Veghel-Zuid, wijzigingsplan Groen van Prinstererlaan
Wijzigingsplan - gemeente Meierijstad
Vastgesteld op 14-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid, wijzigingsplan Groen van Prinstererlaan' met identificatienummer NL.IMRO.1948.VHL003WP0012017W-VG01van de gemeente Meierijstad;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Wijzigingsregels
2.1 wijziging verbeelding
Dit plan wijzigt de verbeelding van het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 28 juni 2012, zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavig wijzigingsplan, te weten: 'Veghel-Zuid, wijzigingsplan Groen van prinstererlaan'
2.2 Van toepassing verklaring van regels
De regels van het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 28 juni 2012, zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavig wijzigingsplan, te weten: 'Veghel-Zuid, wijzigingsplan Groen van prinstererlaan'. Met dien verstande dat in artikel 12.1, lid a 'wonen in woningen' wordt verstaan.
Artikel 3 Specifieke Gebruiksregel
3.1 Parkeren
a. Bij het oprichten en/of gebruiken van gebouwen als bedoeld in dit plan dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden.
b. Van voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a is sprake indien voldaan wordt aan de normen zoals bedoeld in de parkeernota en de bijlage parkeernormen ('Nota Parkeernormen Veghel') vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 14 december 2006. In afwijking van de 'Nota Parkeernormen Veghel' mag voldoende parkeergelenheid gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Verkeer'.
c. Indien de onder b genoemde beleidsregels voor parkeren gedurende de planperiode worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dan dient vanaf dat moment voldaan te worden aan deze gewijzigde beleidsregels: de parkeernormen uit de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, worden bij de beoordeling van die aanvraag toegepast.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel:
'Veghel-Zuid, wijzigingsplan Groen van Prinstererlaan' van de gemeente Meierijstad.
Aldus vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Meierijstad
14 november 2017
De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente en woningcoörperatie Area zijn voornemens om op de voormalige locatie van de Franciscusschool in Veghel-zuid sociale woningbouw te ontwikkelen. In het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied een maatschappelijke bestemming van toepassing met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen'. Onderhavig wijzigingsplan is een nadere uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Veghel op de kruising van de wegen Groen van prinstererlaan, Dr. Abraham Kuyperlaan en de Jhr. Ruys de Beerenbroeckstraat. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie D nummer 3393.
Figuur 1. Globale begrenzing plangebied
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de woningbouw in het plangebied. Om de woningbouw mogelijk te maken, moet de huidige bestemming 'Maatschappelijk' gewijzigd worden naar de bestemming 'Wonen'.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid' van toepassing. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2012. Voor het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' van toepassing. Daarnaast is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de bestaande maatschappelijke bestemming onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.
Figuur 2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Veghel-Zuid'
Wro-zone-wijzigingsgebied 1
In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming voor zover gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen', met daarbij behorend bouwvlak, tuin en/of erf, onder onderstaande voorwaarden. Per voorwaarden is kort aangegeven of de voorgenomen ontwikkeling hieraan voldoet.
a. alvorens tot wijziging in de bestemming 'Wonen' wordt overgegaan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent dat:
1. milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en/of buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieuhindercirkels zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen, zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving; alle milieuhygiënische belemmeringen zijn in kaart gebracht, zie hiervoor hoofdstuk 4. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
2. aangetoond moet worden dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming dient de bodem gesaneerd te worden. Er mag in dat geval uitsluitend worden gebouwd, voor zover de gronden zijn gesaneerd, in overeenstemming met de saneringsaanpak zoals opgenomen de Wet bodembescherming. Indien er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming dient bepaald te worden of het plan uitvoerbaar is dan wel of het plan uitvoerbaar is met inachtneming van bepaalde voorwaarden c.q. te treffen voorzieningen. Er mag in dat geval uitsluitend worden gebouwd indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden of de te treffen voorzieningen; in het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt. Wel blijkt er een PAK-verontreiniging aanwezig te zijn. Dit betreft geen ernstige bodemverontreiniging, zoals bedoeld in Wet bodem-bescherming (Wbb). Tijdens voorbereiding woningbouw-activiteiten dient rekening gehouden te worden met een kleinschalige bodemsanering. Daarnaast is bekeken of er asbest in de grond aanwezig is. Uit het onderzoek blijkt dat de norm voor asbest in grond niet wordt overschreden. Zie eveneens paragraaf 4.1. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
b. er mogen maximaal 15 woningen worden gebouwd; het plan gaat uit van 12 woningen.Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
c. de woningen mogen aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, vrijstaande en bijzondere typen zoals patio- of levensloopbestendige woningen betreffen; inhet plan worden aaneengebouwde woningen mogelijk gemaakt. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
d. de woningbouw dient te passen binnen het woningbouwprogramma voor de gemeente Veghel in zijn algemeenheid en in het bijzonder voor de kern Veghel alsmede het provinciale verstedelijkingsbeleid;de voorgenomen ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma en de prestatieafspraken alsmede het provinciale verstedelijkingsbeleid. Zie hiervoor eveneens hoofdstuk 3, provinciaal en gemeentelijk beleid. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
e. de situering en de vorm van het 'bouwvlak', de zone 'tuin' en zone 'erf' alsmede de vaststelling van de goot- /bouwhoogte van gebouwen dient zodanig plaats te vinden dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid. In dit kader mogen grondgebonden woningen ten hoogste bestaan uit 2 bouwlagen met kapconstructie;het straat- en bebouwingsbeeld zal verbeterd worden ten opzichte van de situatie dat de Franciscusschool er nog stond en de bouwmogelijkheden die het huidig bestemmingsplan biedt. Er wordt ten opzichte hiervan minder massa teruggebouwd en de nieuwe bebouwing heeft een lagere maximale bouwhoogte dan de bouwhoogte van de voormalige Franciscusschool. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
