KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Wijzigingsregels
Artikel 3 Specifieke Gebruiksregel
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader
2.1 Huidige Situatie
2.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Waardenaspecten
4.1 Bodem
4.2 Akoestiek
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Geurhinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Flora En Fauna
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Water
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Explosieven
Hoofdstuk 5 Toelichting Op Verbeelding En Regels
5.1 Verbeelding
5.2 Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatie
6.2 Planschade
6.3 Handhaving
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Vaststelling
Bijlage 1 Volkshuisvesting - Rro-overleg
Bijlage 2 Volkshuisvesting - Woningbouwprogramma Veghel
Bijlage 3 Bodem - Bodemonderzoek
Bijlage 4 Flora En Fauna - Quick Scan
Bijlage 5 Flora En Fauna - Vleermuizenonderzoek
Bijlage 6 Flora En Fauna - Ontheffing
Bijlage 7 Archeologie - Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 8 Archeologie - Selectiebesluit
Bijlage 9 Verkeer - Parkeeronderzoek
Bijlage 10 Explosieven - Projectgebonden Risicoanalyse
Bijlage 11 Vooroverleg - Provincie Noord-brabant
Bijlage 12 Vooroverleg - Waterschap Aa En Maas
Bijlage 13 Zienswijze
Bijlage 14 Nota Van Zienswijze

Veghel- Zuid, wijzigingsplan Jan van Galenstraat 20-22 en Jan Pzn Coenstraat 1-3

Wijzigingsplan - gemeente Meierijstad

Vastgesteld op 14-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Veghel- Zuid, wijzigingsplan Jan van Galenstraat 20-22 en Jan Pzn Coenstraat 1-3' met identificatienummer NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01 van de gemeente Meierijstad;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Wijzigingsregels

2.1 wijziging verbeelding

Dit plan wijzigt de verbeelding van het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 28 juni 2012, zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavig wijzigingsplan, te weten: 'Veghel-Zuid, wijzigingsplan Jan van Galenstraat 20-22 en Jan Pzn Coenstraat 1-3'.

2.2 Van toepassing verklaring van regels

De regels van het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 28 juni 2012, zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavig wijzigingsplan, te weten: 'Veghel-Zuid, wijzigingsplan Jan van Galenstraat 20-22 en Jan Pzn Coenstraat'. Met dien verstande dat aan artikel 12.1, lid a 'wonen in woningen' wordt verstaan.

Artikel 3 Specifieke Gebruiksregel

3.1 Parkeren

a. Bij het oprichten en/of gebruiken van gebouwen als bedoeld in dit plan dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden.

b. Van voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a is sprake indien voldaan wordt aan de normen zoals bedoeld in de parkeernota en de bijlage parkeernormen ('Nota Parkeernormen Veghel') vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 14 december 2006. In afwijking van de 'Nota Parkeernormen Veghel' mag voldoende parkeergelenheid gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Verkeer'.

c. Indien de onder b genoemde beleidsregels voor parkeren gedurende de planperiode worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dan dient vanaf dat moment voldaan te worden aan deze gewijzigde beleidsregels: de parkeernormen uit de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, worden bij de beoordeling van die aanvraag toegepast.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel:

'Veghel- Zuid, wijzigingsplan Jan van Galenstraat 20-22 en Jan Pzn Coenstraat 1-3' van de gemeente Meierijstad.

Aldus vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Meierijstad

14 november 2017

De griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente en woningcoöperatie Area zijn voornemens om op de locatie Jan van Galenstraat 20-22 en de Jan Pzn Coenstraat 1-3 in Veghel-Zuid sociale woningbouw te ontwikkelen. In het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied een maatschappelijke bestemming van toepassing met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen'. Onderhavig wijzigingsplan is een nadere uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern van Veghel op de kruising van de wegen Jan van

Galenstraat, Kortenaerstraat, Jan Pzn Coenstraat en de Roggeveenstraat. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie D nummers 3421, 3422, 5479 en 5480.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0001.png"

Figuur 1. Globale begrenzing plangebied

1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van woningbouw in het plangebied. Om woningbouw mogelijk te maken, moet de huidige bestemming 'Maatschappelijk' gewijzigd worden naar de bestemming 'Wonen'.

1.4 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid' van toepassing. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2012. Voor het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' van toepassing. Daarnaast is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3' opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de bestaande maatschappelijke bestemming onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Veghel-Zuid'

Wro-zone-wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming voor zover gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3' te wijzigen in de bestemming ‘Groen’, ‘Verkeer’ en ‘Wonen’, met daarbij behorend bouwvlak, tuin en/of erf, onder onderstaande voorwaarden. