KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden
Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone Natte Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Duurzame Stedenbouw
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Berekening Versterking Go
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Voortoets Stikstofdepositie

Hogewaldseweg 1, Groesbeek

Wijzigingsplan - Gemeente Berg en Dal

Vastgesteld op 20-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Hogewaldseweg 1, Groesbeek met identificatienummer NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1 van de gemeente Berg en Dal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van vrijstaande bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs) woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.9 archeologische verwachtingswaarden

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bed en breakfast

logies en ontbijt, het aanbieden van nachtverblijf zonder bijbehorende voorzieningen tot het bereiden van maaltijden.

1.12 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 bedrijfsmatig

in uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.

1.15 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.16 bestaand(e situatie)

  1. a. bij bouwwerken: bestaand, legaal ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. b. bij gebruik: bestaand, legaal ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

1.17 beroep of dienstverlening aan huis

het bij wijze van nevenactiviteit bij het wonen uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

1.22 bos

beboste gronden alsmede niet-beboste gronden waarop een herplantplicht rust ingevolge artikel 3 van de Boswet.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.26 bouwmassa

een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 buitenopslag

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke.

1.31 burgerwoning

woning, niet zijnde een bedrijfswoning en recreatiewoning.

1.32 cultuurhistorische waarden

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.35 ecologische hoofdstructuur (EHS)

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

EHS - natuur: natuur en bosgebieden binnen de EHS, met daarin liggende verspreide bebouwing, waardevolle wateren en de ontwikkelingsgebieden nieuwe natuur;

EHS - verbinding: gebieden, gelegen in de EHS, bestaande uit een schakeling van natuurelementen gelegen in een landschapszone, die verschillende delen van de EHS (natuur) en EHS (verweving) met elkaar verbinden;

EHS - verweving: gebieden, gelegen in de EHS, waarbinnen natuurwaarden zijn verweven met andere functies zoals landbouw, recreatie en verspreide bebouwing.

1.36 eenheden

verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.

1.37 erker

hoekige of ronde uitbouw aan een gevel, ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling.

1.38 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.39 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

1.40 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geomorfologische waarden

landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.

1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.44 herbouw

gehele of gedeeltelijke reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen;

1.45 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.46 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.47 houtopstand

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voorzover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.48 hydrologische waarde

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

1.49 infiltratie

een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met zuiverende werking.

1.50 kas

een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten.

1.51 kelder

ruimte die voor meer dan 50% ondergronds is gelegen, waarbinnen geen verblijfsruimtes zijn toegestaan. De inhoud van de kelder telt niet mee bij de inhoud van de woning.

1.52 landschappelijk/ ecologisch waardevolle elementen

landschappelijke en/of ecologische waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes, steilranden en dergelijke.

1.53 landschappelijke inpassing

het zodanig inpassen van gebouwen en/of activiteiten in de omgeving dat de landschappelijke waarden behouden blijven.

1.54 landschapswaarden/landschappelijke waarden

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.55 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.56 nevenactiviteit

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.57 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.58 omgevingsvergunning voor het afwijken

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.59 omgevingsvergunning voor het bouwen

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.60 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid (voorheen aanlegvergunning)

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.61 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark, caravan, voorzover deze/dit niet als een bouwwerk is aan te merken.

1.62 openbare wegen

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.63 (binnen)opslag

(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.64 overkapping

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevels van belendende gebouwen en welke constructie zelf niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.65 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.66 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.67 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.68 recreatieve functies

alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

1.69 recreatieweg

onverhard en/of semiverharde weg in het buitengebied.

1.70 retentievoorziening

voorziening ten behoeve van de tijdelijke opvang van water.

1.71 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.72 souterrain

ruimte onder de woning, waarvan minimaal 50% van de inhoud boven het aansluitende maaiveld is gelegen en waarbinnen verblijfsruimtes zijn toegestaan. De inhoud van het souterrain telt mee bij de inhoud van de woning. Onder het souterrain is geen kelder toegestaan.

1.73 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.74 teeltondersteunende voorzieningen

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels) en een boogconstructie zonder afdekmateriaal en vrijstaande overkappingen en voorzieningen in de vorm van palen en/of stellingen, bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt en wijnbouw.

1.75 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw.

1.76 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens)

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.78 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.79 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.80 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerken, gemeten op zowel boven als onder maaiveld.

bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte welke ten hoogste gebouwd mag worden, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het desbetreffende bouwperceel.

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijden van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, inclusief hieronder gelegen souterrain, exclusief kelder.

goothoogte:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat:

  1. a. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap;
  2. b. de goothoogte van een dakvlak met een dakopbouw wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakopbouw;
  3. c. bij een kap die bestaat uit één of meerdere hellende dakvlakken waarbij de bovenzijde van de hellende dakvlakken grenzen aan een plat dak, deze daken worden ook wel afgetopte of afgesnoten daken genoemd, de goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel aan de laagste zijde van het hellende dakvlak.

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

peil:

bovenzijde van de afgewerkte vloer van de laagst gelegen verblijfsruimte.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dakkapellen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat een agrarisch bedrijf niet is toegestaan;
  2. b. behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor ecologisch beekherstel;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. paden, wegen en parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Binnen de bestemming zijn uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend het volgende gebouwd mag worden:

  1. a. Erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat:
    1. 1. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.
    2. 2. De erf- en terreinafscheidingen een open karakter dient te hebben.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en omvang van erf- en terreinafscheidingen voor zover zulks noodzakelijk is:

  1. a. voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. burgerwoningen;
  2. b. beroep of dienstverlening aan huis;
  3. c. een bed&breakfast;
  4. d. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarden’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone Natte Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Beschermingszone natte natuur’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden van de beschermingszone rondom de natte natuur kerngebieden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die krachtens het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

8.2 Bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  3. c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven.

9.2 Beroep of dienstverlening aan huis

De uitoefening van een beroep of dienstverlening aan huis is toegestaan als nevenactiviteit bij de (bedrijfs)woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. De voor het perceel geldende regels met betrekking tot de maximale oppervlakte, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde in hoofdstuk 2 blijven van kracht.
  2. b. De oppervlakte ten behoeve van activiteit mag maximaal 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken bedragen tot een maximum van 50 m².
  3. c. Het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet ten behoeve van beroepsmatige activiteiten c.q. ten behoeve van de genoemde diensten worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld voor buitenopslag.
  4. d. Cumulatie van beroepsuitoefening/dienstverlening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.
  5. e. De bestaande parkeervoorzieningen mogen door het uitoefenen van een beroep c.q. door het verlenen van diensten niet onevenredig worden gebruikt en de parkeerdruk in de omgeving mag niet onevenredig toenemen.
  6. f. Parkeren dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak van ‘Wonen’.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Landschappelijke kenmerken

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  4. d. de onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie; en
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.2 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels en toestaan dat binnen de in dit plan opgenomen bestemmingen het tijdelijk gebruik van gronden voor evenementen is toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. Er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak, op het gebied van sport/recreatie, toerisme, muziek, of op sociaal-cultureel vlak.
  2. b. Omgevingsvergunning kan worden verleend voor evenementen van maximaal 3 aaneengesloten dagen.
  3. c. In afwijking van het bepaalde onder b kan maximaal 5 keer per jaar een meerdaags evenement worden toegestaan van minimaal 3 tot maximaal 7 aaneengesloten dagen.
  4. d. Detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel ten dienste van en ondergeschikt aan het evenement.
  5. e. Er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd.
  6. f. De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen/ingrepen.
  7. g. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijziging naar ‘Natuur’, ‘Natuur – Natte natuur’ en/of ‘Water’.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden’ en ter plaatse van de aanduiding ‘EHS – verweving’ te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, ‘Natuur – Natte natuur’ en/of ‘Water’ conform het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, nieuwe natuur en/of waterbeheer, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie.
  2. b. De inrichting dient zodanig te zijn dat de nabijgelegen agrarische bedrijven, geen onevenredige overlast ondervinden in de bedrijfsontwikkeling.
  3. c. De ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsvoorwaarden van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hogewaldseweg 1, Groesbeek'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan

Op het perceel aan de Hogewaldseweg 1 in het buitengebied van Groesbeek was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige agrarische opstallen op het perceel te slopen en de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woning. In ruil voor de sloop wil de initiatiefnemer één nieuwe woning op het perceel bouwen.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hogewaldseweg 1 ten oosten van de kern Breedeweg in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0002.jpg"

Globale ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: openstreetmap)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek', vastgesteld op 29 augustus 2013. Hierin beschikt het plangebied over de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Daarnaast is er ter plaatse de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone natte natuur', 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarden', en de gebiedsaanduiding 'zuidelijk deel lage middengebied' en 'ehs-verweving'. Navolgende afbeelding toont de vigerende planologische situatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wijzigingsbevoegdheid

In het bestemmingsplan is navolgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarvan in dit plan gebruik wordt gemaakt. Vervolgens wordt voor iedere voorwaarde aangegeven hoe voorliggend plan er aan voldoet.