f. bij wijziging in de bestemming 'Groen' geldt als uitgangspunt dat het bepaalde in artikel 6 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zal zijn; het gestelde in artikel 6 is van toepassing, zie hiervoor de regels behorende bij dit wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
g. bij wijziging in de bestemming 'Verkeer' geldt als uitgangspunt dat het bepaalde in artikel 10 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zal zijn; de bestemming 'Verkeer' is niet opgenomen in onderhavig plan. de bestemming 'Verkeer'is niet van toepassing. De bestaande parkeerplaatsen blijven gehandhaafd en vallen binnen het vigerend bestemmingsplan al binnen de bestemming 'Verkeer'. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
h. ten aanzien van de maatvoering en het gebruik van bouwwerken en gronden voor de woonfunctie geldt als uitgangspunt dat het bepaalde in artikel 12 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zal zijn behoudens in geval van bijzondere stedenbouwkundige eisen; het gestelde in artikel 12 is van toepassing, zie hiervoor de regels behorende bij dit wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat- en bebouwingsbeeld; het straat- en bebouwingsbeeld zal verbeterd worden ten opzichte van de situatie dat de voormalige Franciscusschool er nog stond en de bouwmogelijkheden die het vigerend bestemmingsplan mogelijk maakt. Er wordt ten opzichte van deze situatie minder massa teruggebouwd en de nieuwe bebouwing heeft een lagere maximale bouwhoogte. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
2. de woonsituatie; door het toevoegen van woningen zal aan de bestaande woonsituatie geen afbreuk gedaan worden. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
3. de milieusituatie, waaronder geluidhinder, luchtkwaliteit; er is geen sprake van onevenredige afbreuk. Het aspect geluidhinder en luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
4. de verkeersveiligheid; bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is eveneens het aspect verkeersveiligheid meegenomen. Met het toevoegen van de woningen wordt niet verwacht dat er een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
5. de sociale veiligheid;de sociale veiligheid zal niet in het geding komen door het toevoegen van de woningen. De locatie is overzichtelijk, geen achterpaden en de woningen hebben een alzijdige oriëntatie, waardoor ruimtes zonder 'toezicht' worden vermeden. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
6. de bestaande waarden, waaronder archeologie en flora en fauna; door het toevoegen van de woningen worden de bestaande waarden in en rondom het plangebied voorlalsnog niet aangetast, zie hiervoor Hoofdstuk 4. Ten aanzien van het aspect archeologie dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor een deel van het plangebied nader onderzoek plaats te vinden. Met betrekking tot het aspect flora en fauna dient de eventuele kap van bomen buiten het broedseizoen plaats te vinden.
7. externe veiligheid; het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in de huidige en toekomstige situatie, zie hiervoor Hoofdstuk 4. Er wordt voldaan de voorwaarde.
8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bedrijven; door het toevoegen van de woningen worden de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bedrijven niet belemmerd. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
j. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.de ontwikkeling wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.
1.5 Leeswijzer
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.
In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels en de verbeelding.
Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is het plangebied geheel onbebouwd en in gebruik als speelveldje (voetbaldveldje met twee doelen en een jeu de boules baan), zie figuur 1. Daarnaast bevinden zich enkele bomen in het plangebied.
In het plangebied was voorheen de Francisscuschool gevestigd, zie figuur 3. De bebouwing is medio 2011 gesloopt.
Figuur 3: Luchtfoto 2010 plangebied, bebouwing voormalige Fransicusschool
2.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Bebouwing
In het plangebied zijn drie blokken met levensloopbestendige woningen voorzien. Deze 12 levensloopbestendige woningen zullen in de vorm van kwadrant/rug-aan-rug woningen in het groen worden ingepast. De nieuwe bebouwing zal compact zijn, de goothoogte zal maximaal 3,5 meter bedragen en de nokhoogte zal op circa 7 meter komen te liggen. Dit betekent dat alle verblijfsruimten op de begane grond zullen liggen. De woningen zijn geschikt voor 1 tot 2 persoonshuishoudens.
Figuur 4: schetsontwerp voorgenomen ontwikkeling
Groen en speelvoorzieningen
De bebouwing wordt zo gepositioneerd dat de bestaande bomen zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. De jeu de boules baan blijft op de huidige locatie liggen, en met de bebouwing wordt voldoende afstand gehouden.
Verkeer en parkeren
De nieuwe woningen worden ontsloten via de bestaande wegen. De bestaande lansgparkeervakken (aantal 20) blijven gehandhaafd. De parkeernorm is 1,6 parkeerplaats per sociale nieuwbouwwoning. Het huidig aantal parkeerplaatsen is daarmee voldoende. Het aanleggen van extra parkeerplaatsen is in deze situatie niet noodzakelijk (12 x 1,6 = 19,2).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2012)
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:
- 1. Rijksvaarwegen
- 2. Mainport ontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en Waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur;
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
- 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. Het plangebied is in één van de aangewezen projectgebieden gelegen (Defensie). Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Meierijstad.
Figuur 5: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft daar ruimschoots onder.
Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn Ladderplichtig.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?;
- 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?;
- 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
- Ad. 1: De kwantitatieve behoefte aan woningbouw in de regio Noordoost Brabant wordt vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze Regionale Agenda Wonen bevat voorstellen omtrent de jaarlijks te maken regionale (kwantitatieve) woningbouwafspraken, zoals deze op grond van de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant benodigd zijn. De voorgenomen ontwikkeling (12 woningen) past binnen de totale taakstelling van de gemeente en is opgenomen in het woningbouwprogramma. Daarnaast is in het vigerend bestemmingsplan een wijzigingsbveoegd opgenomen om de bestaande maatschappelijke bestemming om te zetten naar de bestemming 'Wonen' (maximaal 15 woningen). Voor een nadere beschrijving van het gemeentelijke woningbouwbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid;
- Ad. 2: de voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied van Veghel. Daarnaast is er sprake van herstructering. Het voormalig schoolgebouw in het plangebied is reeds gesloopt;
- Ad. 3: Niet van toepassing.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.
Het plangebied is gelegen in binnen het 'stedelijk concentratiegebied'. Voor deze gebieden geldt:
- Concentratie van verstedelijking;
- Inspelen op demografische ontwikkelingen;
- Zorgvuldig ruimtegebruik;
- Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
- Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
- Versterking van de economische clusters.
Verordening ruimte (2014)
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebracht ontwerp ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2’. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. In de provinciale verordening Ruimte van de Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld.
Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied'. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen passend binnen de regionale afspraken.
Figuur 6: Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant (geconsolideerde versie)
Regionale afstemming van de woningbouw
In de Verordening ruimte is het instellen van het Regionaal Ruimtelijk Overleg geregeld. In de verordening wordt aangegeven dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen. Ook wordt in de verordening geregeld dat Gedeputeerde Staten ten minste eens per bestuursperiode een prognose van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en kantoren opstellen en deze voorleggen aan de regionale ruimtelijke overleggen. De meest recente prognoses zijn in december 2015 vastgesteld door GS. Het gemeentelijke woningbouwprogramma is op deze taakstelling afgestemd.Onderhavig plan is opgenomen in het woningbouwprogramma van de voormalige gemeente Veghel en is afgestemd in het RRO.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de provinciale belangen schaden.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst
Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 voor het gehele grondgebied van de gemeente. Veghel wil zich als woongemeente beter op de kaart zetten. Het belangrijkste hierbij is de kwaliteitsverbetering die dit moet opleveren voor de huidige bewoners. Daarnaast zet Veghel er op in om het imago als woongemeente binnen de regio te versterken.
In en rond de kern Veghel is sprake van twee soorten locaties. Voor een behoorlijk aantal locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is, bijvoorbeeld omdat al met de bouw begonnen is of omdat sprake is van een vastgesteld bestemmingsplan. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als ‘woningbouwlocaties’. Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als ‘strategische ontwikkellocaties’.
Figuur 7: Structuurvisie Veghel 2030
Het plangebied is in de visie aangeduid als 'strategische ontwikkellocatie'. Op deze locaties kan woningbouw plaatsvinden, maar de exacte invulling, fasering en bijvoorbeeld de gewenste woningtypen zijn nog niet vastgelegd. De gemeente zal zorgvuldig bekijken waar en wanneer deze strategische ontwikkellocaties in harde woningbouwplancapaciteit worden omgezet, vooral omdat een teveel aan harde woningbouwplannen de noodzakelijke flexibiliteit voor de toekomst ontneemt.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de structuurvisie.
Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel'
Mei 2012 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Veghel de Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel' vastgesteld. In de Woonvisie 2012-2015 is een splitsing gemaakt tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwopgave. In de woonvisie is uitgegaan van een kwantitatieve opgave voor de voormalige gemeente Veghel op grond van de provinciale prognose 2011. Op basis hiervan wordt uitgegaan van een opgave van 2012 t/m 2022 van circa 1820 extra woningen, om te voorzien in de geprognotiseerde woningbehoefte. Voor de kwalitatieve opgave wordt ingezet op 2 thema's: ruimte creëren voor alle doelgroepen en vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad. De woonvisie bevat samenhangende maatregelen voor diverse bijzondere doelgroepen (onder andere lage inkomens, starters, senioren, mensen met een beperking). De vergroting van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad wordt gezocht in maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering, vergroting van de diversiteit en versterking van de leefbaarheid.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het actuele woningbouwprogramma van de voormalige gemeente Veghel. En past daarmee binnen de in het RRO afgestemde Regionale Woningbehoefte. Kwalititatief is de woningbouwontwikkeling binnen dit wijzigingsplan noodzakelijk om een gedifferentieerd aanbod van woningen te generen. Het draagt bij aan het brede scala van woonmilieus binnen de gemeente.
Woonbehoefte
De gemeente werkt aan de actualisatie van het in 2009 opgestelde woningbehoefte onderzoek van de voormalige gemeente Veghel. Aan de hand hiervan wil de gemeente meer kunnen sturen op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma. Ten behoeve van de actualisatie van het woningbehoefteonderzoek heeft in 2014 een Woonwensenonderzoek plaatsgevonden. Hieruit kan in ieder geval geconcludeerd worden, dat je kritisch moet kijken in hoeverre de aangegeven verhuiswensen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Daarom is het van belang een bestemmingsplan zo flexibel mogelijk op te stellen. Zodat diverse typologieën grondgebonden woningen zonder meer uitgeruild kunnen worden.
Programmatische invulling
Prijs/kwaliteit is een steeds belangrijker criterium voor woningzoekenden, nu de woningmarkt definitief een vraagmarkt is geworden. Voor de woningvraag zijn niet alleen leeftijd en huishouden-samenstelling van belang. Ook de inkomensontwikkeling is van belang bij de realisatie van de gewenste woonsituatie. Vraag- en aanbodverhoudingen worden permanent gemonitord. Fasering van bouwprojectenonderling als ook flexibele ontwikkeling van bouwplannen zijn van belang om te kunnen blijven inspelen op veranderende marktomstandigheden of specifieke kwaliteitsvragen. In de prestatieafspraken met woningcoöperatie Area is opgenomen, dat er tot 2020 in totaal 350 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkkeling past binnen het woningbouwbeleid van de gemeente en komt voort uit de prestatieafspraken met woningcoöperatie Area. De ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 12 sociale huurwoningen.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Waardenaspecten
4.1 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat voor het plangebied de hypothese gesteld werd van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese aangenomen. Ter plaatse van het plangebied is in de ondergrond van de boring PB08 (0,5-0,7 m-mv) een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. De omvang van de verontreiniging is middels het nader onderzoek horizontaal en verticaal in voldoende mate in beeld gebracht. Uitgaande van een oppervlakte van 50 m2 en een laagdikte van gemiddeld 0,2 meter, nooit meer dan 0,50 meter, is sprake van minder dan 25 m3 grond, die sterk verontreinigd is met PAK. De grond dient bij indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit als 'niet toepasbaar' worden beschouwd. Om van een geval van ernstige bodemverontreiniging te spreken dient voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m3 grond hoger te zijn dan de interventiewaarde. Op basis van de bovengenoemde onderzoeksresultaten is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging voor wat betreft PAK. Verder zijn in zowel de grond als het grondwater maximaal lichte verontreinigingen met de onderzochte parameters aangetoond.
Tijdens het onderzoek is in de bovengrond van proefgat AB06 een gehalte aan asbest van 178,6 mg/kg d.s. aangetoond. Dit overschrijdt de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. en het gehalte van 50 mg/kg d.s. waardoor een nader onderzoek naar asbest noodzakelijk is. De omvang en ernst van de verontreiniging met asbest ter plaatse van proefgat AB06 zijn middels het nader onderzoek (zie bijlage) naar asbest in voldoende mate in beeld gebracht. Op basis van het voorgaande verkennend onderzoek en voorliggend nader onderzoek naar asbest, op de locatie gelegen aan de Groen van Prinstererlaan te Veghel, kan worden geconcludeerd dat geen ernstige grondverontreiniging met asbest aanwezig is.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning dienen, bij civieltechnische werkzaamheden waarbij in contact wordt getreden met de PAK grondverontreiniging (boring PB08), sanerende maatregelen te worden getroffen. De saneringswerkzaamheden dienen plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 “Milieukundige begeleiding van (water)bodemsanering en nazorg” en SIKB 7000 “Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem”. Voorafgaand hieraan dient een plan van aanpak te worden ingediend bij het bevoegd gezag (ODBN).
4.2 Akoestiek
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor industrie-, weg- en spoorweglawaai. De Luchtvaartwet stelt normen aan luchtvaartlawaai.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie, waarbij wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object, onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de oprichting van geluidsgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek is daarom uitgevoerd (zie bijlage). Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, ten gevolge van de gezoneerde Rembrandtlaan, voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarnaast blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op alle bij het onderzoek betrokken wegen in het peiljaar 2026 ter plaatse van de nieuwe woningen 51 dB bedraagt. Gelet op de geluidsbelasting ter plaatse van de gevels van de nieuwe woningen zijn maatregelen niet noodzakelijk. Het woon- en leefklimaat wordt met een geluidsbelasting van 51 dB als redelijk tot goed beoordeeld.
Spoorweglawaai
Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de spoorweg getoetst moet worden. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - voorheen ook wel A-inrichtingen genoemd - zijn te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidzone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Het plangebied ligt niet binnen een dergelijke geluidszone. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Luchtvaartlawaai
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Meierijstad. Het plangebied is niet gelegen binnen deze geluidzone. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Als een project niet in betekenende mate aan een verslechtering van de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 12 woningen. Dit is ruimschoots beneden de 3.000 woningen. Dit betekent dat op basis van het Besluit NIBM de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit niet hoeven te worden getoetst aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
NIBM-tool
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Volgens de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW publicatie 317, oktober 2012) is het gemiddeld aantal motorvoortuigbewegingen per weekdagetmaal in een dorps centrum 6,3 per woning. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 12 woningen. Dit komt neer op 12 x 6,3 = 75,6 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. Uit de NIBM-tool blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' bijdraagt.
Figuur 7: NIBM-tool
Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geurhinder
De regelgeving voor geur van dierenverblijven ligt vast in de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze regelgeving, die onderscheid maakt in voorgrondbelasting en vaste afstanden, dient in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend of een melding kan worden geaccepteerd.
De voorgenomen ontwikkeling maakt geurgevoelige objecten mogelijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen. Volgens de geurverodening van de voormalige gemeente Veghel (2008) is er sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor bedrijven (inrichtingen) is verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke op 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) van 1 januari 2011. Het externe veiligheidsbeleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met bovengenoemde wetgeving omtrent externe veiligheid, moet men onderzoeken of sprake is van de aanwezigheid van risicobronnen binnen en in de nabijheid van het plangebied, welke mogelijk kunnen leiden tot (niet aanvaardbare) risico's voor de aanwezige personen binnen het plangebied. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:
- Plaatsgebonden risico;
- Groepsrisico.
Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De externe veiligheidrelevante inrichtingen, buisleidingen en transportroutes zijn weergegeven op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant.
Bedrijven
Het plangebied bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour of binnen het invloedsgebied van een inrichting waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen en/ of gevaarlijke stoffen worden op-/overgeslagen.
Transport
Het plangebied valt binnen het inventarisatiegebied voor het groepsrisico (200 meter vanuit hart weg) van de Rembrandtlaan. Bekeken dient te worden in hoeverre hierover transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen, omdat dit een doorgaande weg betreft,waarover (relatief) veel vervoersbewegingen plaatsvinden. De Rembrandtlaan is een uitsluitingsweg voor het centrum en naastgelegen woonwijken van de kern Veghel. De Rembrandtlaan behoort niet tot het Basisnet weg. Er zijn geen tellingen verricht ten aanzien van de aantallen transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg. De Rembrandtlaan betreft echter geen ontsluitingsweg van industrieterreinen. De verwachting is dan ook, dat over deze weg, met uitzondering van locaal bestemmingsverkeer (LPG-tankstation, Udense weg) zeer beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (max. 100 transporten GF3/jaar). Van een plaatsgebonden risico is voor de weg bij deze aantallen (zichtbaar PR 10-6 bij >11.000 transporten GF3/jaar, tabel 2, bijlage HART) transporten geen sprake (0 meter, hart weg). Een dergelijke beperkte hoeveelheid van transport van gevaarlijke stoffen zal eveneens niet leiden tot een zichtbaar groepsrisico (GR<10% oriënterende waarde, tabel 8, HART1). Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, artikel 7, Bevt).
Op grond van artikel 9 van het Bevt dient aan de Veiligheidsregio advies gevraagd te worden over de zelfredzaamheid van personen en de bestrijdbaarheid van en ramp binnen het invloedsgebied van de weg. De veiligheidsregio heeft op 22 juli 2016 advies gegeven over het plan. Dit advies is meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico. Het advies is tevens als bijlage bij het plan gevoegd.
