dit heeft geleid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het landschap van het plangebied en het landschap in de directe omgeving van het plangebied. Rondom het plangebied bij Kekerdom, maar ook net over de grens in Duitsland, is het kleinschalig landschap nog zichtbaar. Echter binnen het plangebied is het landschap verworden tot een rationeel verkaveld intensief agrarisch landschap met weilanden en akkers omringd door droogstaande greppels en sloten. Binnen het plangebied zijn de landschapselementen bijna geheel verdwenen, behoudens enkele hagen, een knotwilg en een dichtgegroeide poel. De voornaamste aanwezige lijnen in het huidige landschap worden gevormd door de wegen en weteringen. De Botstestraat, de Zeelandsestraat, de Smalle Wielsche wetering en de Zeelandsche wetering zijn langgerekte lijnen in het landschap in een zuidwest-noordoost richting.

De bestaande lijnen in het landschap, die tevens zijn opgenomen op provinciale cultuurhistorische waardenkaart, en de aanwezige landschapselementen worden in het landschappelijk inpassingsplan gehandhaafd en versterkt.

Met de inpassing van het zonnepark wordt een rijk rijkgeschakeerd cultuurlandschap, bestaande uit landschapselementen, boomgaarden, glanshaverhooilanden en flora-akkers, gerealiseerd. Het oude cultuurhistorisch landschap is als inspiratiebron gebruikt voor het landschappelijk ontwerp. Streekeigen landschapselementen als struweelhagen, oude landgebruiksvormen als boomgaarden, bloemrijke weides en akkers en oude beheervormen zoals het knotten van bomen worden weer in het gebied geïntroduceerd. Daarbij wordt nadrukkelijk gekozen voor maximale bevordering van biodiversiteit. Bewust is gekozen voor het koppelen van verschillende landschapselementen en landgebruiksvormen en de aanplant van een gevarieerd inheems bomen- en struikenassortiment, waardoor de biodiversiteit in de toekomst sterk zal toenemen en de soortenrijkdom meteen een goede start krijgt.

Ten slotte is met het ontwerp rekening gehouden met cultuurhistorische objecten. Het waardevolle karakteristieke vergezicht op de molen de Duffelt wordt behouden door de panelen op voldoende afstand van de molen te situeren, aan de westzijde van Botsestraat helemaal geen panelen te situeren en vanaf de Zeelandsestraat wordt een doorkijk op molen gerealiseerd. Aan de westzijde van de Botsestraat wordt natuur ontwikkeld, waarbij het perceel direct grenzend aan de Duffeltse Molen wordt ingericht als flora-akker. Het situeren van een graanakker naast de korenmolen versterkt het cultuurhistorisch beeld van deze molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0050.png"

Figuur 5.11: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart van voormalige gemeente Ubbergen

Molenbiotoop

Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende en stabiele windaanvoer. Daarom is een vrije windvang gewenst. Hoog opgaande begroeiing en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Voor bestaande molens (al dan niet nog in werking) wordt ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen op de verbeelding en in de juridische regeling een zogeheten molenbiotoop opgenomen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing.

  1. 1. De eerste 100 meter rond een molen dient vrij te zijn van obstakels. Dit is het eerste criterium. In

het geval van een verhoogde molen, zoals een stellingmolen, geldt dat obstakels de eerste 100

meter lager moeten zijn dan het niveau van het laagste punt van de onderste wiek (ondergrens).

De ondergrens is bij stellingmolens het stellingniveau, bij grondzeilers zal het maaiveld deze ondergrens

vormen.

  1. 2. Het tweede criterium is een toegestane hoogte berekend, op basis van een bepaalde afstand van

de molen, de lengte van de wieken en de eventueel aanwezige stelling. De met de biotoopformule

berekende norm is een oplopende lijn gezien vanuit de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0051.png"

Figuur 5.12: Voorbeeld grafische weergave molenbiotoop

In het plangebied (of in de directe nabijheid daarvan) bevindt zich één bestaande molen met bijbehorende molenbiotoop. Het betreft De Duffelt, aan de Botsestraat in Kekerdom. Het betreft een ronde stenen beltmolen, die dienst deed en doet als korenmolen. De molen is gebouwd in 1870 en in 1958 na brand hersteld. De molen heeft een vlucht van 24,2 meter. De stellinghoogte bedraagt 2,6 meter.

Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen op de verbeelding en in de juridische regeling is een zogeheten 'vrijwaringszone – molenbiotoop' opgenomen op gronden rondom de molen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing en aanplant van hoog opgaande begroeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0052.png"

Figuur 5.13: molenbiotoop

Binnen deze aanduiding moeten nieuw te bouwen gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde qua hoogte voldoen aan de volgende eisen:

  • Samenstelling van de toegestane hoogte voor de beoordeling van de molenbiotoop (grondzeiler);
  • Binnen een afstand van 100 m van de molen mag gebouwd en beplant worden tot een hoogte die gelijk is aan de onderste punt van de verticaalstaande wiek van de molen.

Binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen mag gebouwd en beplant worden tot een bouwhoogte gelijk aan de hoogte bepaald met de biotoopformule: H(x) = x/n + c*z

Waarin:

  • H(x) = maximaal toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (m);
  • x = afstand van een obstakel tot de molen (m);
  • n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie;
  • c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie;
  • z = askophoogte (helft van de lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling).

Voor de berekening van de toegestane hoogte van bouwwerken in het plangebied zijn de volgende constante waarden van belang:

  • n: de ruwheidscoëfficient voor een gedeeltelijk open en gedeeltelijk gesloten gebied bedraagt 75;
  • z: de askophoogte bedraagt 14,7 m;
  • c: de windreductiecoëfficient bedraagt 0,2.

In het landschapsplan worden geen objecten geplaatst hoger dan 2,6 meter binnen de 100 meter zone rondom de molen. In de zone daarbuiten zal geen beplanting worden aangebracht boven de gestelde norm, bebouwing onderdeel uitmakende van zonnepark is lager dan 2,6 meter.

Conclusie

Er wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren voor de werkzaamheden met betrekking tot de verstoringen afhankelijk van de aard, indien deze dieper gaan dan 30 centimeter beneden maaiveld. Omdat de exacte ingrepen nog niet bekend zijn, wordt dit onderzoek in een vervolgstadium opgepakt. Deze onderzoeksverplichting is ook vastgelegd in de dubbelbestemmingen voor archeologie in dit plan.

Door de voorgenomen planregels vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.11 Overige

Planologisch relevante leidingen

Ten noordwesten van het plangebied ligt een aardgastransportleiding (rode stippellijn). Ter plaatse van deze leiding is een dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de gastransportleiding, met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijde, toegestaan.

De zonnepanelen worden niet aangelegd binnen deze beschermingszone.

Direct naast deze aardgastransportleiding ligt een rioolleiding. Ter plaatse van deze rioolleiding is een dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van deze riooltransportleiding. Hier mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Ook binnen deze beschermingszone worden geen zonnepanelen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPZONNEPARKLKM-VSG1_0053.png"

Figuur 5.14: ligging buisleiding t.o.v. zoekgebied zonnepark (in blauw aangegeven)

Lichtreflectie

Zonnepanelen worden vaak in verband gebracht met reflectie van licht. Moderne zonnepanelen hebben

echter nauwelijks reflectie, aangezien het licht dat gereflecteerd wordt niet omgezet wordt naar elektriciteit wat ongunstig is voor het rendement van de panelen. Het percentage reflectie gaat om 3 à 5% bij een normale lichtinval. Zonnepanelen worden om deze reden tegenwoordig ook succesvol toegepast langs autosnelwegen en op luchthavens. De reflectie (voor zover nog aanwezig) hangt daarbij af van de locatie (stand en hoogte spiegelend vlak) en de stand van de zon (de tijd en de tijd van het jaar). De hoek van de invallende lichtstraal bepaalt de hoek van de uitvallende lichtstraal. Hoe steiler de helling van de panelen, hoe groter de kans op hinder. Wanneer de panelen vrij vlak (35 graden of minder) worden opgesteld, gaat de reflectie omhoog. Dan is er voor de omgeving geen hinder door reflectie. Logischerwijs is achter de zonnepanelen (noordzijde) ook geen sprake van een spiegelend effect. De zonnepanelen op deze locatie worden gerealiseerd in een hellingshoek van 15 graden. Hinder door reflectie is bij de gekozen opstelling daarom niet te verwachten.

Het project heeft geen lichtuitstraling en beïnvloedt de duisternis in het gebied niet. Op het terrein is geen sprake van verlichting. Er wordt gebruik gemaakt van donkere panelen die niet schitteren.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Standaard En Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het

plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de

achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming

van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het

beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op

de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van

bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit

hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke

ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare

Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen

van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

6.2 Toelichting Op De Regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Er gelden twee hoofdbestemmingen, namelijk de bestemmingen 'Agrarisch met waarden Landschap 2' en 'Water'. Qua systematiek komen de bestemmingen grotendeels overeen met het plan Buitengebied 2013, van de voormalige gemeente Ubbergen. Wel is de bestemmingsregeling wat aangepast, omdat er geen agrarische bedrijven binnen het plangebied zijn gelegen. De aanduiding 'overige zone - zonnepark' is toegevoegd aan de bestemmingen Agrarisch met waarden Landschap 2 en Water. Hier is de opwekking van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepanelen toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zonnepark' mag maximaal 50% van de totale oppervlakte worden gebruikt voor zonnepanelen en bijbehorende voorzieningen. Voor het overige dient het gebied te worden ingericht als natuur conform het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels.

Tevens is sprake van de dubbelbestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Riool, Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 3 conform het plan Buitengebied 2013, van de voormalige gemeente Ubbergen.

De planregels voor de aanduidingen 'wetgevingzone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' en 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' zijn overgenomen uit het het plan Buitengebied 2013. Daarnaast zijn algemene gebruiksregels, overgangs- en slotregels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan

inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de

economische (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Het planvoornemen wordt door de ontwikkelaar voorbereid en uitgevoerd.

Exploitatieplan

Volgens de Wro moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.

Voor dit project wordt een anterieure overeenkomst opgesteld tussen initiatiefnemers en de gemeente.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het plan financiëel uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan

alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en

maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Op 29 oktober 2020 is het participatieplan Zonnepark Berg en Dal in de Raad aangeboden. In het participatieplan zijn afspraken gemaakt tussen gemeente Berg en Dal en de initiatiefnemers over de te volgen stappen in het participatieproces. Het project 'Zonnepark Berg en Dal' is een bundeling van initiatieven van 2 projectontwikkelaars (ABO Wind, Statkraft) waarbij ZEBRA het project coördineert en nauw samenwerkt met de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap (VNC) die de landschappelijke inpassing waarborgt. Het participatieplan is samengesteld in samenwerking met de gemeente Berg en Dal. Op basis van individuele en een aantal groepsgesprekken met direct omwonenden is de behoefte gepeild hoe het participatieproces eruit moet zien.

In bijlage 15 is het participatieverslag van dit zonnepark toegevoegd. In het participatieplan is namelijk afgesproken dat er een verslag wordt gemaakt van de verschillende activiteiten die zijn uitgevoerd. Op die manier krijgen participanten inzicht in het totale proces.

In dit verslag wordt uiteengezet welke stappen zijn uitgevoerd in het participatieproces, hoe het landschapsplan in co-creatie met de omgeving tot stand is gekomen, welke stappen nog gezet gaan worden, welke informatie is opgehaald en wat daarmee gedaan is.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is

met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties die betrokken zijn bij de

zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het

geding zijn. In onderstaande overzicht zijn de vooroverlegreacties zichtbaar en de beantwoording hierop.

Vooroverlegpartner Samenvatting vooroverleg reactie Beantwoording
Waterschap Rivierenland Op de verbeelding bij het plan staan A-watergangen (Zeelandse Wetering en zijn afsplitsing) en de bijbehorende onderhoudsstroken niet weergegeven. Wij verzoeken je dit aan te passen.
'Vrijwaringszone - waterloop' toegevoegd aan bestemmingsplan. Deze is zichtbaar op de verbeelding langs de waterbestemming.
Waterschap Rivierenland Voor de demping van watergangen en voor het aanleggen van nieuwe verharding is compensatie vereist. Bij het berekenen van het toegevoegde volume van de natuurvriendelijke oever worden enkele waardes gebruikt (m.n. streefpeil en maaiveldhoogte) die niet juist zijn.
Na overleg met waterschap is geconcludeerd dat in de notitie het juiste vigerende peilvak met bijbehorende streefpeil is opgenomen. Wel is het waterschap momenteel bezig met een herziening van het streefpeilen plan Groesbeek Ooijpolder. Het voornemen is om het streefpeil van peilgebied Ooij016 te verhogen met 20cm naar NAP +10,30m. Nieuwe streefpeilenplan is nog niet onherroepelijk. Met betrekking tot maaiveldhoogten: Er zijn aanvullende hoogtemetingen uitgevoerd waarbij ook de bestaande profielen van de NVO zijn meegenomen. De beschikbare berging zal hierop aangepast worden. Het voornemen van aanpassing van de streefpeilen wordt opgenomen in de watertoets. Verder wordt de beschikbare berging opnieuw bepaald aan de hand van de inmetingen van de NVO-profielen.
Waterschap Rivierenland Bij de poelen valt op dat niet de juiste gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is gebruikt. Het grondwater ligt volgens onze gegevens aanzienlijk dichter aan het maaiveld dan de Toelichting vermeldt. Verder als aandachtspunt: het is van belang dat het bergende volume van de poelen niet gebruikt wordt om de demping van het watersysteem te compenseren. De poelen staan immers niet in verbinding met het watersysteem en kunnen dus de verkleining van het bergend vermogen van dat watersysteem niet repareren. Op basis van eerder uitgevoerd milieukundig vooronderzoek (2022) is uitgezocht dat de grondwaterstand ter plekke varieert tussen circa 1,5 en 2,5 m-mv (beneden maaiveld). In de watertoets zijn wij voor de waterbergingsopgave op basis hiervan in eerste instantie uitgegaan van een grondwaterstand van 1,5m-mv. Op basis van de site grondwatertools (grondwaterstanden in beeld) wordt inderdaad een hogere grondwaterstand gemeten. Een gemiddelde grondwaterstand van ca. NAP +9,96m en een GHG van NAP +10,76m ter plaatse van peilbuis B40D0266 (Botsestraat, zie figuur 3). Het maaiveld loopt licht af van NAP +11,4m in het noordwesten naar NAP +10,9m in het zuiden. Het maaiveld in het middengedeelte ligt ongeveer vlak op een hoogte van ca. NAP +11,0m. De gemiddelde grondwaterstand in het middendeel ligt op ca. 1m-mv; de GHG ligt op ca. 0,25m-mv. Gelet op de 'aanpassing' van de gemiddelde grondwaterstand en de GHG is er een beperktere ruimte om water te bergen in de poelen. Indien er regenwater afkomstig van dakverhardingen van het onderstation en het energieopslagsysteem opgevangen en geïnfiltreerd kan worden in de ondergrond en niet tot overlast zorgt in de omgeving is een directe verbinding met de NVO niet nodig. Bij de verdere uitwerking zal, gezien de grondwaterstanden, wel nader gekeken dienen te worden of dat nog steeds mogelijk is. Waterschap gaat akkoord met bovenstaande. Tekst in de watertoets zal worden aangevuld met de laatste bevindingen.
Provincie Gelderland Advies Groene ontwikkelingszone: Vul de Rekentabellen versterking GO in via het webformulier of via de meegezonden Excel versie en voeg deze toe aan de onderbouwing dat wordt voldaan aan artikel 2.52 van de omgevingsverordening. Rekentabel versterking GO is ingevuld. Deze rekentabel versterking GO is toegevoegd aan de bijlage van de toelichting en de toelichting bij provinciaal beleid is hierop aangevuld.

