KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden
Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone Natte Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Omgeving Van Het Plangebied
2.2 Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Planvoornemen
3.1 Locatieontwikkeling
3.2 Landschapsplan
3.3 Beeldkwaliteit
3.4 Totaalontwikkeling
3.5 Afwijking Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 5 Beleidskaders
5.1 Rijksbeleid
5.2 Provinciaal Beleid
5.3 Regionaal Beleid
5.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Leidingen
6.3 Natuur
6.4 Archeologie En Cultuurhistorie
6.5 Cultuurhistorie
6.6 Waterhuishouding
6.7 Klimaatadaptatie En Duurzaamheid
Hoofdstuk 7 Wijze Van Bestemmen
7.1 Plansystematiek
7.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Overleg, Inspraak En Procedure
9.1 Vooroverleg
9.2 Ontwerpwijzigingsplan
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Sloop
Bijlage 2 Voorwaardelijke Verplichting Reliëf
Bijlage 3 Voorwaardelijke Verplichting Landschap
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Kaart Geurberekening Achtergrondbelasting
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Beoordeling Stikstof
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Nader Onderzoek Huismus
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Digitale Watertoets

Sint Jansberg 15, Groesbeek

Wijzigingsplan - Gemeente Berg en Dal

Vastgesteld op 12-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Voorliggend wijzigingsplan betreft een wijziging obv artikel 3.8.5 Bp Buitengebied Groesbeek.

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Sint Jansberg 15, Groesbeek' met identificatienummer NL.IMRO.1945.PM-0001 van de gemeente Berg en Dal.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk dat tegen het hoofdgebouw aangebouwd is.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij.

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.9 archeologische verwachtingswaarden:

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bed en breakfast:

logies en ontbijt, het aanbieden van nachtverblijf zonder bijbehorende voorzieningen tot het bereiden van maaltijden.

1.12 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 bedrijfsmatig:

in uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.

1.15 begane grond:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.16 bestaand(e situatie):

  1. a. bij bouwwerken: bestaand, legaal ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. b. bij gebruik: bestaand, legaal ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

1.17 beroep of dienstverlening aan huis:

het bij wijze van nevenactiviteit bij het wonen uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

1.22 bos:

beboste gronden alsmede niet-beboste gronden waarop een herplantplicht rust ingevolge artikel 3 van de Boswet.

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 buitenopslag:

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke.

1.30 burgerwoning:

woning, niet zijnde een bedrijfswoning en recreatiewoning.

1.31 cultuurhistorische waarden:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.32 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.33 eenheden:

verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.

1.34 erker:

hoekige of ronde uitbouw aan een gevel, ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling.

1.35 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.36 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

1.37 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 geomorfologische waarden:

landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.

1.40 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.41 herbouw:

gehele of gedeeltelijke reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen;

1.42 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.43 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 houtopstand:

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voorzover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.45 hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

1.46 infiltratie:

een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met zuiverende werking.

1.47 kas:

een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten.

1.48 kelder:

ruimte die voor meer dan 50% ondergronds is gelegen, waarbinnen geen verblijfsruimtes zijn toegestaan. De inhoud van de kelder telt niet mee bij de inhoud van de woning.

1.49 landschappelijk/ ecologisch waardevolle elementen:

landschappelijke en/of ecologische waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes, steilranden en dergelijke.

1.50 landschappelijke inpassing:

het zodanig inpassen van gebouwen en/of activiteiten in de omgeving dat de landschappelijke waarden behouden blijven.

1.51 landschapswaarden/landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.52 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.53 nevenactiviteit:

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.54 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.55 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.56 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.57 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid (voorheen aanlegvergunning):

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.58 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark, caravan, voorzover deze/dit niet als een bouwwerk is aan te merken.

1.59 openbare wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.60 (binnen)opslag:

(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.61 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevels van belendende gebouwen en welke constructie zelf niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.62 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.63 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.64 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.65 recreatieve functies:

alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

1.66 recreatieweg:

onverhard en/of semiverharde weg in het buitengebied.

1.67 retentievoorziening:

voorziening ten behoeve van de tijdelijke opvang van water.

1.68 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 souterrain:

ruimte onder de woning, waarvan minimaal 50% van de inhoud boven het aansluitende maaiveld is gelegen en waarbinnen verblijfsruimtes zijn toegestaan. De inhoud van het souterrain telt mee bij de inhoud van de woning. Onder het souterrain is geen kelder toegestaan.

1.70 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.71 teeltondersteunende voorzieningen:

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels) en een boogconstructie zonder afdekmateriaal en vrijstaande overkappingen en voorzieningen in de vorm van palen en/of stellingen, bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt en wijnbouw.

1.72 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw.

1.73 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens)

1.74 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.75 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.76 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.77 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerken, gemeten op zowel boven als onder maaiveld.

2.3 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte welke ten hoogste gebouwd mag worden, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het desbetreffende bouwperceel.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijden van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, inclusief hieronder gelegen souterrain, exclusief kelder.

2.7 goothoogte:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat:

  1. a. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap;
  2. b. de goothoogte van een dakvlak met een dakopbouw wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakopbouw;
  3. c. bij een kap die bestaat uit één of meerdere hellende dakvlakken waarbij de bovenzijde van de hellende dakvlakken grenzen aan een plat dak, deze daken worden ook wel afgetopte of afgesnoten daken genoemd, de goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel aan de laagste zijde van het hellende dakvlak.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak 1': 53,3 m +N.A.P.;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak 2': 55,3 m +N.A.P.;
  3. c. voor gebouwen en overige bouwwerken in andere gevallen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dakkapellen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat een agrarisch bedrijf niet is toegestaan;
  2. b. behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor het reliëf van erosiedalen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - erosiedal’;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. paden, wegen en parkeervoorzieningen, ten dienste van agrarisch grondgebruik en extensief recreatief medegebruik;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en omvang van erf- en terreinafscheidingen voor zover zulks noodzakelijk is:

  1. a. voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone Natte Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Beschermingszone natte natuur’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden van de beschermingszone rondom de natte natuur kerngebieden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Landschappelijke kenmerken

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Sint Jansberg 15, Groesbeek.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van het voorliggend wijzigingsplan is het voornemen om de bestaande activiteiten van het agrarisch bedrijf Sint Jansberg 15 te beëindigen en alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te slopen. Om de bedrijfsbeëindiging planologisch vast te leggen, wordt met het voorliggend wijzigingsplan de agrarische bestemming omgezet naar een kleinschalige woonlocatie, waarbij de bestaande bedrijfswoning Sint Jansberg 15 wordt omgezet naar een burgerwoning en twee nieuwe woningen worden gerealiseerd.

De nieuwe woningen worden opgericht in bescheiden agrarische verschijningsvorm (één bouwlaag en een kap). Een eerder uitgevoerde egalisering van het terrein wordt ongedaan gemaakt door een glooiing terug te brengen in het landschap. Daarnaast is een gedeelte van het perceel opgenomen als Gelders Natuurnetwerk; dit wordt ingericht als bloemrijk grasland.

De gemeente Berg en Dal ziet aanknopingspunten in het ruimtelijk beleid voor de voorgenomen herontwikkeling. In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor agrarische bedrijfsbeëindiging (artikel 3.8.5), waarbij de agrarische bestemming binnen het bouwvlak kan worden omgezet naar wonen.

1.2 Plangebied

De planlocatie ligt aan de Sint Jansberg 15 in Groesbeek. De locatie ligt ten zuiden van de kern Groesbeek-Breedeweg in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal. Het plangebied omvat kadastraal de percelen Groesbeek, Sectie R, nummers 334 (gedeeltelijk), 354, 364 en 497 (volledig). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 19.770 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0001.png"

Luchtfoto met de globale ligging van het plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De planologische situatie van het plangebied is vastgesteld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' (vastgesteld, 29 augustus 2013). De betreffende gronden zijn in dit plan voorzien van enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Het plangebied is volledig bestemd als agrarisch bouwvlak.

Daarnaast is aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' en 'Waterstaat - Beschermingszone natte natuur' toegekend. De gronden zijn ook voorzien van de gebiedsaanduiding 'erosiedal', 'steilrand' en 'zuidelijk hellinggebied'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding is het behoud en accentueren van het reliëf, geen vermindering van hoogteverschillen of beplanting van erosiedalen en geen egalisatie van steilranden het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' met ligging van het plangebied

1.4 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied beschreven, waarna in Hoofdstuk 3 het planvoornemen wordt toegelicht. Vervolgens worden in Hoofdstuk 4 de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid behandeld. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In Hoofdstuk 6 worden de effecten van het voornemen op de relevante milieu- en omgevingsaspecten getoetst. In hoofdstuk Hoofdstuk 7 is de juridische toelichting beschreven. In Hoofdstuk 8 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In Hoofdstuk 9 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Omgeving Van Het Plangebied

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan bevindt zich ten zuiden van de kern Groesbeek-Breedeweg, aan de rand van het buitengebied, en ligt op circa 130 meter van de grens met Limburg. Het noordwesten, zuidwesten en zuidoosten van de betreffende locatie wordt omgeven door bossen en opgaande beplanting van het natuurreservaat Sint-Jansberg. De bebouwing in de omgeving wordt gekenmerkt door vrije ongeclusterde ligging. De omliggende bebouwing wordt daardoor solitair en niet in samenhang met andere bebouwing waargenomen, maar in relatie tot het open groen. Ten noorden en oosten van het plangebied bevinden zich grote open vlaktes met een natuurlijk en glooiend karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0003.png"

Zicht langs de toegangsweg Sint Jansberg met de grote varkensstal op de planlocatie (midden)

De omgeving wordt gekenmerkd als een open gebied, met hoogteverschillen en lange zichtlijnen. Het is een overwegend agrarisch gebied met vrij veel akkerbouw, maar ook melkveehouderij en plaatselijk tuinbouw. Verder zijn er enkele boederijcampings ontstaan en is er een landwinkel. De toegangsweg Sint Jansberg is gelegen in een dalletje waardoor het vanaf enige afstand niet opvalt in het landschap.

De landschappelijke context onderging in de loop van de 20ste eeuw relatief weinig veranderingen. De bebouwing op omliggende erven werd slechts in beperkte mate uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0004.png"

Zicht vanaf de heuvel ten zuiden van het plangebied

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen meerdere natuurgebieden met specifieke natuurdoelstellingen en -bescherming. Delen van de gronden in het voorliggend plan liggen in het Gelders natuurnetwerk (GNN) en in de Groene ontwikkelingszone (GO). Het Natura2000-gebied 'Sint Jansberg' ligt op korte afstand van het plangebied.

2.2 Huidige Situatie

Binnen het plangebied Sint Jansberg 15 bevindt zich een agrarisch bedrijf in de vorm van een varkenshouderij. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is de bedrijfswoning met bijgebouw gelegen. Ten noordoosten van de bedrijfswoning zijn diverse opstallen aanwezig met een oppervlakte van 1.718 m². De opstallen liggen parallel aan de straat. Daarnaast bevinden zich enkele sleuf-silo's met gezamenlijk een oppervlak van 225 m2, een vaste mestopslag van 142 m2 en erfverharding op het terrein.

De gronden ten zuiden van de locatie Sint Jansberg 15 (ca. 1,3 ha) zijn wel bestemd als agrarisch bouwvlak, maar zijn nooit gebruikt als onderdeel van de varkenshouderij. De gronden zijn in eigendom van Natuurmonumenten en worden agrarisch gebruikt als onderdeel van de omliggende landbouwpercelen

Concreet bestaat de locatie uit een agrarisch bouwvlak van ca. 1,9 ha met daarbinnen:

  • 1.718 m2 agrarische bedrijfsbebouwing;
  • sleufsilo's en mestopslag;
  • een bedrijfswoning met bijgebouwen;
  • ca. 1,3 ha gronden; landbouwkundig in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied met ligging van de planlocatie

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

3.1 Locatieontwikkeling

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de planlocatie te herontwikkelen tot woonlocatie en het agrarisch bedrijf definitief te beëindigen. De bedrijfsbeëindiging maakt de realisatie van een kleinschalige woonlocatie mogelijk.

3.1.1 Bedrijfsbeëindiging

Het planvoornemen bestaat uit het beëindigen van het agrarisch bedrijf en de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB). De bestaande 1.718 m² vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, evenals de erfverharding en andere overtollige bebouwing worden gesloopt om volledige bedrijfsbeëindiging te realiseren. Met het vastleggen van een nieuwe bestemming naar wonen wordt hervestiging van een agrarisch bedrijf planologisch onmogelijk gemaakt en worden de agrarische activiteiten definitief beëindigd. Door herbestemming van de gronden naar wonen wordt de bestaande bedrijfswoning met bijgebouw bestemd als burgerwoning.

De bedrijfsbeëindiging gaat gepaard met het verwijderen van het bouwvlak op omliggende gronden die onderdeel zijn van het Gelders natuurnetwerk. Dit biedt ruimte voor de toekomstige inrichting als natuur.

3.1.2 Herontwikkeling naar wonen

Het beoogde plan bestaat uit de realisatie van twee vrijstaande woningen, passend in en zich voegend naar het agrarisch (woon)landschap.

Het stedenbouwkundig en landschappelijk planconcept is gebaseerd op het uitgangspunt van een vrijliggend te behouden erf met de woning en bijgebouw en twee nieuwe woningen die in elkaars verlengde liggen. De woningen worden gerealiseerd in schuurachtige volumes op de plaats waar de bestaande stalvolumes gesloopt worden. Daarmee blijft de agrarische uitstraling behouden. De maatvoering en inhoud van de nieuwe woningen zijn fors kleiner dan de bestaande stallen, waarmee het ruimtebeslag kleiner wordt.

De bestaande bedrijfswoning Sint Jansberg 15 blijft behouden en wordt bestemd voor burgerbewoning. De bestaande garage van de bedrijfswoning wordt op termijn gesloopt en vervangen door een bijgebouw.

3.2 Landschapsplan

De landschappelijke kwaliteit van de locatie is van grote waarde. De gemeente Berg en Dal heeft in haar bestemmingsplan de aanduiding 'zuidelijk hellinggebied' opgenomen om deze waarde aan te duiden en te borgen.

Voor de locatie Sint Jansberg 15 is gekozen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij de nieuwe woonbebouwing niet wordt onttrokken uit het zicht, maar wordt opgenomen in het landschap. De nieuwe woonkavels worden eenvoudig ingericht en voorzien van enige landschappelijke inpassing als markering. De nieuwe woongebouwen krijgen daarmee een plaats in het hellinggebied. De bijgebouwen bij de woningen inpandig worden opgericht als onderdeel van de hoofdmassa, waarmee elke woning uit één volume bestaat en een rustig landschapsbeeld ontstaat. Het oprichten van vergunningsvrije bouwwerken wordt uitgesloten op het achtererf om verrommeling van het landschap te voorkomen. Het landschapsplan dat is opgesteld, is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting.

Om de uitvoering van de landschappelijke inpassing te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het voorliggend wijzigingsplan. Het beplantingsplan is toegevoegd als Bijlage 3 bij de regels.

Natuurontwikkeling: In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk (GNN) herbegrensd (zie paragraaf 5.2.2). Een gedeelte van 2.110 m2 is toegevoegd aan het GNN en wordt ingericht als bloemrijk grasland. De inrichting van het bloemrijk grasland is opgenomen in het landschapsplan.

Reliëf: De ingetogen situering van de nieuwbouw wordt ondersteund door na de sloop van alle overtollige bedrijfsbebouwing het kunstmatig geëgaliseerde bestaande erf weer terug te brengen naar een glooiende weide. Het gebied is een aardkundig waardevol landschap met een glooiend reliëf. In het verleden is op de locatie Sint Jansberg 15 kunstmatig een aantal terrassen gerealiseerd, waarop de bestaande (bedrijfs)bebouwing is aangebracht. Met het voorliggend voornemen wordt het reliëf teruggebracht tot een glooiend geheel, wat qua uitstraling aansluit bij het oorspronkelijk maaiveld. In het landschapsplan zijn de hoogtelijnen weergegeven (zie ook Bijlage 1 bij de toelichting). Daarnaast zijn de hoogtelijnen als Bijlage 2 onderdeel van de voorwaardelijke verplichting, zodat het terugbrengen van het glooiend hoogteprofiel is geborgd in het voorliggend wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0006.png"

Landschapsplan Sint Jansberg 15 (zie ook Bijlage 1)

3.3 Beeldkwaliteit

Voor de meest noordelijke woning is inmiddels een concreet bouwplan bekend (zie navolgende afbeelding). De woning krijgt één bouwlaag en een kap en heeft daarmee een agrarische verschijningsvorm. De woning is reeds getoetst door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De regels van het voorliggend wijzigingsplan zijn zodanig opgesteld, dat kan worden voldaan aan de kwaliteitseisen.

De andere nieuwbouwwoning dient qua verschijningsvorm en uitstraling aan te sluiten bij de noordelijke woning. In het landschapsplan zijn daarom een aantal beeldkwaliteitseisen opgenomen met referentiebeelden (zie Bijlage 1). Voor beide woningen zal het bouwplan worden getoetst door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0007.png"

3D beeld van de toekomstige situatie (aanzicht vanuit het oosten)

3.4 Totaalontwikkeling

Concreet bestaat voorliggende plantontwikkeling uit:

  • Het beëindigen van het agrarisch bedrijf en het slopen van alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • Het herbestemmen van de bestaande bedrijfswoning Sint Jansberg 15 (met bijgebouw) tot burgerwoning;
  • Het realiseren van twee nieuwe vrijstaande woningen op de plaats van de stalvolumes, met inpandige bijgebouwen:
  • Kwaliteitsverbetering in de vorm van een glooiend reliëf, een goede landschappelijke inpassing en de inrichting van een gedeelte van het Gelders Natuurnetwerk als bloemrijk grasland.

3.5 Afwijking Geldend Bestemmingsplan

Ter plekke van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf inclusief bedrijfswoning. Het beoogde plan past niet binnen het geldend bestemmingsplan.

In het geldend bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid (zie artikel 3.8.5) opgenomen om te schakelen van 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' naar 'Wonen'. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, in artikel 3.8.5 van het bestemmingsplan, wordt herbestemming tot woonlocatie mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Wijzigingsbevoegdheid

Het geldende bestemmingsplan maakt het, via een wijigingsbevoegdheid in artikel 3.8.5, mogelijk om de locatie te herbestemmen tot woonlocatie. Het agrarisch bouwvlak en de zone voor intensieve veehouderij komen hiermee te vervallen, maar de agrarische gronden behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'.

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, dit bedrijf om te zetten ten behoeve van burgerbewoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

De toe te kennen woonbestemming voor de bestaande woning en de nieuwe woningen ligt geheel binnen het bestaande bouwvlak van de intensieve veehouderij.

  1. b. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen.

Het bouwvlak wordt verwijderd en krijgt een in de omgeving passende bestemming. Het grootste gedeelte van het agrarisch bouwvlak krijgt de gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' zonder bouwmogelijkheden. De tuinen en erven worden bestemd als 'Wonen'.

  1. c. De agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd.

Met het voorliggend wijzigingsplan wordt het volledige agrarische bedrijf beëindigd. Alle (voormalige) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en het agrarisch bouwvlak wordt volledig 'wegbestemd', waardoor hervestiging van een agrarisch bedrijf niet mogelijk is.

  1. d. Het aantal burgerwoningen mag niet meer bedragen dan één.

Het plan wijkt af van deze voorwaarde op basis van de voorwaarden onder e.

  1. e. In afwijking van het bepaalde onder d dient de voormalige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij geldt dat:
    1. 1. in geval van sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken is 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan;
    2. 2. in aanvulling op sub 1 geldt in geval van sloop van minimaal 1500 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken dat 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan;

Het plan bestaat uit de herbestemming van de bestaande bedrijfswoning. Daarnaast worden op basis van voorwaarde e lid 2 twee extra burgerwoningen toegevoegd. Door de sloop van ruim 1.700 m2 aan bedrijfsbebouwing kan hier aan worden voldaan.

  1. f. In afwijking van het bepaalde onder lid d geldt bij sloop van alle kassen en bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ dat:
    1. 1. Bij sloop van 0 m² - 1.000 m²: geen mogelijkheden voor bouw woning.
    2. 2. Bij sloop van 1.000 m² - 2.500 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
    3. 3. Bij sloop van 2.500 m² - 8.000 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
    4. 4. Bij sloop van > 8.000 m²: maximaal 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan.

Er is geen sprake van een glastuinbouwbedrijf of intensieve kwekerij. Er wordt geen gebruik gemaakt van voorwaarde f.

  1. g. In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid d, e en f dient karakteristieke en/of monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven. Karakteristieke en/of monumentale bebouwing mag worden hergebruikt voor wonen, waarbij geldt dat naast de bestaande (bedrijfs)woning:
    1. 1. de extra woonfunctie uitsluitend mag plaatsvinden in de karakteristieke en/of monumentale bebouwing;
    2. 2. het gehele gebouw mag worden gebruikt voor de woonfunctie;
    3. 3. de bestaande inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
    4. 4. de toevoeging van de extra woonfunctie noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen cultuurhistorische en/of monumentale waarden;
    5. 5. de nieuwe woningen na splitsing en/of toevoeging ieder een inhoud dienen te hebben van minimaal 300 m³.

Er is geen sprake van karakteristieke en/of monumentale bebouwing. Er wordt geen gebruik gemaakt van voorwaarde g.

  1. h. De woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

In Hoofdstuk 6 is aangetoond dat alle drie de woningen milieuhygiënisch inpasbaar zijn. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat en de woningen vormen geen belemmering voor omliggende bedrijven.

  1. i. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving.

Gezien de grote afstand van onderhavige locatie tot omliggende agrarische bedrijven leidt het gebruik niet tot belemmeringen.

  1. j. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.

Bij de woningen zijn en komen voldoende parkeergelegenheden op eigen terrein, zie ook de afbeelding in paragraaf 3.2.

  1. k. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

In paragraaf 3.2 is het uitgewerkte landschapsplan beschreven. Het landschapsplan is toegevoegd als Bijlage 1bij de toelichting. Ter plekke van het plangebied is de gebiedsaanduiding 'zuidelijk hellinggebied' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en accentueren van het reliëf, geen vermindering van hoogteverschillen of beplanting van erosiedalen en geen egalisatie van steilranden;
  2. b. versterking afwisseling van open en besloten delen;
  3. c. behoud van beplanting, verdichting met enige beplanting mogelijk;
  4. d. behoud inzijging regenwater in de bodem.

Het reliëf wordt met het planvoornemen aangepast, zodanig dat de hoogtelijnen een meer natuurlijk verloop krijgen. In de huidige situatie is sprake van een kunstmatig reliëf. Bij de bouw van de agrarische bedrijfsgebouwen is het terrein geëgaliseerd, waardoor de zuidkant van het terrein lager ligt dan het oorspronkelijke maaiveld en de noordkant juist hoger. Door het reliëf aan te passen wordt meer aangesloten bij het oorspronkelijk reliëf en krijgt de locatie weer een natuurlijke uitstraling. De steilrand die in het bestemmingsplan is aangeduid met de aanduiding 'steilrand' verdwijnt met het plan. Deze steilrand is geen natuurlijk of landschappelijk verschijnsel, maar is ontstaan tijdens egalisatie, die noodzakelijk was voor de bouw van de agrarische bedrijfsbebouwing. De steilrand heeft geen aardkundige, ecologische of landschappelijke waarde.

Het plan leidt tot een forse afname van bebouwing, waardoor de bestaande afwisseling van open en besloten delen in het zuidelijk hellinggebied beter tot zijn recht komt. De locatie wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast met inheemse soorten. Een gedeelte van het plangebied wordt ingericht als bloemrijk grasland. Door de verwijdering van agrarische bedrijfsbebouwing kan het hemelwater eenvoudiger infiltreren in het landschap. Het voornemen scoort positief op elk van de punten uit artikel 26.5. Daarmee wordt voldaan aan voorwaarde k.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 3.8.5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'. Daarmee heeft het College van B&W de bevoegdheid om het voorliggend wijzigingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor de planlocatie. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten nader aan bod.

Overigens betreft dit plan een wijzigingsplan op het moederplan; het geldende bestemmingsplan Buitengebied Groesbeek. In dit bestemmingsplan zijn de beleidskaders al afgewogen bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is daarmee een invulling van de wenselijke ontwikkelingsrichting vanuit de geldende beleidskaders, die in het moederplan al is ingezet.

5.1 Rijksbeleid

5.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Verduurzaming is het meest urgent in de meest milieubelaste en kwetsbare gebieden, zoals nabij waardevolle natuurgebieden (bijv. met een grote culturele waarde) en grondwaterbeschermings-gebieden, bij gebieden waar de concentratie van bedrijven groot is of waar bedrijven dicht op bewoond gebied zijn gesitueerd.

In gebieden waar de druk vanuit de landbouw op de omgeving (onder andere natuur en stedelijk gebied) te hoog is, wordt deze druk door gerichte inzet verminderd. Op regionaal niveau is hierbij een regierol weggelegd voor de provincies. In het regeerakkoord zijn maatregelen aangekondigd om gezondheids- en leefomgevingsrisico's in gebieden met zeer hoge veedichtheid te verminderen. Dat sluit aan bij de inzet op een transitie naar een verduurzaming van de veehouderij en de LNV-visie op de kringlooplandbouw. Met sectorpartijen en decentrale overheden is een gecombineerde aanpak langs twee sporen overeengekomen, namelijk een saneringsspoor en een verduurzamingsspoor. Daartoe wordt momenteel (onder andere) invulling gegeven aan de uitvoering van een aantal saneringsregelingen voor veehouderijen. Deze regelingen hebben onder andere als doel om de milieudruk van veehouderijen op omwonenden en natuurgebieden te verminderen en het landelijk gebied toekomstbestendig te maken.

Het planvoornemen bestaat uit het voornemen om de bestaande activiteiten met betrekkking tot het agrarisch bedrijf te beëindigen samen met de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Het plangebied krijgt dan een woonbestemming en de bedrijfswoning wordt een burgerwoning.

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend plan passend is binnen de gestelde ambities van de Nationale Omgevingsvisie. Het planvoornemen draagt bij aan de door het Rijk gestelde doelstellingen voor het landelijk gebied.

5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het voorliggend plan ligt niet in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen.

5.1.3 Bro: ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Gezien de kleinschalige aard van de ontwikkeling is er in onderhavig geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Bovendien is sprake van hergebruik van een bestaande locatie en is het ruimtebeslag in de nieuwe situatie kleiner dan in de bestaande situatie. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt leegstand voorkomen. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

5.2 Provinciaal Beleid

5.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  • Biodiversiteit: werken met de natuur
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':

  • Doen: Er wordt breed gekeken en consequent gewerkt vanuit het perspectief van duurzaam én verbonden én economisch krachtig. Waar nodig worden regels en kaders gesteld;
  • Laten: zaken die niet aansluiten op de omgevingsvisie worden niet gestimuleerd;
  • Zelf: het goede voorbeeld wordt zelf gegeven, de nodige verantwoordelijkheid wordt genomen, en er is voldoende doorzettingsvermogen;
  • Samen: er wordt met open vizier gewerkt en gebouwd aan gezamenlijke agenda's met partners, en er worden kansen voor innovatie en kennisdeling gestimuleerd.


Ruimtelijk beleid

Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.

De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau.

Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Door het saneren van de voormalige bedrijfsgebouwen en het landschappelijk inpassen van het perceel en de toe te voegen woningen is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Wegens de kleinschalige omvang en de aard en effecten van onderhavig planvoornemen, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Met het plan wordt invulling gegeven aan beleidsdoelen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid. Invulling van de kaders voor woningbouw wordt verderop in deze toelichting uitgewerkt.

Wonen in het buitengebied

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering in het buitengebied dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen.

De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes en ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur.

Het planvoornemen leidt tot een kwaliteitsverbetering, doordat een intensieve veehouderij wordt beëindigd en veel bebouwing wordt gesloopt. Ook wordt de locatie voorzien van een landschappelijke inpassing.

Wonen

Op basis van artikel 2.2.1. geldt dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio waarin de planlocatie is gelegen betreft de Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027. In paragraaf 5.3.1 hierna is toegelicht hoe het voornemen binnen deze woonagenda past.

5.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in december 2021. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0008.png"

Uitsnede geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland met ligging planlocatie.

De planlocatie is gedeeltelijk onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en gedeeltelijk onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone (GO). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is reeds met de provincie Gelderland afgestemd over begrenzing van de aan te wijzen bestemmingen in relatie tot het GNN. De woonbestemming die met het voorliggend wijzigingsplan wordt toegekend ligt volledig buiten het GNN. Dit is het gevolg van een eerder doorgevoerde herbegrenzing in de voorbereidingsfase van het voorliggend plan.

In het verleden is een gedeelte van het agrarisch bouwvlak van het bestaande veehouderijbedrijf opgenomen als GNN; dit in verband met het eigendom van de gronden van Vereniging Natuurmonumenten. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling vindt een grondruil plaats tussen Natuurmonumenten en de initiatiefnemer. Om deze grondruil mogelijk te maken is het GNN herbegrensd. Het voorstel voor herbegrenzing is overgenomen door de provincie Gelderland, die de herbegrenzing heeft opgenomen in het ‘Ontwerp-actualisatieplan 8’, dat is gepubliceerd op 20 april 2021. Daarmee is 1.185 m2 GNN omgezet naar GO en is 2.110 m2 GO omgezet naar GNN. Per saldo heeft de herbgrenzing geleid tot een toename van de oppervlakte van GNN met 925 m2, waarbij bovendien sprake is van een gunstiger ligging van de GNN-gronden voor de ontwikkeling van natuur.

De gronden die zijn toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk worden ingericht als bloemrijk grasland (zie ook paragraaf 3.2 en Bijlage 1) en worden beheerd door de bewoner van de noordelijke woning.

De toe te kennen woonbestemming ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone. De nieuwe woningen worden binnen de groene ontwikkelingszone opgericht en dienen daarom te voldoen aan artikel 2.52 van de Omgevingsverordening Gelderland.

Verder moet elk bestemmingsplan voldoen aan artikel 2.65b, waarin de provincie Gelderland heeft vastgelegd dat klimaatadaptatie een onderdeel dient te zijn van de afweging bij elke ruimtelijke ontwikkeling.

Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)

  1. 1. Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat:
    1. a. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
    2. b. de samenhang niet verloren gaat.
  2. 2. Gedeputeerde Staten stellen regels vast om de versterking uit te werken.

De ontwikkeling maakt deel uit van deelgebied 182 'Sint Jansberg'. Aardkundige waarden en natuurontwikkeling ten behoeve van diverse kwetsbare soorten worden genoemd. Op de stuwwal van Nijmegen worden open landschappen afgewisseld door hellingbossen. Het voornemen heeft een positief effect op de samenhang en instandhouding van de Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk, om de volgende redenen:

  • Het voornemen betreft het wegnemen van 1.718 m2 bestaande agrarische bedrijfsbebouwing van een veehouderij binnen het GNN en GO;
  • Het voornemen betreft het wegnemen van bestaande bouwmogelijkheden van het agrarisch bedrijf binnen het Gelders Natuurnetwerk (het huidige bouwvlak wordt wegbestemd en ligt momenteel voor meer dan 1,3 ha in GNN);
  • Het voornemen betreft het vergroten van het GNN met 925 m2 (reeds doorgevoerd in de herbegrenzing);
  • Het voornemen betreft de inrichting van nog niet gerealiseerd GNN als bloemrijk grasland met een oppervlakte van 2.110 m2;
  • Het voornemen betreft het versterken van de aardkundige waarden van het gebied, door een glooiende helling terug te brengen en daarmee de beleving van het hellinglandschap te vergroten.

Met het bovenstaande kan worden gesteld dat de ontwikkeling per saldo en naar rato leidt tot een versterking van de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. De herbegrenzing van GNN en GO heeft aangrenzend aan het bestaande GNN en GO plaatsgevonden, waardoor de samenhang niet verloren gaat.

Artikel 2.65b (klimaatadaptie)

  1. 1. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  2. 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
    1. a. waterveiligheid;
    2. b. wateroverlast;
    3. c. droogte; en
    4. d. hitte.
  3. 3. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Het bestemmingsplan maakt de transformatie van een bestaande agrarische locatie naar wonen mogelijk, waarbij sprake is van een afname aan bebouwing. In de nieuwe situatie kan water eenvoudiger infiltreren in de bodem, waardoor minder sprake is van wateroverlast en droogte. De afname aan bebouwing en de aanplant van beplanting zorgt daarnaast voor vermindering van hittestress. Een nadere beschouwing van de waterhuishouding is omschreven in paragraaf 6.6 Waterhuishouding. Een nadere beschouwing van het aspect klimaatadaptatie is omschreven in paragraaf 6.7 Klimaatadaptatie en duurzaamheid.

Overige aspecten met een provinciaal belang

Het plangebied van voorliggende wijzigingsplan ligt niet binnen het Nationaal landschap, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Romeinse Limes en het Waardevol open gebied.

Conclusie

Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat het ruimtelijk voornemen past binnen de provinciale kaders die worden gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland.

5.3 Regionaal Beleid

5.3.1 Woonagenda Regio Nijmegen 2020-2030

De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben gezamenlijk een woonagenda opgesteld. Hierin is opgenomen dat binnen de regio tot 2030 in totaal 20.500 woningen bijgebouwd moeten worden. Uitgangspunt zijn niet alleen de aantallen, maar ook de behoefte en kwaliteit van de woningbouwopgaven.

Ten behoeve van kleinschalige particuliere initiatieven die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering is in de gemeentelijke woningbouwplanning (die voortvloeit uit de regionale woningbouwafspraken) beperkte ruimte om woningen aan de voorraad toe te voegen.

Het voornemen bestaat per saldo uit de toevoeging van twee woningen. Door sloop van overtollige bebouwing en een gedegen landschappelijke inpassing vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Dit past binnen de Woonagenda Regio Nijmegen 2020-2030.

5.4 Gemeentelijk Beleid

5.4.1 Strategische visie Groesbeek 2025

Op 21 juni 2012 is de strategische visie Groesbeek 2025 vastgesteld. De Strategische Visie Groesbeek 2025 vormt een integraal kader voor toekomstige beleidsopgaven en besluiten gemeentebreed. De Strategische Visie is geen blauwdruk. De koers ligt er, de weg er naar toe kan op verschillende wijzen worden ingevuld. De koers is te onderscheiden in drie ontwikkelingslijnen:

  1. 1. Samen werken aan zorg: wijken op eigen kracht, zorgen voor elkaar & de gemeente als toplocatie voor zorggerelateerde instellingen en instituten.
  2. 2. Jong, gezond en actief: met breedtesport en topsport investeren in ontmoeting en gezondheid, met speciale focus op de jeugd.
  3. 3. Spannend landschap: het unieke en diverse landschap verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.

De derde ontwikkelingslijn bestaat uit de volgende ambities:

  • Werken aan: een nog mooier Groesbeek waar iedereen van kan genieten. De kwaliteit en diversiteit verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.
  • Inspelen op: recreatie en toerisme, ruimtelijke kwaliteit.
  • Voortbouwen op: de unieke kwaliteiten van dit landschap.

Het voorliggende planvoornemen is passend binnen de koers en ambities van de Strategische Visie Groesbeek 2025.

5.4.2 Structuurvisie Groesbeek 2025

De ruimtelijke vertaling van de Strategische Visie vindt plaats in de Structuurvisie Groesbeek 2025. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Groesbeek.

De structuurvisie heeft betrekking op het grondgebied van de vroegere gemeente Groesbeek en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Het geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gedeelte van het grondgebied van de fusiegemeente Berg en Dal. Het in de structuurvisie vervatte kader volgt de pijlers en ontwikkelingslijnen van de Strategische Visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0009.png"

Uitsnede structuurvisiekaart met ligging van het plangebied in het zuidelijk hellinggebied

Het plangebied ligt in het deelgebied 'zuidelijk hellinggebied'. In dit gebied zijn naast landbouw de sectoren natuur en recreatie van belang. Het reliëf van het zuidelijk hellinggebied leidt ertoe dat erosie en droogte belangrijke onderwerpen zijn. In paragraaf 3.2 is aangegeven op welke manier het planvoornemen omgaat met het aanwezige reliëf. Het planvoornemen bestaat uit de beëindiging van een intensieve veehouderij in een gebied waar natuurontwikkeling en recreatie een belangrijke rol speelt. De beëindiging van de intensieve veehouderij betekent een directe vermindering van de milieudruk op het Natura2000-gebied en (burger)woningen in de omgeving. De herontwikkeling past daarom goed binnen de visie voor het gebied. De woningen krijgen een ingetogen verschijningsvorm met een agrarisch karakter, waardoor sprake is van een passende ontwikkeling in het kwetsbare landschap.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Groesbeek 2025.

5.4.3 Landschapsontwikkelingsplan 2015-2025 'Landschap van iedereen'

De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied goed begeleiden om ervoor te zorgen dat de gewenste landschapskwaliteiten geborgd worden. Daartoe heeft de gemeente een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). In het LOP 2015-2025 staan duidelijke uitspraken over de gewenste landschapskwaliteiten per deelgebied beschreven.

De planlocatie is gelegen in deelgebied 14 'De hoge hellingen', die afhelt naar het noordoosten naar Groesbeek, Bredeweg en Grafwegen. Het is een open gebied met lange zichtlijnen en grote kavels. Het is deels pas vrij recent ontgonnen, maar de gebieden ten zuiden van Grafwegen zijn overwegend oudere ontginningen. Daarbij is het een overwegend agrarisch gebied met vrij veel akkerbouw, maar ook melkveehouderij en plaatselijk tuinbouw.

Het gebied is voor recreatie aantrekkelijk vanwege de vergezichten en de ontsluiting met onverharde wegen. In het zuidoosten is door Vereniging Natuurmonumenten natuur aangelegd in de vorm van natuurlijk grasland met verspreide bosjes als versterking van de ecologische corridor tussen de Sint Jansberg en het Duitse Reichswald. Verder werden door diverse agrariërs kruidenrijke akkerranden aangelegd.

Door de grootschaligheid en openheid, maar meer nog door de hoogteverschillen en de lange zichtlijnen is dit gebied kwetsbaar voor landschappelijke aantasting: objecten zijn vanaf grote afstanden zichtbaar en trekken daarmee aandacht naar zich toe. Anderzijds biedt de grootschaligheid ook ruimte voor nieuwe functies of elementen. Nieuwe elementen moeten wel zorgvuldig worden vormgegeven en ingepast. De zichtlijnen, met name naar het Rijndal en het Reichswald, vormen een bijzondere kwaliteit, die ook beschermd dient te worden. Het gebied is kwetsbaar voor klimaatverandering, met name erosie, als er vaker dan nu zware buien gaan optreden.

Het bestaande veehouderijbedrijf is zeer aanwezig in het landschap en contrasteert met de landschappelijke waarden van het deelgebied. Dit komt mede door de omvang van het bedrijf, maar vooral omdat de meest recente varkensstal (bouwjaar 2003) door de kunstmatige egalisatie van het terrein 'naar voren springt' in het landschap. Vanaf de weg Sint Jansberg ligt de stal dominant in het open landschap. De veehouderij voegt zich niet naar de landschappelijke waarden zoals die in het beleid zijn vastgesteld. Sloop van het bedrijf zal op zichzelf al een sterke meerwaarde geven aan de landschappelijke kwaliteiten. Het landschapsplan voorziet in een gedegen landschappelijk inpassing, onder andere door het behouden en toevoegen van groene elementen. Daarnaast wordt een gedeelte van het plangebied ingericht als bloemrijk grasland.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Landschapsontwikkelingsplan.

5.4.4 Functieveranderingsbeleid

Voor het wijzigen van functies van gebouwen in het buitengebied hanteert de gemeente Berg en Dal het functieveranderingsbeleid. Op basis van het functieveranderingsbeleid geldt dat herontwikkeling naar wonen mogelijk is als:

  • voldoende sloop plaatsvindt om extra burgerwoningen op de locatie te mogen bouwen;
  • het gebruik als burgerwoning niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven;
  • het parkeren plaats vindt op eigen terrein;
  • er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd erfbeplantingsplan. De landschappelijke inpassing dient aan te sluiten bij de kernkwaliteiten van het gebied.

De voorgenomen ontwikkeling is in de eerste plaats getoetst aan de opgenomen wijzigingscriteria (artikel 3.8.5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'; zie Hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan) en vervolgens aan het functieveranderingsbeleid van de gemeente. Daaruit kwam naar voren dat er voldoende wordt gesloopt in ruil voor twee extra burgerwoningen op deze locatie. Verder zijn de plannen en uitgangspunten voor de ontwikkeling van de locatie besproken met de gemeente Berg en Dal. De gemeente heeft daarop in een principebesluit aangegeven in beginsel in te kunnen stemmen met de transformatie, op voorwaarde van een goede planologische en ruimtelijke onderbouwing, zoals in onderhavige toelichting is uitgewerkt. Daarbij vindt het parkeren voor alle woningen plaats op eigen terrein. In Bijlage 1 is een landschapsplan opgenomen, waarin een goede landschappelijke inpassing van de locatie is opgenomen.

Het voornemen past binnen de wijzigingsvoorwaarden en het functieveranderingsbeleid.

5.4.5 Actieplan wonen Berg en Dal 2020

Om concrete invulling te geven aan de woningmarktopgaven die er spelen, is in 2020 een 'Actieplan Wonen' tot stand gekomen. In 2019 is een woningmarktonderzoek gedaan met een vooruitblik tot 2029. Daarin komt duidelijk naar voren dat de maatschappelijke en economische context is gewijzigd. De woningmarkt in de gemeente Berg en Dal is veranderd: beschikbare betaalbare woningen zijn schaars geworden, de vergrijzing zorgt voor een kwalitatieve opgave, veranderingen in de zorg vragen om andere woonvormen en om de woningvoorraad te verduurzamen moeten er stappen gezet worden.

In het Actieplan is bepaald dat de gemeente Berg en Dal 1.200 woningen wil toevoegen tot 2030 en indien nodig actief zoekt naar nieuwe bouwlocaties. Duurzaamheid en leefbaarheid zijn belangrijke peilers uit het actieplan.

Het voorliggend plan behelst de toevoeging van twee woningen. Door de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en de bouw van de woningen verbetert de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving aanzienlijk. Bij de realisatie van twee vrijstaande woningen is vooral van belang om te kijken naar de landschappelijke en ecologische meerwaarde van de ontwikkeling. De woningen worden gebouwd in het duurdere segment, waarbij twee luxere woningen worden gerealiseerd. Deze woningen kunnen voor doorstroming zorgen in de omgeving en worden onder andere ingezet als een verdienmodel om de intensieve veehouderij op korte afstand van ecologisch beschermde gebieden te kunnen beëindigen. De woningen worden duurzaam opgericht conform het toetsingskader kleinschalige woningbouwinitiatieven (zie paragraaf 5.4.6). Bovendien zorgt de ontwikkeling voor een vergroting van de leefbaarheid in de omgeving (onder andere in het kader van geur, ammoniak en fijnstof).

Met het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen het Actieplan Wonen 2020.

5.4.6 Toetsingskader kleinschalige woningbouwinitiatieven Berg en Dal

Als uitwerking van het Actieplan Wonen heeft de gemeente Berg en Dal een toetsingskader vastgesteld voor kleinschalige woningbouwinitiatieven. Dit toetsingskader is in eerste instantie uitsluitend bedoeld voor het bouwen van woningen binnen de kern (zogenoemde initiatieven in tuinen). Voor woningbouwinitiatieven in het buitengebied geldt het functieveranderingsbeleid.

Het voorliggend plan is getoetst aan het functieveranderingsbeleid (zie paragraaf 5.4.4). Daarnaast is voor kleinschalige initiatieven ook een scoretabel van toepassing, waarin de gemeente duurzaamheids- en kwaliteitseisen stelt voor nieuwbouwinitiatieven.

In de scoretabel wordt het initiatief getoetst op de volgende onderdelen:

  • duurzame energie en aardgasvrij;
  • klimaatadaptatie;
  • groen en natuurinclusief bouwen;
  • circulair bouwen.

De nieuwe woningen kunnen voldoen aan de scoretabel, waarbij per onderdeel een minimum aantal punten wordt behaald. De woningen worden onder andere energiezuinig en aardgasvrij gerealiseerd. De genoemde duurzaamheidsdoelen betreffen onderdelen die niet in het bestemmingsplan kunnen worden geborgd. Initiatiefnemer is voornemens de woningen te realiseren conform de scoretabel. Bij de toetsing van de omgevingsvergunning voor bouwen worden de onderdelen meegenomen.

Er kan worden voldaan aan de scoretabel bij het toetsingskader kleinschalige woningbouwinitiatieven.

Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Voldaan moet worden aan de wijzigingscriteria conform artikel 3.8.5 Bp Buitengebied Groesbeek. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening'.

6.1 Milieu

6.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Het planvoornemen bestaat uit het slopen van bedrijfsbebouwing en het toevoegen van twee nieuwe woningen. Verder wordt de bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit drie burgerwoningen. Deze burgerwoningen zijn geen hinderveroorzakende objecten, maar worden wel aangemerkt als hindergevoelige objecten. Bedrijven in de omgeving zijn geïnventariseerd om enerzijds na te gaan of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van de woningen en anderzijds om te beoordelen of de woningen niet leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven.

Op circa 60 meter van de planlocatie zit op de locatie Sint Maartensweg 3 een agrarisch bedrijf voor het houden van melkrundvee. De richtafstand voor melkrundveebedrijven is in beginsel 100 m in het kader van geur. De afstand tussen het agrarisch bedrijf en de locatie die wordt bestemd als 'Wonen' bedraagt circa 83 m. In paragraaf 6.1.2 is aangetoond dat ter plekke van de aan te wijzen woonbestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat het bedrijf niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

Op circa 300 meter van de planlocatie zit op Sint Jansberg 3 een agrarisch bedrijf, met planologische mogelijkheden voor een intensieve kwekerij, intensieve veehouderij of een paardenhouderij. Ter plekke is een paardenhouderij gevestigd met een richtafstand van 50 m. De planlocatie ligt buiten de richtafstand van het bedrijf op Sint Jansberg 3.

Op circa 320 meter van de planlocatie zit op Sint Jansberg 2 een agrarisch bedrijf, met planologische mogelijkheden voor een intensieve kwekerij, intensieve veehouderij of een paardenhouderij. Ter plekke is een palingkwekerij gevestigd. Op basis van de VNG-handrijking kan voor visteeltbedrijven een richtafstand van 50 m worden gehanteerd. De planlocatie ligt buiten de richtafstand van het bedrijf op Sint Jansberg 2.

Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

6.1.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteiten besluit milieubeheer vormen het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect hebben de Wgv en het Activiteitenbesluit ook consequenties voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven.

In paragraaf 6.1.1 Bedrijven en milieuzonering zijn de omliggende agrarische bedrijven beschouwd. De planlocatie ligt binnen de richtafstand van het melkrundveebedrijf Sint Maartensweg 3. Het betreft een melkrundveehouderij. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij kan voor melkrundveebedrijven een vaste afstand in het kader van geur van 50 m worden aangehouden. Op de navolgende afbeelding is deze afstand weergegeven. Het plangebied ligt niet binnen de vaste richtafstand van 50 m. Bovendien heeft de gemeente Berg en Dal een geurverordening vastgesteld, waarin de vaste afstand voor rundveebedrijven is verkleind tot 25 meter, voor zover het bedrijven betreft met minder dan 200 melkrundvee. Het planvoornemen vormt daarmee geen nieuwe belemmering voor de bedrijfsvoering van het bedrijf Sint Maartensweg 3. Andersom kan met de afstand van 83 m tussen de veehouderij en de toe te kennen woonbestemming worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Naast de ligging van de drie veehouderijbedrijven in de directe omgeving van het plangebied, is vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat ook het cumulerend effect van veehouderijen op grotere afstand in kaart gebracht. Dit is inzichtelijk gemaakt op de navolgende kaart, die tevens als Bijlage 2 is toegevoegd bij de toelichting. Veehouderijen op grotere afstand van het plangebied leiden niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plekke. Zoals op de kaart te zien is, is de achtergrondbelasting op de bestaande en nieuwe woningen vrijwel 0 ouE/m3. Daarmee is er sprake van een zeer goed woon en leefklimaat voor dat aspect. Er liggen geen veehouderijen met substantiele geuremissie in de buurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0010.png"

Indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder en vaste afstanden

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

6.1.3 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden onderzocht of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Het plan voorziet in een planologische functieverandering van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonlocatie. De bodemkwalitieit dient in de nieuwe situatie geschikt te kunnen worden gemaakt voor de nieuwe functie. Om inzicht te krijgen in milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse zijn door BOOT een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740 en een verkennend en nader bodemonderzoek asbest conform NEN-5707 uitgevoerd (rapportnummer P21-0032-014, d.d. 3 december 2021, Bijlage 3).

Uit deze onderzoeken kan het volgende worden concludeerd:

  • Ter plekke van RE401.1, VE 301.1 en VE 303.1 zijn concentraties asbest in de bovengrond aangetroffen welke de interventiewaarde overschrijden. Het volume sterk met asbest verontreinigde grond beslaat ter plekke van RE401.1 circa 10 m³, ter plekke van VE 301.1 circa 1 m³ en ter plekke van VE 303.1 circa 5 m³. Deze drie sterke bodemverontreinigingen met asbest in de bovengrond vormen een belemmering voor de toekomstige herontwikkeling en het gebruik als wonen met tuin. Geadviseerd wordt de drie verontreinigingen de saneren middels het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) welke ter beoordeling wordt voorgelegd bij het bevoegde gezag Wbb (provincie Gelderland).
  • De bodemkwaliteit ter plekke van de overige terreindelen vormen geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging, herontwikkeling en het gebruik als wonen met tuin.
  • Ter plekke van inspectiegat G007 is een betonlaag (geen bodem) aangetroffen, hierin is asbesthoudend plaatmateriaal verwerkt. De betonlaag met asbesthoudend plaatmateriaal ter plekke van G007 dient alvorens herontwikkeling te worden verwijderd. In het kader van de ontwikkeling wordt hierover afgestemd met de gemeente Berg en Dal.
  • Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van lagen (niet asbesthoudend) menggranulaat.

Voor herbestemming naar een woonfunctie is het op basis van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) noodzakelijk om de genoemde verontreinigingen te saneren. De initiatiefnemer houdt in de uitvoering van het plan rekening met de noodzaak tot het uitvoeren van deze bodemsanering.

Conclusies in relatie tot het bestemmingsplan: In het kader van het bestemmingsplan is het van belang dat sprake is van een financiële uitvoerbaarheid. De financiële lasten voor het saneren van de aangetroffen verontreiniging moeten opwegen tegen de opbrengsten van het plan. Initiatiefnemer houdt rekening met de bijkomende kosten van de noodzakelijke sanering en heeft de kosten meegewogen in de totale kostenexploitatie van de herontwikkeling naar een woonlocatie. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen (zie ook Hoofdstuk 8).

Gelet op de schaal van de bodemverontreiniging en de financiële lasten die kunnen worden gedragen door initiatiefnemer, kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen. Initiatiefnemer zal bij de provincie een BUS-melding indienen en de benodigde sanering uitvoeren. Voor het verwijderen van de asbesthoudende betonlaag wordt een Plan van Aanpak ingediend bij de gemeente Berg en Dal.

Na uitvoering van de genoemde saneringen vormt het aspect bodem geen verdere belemmering voor het uitvoeren van het plan en het toekennen van de nieuwe bestemming. Wanneer een zorgvuldige sanering van asbest wordt uitgevoerd en de betonlaag wordt verwijderd, zijn er geen belemmeringen meer aanwezig voor het gebruik als woonlocatie. Rekening houdend met bovenstaande aspecten en de financiële uitvoerbaarheid vormt het aspect bodem geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

6.1.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van twee nieuwe kwetsbare objecten. Daarnaast is de bedrijfswoning in de huidige situatie een beperkt kwetsbaar object. In de nieuwe situatie is sprake van een burgerwoning, die kan worden aangemerkt als kwetsbaar object. Aangezien het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied toeneemt, dient te risicokaart te worden beoordeeld. Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0011.png"

Uitsnede risicokaart

Risicovolle inrichtingen: Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven.

Transport gevaarlijke stoffen en leidingen: Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Conclusie: In de nabije omgeving (binnen een straal van ruim 900 meter) zijn geen risicobronnen aanwezig. Daarmee kan worden geconcludeerd dat geen nadere risicobeoordeling noodzakelijk is. Het aspect externe veiligheid is voldoende in beeld gebracht.

6.1.5 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van twee woningen. Dit zijn verblijfsobjecten die worden gekenmerkt als geluidsgevoelig object. Daarbij dient te worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Sint Jansberg. Op deze weg mag 60 km/u worden gereden, waardoor de weg een geluidzone heeft. Het aantal verkeersbewegingen is echter zeer beperkt, omdat sprake is van een doodlopende weg. Hogerop langs de Sint Jansberg liggen de adressen Sint Jansberg 15, 17, 17A, 19 en het melkrundveebedrijf Sint Maartensweg 3. De verkeersbewegingen van en naar deze adressen zijn beperkt, waardoor een geluidsonderzoek naar de gevelbelasting van de woningen achterwege kan blijven. Dit wordt bevestigd door de informatie uit de kaart 'Geluid in Nederland van wegverkeer' van Atlas Leefomgeving (zie navolgende afbeelding). Uit deze kaart blijkt dat de voor de locatie die is voorzien voor de nieuwe woningen een geluidwaarde van 45 dB (Lden) of lager wordt gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0012.png"

Uitsnede kaart geluid in Nederland van wegverkeer (bron: Atlas Leefomgeving)

De planlocatie ligt niet binnen de richtafstand van andere geluidbronnen, zoals bedrijven. Er is geen akoestisch onderzoek industrielawaai noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

6.1.6 Luchtkwaliteit

De wet lucktkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Onderhavig plan betreft de sloop van een veehouderijen de bouw van twee woningen en een bijgebouw. Gezien de aard van het project (beëindiging veehouderij) is er sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit. Bovendien kan worden gesteld dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de luchtkwaliteitseisen voor het toevoegen van twee nieuwe woningen. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

6.2 Leidingen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient er te worden onderzocht of er leidingen onder het perceel doorlopen, om te voorkomen dat de leiding bij werkzaamheden wordt beschadigd. Daarnaast kan er een omgevingsvergunning benodigd zijn om bepaalde werkzaamheden uit te voeren.

Gebleken is dat binnen het plangebied geen leidingen voorkomen met een planologische bescherming en dat aanwezige leidingen slechts van betekenis zijn voor levering aan de planlocatie. Het voorgenomen plan leidt niet tot fysieke bodemingrepen ter plaatse van beschermde leidingen. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

6.3 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.

6.3.1 Beschermde gebieden

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het plangebied ligt op circa 90 meter afstand van het Natura2000-gebied 'Sint Jansberg'. Gezien de zeer korte afstand kan niet redelijkerwijs worden uitgesloten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen. Met uitvoering van de bouwplannen gaat stikstofuitstoot gepaard; daarnaast is in de nieuwe situatie sprake van verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woonlocatie.

Op dit moment is sprake van een in bedrijf zijnde varkenshouderij, die wordt beëindigd door middel van het voorliggend wijzigingsplan. Het beëindigen van de varkenshouderij leidt tot een afname van de milieubelasting op omliggende (bedrijfs)woningen en het nabijgelegen Natura2000-gebied. Voor de ontwikkeling is door middel van een AERIUS-berekening beoordeeld of sprake is van effecten op omliggende Natura2000-gebieden. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting (rapportnr. P183059.003 d,d, 9 maart 2023).

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het voornemen niet leidt tot een overschrijding van de drempelwaarde van 0,00 mol/ha op stikstofgevoelige habitats. Het planvoornemen leidt daarmee niet tot een significante toename van stikstofdepositie op omliggende Natura2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het onderzoek met zekerheid worden uitgesloten. Daarmee kan tevens met zekerheid worden gesteld dat het wijzigingsplan 'Sint Jansberg 15, Groesbeek' niet leidt tot negatieve gevolgen voor omliggende Natura2000-gebieden.

In paragraaf 5.2.2 Omgevingsverordening Gelderland is omschreven op welke wijze het plan bijdraagt aan het versterken van de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plan levert een positieve bijdrage aan de doelstellingen van het GNN en GO.

6.3.2 Beschermde soorten

Staro Natuur en Buitengebied heeft een Quickscan flora en fauna (rapportnummer P20-0068, d.d. 16 maart 2021, Bijlage 5) uitgevoerd. In de komende paragrafen zullen de conclusies uit het onderzoek beschreven worden.

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, reptielen en vissen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht.

Geconcludeerd kan worden dat overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen dient te worden door het nemen van de volgende maatregelen en vervolgstappen.

  • Bomen en struiken worden gekapt buiten het broedseizoen van vogels.
  • De schuren worden gesloopt na onderzoek huismus en buiten het broedseizoen van vogels of als geen broedgeval aanwezig is. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli.
  • Nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de huismus in het plangebied in de periode 1 april t/m 20 juni.
  • Werkzaamheden uitvoeren buiten de avond- en nachtelijke uren ten behoeve van vleermuizen.

Naar aanleiding van de conclusies van de quickscan flora en fauna is een onderzoek uitgevoerd naar de huismus. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting (rapportnr. 20210167, d.d. 6 oktober 2021). Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat vijf huismusnesten aanwezig zijn in de agrarische bedrijfsgebouwen. De sloop van deze bedrijfsgebouwen kan worden uitgevoerd nadat een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verkregen en maatregelen zijn genomen voor de huismus. Inmiddels is in het kader van de ontheffingsaanvraag een activiteitenplan opgesteld en is de ontheffing aangevraagd. Er is voldoende ruimte in en om het plangebied voor het treffen van maatregelen. Er kan redelijkerwijs worden uitgegaan van het feit dat de noodzakelijke ontheffing kan worden verleend door de provincie Gelderland.

6.3.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming. Nadelige effecten op Natura2000-gebieden zijn met zekerheid uit te sluiten en er kan worden geconcludeerd dat redelijkerwijs aannemelijk is dat een ontheffing kan worden verleend voor de huismus. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

6.4 Archeologie En Cultuurhistorie

6.4.1 Archeologie

Indien er sprake is van een planologische functiewijziging, moeten het Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'.

De gemeente Berg en Dal heeft in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Ter plekke van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen groter dan 100 m2.

Op de archeologische beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Groesbeek uit 2013 (RAAP-rapport 2738, kaartbijlage 2) is voor alle landschappelijke eenheden de verwachte dichtheid aan archeologische resten weergegeven. Uit deze kaart blijkt dat ter plekke van de planlocatie sprake is van een hoge verwachting, waarbij mogelijk sprake is van een goede conservering (zie onderstaande uitsnede van de kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0013.png"

Archeologische beleidsadvieskaart Groesbeek 2013 met ligging planlocatie (uit: RAAP-rapport 2738, kaartbijlage 2)

Het plan voorziet in een herontwikkeling van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonlocatie. Daarbij worden op een gedeelte van het terrein bodemverstorende grondwerkzaamheden verricht om de grond terug te brengen in een glooiend hoogteprofiel. Het terrein is eerder, voor de aanleg van de huidige varkensstallen, al grotendeels verstoord.

Archeologisch bureauonderzoek:

Om inzicht te krijgen in de archeologische waarden ter plaatse is door Bureau voor Archeologie een Archeologisch bureauonderzoek (rapportnummer 2214-6687, d.d. 9 december 2021, Bijlage 7) uitgevoerd. Daaruit kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het plangebied ligt op de oostflank van de stuwwal van Nijmegen. Op de gestuwde rivierafzettingen van zand en grind is een pakket dekzand (löss) afgezet. In dit pakket heeft weinig bodemvorming plaatsgevonden.
  • Vanaf de 18e eeuw tot en met het begin van de 20e eeuw bestaat het grootste deel van het plangebied uit akkermaalsbos. Bij een akkermaalsbos wordt niet de hele boom gekapt waardoor het ook goed kan dienen als perceelscheiding. Tot de bouw van de varkensstallen in 1970 heeft het plangebied een agrarische functie.
  • De voorgenomen ingrepen bestaan uit het slopen van de varkensstallen en het bouwen van twee woningen. Onder de nieuwe woningen zijn kelders voorzien. De diepte is ongeveer 240 cm -mv. De woningen worden ter hoogte van de varkensstallen gebouwd.
  • De bodem is grotendeels vergraven bij de aanleg van de varkensstallen met kelders. De diepte van de kelders varieert tussen 150 en 220 cm.
  • Archeologische resten kunnen dicht aan het oppervlak aanwezig zijn. Bij de aanleg van de varkensstallen is de bodem vergraven. Deze bodemverstoringen reiken waarschijnlijk dieper dan de diepte waarin archeologische resten worden verwacht.

Met de uitkomsten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat beoogde bodemwerkzaamheden, die noodzakelijk zijn voor de bouw van de twee nieuwe woningen, niet leiden tot nieuwe bodemverstoringen. Dit geldt tevens voor het aanleggen van kelders onder de nieuwe woningen. Om te voorkomen dat ter plekke van de strook (deels onverstoorde) landbouwgrond ten oosten van de locatie nieuwe bodemverstoringen zullen worden uitgevoerd, wordt op deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' gehandhaafd. Tevens wordt het oprichten van bijgebouwen hier (mede vanuit landschappelijk oogpunt) uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan.

6.4.2 Selectiebesluit

Naar aanleiding van het uitgevoerde bureauonderzoek heeft de gemeente Berg en Dal een selectiebesluit genomen.

Op basis van het uitgevoerde archeologische bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat de kans groot is dat ter plaatse van de huidige varkensstallen het archeologisch niveau vergraven is. Tot maximaal 220 cm vanaf maaiveld is ter plaatse van de huidige bebouwing ontgraven. De gemeente besluit op basis van het archeologisch bureauonderzoek dat de locatie van de huidige bebouwing (de varkensstallen) binnen het door Bureau voor Archeologie onderzochte gebied vrijgegeven kan worden voor ontwikkelingen. Voor het overige deel van het plangebied wordt de geldende dubbelbestemming archeologie gehandhaafd en dient bij ontwikkelingen archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd te worden.

Als er tijdens werkzaamheden toch archeologisch relevante vondsten worden gedaan, dienen die volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet (melden toevalsvondsten) gemeld te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeente.

6.4.3 Uitvoerbaarheid wijzigingsplan

Het selectiebesluit richt zich op de bouw van woningen. De grondwerkzaamheden die noodzakelijk zijn om het oorspronkelijke reliëf te herstellen zijn niet meegenomen in het selectiebesluit. De grondwerkzaamheden omvatten het wegnemen van grond die eerder is aangebracht ten tijde van de laatste bedrijfsuitbreiding van de varkenshouderij. Aangezien het gronden betreft die eerder zijn geroerd kan worden gesteld dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voordat de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd zal worden aangetoond dat het oorspronkelijke maaiveld niet wordt verstoord en kan worden voldaan aan de voorwaarden uit de archeologische dubbelbestemming.

6.4.4 Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

6.5 Cultuurhistorie

Voor cultuurhistorie moet in elk bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om cultuurhistorische objecten, ook historische geografie hoort hierbij.

De voormalige Gemeente Groesbeek heeft in 2013 een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van deze kaart ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0014.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Groesbeek 2013 (uit: RAAP-rapport 2738, kaartbijlage 3)

Op basis van de kaart is de zone rondom het plangebied aangemerkt als 'droge kampontginning' met plaatselijk essen (kd1, donkerbruin op de kaart). Het gaat om het gebied tussen het buurtschap Grafwegen en de Sint-Maartensberg. Kampontginningen met plaatselijk essen zijn in algemene zin oudere ontginningen tot akkerland, van de omliggende landschappen door houtwallen of -singels. Onder de droge kampontginningen vallen voornamelijk de uitgestrekte open fields, in Gelderland meestal eng genaamd. In Groesbeek vinden we deze oude, uitgestrekte akkercomplexen met name terug rond de historische kern van Groesbeek en bij de Sint-Maartensberg (rondom het plangebied). De kiem voor deze akkercomplexen werd in elk geval al in de Vroege Middeleeuwen gelegd.

Voor het oude open akkercomplex op de Sint-Maartensberg is een toename van de beplanting langs de oude grenzen is aanbevelenswaardig, maar deels vermoedelijk lastig realiseerbaar door de schaalvergroting in de landbouw. Toch bestaan er nog wel wat lijnen in het landschap die als visuele barrière kunnen dienen, zoals het verlengde van de weg Sint-Jansberg richting het noordoosten. Deels omarmt de beplanting de ontginning van de Sint-Maartensberg nog wel.

Het plangebied grenst aan een historische weg en een historische kavelgrens (vóór 1832). Daarnaast ligt het gebied in de dropzone van operatie Market Garden (1944).

In de navolgende afbeelding is de situatie van omstreeks 1925 weergegeven. Daarop is goed duidelijk dat de bestaande kavelstructuur nauwelijks afwijkt van de historische situatie. Deze kavelstructuur blijft met het voornemen in stand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0015.png"

Historische topografische kaart van omstreeks 1925 met ligging van het plangebied (bron: Topotijdreis)

Het plan leidt niet tot wijzigingen van bestaande tracés van (onverharde) wegen en patronen van kavelgrenzen, wegen en waterlopen. Het reliëf wordt teruggebracht in een glooiende staat, waardoor het oorspronkelijke landschap van het zuidelijk hellinggebied beter kan worden ervaren. Het terugbrengen van het reliëf draagt bij aan het herstel van het cultuurlandschap ter plaatse.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

6.6 Waterhuishouding

6.6.1 Inleiding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.

De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde, is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

6.6.2 Waterbeleid

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Met ingang van 2022 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ''Versterken. Verbinden. Vergroenen.'' bepalend voor het waterbeleid in waterschap Rivierenland. Dit programma betreft het waterbeheer in het gehele rivierengebied en omvat veilige dijken en een watersysteem dat in balans is. Hierbij zijn er negen belangrijke speerpunten:

  • Toewerken naar circulariteit;
  • Samenwerken en als deskundige en omgevingsbewuste partner;
  • Een eerlijke verdeling van het water;
  • Dagelijks beheer van dijken en water;
  • Bechermen tegen overstromingen;
  • Voorbereiden op extreem weer;
  • Werken aan schoon water;
  • Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; en
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.

Dit zijn de vertrekpunten die bijdragen aan de langetermijnvisie genaamd 'Watervisie 2050'. De maatregelen die voortkomen uit de speerpunten worden voor de komende vijf doorgevoerd in projecten en in regulier beheer en onderhoud. De maatregelen worden elk jaar bijgestuurd waar nodig.

Keur waterkeringen en wateren

In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het plangebied wordt begrensd door een tweetal watergangen, aan de noord- en zuidzijde van het plangebied. De planontwikkeling ligt niet binnen de invloedssfeer van de A-watergang en haar beschermingszones. Aan de zuidzijde wordt een duiker gerealiseerd om het plangebied infrastructureel te kunnen ontsluiten met de Parallelweg. Op de aanleg van deze duiker wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf, alinea waterlopen.

Uitvoeringsnotitie 'Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw' van de gemeente Berg en Dal

De gemeente Berg en Dal heeft in 2019 de uitvoeringsnotitie Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw opgesteld. De uitvoeringsnotitie geeft invulling aan in wetgeving en gemeentelijk beleid verankerde voorschriften voor particulieren aangaande verwerking van hemelwater. Daarin ligt vast dat een particulier bij nieuwbouw zijn hemelwater op eigen terrein dient te verwerken. In de notitie wordt het beleid en de invulling daarvan inclusief een referentiesysteem weergegeven. Het referentiesysteem dient als handreiking voor praktische uitvoering van relatief kleine initiatieven. Voor bouwplannen van grotere omvang worden tevens uitvoeringsrandvoorwaarden gesteld voor het duurzaam waterbeheer.

6.6.3 Vergelijking huidige en toekomstige situatie

Bodemopbouw en grondwater: Het plangebied is gelegen in een heuvelachtig landschap ten zuiden van Groesbeek, met als bodemclassificatie Poldervaaggronden; zandige leem in situ (bodemtype Ln5, bron: PDOK Viewer). Het maaiveld is zeer variërend en ligt rond 56 m + NAP (bron: AHN).

Oppervlaktewater: In het plangebied of de directe omgeving zijn geen watergangen aanwezig. De ontwikkelingen binnen het plangebied zullen geen invloed uitoefenen op oppervlaktewateren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.WPSTJANSBERG15-VSG1_0016.png"

Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland van het plangebied en omgeving

Hemelwater: In het plangebied is sprake van een afname aan bebouwing. De hoeveelheid verhard oppervlak zal verminderen door de sloop van het bestaande agrarisch bedrijf. Hierdoor zal hemelwater in een hogere mate op een natuurlijke wijze kunnen infiltreren in de grond. Vanwege de ligging van de locatie in een glooiend gebied, is afstroming van water bij hevige regenval een aandachtspunt.

Naast het feit dat sprake is van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie voor wat betreft hemelwaterafstroming als gevolg van het verhardingsoppervlak, dient te worden voldaan aan de vereisten voor nieuwbouwplannen conform het gemeentelijk beleid. Conform de uitvoeringsnotitie 'Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw' uit 2019 is het uitgangspunt van de gemeente Berg en Dal dat hemel- en grondwater bij nieuwbouw door de particulier op eigen terrein verwerkt of gebufferd. Hierbij geldt een dimensioneringseis voor infiltratievoorzieningen van 43 mm per m2 verhard oppervlak (T=10+10%).

Om het hemelwater te bergen kan op eigen terrein een voorziening worden getroffen. De bouwvlakken voor de nieuwe woningen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2 * 25 m * 12,5 m = 625 m2. De (worst-case) benodigde hemelwatervoorziening dient een omvang te hebben van 625 m2 * 0,043 m = 26,9 m3. Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om te voorzien in een hemelwatervoorziening van ca. 27 m3. In het kader van de uitvoerbaarheid is het het meest vanzelfsprekend om de voorziening te realiseren op het laagste deel van het terrein. Het gedeelte ten noorden van de woonpercelen, dat wordt ingericht als 'nieuwe natuur' ligt op de laagste gronden binnen het plangebied. Het hemelwater dat op de nieuwe woningen valt kan richting deze gronden worden geleid. De hemelwatervoorziening wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.

In de huidige situatie wordt het hemelwater opgevangen in een waterberging ten noorden van de locatie, op de T-splitsing in de weg Sint Jansberg. Door de afname van bebouwing, het realiseren van een nieuwe hemelwateropvangvoorziening binnen het plangebied en het wegnemen van de planologische mogelijkheden voor het oprichten van nieuwe bebouwing neemt de druk op deze bestaande hemelwateropvangvoorziening af.

Vuil water: Het afvalwater wordt gescheiden en op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. De nieuwe woningen worden aangesloten op de bestaande riolering. Hierover zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt met de initiatiefnemer.

Natuurwaarden: Het plangebied heeft geen negatieve gevolgen op de waterhuishouding in omliggende natuurgebieden (Natura2000-gebieden of Natuur Netwerk Nederland). Het plangebied ligt niet binnen hydrologische beschermingszones.

6.6.4 Digitale Watertoets

De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van Waterschap Rivierenland. De digitale watertoets is toegevoegd als Bijlage 8 bij de toelichting. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Op basis van de toets volgt een advies voor het volgen van de normale watertoetsprocedure. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland. Het digitale toetsadvies is als bij deze toelichting opgenomen.

6.6.5 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor realisatie van het initiatief.

6.7 Klimaatadaptatie En Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Dit betekent dat in een stedenbouwkunidg ontwerp reeds rekening gehouden kan worden met ruimte voor dubbel functiegebruik, zoals duurzame energieopwekking in de openbare ruimte (rekening houdend met de architectuur), of aan eventuele ruimtereservering en invulling voor toekomstige verdeelstations voor energie in een gebied en/of buurt.

Eind 2018 stelde de gemeenteraad het Actieplan Duurzaamheid vast. Dit document geeft invulling aan de duurzaamheidsambitie in de gemeente. Gemeente Berg en Dal wil klimaatneutraal zijn in 2050, liever nog in 2040. Om deze ambitie te halen, wordt maximaal ingezet op klimaatadaptatie en duurzaamheid.

Voor alle nieuwbouw (woning en utiliteit) geldt dat sinds 1 januari 2021 de aanvraag van de omgevingsvergunning moet voldoen aan de BENG-eisen (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen). BENG gaat uit van 1) het beperken van de energiebehoefte van de buitenkant van het gebouw,

2) het zo efficiënt mogelijk opwekken van de primaire fossiele energiegebruik van het gebouw, voor bijvoorbeeld verwarming, koeling, warmtapwaterbereiding en ventilatoren, en

3) de energievraag van een gebouw bestaat zoveel mogelijk uit hernieuwbare energie.

De gemeente Berg en Dal onderscheidt enkele onderwerpen:

  1. 1. Duurzame energie en aardgasvrij
  2. 2. Klimaatadaptatie
  3. 3. Groen en natuurinclusief bouwen
  4. 4. Circulair bouwen

Duurzame energie en aardgasvrij

Gemeente Berg en Dal is medeondertekenaar van het Gelders Energie Akkoord. Dit betekent dat in 2030 55% minder CO2 mag worden uitgestoten binnen de gemeente Berg en Dal.

In de Klimaatwet is vastgelegd dat in 2050 95% minder CO2 wordt uitgestoten ten opzichte van 1990. Woningen worden ontworpen op een lage energievraag en voorzien zoveel mogelijk in hun eigen energiebehoefte. Bijkomend voordeel van een scherpe energieprestatie is een lage energierekening voor de bewoner.

Klimaatadaptatie

In 2050 moet heel Nederland waterrobuust en klimaatbestendig ingericht zijn. Om dat te bereiken, moet ruimtelijke adaptatie in het beheer, het onderhoud en de inrichting van de leefomgeving geborgd worden.

In de toekomst zullen weerextremen zoals piekbuien en hittegolven vaker voorkomen. Om daar beter mee om te gaan, is het beleid gericht op het voorkomen en terugdringen van wateroverlast, verdroging en hittestress.

Groen en Natuurinclusief bouwen
Berg en Dal heeft een prachtige natuur en ligt in een afwisselend landschap. Die kwaliteit dient te worden behouden en versterkt. Groen zorgt voor meer woongenot, prettig verblijven, rust, ontmoeting en bewegen en is het ook belangrijk voor biodiversiteit, het afvangen van fijnstof, het leveren van zuurstof en een regen- en hittebestendige leefomgeving.

De openbare ruimte wordt ingericht rekening houdend met de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) van de gemeente Berg en Dal.

Circulair bouwen
In 2030 moet Nederland al 50% minder primaire grondstoffen gebruiken (mineralen, metalen en fossiel). Gemeente Berg en Dal wil in 2050, maar liever nog in 2040, klimaatneutraal zijn en dus geen primaire grondstoffen meer gebruiken. In de Woondeal is het doel om vanaf 2022 bij nieuwe woningbouwplannen minimaal 25% circulair te ontwikkelen en vanaf 2030 50% circulair te bouwen.

Relevantie voor het planvoornemen:

  • Bij de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met beschermde soorten (vleermuis, huismus). De nieuwe inrichting draagt bij aan de lokale biodiversiteit;
  • De woningen voldoen aan de nieuwste duurzaamheidsvereisten, waaronder BENG en aardgasvrij bouwen;
  • De woningen worden duurzaam gebouwd conform het Toetsingskader kleinschalige woningbouwinitiatieven Berg en Dal (zie ook paragraaf 5.4.6);
  • De woningen worden voorzien van een waterbergingsvoorziening conform de Uitvoeringsnotitie''Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw' van de gemeente Berg en Dal en worden daarmee klimaatrobuust ingericht. De bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt met het planvoornemen verbeterd.

Het plan draagt, onder andere door het toepassen van de bovenstaande punten, bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Berg en Dal.

Hoofdstuk 7 Wijze Van Bestemmen

7.1 Plansystematiek

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.

De systematiek van het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Groesbeek' geldt hierbij als uitgangspunt. De hierin opgenomen juridische regeling is ook van toepassing op onderhavige situatie, maar nader toegespitst en vereenvoudigd conform de toekomstig gewenste situatie.

7.2 De Bestemmingen

Hieronder worden de specifiek aan de gronden in het plan toegekende bestemmingen artikelsgewijs behandeld. Met voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemming 'Wonen' aan de locatie toegevoegd alsmede de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden'. De vigerende bestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarden' is tevens opgenomen, daar waar de gronden niet vrijgegeven zijn op basis van het Selectiebesluit archeologie. Hierna wordt kort aangegeven wat de inhoud van de regels voor deze bestemming is.

Wonen

Deze bestemming betreft zowel de voormalige bedrijfswoning als de toe te voegen woningen. Binnen de woonbestemmingen is voor de nieuw te realiseren woningen een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de hoofdbebouwing (de woning) gesitueerd moet zijn. In de regels zijn de verdere maatvoeringsbepalingen en bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.

In de regels is een stelsel van voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, welk regelt dat de bouw van de toe te voegen woningen is toegestaan indien de voormalige bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Daarnaast is de borging van de vereiste landschappelijke inpassing ook aan de voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Ter plaatse van de planlocatie dient binnen 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de toe te voegen woning de aanplant van de hagen en bomen te zijn gerealiseerd. Daarnaast is het terugbrengen van het reliëf geborgd in het bestemmingsplan. Het reliëf moet worden teruggebracht conform de bijlage bij de regels binnen 12 maanden na het verlenen van de eerste omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een woning.

Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden

De overige gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschap' toegekend. Er is hierbij geen agrarisch bouwvlak opgenomen. De gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en bescherming, behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden.

Waarde – Archeologische verwachtingswaarden

De bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming. De dubbelbestemming is alleen opgenomen op de gronden die ook na het selectiebesluit nog archeologische bescherming genieten (zie ook paragraaf 6.4.1 Archeologie).

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een particulier initiatief waarbij alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. Daarnaast houdt de initiatiefnemer rekening met de financiële lasten voor de bodemsanering (zie ook paragraaf 6.1.3). Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling van dit plan geen kosten verbonden.

De gemeente Berg en Dal heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.

Hoofdstuk 9 Overleg, Inspraak En Procedure

9.1 Vooroverleg

Het voornemen is in het kader van de voorbereiding voorbesproken met de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft naar aanleiding van deze afstemming het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone herbegrensd, zodanig dat de voorgenomen bestemmingsindeling mogelijk is binnen de regels van de provincie (zie hiervoor ook paragraaf 5.2.2 Omgevingsverordening Gelderland).

De provincie Gelderland heeft op 4 juli 2022 in een vooroverlegreactie laten weten dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

9.2 Ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerp wijzigingsplan ligt op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende een periode van zes weken ter inzage, waarin eenieder een zienswijze naar voren kan brengen. Eventuele zienswijzen worden in de definitieve besluitvorming meegenomen.

Tijdens de zienswijzenperiode zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is derhalve ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Sloop

Bijlage 1 Voorwaardelijke verplichting sloop

Bijlage 2 Voorwaardelijke Verplichting Reliëf

Bijlage 2 Voorwaardelijke verplichting reliëf

Bijlage 3 Voorwaardelijke Verplichting Landschap

Bijlage 3 Voorwaardelijke verplichting landschap

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Kaart Geurberekening Achtergrondbelasting

Bijlage 2 Kaart geurberekening achtergrondbelasting

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Beoordeling Stikstof

Bijlage 4 Beoordeling stikstof

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quickscan flora en fauna

Bijlage 6 Nader Onderzoek Huismus

Bijlage 6 Nader onderzoek huismus

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Digitale Watertoets

Bijlage 8 Digitale watertoets