3.8.5 Wijzigen naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, dit bedrijf om te zetten ten behoeve van burgerbewoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
  2. b. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen.
  3. c. De agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd.
  4. d. Het aantal burgerwoningen mag niet meer bedragen dan één.
  5. e. In afwijking van het bepaalde onder d dient de voormalige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij geldt dat:
    1. 1. in geval van sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken is 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan;
    2. 2. in aanvulling op sub 1 geldt in geval van sloop van minimaal 1500 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken dat 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  6. f. In afwijking van het bepaalde onder lid d geldt bij sloop van alle kassen en bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ dat:
    1. 1. Bij sloop van 0 m² - 1.000 m²: geen mogelijkheden voor bouw woning.
    2. 2. Bij sloop van 1.000 m² - 2.500 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
    3. 3. Bij sloop van 2.500 m² - 8.000 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
    4. 4. Bij sloop van > 8.000 m²: maximaal 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan.
  7. g. In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid d, e en f dient karakteristieke en/of monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven. Karakteristieke en/of monumentale bebouwing mag worden hergebruikt voor wonen, waarbij geldt dat naast de bestaande (bedrijfs)woning:
    1. 1. de extra woonfunctie uitsluitend mag plaatsvinden in de karakteristieke en/of monumentale bebouwing;
    2. 2. het gehele gebouw mag worden gebruikt voor de woonfunctie;
    3. 3. de bestaande inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
    4. 4. de toevoeging van de extra woonfunctie noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen cultuurhistorische en/of monumentale waarden;
    5. 5. de nieuwe woningen na splitsing en/of toevoeging ieder een inhoud dienen te hebben van minimaal 300 m³.
  8. h. De woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
  9. i. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving.
  10. j. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.
  11. k. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

Ad.

  1. a. Het gehele plangebied betreft het huidige agrarische bouwvlak.
  2. b. Hieraan wordt voldaan, zie de verbeelding.
  3. c. De agrarische bedrijvigheid is al beëindigd.
  4. d. De bedrijfswoning wordt omgezet in één burgerwoning.
  5. e. Er wordt meer dan 750 m² gesloopt, in ruil waarvoor er één extra vrijstaande woning wordt gerealiseerd.
  6. f. Niet van toepassing
  7. g. Niet van toepassing.
  8. h. Hiervan is sprake, dit is onderbouwd in hoofdstuk 4.
  9. i. Er worden geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsontwikkeling, zie hiervoor ook paragraaf 4.1.4 en 4.1.5.
  10. j. Hiervan is sprake. Er wordt tevens in de regels geborgd dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt conform de geldende parkeernormen.
  11. k. Er is een landschappelijk inpassingplan opgesteld, waarbij rekening is gehouden met de landschappelijke kenmerken van het Zuidelijk deel lage middengebied. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet in het toepassen van inheemse soorten.

Er wordt hiermee voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Breedeweg. Het overwegend agrarisch gebied is weids van karakter. Tussen de landbouwgronden liggen woningen en agrarische bedrijven, waarbij opstallen en schuren vrij in het zicht liggen. Ten zuidoosten van het plangebied loopt de Nederlands-Duiste grens. Ten noorden van het plangebied ligt het natuurgebied De Bruuk.

De Hogewaldseweg is te typeren als een rustige weg, voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer van en naar de aangrenzende percelen.

In het plangebied was voorheen een agrarisch bedrijf (paardenhouderij) gevestigd. Het agrarische perceel, met een oppervlakte van circa 10.245 m2, is bebouwd met een bedrijfswoning, enkele bijgebouwen en meerdere agrarische opstallen, die geconcentreerd bij elkaar staan. De overige gronden betreffen een weiland. De gronden tussen de gebouwen en de woning zijn grotendeels verhard. De gronden aan de voorzijde van de bedrijfswoning zijn in gebruik als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0004.png"Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

Het voornemen is om het plangebied te ontwikkelen tot woonlocatie, waarbij de bestaande bedrijfswoning een burgerwoning wordt en één nieuwe woning wordt gebouwd. Om dit voornemen te verwezenlijken wordt de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing gesloopt. De nieuwe woning sluit qua bouwhoogte aan bij de bestaande woning en heeft een lagere goothoogte.

Voor de ontsluiting van beide woningen wordt gebruik gemaakt van de bestaande oprit aan de Hogewaldseweg. Om ervoor te zorgen dat het plan rekening houdt met het landschap is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Met een boomgaard, wilgen- en elzenstruweel en gemengde hagen worden het nieuwe gezamenlijke woonerf ingepast. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan. Het realiseren en in stand houden van deze landschappelijke inrichting zal middels een voorwaardelijke verplichting in de regels worden geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0005.png"

Toekomstige inrichting (bron: Buro Poelmans Reesink landschapsarchitectuur)

2.3 Duurzame Stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in een breed scala aan maatregelen ten aanzien van duurzaamheid. De woning zal voldoen aan de nieuwste eisen van het Bouwbesluit op het gebied van energieneutraal bouwen. Deze wordt goed geïsoleerd en wordt gasloos gebouwd. Hemelwater wordt opgevangen in wadi's en er vindt een afname van verharding in het plangebied plaats (sloop van 825 m2 bedrijfsbebouwing). De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied verbetert hierdoor. Op het erf is veel groen aanwezig op straatniveau (minimaal 75 m2 per woning). Het gebruik van hernieuwbare grondstoffen die op duurzame wijze zijn gewonnen en hergebruikte materialen wordt overwogen. Er bestaat de mogelijkheid om groen- en tuinafval in eigen tuin te composteren. In de landschappelijk inpassing (bijlage 1 bij de regels) staan de maatregelen ten aanzien van duurzaamheid verder toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit wijzigingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning en het realiseren van één nieuwe woning in ruil voor de sloop van circa 825 m2 aan opstallen. Er vindt hiermee een afname van bebouwd oppervlak plaats. Tevens blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Het initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 5 juli 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

De nieuwe woning zal voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gerealiseerd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Het perceel Hogewaldseweg 1 ligt conform de Omgevingsverordening Gelderland binnen de Groene Ontwikkelingszone. De nieuw te bouwen woning en de gronden waar de landschappelijke inpassing op plaatsvindt, liggen binnen het Gelders Natuurnetwerk. Navolgende afbeelding geeft dit aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0006.png"

Beoogde bebouwing ten opzichte van ligging in GNN en GO

Groene ontwikkelingszone

In artikel 2.52 van de omgevingsverordening is bepaald dat een nieuwe activiteit of ontwikkeling binnen de GO alleen toe is gestaan als uit onderzoek blijkt dat:

  1. a. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
  2. b. de samenhang niet verloren gaat.

Vanwege de ligging in de Groene ontwikkelingszone is een versterkingsplan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Uit dit versterkingsplan en bijbehorende berekening GO (zie bijlage 1 bij de toelichting) blijkt dat er sprake is van een versterking van de Groene Ontwikkelingszone. De omvang van de extra woonbestemming binnen de Groene Ontwikkelingszone bedraagt circa 1.343 m². Er gaat geen bestaand groen verloren, het hele gebied binnen de Groene ontwikkelingszone is in de huidige situatie bebouwd of verhard. Hiervoor worden als compensatie houtwallen, struweelhaag, een hoogstamboomgaard en poelen aangelegd. Tevens worden nestkasten voor uilen en een bijenhotel gerealiseerd. Hoe deze elementen aansluiten bij de in het gebied aanwezige kernkwaliteiten is nader toegelicht in het versterkingsplan. Deze invulling is in de GO rekenmodellen ingevoerd (zie bijlage 1).

Vanuit de ontwikkeling is het niet noodzakelijk versterkingspunten te realiseren, er is namelijk sprake van een impactfactor van -54,53 vanwege het vervallen van de voormalige agrarische bebouwing. Met de ontwikkeling worden 62,7 punten gerealiseerd.

Uit bovenstaande blijkt dat met de beoogde ontwikkeling een kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde aan de Gelderse Ontwikkelingszone wordt geleverd.

Gelders Natuurnetwerk

Conform artikel 2.39 is een nieuwe activiteit of ontwikkeling binnen Gelders Natuurnetwerk alleen toegestaan als er geen sprake is nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk. De kernkwaliteiten van deelgebied De Bruuk betreffen:

  • Laagste deel van hoefijzervormig, door stuwwal omsloten bekken met kleinschalig landschap: laagten met dekzandruggen, basenrijke kwel en bijzondere blauwgraslanden, heischrale graslanden en vochtige bossen in de Bruuk;
  • Onderdeel van Nationaal Landschap Gelderse Poort;
  • Parel en N2000-gebied De Bruuk: grootste blauwgrasland van Gelderland; laagste punt van het Bekken van Groesbeek; afwisseling van natte graslanden met wilgen- en elzenstruwelen en eikenbossen; botanisch zeer rijk; ook rijk aan reptielen, amfibieën en dagvlinders (o.a. zilveren maan);
  • Leefgebied das;
  • Cultuurhistorische waarden van verkavelingsstructuur en coulissenlandschap, oude ontginningen;
  • Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir;
  • Rust, ruimte, duisternis.

Ten aanzien van het voorgaande geldt dat op de planlocatie geen blauwgrasland aanwezig is. Het gedeelte van het plangebied is agrarisch in gebruik en er zijn geen provinciale natuurplannen. Bijzondere natuurtypen worden dan ook niet aangetast. Het stelselmatig voorkomen van de das en andere beschermde diersoorten is op grond van ecologisch onderzoek (bijlage 4) uitgesloten. Het leefgebied van de das wordt niet aangetast. De cultuurhistorische waarden blijven behouden. Gezien er een boomgaard en wadi's aangelegd worden, worden deze juist versterkt. De ruimtelijke ontwikkeling heeft geen invloed op de abiotiek van het gebied. Gezien er één woning wordt gebouwd en het verharde oppervlakte wordt verminderd, blijft de rust, ruimte en duisternis van het gebied behouden.

Gelet op het voorgaande leidt voorliggend plan niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk. In overleg met de provincie wordt het als Wonen te bestemmen gedeelte binnen het Gelders Natuurnetwerk (ca. 1.131 m²) gecompenseerd door binnen het plangebied op een andere locatie een gebied met dezelfde oppervlakte als GNN aan te wijzen. Navolgende afbeelding toont globaal de compensatielocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0007.png"

Globale locatie compensatie verlies oppervlakte GNN

Beschermingszone natte landnatuur

Navolgende afbeelding geeft de ligging van het plangebied ten aanzien van de beschermingszone natte landnatuur weer. Op de afbeelding is tevens de locatie van de beoogde bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0008.png"

Ligging plangebied in beschermingszone natte landnatuur

Artikel 2.61 geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen in een Beschermingszone natte landnatuur geen functies mogelijk maakt die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. De beoogde ruimtelijke ingreep heeft geen nadelige effecten op de instandhouding van natte landnatuur omdat er in de huidige situatie geen natte landnatuur op de planlocatie aanwezig is. Daarnaast wordt er meer verharding verwijderd dan toegevoegd en worden er twee wadi's toegevoegd. Negatieve effecten zijn derhalve uitgesloten.

Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Groesbeek 2025

De ruimtelijke vertaling van de Strategische Visie vindt plaats in de Structuurvisie Groesbeek 2025. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Groesbeek. De structuurvisie heeft betrekking op het grondgebied van de vroegere gemeente Groesbeek en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Het geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gedeelte van het grondgebied van de nieuwe gemeente Berg en Dal. Het in de structuurvisie vervatte kader volgt de pijlers en ontwikkelingslijnen van de Strategische Visie.

Eén van deze pijlers is de pijler woonkwaliteit. Deze is opgebouwd rondom een viertal ambities:

  • Vergroten van de woonkwaliteit in Groesbeek en laat deze aansluiten op de vraag: door vernieuwbouw en verbetering van wijken beschikt Groesbeek ook in 2025 over aantrekkelijke woonmilieus.
  • Aandacht voor bijzondere doelgroepen. Voor senioren, starters, jonge doorstromers en zorgbehoevenden is extra aandacht.
  • Ontwikkel een gevarieerd woningaanbod. Sluit aan bij bestaande kwaliteiten en speel met nieuwbouw in op de wensen van specifieke doelgroepen. Nieuwe gebouwen zijn flexibel en toekomstbestendig gebouwd, zodat slim kan worden ingespeeld op demografische ontwikkelingen.
  • Zet in op bestaande projecten. Ontwikkel alleen bestaande locaties binnen de bebouwde kom en kies niet meer voor uitbreidingslocaties.

Planspecifiek

Het voorliggende planvoornemen heeft een ruimtelijke meerwaarde en past binnen de ambities voor de pijler woonkwaliteit. Door het verwijderen van de mogelijkheid tot een agrarisch bedrijf en het toevoegen van een woning wordt er bijgedragen aan een aantrekkelijk woonmilieu.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan 2015-2025 'Landschap van iedereen'

De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied goed begeleiden om ervoor te zorgen dat de gewenste landschapskwaliteiten geborgd worden. Daartoe heeft de gemeente een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). In het LOP 2015-2025 staan duidelijke uitspraken over de gewenste landschapskwaliteiten per deelgebied beschreven.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 12 'Het lage midden van het Bekken van Groesbeek'. Vanouds is dit een marginaal agrarisch gebied, waarin geleidelijk veel burgerbewoning is gekomen en natuurbeheer een belangrijke rol is gaan spelen. Met name rond de Bruuk zijn nog veel landschapselementen zoals elzenhagen aanwezig. De slootjes dragen daartoe bij.

In het LOP zijn voor het lage middengebied de volgende ontwikkelingsdoelen opgenomen:

  • ontwikkeling schrale graslanden en vochtige bossen, inclusief omringend cultuurlandschap;
  • herstel kwel, waterkwaliteit en overige waterhuishouding;
  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Bruuk - Kranenburger Broek met schraallanden, bosjes, singels en poelen volgens model kamsalamander en vuurvlinder;
  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Nederrijk - Kranenburg met schraallanden, bosjes, singels volgens model das;
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën;
  • ontwikkeling populaties van vogels van cultuurlandschappen;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden;
  • ontwikkeling cultuurhistorische waarden van verkavelingsstructuur, ontwatering en boerderijen.

Grootschalige nieuwe ontwikkelingen passen niet in dit kleinschalige en kwetsbare gebied. Waar kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen ingepast moeten worden, kan gebruik gemaakt worden van kleine bosjes, ruige, struweelrijke slootjes en elzensingels. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten tot slot bijdragen aan de landschapskwaliteit en hier geen afbreuk aan doen. In het LOP is daarom een werkwijze opgenomen om te komen tot verevening bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

De bestaande agrarische bedrijfslocatie vormt een verstoring in de landschappelijke waarden van het deelgebied. Dit komt doordat het bedrijf een dergelijke omvang heeft dat het zich niet voegt naar de landschappelijke waarden, zoals die in het beleid zijn vastgesteld. Sloop van het bedrijf zal op zich reeds een sterke meerwaarde geven aan de landschappelijke kwaliteiten. De realisatie van een kleinschalig woonensemble is passend bij de aard van het landschap. Het landschapsplan voorziet in een gedegen landschappelijk inpassing, waarbij bestaand struweel wordt doorgetrokken tot in het plangebied, waarmee de overgang van bosranden naar cultuurgronden wordt vormgegeven. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan de genoemde ontwikkelingsdoelen en past binnen het LOP.

3.3.3 Actieplan Wonen

Met het Actieplan Wonen geeft de gemeente Berg en Dal concrete invulling aan de woningmarktopgaven die er spelen. Het document is een actualisatie van de in 2017 vastgestelde woonagenda. De veranderde context van de woningmarkt (o.a. schaarste beschikbare betaalbare woningen, vergrijzing, veranderingen in de zorg) gaven aanleiding tot de actualisatie. Het Actieplan verduidelijkt waar accenten anders zijn komen te liggen en maakt de aanpak ervan concreet.

In het Actieplan wordt omschreven dat de druk op de woningmarkt in de gemeente Berg en Dal is toegenomen. Het is lastiger geworden een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Ook zijn minder woningen beschikbaar. Het Actieplan beschrijft daarom dat tot 2030 1.200 nieuwe woningen toegevoegd worden met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen. De helft van de te bouwen woningen betreft sociale huur en koop, middenhuur en betaalbare koop. Doorstroming wordt gestimuleerd door toegankelijke woningen te bouwen.

Woningmarktonderzoek 2019 - 2029

De gemeente Berg en Dal heeft samen met woningcorporaties Oosterpoort en Waardwonen een woningmarktonderzoek laten uitvoeren. Hierbij is naar de actuele en toekomstige behoefte aan woningen gekeken en naar het type woningen. In totaal zijn er in de periode 2019 – 2029 ruim 1000 extra woningen nodig, zowel koopwoningen als huurwoningen. Dit is een stijging van 300 woningen ten opzichte van een in 2016 uitgevoerd onderzoek. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door het grote woningtekort in de regio Nijmegen, waar Berg en Dal onderdeel van is. Er is een grotere behoefte aan:

  • Kleinere en levensloopbestendige woningen en appartementen. Dit komt onder andere door de vergrijzing en doordat er ook meer kleine huishoudens zijn;
  • Betaalbare koop- en huurwoningen voor starters en mensen met lage en middeninkomens;
  • Vrijstaande koopwoningen.

Planspecifiek

Uit het Actieplan wonen en het later uitgevoerde woningmarktonderzoek 2019 - 2029 blijkt een urgente behoefte aan nieuwe woningen binnen de gemeente. Tot aan 2029 is er behoefte aan ruim 1000 extra woningen, zowel huur als koop. Als gevolg van voorliggend initiatief wordt één woning aan de woningvoorraad van Groesbeek toegevoegd. Het initiatief draagt daarmee direct bij aan het behalen van de kwantitatieve woningbouwopgaven. Aangezien er een vrijstaande koopwoning wordt gerealiseerd, draagt het plan ook bij aan de invulling van de kwalitatieve woningbehoefte.

Het initiatief past binnen het Actieplan Wonen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Op de locatie is geen asbest aangetroffen. Ten aanzien van bodemverontreiniging is er geen reden tot het verrichten van aanvullend onderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15565705 (aan de Grafwegen) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) 12,3 µg/m3 15,3 µg/m3 8,6 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie één extra woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De bedrijfswoning die wordt omgezet naar burgerwoning is een bestaand geluidsgevoelige object en hoeft dus in principe niet meer te worden getoetst. Met de realisatie van één nieuwe woning wordt wel een nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd. De omliggende wegen Hogewaldseweg en De Bruuk zijn echter rustige wegen met weinig verkeersbewegingen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Verordening geurhinder en veehouderij 2017

Per 1-1-2017 geldt in de gemeente Berg en Dal de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2017'. Ten aanzien van geurbelasting van veehouderijen zijn maximale waarden opgenomen, afhankelijk van het gebied waarin het geurgevoelige object zich bevindt. Deze waarden bedragen:

Bebouwde kom stedelijk 2,0 ou/m3 100 meter
Bebouwde kom stedelijk v2 2,0 ou/m3 50 meter
Bebouwde kom 3,0 ou/m3 100 meter
Bebouwde kom v2 3,0 ou/m3 50 meter
Bebouwde kom landelijk 4,5 ou/m3 50 meter
Gemengd gebied met hoofdzakelijk burgergebruik 5,0 ou/m3 25 meter
Gemengd gebied 8,0 ou/m3 25 meter
Gemengd buitengebied 11,0 ou/m3 25 meter
Buitengebied 14,0 ou/m3 50 meter
Buitengebied met hoofdzakelijk agrariërs 21,0 ou/m3 25 meter

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief worden de agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied definitief beëindigd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. Op grond van de Geurnormenkaart behorende bij de gemeentelijke verordening, ligt het plangebied in 'gemengd gebied'. Dit is te zien op navolgende afbeelding. Hiervoor gelden normen van 8,0 ou/m3 en afstanden van 50 meter (in het geval de veehouderij minder dan 200 stuks melkrundvee en/of 50 overige dieren heeft).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0009.png"

Uitsnede geurnormenkaart (bron: gemeente Berg en Dal)

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen aan de Hogewalfseweg 15, op circa 750 meter ten noordoosten van het plangebied. Gelet op de ruime afstand tot het plangebied is het aannemelijk te concluderen dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De bedrijfswoning die wordt omgezet naar een reguliere woning is voor omliggende milieubelastende functies een bestaande woning van derden en hoeft in principe dus niet meer te worden getoetst. Omliggende milieubelastende functies moeten in de huidige situatie al rekening houden met deze woning. De nieuw te realiseren woning binnen het plangebied betreft wel een nieuw milieugevoelig object.

Het dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijf is ten westen van het plangebied gelegen op circa 400 meter. Het betreft een camperstalling. Voor een dergelijke functie is in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter. Gelet op de feitelijke afstand kan worden geconcludeerd dat aan de richtafstand wordt voldaan. Overige (agrarische) bedrijven zijn op nog grotere afstanden gelegen.
Vanuit omgekeerde werking zorgt het initiatief ook niet voor een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven en inrichtingen. Bedrijven en inrichtingen dienen in de bestaande situatie al rekening te houden met maatgevende woningen in de nabije omgeving. Voorliggend initiatief maakt geen woningen mogelijk dichter in de buurt van deze bedrijven en inrichtingen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart, plangebied ter plaatse van rode cirkel

Op de risicokaart is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die vanuit het de externe veiligheid van belang zijn.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken: met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld (bijlage 3). In het plangebied is een C-watergang gelegen. Het plan raakt daarmee waterschapsbelangen.

Hemelwater

Het plangebied is geen kwetsbare locatie ten aanzien van wateroverlast. Het verhard oppervlak in het plangebied neemt af door de sloop van bedrijfsbebouwing. Het plan blijft daarmee binnen de gestelde vrijstellingsnorm van Waterschap Rivierenland van een toename van 1.500 m² of minder aan verharding in het landelijke gebied. Compensatie is daarom niet noodzakelijk. Omdat in de bodem in het betreffende gebied zandige leem voorkomt en het doorboren van de leemlagen ten aanzien van infiltratie niet is toegestaan, is met voorliggend plan beoogd om wadi's te realiseren. Het landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1 bij de regels) geeft een suggestie voor de ligging en omvang van de wadi's. Deze kunnen mogelijk groter worden/op een andere locatie komen dan getekend, mocht dat nodig zijn om een ledigingstijd van 24 uur te garanderen. De wadi's zorgen ervoor dat hemelwater op eigen terrein goed geborgen wordt.

Watergangen

In het plangebied is een C-watergang gelegen. Dit is een watergang van tertiair belang, waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt. Ten aanzien van deze watergang is het van belang dat onderhoudspaden toegankelijk zijn voor inspectie en onderhoud. In het schetsontwerp is hiermee rekening gehouden. Op de locatie van de C-watergang vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. De watergang blijft goed toegankelijk.

Grondwater

Het plangebied is gelegen naast het natuurgebied De Bruuk. Dit betreft een grondwatergevoelig natuurgebied. Er vindt geen onttrekking van het grondwater plaats ten aanzien van dit natuurgebied. Het plan heeft daarmee geen negatieve effecten op het natuurgebied.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 4 toegevoegd. De conclusies van het onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied ligt direct ten noorden van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'De Bruuk'. In de quick scan is geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten wat betreft trillingen, geluid en optische verstoringen. Voor de beoordeling van mogelijke stikstofeffecten is een voortoets stikstofdepositie opgesteld. Deze is toegevoegd in bijlage 5. Hieruit blijkt dat er zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase ten opzichte van het bestaande gebruik geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Uit de quick scan blijkt dat de bebouwing in het plangebied mogelijk een relevante functie heeft voor vleermuizen en huismussen. Om te bepalen of dit zo is, is nader onderzoek nodig. Er zijn enkele algemene maatregelen nodig ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Deze maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport. Aangezien er geen reden is om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen niet verkregen zouden worden, na zo nodig treffen van de juiste maatregelen, is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeersaantrekkende werking

Beide woningen worden in de nieuwe situatie ontsloten door de bestaande inrit. Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf definitief beëindigd en wordt in ruil hiervoor één nieuwe woning terug gebouwd. Hiermee neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af.

Parkeren

Conform de 'Intregrale mobiliteitsvisie gemeente Berg en Dal 2016-2026', dient voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de parkeervraag bepaald te worden aan de hand van de richtlijnen en kencijfers uit de publicatie 'toekomstbestendig parkeren' van het CROW. Voor een matig stedelijke gemeente geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een gemiddelde parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Met voorliggend plan wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Er is in het plangebied voldoende ruimte om op eigen terrein aan de parkeernorm te voldoen. Dat hieraan wordt voldaan is tevens geborgd in de regels van dit wijzigingsplan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan (artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro). Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart. Hierop is het plangebied globaal omcirkeld. Het plangebied is gelegen binnen een zone 'oude flankontginning' (het westelijke deel) en een zone 'jonge landbouwontginning in het nat-droge zandgebied' (het oostelijke deel). Ten aanzien van deze gebieden staan in het RAAP-rapport 2738 'Over bosrijke hoogten en vriendelijke valleien' adviezen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0011.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: gemeente Berg en Dal)

Het plangebied ligt grofweg tussen Grafwegen en Bruuk. Ten aanzien van de hier gelegen gronden is handhaving en stimulering van de verkaveling aanbevelenswaardig. Opgaande beplanting is hier niet gewenst, omdat het gebied van oudsher een open karakter als bouwlandschap heeft. Ten aanzien van de jonge landbouwontginning in het nat-droge zandgebied zijn er geen adviezen ten aanzien van grondgebruik en beplanting. Enkel de overgang naar andere gebieden behoeft aandacht. Ten aanzien van bebouwing worden voor het gebied ten oosten van Bredeweg geen specifieke adviezen gesteld.

In het landschapsplan is aandacht besteed aan het cultuurhistorisch landschap waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. De structuur van de bestaande kavels wordt in stand gehouden en het plangebied behoudt haar open uitstraling. Het plan voorziet in een gemengde haag en enkele solitaire bomen, zodat ook de overgangszone de cultuurhistorische waarde behoudt.

Archeologie

Conform de Archeologische beleidadvieskaart van de gemeente Berg en Dal is in het grootste deel van het plangebied sprake van een lage archeologische waarde. Navolgend is een uitsnede van deze kaart te zien met daarop het plangebied globaal omcirkeld. Aan de zuidzijde van het plangebied is in een kleine zone sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het initiatief voorziet echter geen werkzaamheden in dit deel van het plangebied. De kans op het verstoren van eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden is daarmee klein. Als er tijdens werkzaamheden archeologisch relevante waarnemingen of vondsten worden gedaan, dienen die volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet (melden toevalsvondsten) gemeld te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) en de gemeente (archeologie@bergendal.nl).

Voorliggend plan neemt de in het vigerende bestemmingsplan geldende dubbelbestemmingen over. Op deze manier zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPHOGEWALDSEWEG1-VSG1_0012.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Berg en Dal)

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming: Wonen.
    Deze bestemming betreft zowel de voormalige bedrijfswoning als de toe te voegen woning. Binnen de woonbestemming is voor de nieuw te realiseren woning een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de hoofdbebouwing (de woning) gesitueerd moet zijn. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. In de regels zijn de verdere maatvoeringsbepalingen en bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.
    In de regels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het slopen van de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing en het realiseren en in stand houden van het landschappelijk inpassingsplan.
  • Enkelbestemming: Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden.
    Aan de overige gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' toegekend. Het voorheen geldende agrarisch bouwvlak is verwijderd. De gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en bescherming, behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden.
  • Waarde - Archeologische verwachtingwaarden.

Deze bestemming is opgenomen voor een kleine zone aan de zuidzijde van het plangebied, voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

  • Waterstaat - Beschermingszone natte natuur, voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden van de beschermingszone rondom de natte natuur kerngebieden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Berg en Dal hanteert de 'Meetlat participatie fysiek', waarin 4 vragen zijn opgenomen om te beoordelen of een participatieplan nodig is. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 6.3.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het College van B&W wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld en een voorlopige voorziening is toegekend.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegestuurd aan de relevante belanghebbende instanties.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Voor voorliggend plan zijn de vragen van de 'Meetlat participatie fysiek' beantwoord. Hieruit blijkt dat het plan van beperkte invloed is op de omgeving. Een participatieplan is daarom niet aan de orde. De omwonenden zijn geïnformeerd over het plan.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 15 december 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Berekening Versterking Go

Bijlage 1 Berekening versterking GO

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna

Bijlage 5 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 5 Voortoets stikstofdepositie