Bestrijdbaarheid
Het plangebied is vanaf meerdere zijden bereikbaar. De wegen naar het plangebied zijn berekend op de grote, breedte en hoogte van de reddingsvoertuigen. Er is voldoende bluswater in de nabijheid van het plangebied aanwezig. De opkomsttijd van de brandweer is binnen de norm. De gevlgen van een calamiteit zijn binnen het plangebied dus goed bestrijdbaar.
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zullen levensloopbestendige (LLB) woningen gebouwd gaan worden. De toekomstige bewoners binnen het plangbied kunnen derhalve aangemerkt worden als zelfredzame personen. De bewoners kunnen het plangebied in alle windrichtingen goed verlaten in het geval van een calamiteit. Het plangebied valt binnen de WAS-dekking en NL-alert, zodat bij een calamiteit in de omgeving van het plangebied de bewoners tijdig gewaarschuwd kunnen worden.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour of binnen het invloedsgebied van een buisleiding.
Beleidsvisie externe veiligheid voormalige gemeente Veghel
De Beleidsvisie externe veiligheid van de voormalige gemeente Veghel is op 20 februari 2014 in werking getreden. De beleidsvisie heeft tot doel kaders te scheppen omtrent risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen. Daarbij vormt deze visie een instrument om het gewenste beleid voor de verschillende risicobronnen vast te leggen. De beleidsvisie biedt een afwegingskader bij besluitvorming in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), de Wet milieubeheer en de Woningwet.
In de visie is het plangebied als 'risicoluw gebied'. Een risicoluw gebied kenmerkt zich door een hoge bevolkingsdichtheid. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn hier niet gewenst. In de nabijheid van risicovolle infrastructuur zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits het planontwerp wordt geoptimaliseerd. Het plan voldoet aan het afwegingskader (PR en GR) voor het gebiedstype 'risicoluw gebied' uit de beleidsvisie externe veiligheid van de voormalige gemeente Veghel.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de planvorming.
4.7 Flora En Fauna
De (wettelijke) bescherming van de flora en fauna verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.
Gebiedsbescherming
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en de Verordening ruimte van de provinie Noord-Brabant van belang. Op grond van de Wet natuurbescherming zijn de door de minister van EZ aangewezen speciale beschermingszones, zoals bedoeld in de Vogel- en
Habitatrichtlijn (Natura 2000) beschermd. In de Verordening ruimte is de bescherming van het Natuurnetwerk Brabant geregeld. De speciale beschermingszones hebben een externe werking,
zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten
worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 17,7 km van de Natura 2000-gebieden 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' en 'Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek'. Op deze afstand kunnen effecten op de te beschermen waarden in deze gebieden op voorhand worden uitgesloten. Het plangebied is niet gelegen in of nabij het Natuurnetwerk Brabant.
Soortenbescherming
De bescherming van plant- en diersoorten is eveneens geregeld in Wet natuurbescherming. Slechts een klein deel van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen, vallen onder de bescherming van deze wet. Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wet natuurbescherming een aantal verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod om planten te plukken. De wet is bedoeld om soorten te beschermen en dient niet ter bescherming van individuele planten of dieren. Het is erop gericht het voortbestaan van de soort niet in gevaar te brengen. Bij werkzaamheden is de Wet natuurbescherming alleen van toepassing als binnen het werkgebied beschermde soorten voorkomen. Alle in Nederland voorkomende vogelsoorten vallen ook onder de bescherming van de wet. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan flora en fauna uitgevoerd met een inventariserend veldonderzoek (zie bijlage).
Broedvogels
In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek geen soorten vogels aangetroffen. Gezien het plangebied en de omgeving kunnen algemene broedvogels verwacht worden. De houtige beplanting in het plangebied, zoals de aanwezige bomen en struiken, kunnen als broedgelegenheid gebruikt worden door soorten als koolmees, merel en houtduif. Grotere bomen zijn geïnspecteerd op het voorkomen van jaarrond beschermde nesten, deze bleken niet aanwezig. Nesten van koolmees vallen onder bescherming van de wet, maar zijn niet jaarrond beschermd. Alleen wanneer zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen zijn ze jaarrond beschermd. Potentiële nestplaatsen zijn ruim voldoende aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. De nesten van deze soort zijn in dit geval niet jaarrond beschermd. Alle inheemse broedvogels zijn als zodanig beschermd.
In de Wet natuurbescherming wordt geen datum genoemd voor het broedseizoen. Op het moment dat inheemse vogels broeden, mogen er geen werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die het broedproces verstoren, dus ongeacht de periode van het jaar. Ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming is, vanwege de stringente eisen gesteld onder de Europese Vogelrichtlijn, niet mogelijk gedurende het broedseizoen. Er dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten, dient het bouwrijp maken ven het terrein en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Het broedseizoen voor tuinvogels loopt grofweg van half maart tot half juli. Voor sommige soorten langer, bijvoorbeeld houtduif tot in september-oktober. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort.
Het plangebied zal na de ruimtelijke ingreep voor de aanwezige broedvogels in dezelfde mate geschikt blijven. Een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor de uitvoer van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.
Zoogdieren
Op basis van literatuurgegevens, bronnenonderzoek en de terreinkenmerken, is ingeschat welke soorten mogelijk in het plangebied en de nabije omgeving kunnen voorkomen.
Grondgebonden zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van grondgebonden zoogdieren gevonden. Het is niet uitgesloten dat het plangebied foerageergebied vormt voor een aantal algemene soorten, zoals egel en huismuis. Voor de soorten van tabel 1 die mogelijk in het plangebied voorkomen, bestaat vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een ontheffing van de verbodsbepalingen voor de uitvoer van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.
Vleermuizen
Door het ontbreken van geschikte structuren als bebouwing en oude bomen met holtes zijn verblijfplaatsen van vleermuizen niet aanwezig. Het terrein kan wel gebruikt worden als foerageergebied. Foerageergebied van vleermuizen is alleen beschermd wanneer het onmisbaar is voor het voortbestaan van een populatie van een soort. Gezien de aanwezige habitats in de directe omgeving is er veel potentieel foerageergebied aanwezig in de vorm van bomenrijen en tuinen. Essentieel foerageergebied, waarbij het verlies hiervan kan leiden tot het verlies aan verblijfplaatsen,is daarom niet aanwezig binnen het plangebied. Bovendien zal na uitvoering van plan, mede door het grotendeels handhaven van de bomen, het terrein geschikt blijven als foerageergebied. Het plangebied zal na de ruimtelijke ingreep voor de mogelijk aanwezige vleermuizen onveranderd geschikt blijven. Hierdoor is een ontheffing van de verbodsbepalingen voor de uitvoer van de werkzaamheden dan ook niet aan de orde.
Flora
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of rode lijst soorten waargenomen en worden hier ook niet verwacht. Het plangebied bestaat uit gazon en houtige beplanting. Aanwezige bomen en struiken zijn onder meer berk, es, gewone esdoorn, conifeer en diverse andere algemene soorten bomen en struiken. Een ontheffing van de verbodsbepalingen voor de uitvoer van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.
Overige beschermde soorten
Het terrein biedt vanwege het ontbreken van geschikt biotoop, zoals structuurrijke vegetatie en water, ongunstige voorwaarden voor het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, amfibieën, vissen en insecten. Een ontheffing van de verbodsbepalingen voor de uitvoer van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.
Conclusie en aanbevelingen
- Er dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (het broedseizoen loopt grofweg van ½ maart tot ½ juli) uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort.
- Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen of amfibieën. Voor ruimtelijke ingrepen bestaat een vrijstelling voor de mogelijk aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën (tabel 1 soort).
- Er worden geen beschermde soorten amfibieën, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen vereist is (tabel 2 of 3 soorten).
- Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
- Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
- Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
- Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de
- initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerking
- van de resultaten voor rekening dient te nemen.
Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is onder andere bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. De voormalige gemeente Veghel heeft hiertoe een archeologische verwachtingskaart vastgesteld en deze vertaald in haar bestemmingsplannen.
Archeologische verwachtingswaarde
Volgens het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' van toepassing. Archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht bij het oprichten van bouwwerken groter dan 100 m2 en grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het oprichten van 12 woningen, meer dan > 100 m2.
Archeologisch onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied deels een middelhoge en deels een lage archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. De middelhoge verwachting is gebaseerd op de ligging van het gebied op een dekzandrug, waarvan de top nog deels intact is gebleven. Een lage archeologische verwachting is toegekend aan de gebiedsdelen die op grond van het bureauonderzoek en de boringen als aantoonbaar verstoord konden worden aangewezen. Dit betreffen de locaties van de voormalige bebouwing, waar aan de hand van de boringen een volledig verstoorde bodemopbouw kon worden aangetoond.
De middelhoge verwachting leidt ertoe dat in die gebiedsdelen van het plangebied vanaf een diepte van 80 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In het kader van een vergunningsverlening betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P) of een archeologische begeleiding (AB). Na afloop van dit onderzoek kan een deel of het gehele plangebied kan het plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek daar nodig is en zo ja in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient evenals ander gravend onderzoek de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Meierijstad dient te worden beoordeeld en goedgekeurd. De noodzaak van een gravend (vervolg)onderzoek wordt mede bepaald door de aard en diepte van de geplande ingrepen in relatie tot de diepteligging van de archeologische niveaus. Dit laat ruimte om eventueel aanwezige archeologische resten in te passen op een archeologievriendelijke manier. Het (beperkt) ophogen van de te bebouwen locaties behoort hier tot de mogelijkheden. De gebieden die op grond van het onderzoek een lage archeologische verwachting toegekend hebben gekregen, behoeven geen aanvullende maatregelen. Hiervoor geldt dat wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.1 worden gemeld bij de bevoegde overheid.
Selectiebesluit
Vanwege de resultaten van het bureau- en booronderzoek, kan de voormalige gemeente Veghel zich vinden in het advies dat de archeologische verwachting in de oranje gebieden (zie afbeelding onder) middelhoog is. Vooral de bodemopbouw in de zuidoosthoek van het plangebied geeft aanleiding tot deze middelhoge verwachting. In deze boring is een zeer humeuze laag met houtskool en zwarte brokken aangetroffen met daaronder vermoedelijk een brandlaag
In de gebieden met een middelhoge verwachting (oranje gebieden) is vervolgonderzoek nodig bij
graafwerkzaamheden dieper dan 80 cm onder maaiveld. Vanwege de relatief kleine omvang van het gebied met een middelhoge verwachting wordt aangeraden dit onderzoek middels een proefsleuvenonderzoek met mogelijkheid tot doorstart of een archeologische
begeleiding uit te voeren. Voor beide vormen van onderzoek is een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen vereist. De rest van het plangebied (het gele gebied) heeft op grond van het onderzoek een lage archeologische verwachting gekregen. Dit gebied kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.
Figuur 8: verwachtingenkaart naar aanleiding van booronderzoek
Indien in dit deel van het plangebied toch archeologische sporen of resten worden aangetroffen dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) of zoals gangbaarder is bij de gemeente Meierijstad conform Artikel 5.10. (Archeologische toevalsvondst) van de Erfgoedwet 2015. In de delen van het plangebied die niet zijn vrijgegeven, dient de aanduiding dubbelbestemming archeologie gehandhaafd te blijven in het bestemmingsplan.Volgens de huidige plannen beperken de werkzaamheden zich grotendeels tot de zone met een lage archeologische verwachting. Afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden in het gebied met een archeologische verwachting (oranje) kan eventueel worden volstaan met waarnemingen door de Heemkundekring. Dit is afhankelijk van de verdere uitwerking van de bouwplannen en in hoeverre de definitieve footprint van de nieuwbouw samenvalt met de gebieden met een archeologische verwachting.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal beoordeeld moeten worden of nader onderzoek gedaan moet worden of volstaan wordt met waarnemingen van de Heemkundekring.