Provincie Gelderland Ga na of het landschappelijk inpassingsplan voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.53 van de omgevingsverordeing en vul dit aan op monitoring randvoorwaarden voor flora-akkerbeheer en enkele details voor het maaibeheer van grasland en onderhoud van nestvoorzieningen. In de quickscan flora en fauna is een toetsing gedaan of het voldoet aan de regels van Groene ontwikkelingszone. Het is verzekerd dat de versterking wordt uitgevoerd, met een voorwaardelijke verplichting in de planregels voor het landschappelijk inpassingsplan. In hoofdstuk 3.5 van het landschappelijk inpassingsplan staat onder 'ecologische potentie en doelsoorten' beschreven op welke wijze monitoring zal plaatsvinden. Hoofdstuk 4.5 van het landschappelijk inpassingsplan gaat verder in op akker- en graslandbeheer.
Provincie Gelderland Wij vragen in artikel 3.3.3. van de regels de voorwaarde in te bouwen dat blijft worden voldaan aan de regels voor groene ontwikkelingszone in de omgevingsverordening. Het plan is getoetst aan provinciaal beleid en voldoet, dus overbodig om dit op te nemen.
Provincie Gelderland Het bestemmingsplan geeft niet aan wat de gebruikstermijn van het zonnepark is. Als dit niet een permanente wijziging betreft zien wij graag een uitleg wat er na de gebruikstermijn gebeurt met het gebied en met de landschappelijke versterking in het bijzonder. In artikel 3.1.1 sub b wordt een exploitatietermijn van maximaal 30 jaar aangegeven. In artikel 3.4.1 (voorwaardelijke verplichting) is opgenomen dat bij het zonnepark behorende constructies en voorzieningen een jaar na afloop van de exploitatietermijn verwijderd moeten zijn. In dit artikel is ook opgenomen dat er eenmalig een exploitatietermijn van maximaal 30 jaar is toegestaan voor het zonnepark en bijbehorende voorzieningen.
Provincie Gelderland Advies Ganzenrustgebied: Verwijs in de notitie naar de Passende beoordeling voor uitgebreidere onderbouwing. In de notitie (bijlage 7, analyse ganzenrustgebied) staat al een verwijzing naar de passende beoordeling. Dus geen aanpassing van het bestemmingsplan.
Provincie Gelderland Advies Molenbiotoop: aanplant en de belevingswaarde t.a.v. de molenbiotoop aanpassen in het bestemmingsplan. Met het landschappelijk inpassingsplan wordt gewaarborgd dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zo goed mogelijk worden beschermd en versterkt.

Paragraaf 5.10 'Archeologie en cultuurhistorie' is aangevuld ten aanzien van bescherming/versterking van de landschappelijk en cultuurhistorische waarden.
Provincie Gelderland Zonnevelden in het buitengebied: Voor het zonneveld is geen aanvullend advies. Wel vraagt de provincie aandacht voor het opstellen van een integrale visie zodat er een kader is voor nieuwe initiatieven. Daarnaast heeft de Provincie het verzoek om hen op de hoogte te houden van het proces rond het niet van toepassing verklaren van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). De gemeente heeft de Ruimtelijke visie duurzame energieopwekking 2019. Deze is ook opgenomen in het beleidskader van het bestemmingsplan. Dus geen aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpbestemmingsplan

gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen. De zienswijzennota is toegevoegd aan bijlage 16 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Tijdens de inzagetermijn zijn 32 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen worden in de zienswijzennota beantwoord. In de nota zijn de wijzigingen aan het bestemmingsplan na aanleiding van de zienswijzen samengevat. Ook zijn enkele ambtshalve wijzigingen beschreven.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Berekening Versterking Groene Ontwikkelingszone

Bijlage 3 M.e.r.-beoordeling

Bijlage 4 Geluidsonderzoek

Bijlage 5 Milieukundig Vooronderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Quick Scan Wet Natuurbescherming

Bijlage 8 Analyse Ganzenrustgebied

Bijlage 9 Nader Onderzoek Wet Natuurbescherming

Bijlage 10 Vervolgonderzoek Uilen

Bijlage 11 Passende Beoordeling

Bijlage 12 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 13 Natuurtoets T.b.v. Drijvend Zonnepark

Bijlage 14 Archeologisch Bureauonderzoek Met Veldtoets

Bijlage 15 Participatieverslag

Bijlage 16 Zienswijzennota