4.8.2 Cultuurhistorie
Het behoud van cultuurhistorische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Het cultuurlandschap maakt immers deel uit van ons cultureel erfgoed. De wet- en regelgeving met betrekking tot cultuurhistorie is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet regelt de (objectgerichte) bescherming en aanwijzing van monumenten. Recentelijk is de Monumentenwet 1988 gemoderniseerd. Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat cultuurhistorische waarden meegewogen dienen teworden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van historisch-stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan. Hierbij is onderscheid te maken in historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (vlak, lijn), historisch groen en historische zichtrelaties (molenbiotoop, enz.).
In en nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van hindergevoelige functies (12 woningen). In de nabijheid van het plangebied zijn echter geen bedrijven gevestigd met een hinderafstand.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Water
Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:
- Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.
Provinciaal Waterplan, Noord-Brabant
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Waterschap Aa en Maas, Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit plan kent de volgende hoofddoelstelling: 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant en waarbij de veiligheid is gewaarborgd.'
Voor een duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap een vijftal doelstellingen:
- zorgen voor een duurzame watervoorziening;
- streven naar flexibele en veerkrachtige watersystemen;
- minimaliseren van wateroverlast;
- vergroten van de ecologische en landschappelijke betekenis van water (belevingswaarde);
- optimaliseren van de inspanningen voor de waterbeheerder.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:
- gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer';
- hydrologisch neutraal bouwen;
- water als kans;
- meervoudig ruimtegebruik;
- voorkomen van vervuiling.
Waterplan (voormalige gemeente Veghel)
In 2002 heeft de voormalige gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap, alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de gemeente. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding:
- het watersysteem moet zo natuurlijk mogelijk kunnen functioneren;
- de hydrologische invloed vanuit het plangebied op het regionale watersysteem is minimaal, ofwel er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Afgekoppeld regenwater moet in eerste instantie geinfiltreerd worden; indien dit niet mogelijk is worden begringsvijvers gebruikt. Pas in de laatste plaats wordt het water afgevoerd, het overtollige water dient dan wel uitgebufferd te worden tot een vergelijkbare afvoerfactor als het omliggende gebied;
- er vindt zo min mogelijk vermenging plaats van schoon met vuil water;
- water is een belangrijke drager van ecologische waarden;
- water vormt een aantrekkelijk element.
Verantwoording en onderzoek
Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap de zogenaamde watertoets. In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema’s) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten:
- 1. wateroverlastvrij bestemmen;
- 2. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- 3. doorlopen van de afwegingsstappen:‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’;
- 4. hydrologisch neutraal bouwen;
- 5. water als kans;
- 6. meervoudig ruimtegebruik;
- 7. voorkomen van vervuiling;
- 8. waterschapsbelangen.
Wateroverlastvrij bestemmen
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie. Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een locatie ‘die hoog en droog genoeg’ is.
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) rioolstelsel.
Voor het plangebied geldt dat het vuile water gescheiden wordt afgevoerd van het schone hemelwater.Het schone hemelwater wordt ter plaatse opgevangen en het vuile water wordt afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.
Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’ doorlopen. Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:
- hergebruik (bijvoorbeeld voor koeling): hergebruik wordt gestimuleerd. Het hergebruiken van regenwater is niet alleen milieubewust, maar kan ook nog eens een flinke besparing opleveren;
- infiltreren (via infiltratievoorzieningen): infiltreren is mogelijk. Het plangebied wordt gekenmerkt door een relatief lage grondwaterstand met een gunstige doorlaatfactor;
- buffering (opslagvoorziening, zoals retentievijver): er wordt verkozen om het hemelwater te bufferen (infiltratie) en daarmee te zorgen voor een gedoseerde afvoer;
- afvoer naar bestaande sloot of riolering: gekozen wordt voor een overloop/overstort naar de riolering.
Voor het plangebied is gekozen voor infiltratie.
Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd.
Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een afname van verharding ten opzichte van de situatie dat het voormalig schoolgebouw er nog stond.
‘Meervoudig ruimtegebruik’
Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces. Bij de beoogde ontwikkeling dienen de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.
Waterschapsbelangen
Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
- ruimteclaims voor waterberging;
- ruimteclaims voor aanleg van natte EVZ’s en beekherstel;
- aanwezigheid en ligging watersysteem;
- aanwezigheid en ligging waterkeringen;
- aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in
- beheer van het waterschap.
In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component.
Conclusie
Met inachtname van de aanbevelingen, voldoet het plan aan de eisen die aan het aspect 'water' worden gesteld.
4.11 Verkeer En Parkeren
Parkeren
De gemeente Uden en de voormalige gemeente Veghel hebben gezamenlijk de Nota Parkeernormen (vastgesteld 24 oktober 2006) opgesteld. Het doel van de nota kan als volgt worden geformuleerd:
Het in onderling overleg vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Veghel en Uden om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en leefbaarheid van Veghel en Uden te waarborgen.
Hierbij dienen de volgende uitgangspunten gehanteerd te worden.
- de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de kernen;
- elke initiatiefnemer van bouwplannen draagt zorg voor zijn eigen parkeeroplossing;
- een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
- vanwege de kwaliteit van de openbare ruimte moet ernaar gestreefd worden zo weinig mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen waarbij de mogelijkheden voor uitwisseling en dubbelgebruik niet uit het oog verloren mogen worden.
De parkeernormering is afhankelijk van de mate van stedelijkheid van de kernen. Uitgaande van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is Mariaheide in te delen in de klasse ‘weinig stedelijk’ (500-1000 adressen per km2). Ook de locatie van het plangebied is van belang bij de bepaling van de parkeercijfers. Naarmate een locatie verder van het centrum is gelegen neemt het aanbod en kwaliteit van alternatieven voor de auto af, en neemt de behoefte aan parkeerplaatsen toe. Voor de parkeercijfers is een onderscheid gemaakt in centrumgebieden, schil/overloopgebieden en rest bebouwde kom. Mariaheide wordt gezien als 'rest bebouwde kom' (gebied 3).
functie | parkeernorm | bezoekersaandeel | |
eengezinswoning (vanaf circa 80 m2) | 0,4 per wo | ||
- sociale sector | 1,6 | ||
- middeldure sector | 1,8 | ||
- dure sector | 2,0 |
Tabel 1: parkeernorm voor eensgezinswoningen in gebied 3
Voor het voorgenomen ontwikkeling is een parkeernormering van 1,6 van toepassing. Het huidig aantal parkeerplaatsen (20 langsparkeervakken) zijn voldoende voor de ontwikkeling van de 12 sociale huurwoningen. Het aanleggen van extra parkeerplaatsen is in deze situatie niet noodzakelijk.
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin staat dat bij het oprichten van hoofdgebouwen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan (deels) plaatsvinden in het openbaar gebied. De huidige normen zijn terug te vinden in de Nota Parkeernormen Veghel (2006), zoals hiervoor beschreven. De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de woningen daar rekening mee dient te houden.
4.12 Explosieven
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid voor het aantreffen van eventuele explosieven, zie bijlage. Uit het vooronderzoek blijkt dat het plangebied verdacht is op munitie afkomstig uit grondgevechten tijdens de Tweede Wereld oorlog. Naar aanleiding hiervan is een projectgebonden risicoanalyse (PRA) uitgevoerd om te beoordelen of de toekomstige werkzaamheden invloed hebben op het verdachte gebied en op welke wijze deze werkzaamheden zo efficiënt en pragmatisch mogelijk kunnen worden uitgevoerd.
Binnen het plangebied hebben naoorlogse grondroerende werkzaamheden (oprichten school en sporthal) plaatsgevonden. Daarna hebben er geen grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden die van invloed zijn. Deze naoorlogse grondroerende werkzaamheden hebben ertoe geleid dat bepaalde locaties binnen het plangebied tot een zekere diepte kunnen worden vrijgegeven van CE ten behoeve van bouw- en graafwerkzaamheden. De rest van het plangebied dient op de aanwezigheid van CE te worden onderzocht. De bodembelastingkaart voorziet in een visuele weergave waarin onderscheid wordt gemaakt tussen vrijgegeven en te onderzoeken gebied op basis van de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 9: Bodembelastingkaart - te onderzoeken gebieden o.b.v. de voorgenomen ontwikkeling
Nadat de sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden van de huidige bebouwing, behoeft er voor de gebieden 1 en 2 zoals opgenomen in figuur 9 geen detectiewerkzaamheden plaats te vinden. De omliggende delen (nummer 3) moeten wel gedetecteerd worden. Hier volstaat een passieve oppervlaktedetectie.,
Conclusie
Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal voor delen van het plangebied nadere detectiewerkzaamheden moeten plaatsvinden.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.
5.1 Verbeelding
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
5.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Specifieke gebruiksregels;
- 4. Overgangs- en slotregel.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatie
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) is de gemeente verplicht tot kostenverhaal in geval in een nieuw bestemmingsplan bouwmogelijkheden worden voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat hier onder meer om de bouw van een woning. Met het oog op dit kostenverhaal is de gemeenteraad verplicht bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12 Wro). Van de vaststelling van een exploitatieplan mag alleen worden afgezien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, geen locatie-eisen hoeven te worden gesteld en/of geen fasering aan de orde is. Van deze laatste twee punten is geen sprake in dit bestemmingsplan. Anderszins verzekerd is het geval als de gemeente de gronden waarvoor de bedoelde bouwmogelijkheid geldt, in eigendom heeft dan wel de gemeente met de eigenaar van de betreffende gronden een overeenkomst heeft gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. De gemeente heeft voor alle planlocaties een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Dit betekent dat het kostenverhaal in het kader van het onderhavige bestemmingsplan anderszins is geregeld en geen exploitatieplan verplicht is.
6.2 Planschade
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, is voor de planlocatie een planschadeovereenkomst afgesloten. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de gemeente.
6.3 Handhaving
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het bestemmingsplan "Veghel-zuid, locatie Groen van prinstererlaan" plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van gemeente Meierijstad en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.
7.1 Vooroverleg
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.6 Wro).
Het plan is voorgelegd aan de provincie en het waterschap. Er zijn geen opmerkingen gemaakt.
7.2 Inspraak
Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. Gezien de aard en de omvang (beperkte planologische verandering) van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de aan de zienswijzenprocedure voorafgaande inspraakprocedure overgeslagen.
7.3 Vaststelling
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Van 28 juni tot en met 9 augustus 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan is een zienswijze ingediend (zie bijlage). De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan. Wel is er sprake van een ambtelijke wijziging (toelichting en regels), zie bijlage. Het college van B&W van de gemeente Meierijstad heeft daarom het wijzigingsplan op 14 november 2017 gewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Bodem - Diverse Onderzoeken
Bijlage 1 Bodem - diverse onderzoeken
Bijlage 2 Akoestisch - Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch - Onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch - Bijlage I Bij Het Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch - Bijlage I bij het onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch - Bijlage Ii Bij Het Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch - Bijlage II bij het onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Externe Veiligheid - Advies Veiligheidsregio
Bijlage 5 Externe veiligheid - Advies Veiligheidsregio
Bijlage 6 Flora En Fauna - Quick Scan
Bijlage 6 Flora en fauna - Quick scan
Bijlage 7 Archeologie - Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 7 Archeologie - Bureau- en booronderzoek
Bijlage 8 Archeologie - Selectiebesluit
Bijlage 8 Archeologie - Selectiebesluit
Bijlage 9 Explosieven - Projectgebonden Risicoanalyse
Bijlage 9 Explosieven - Projectgebonden risicoanalyse
Bijlage 10 Wettelijk Vooroverleg - Provincie
Bijlage 10 Wettelijk vooroverleg - provincie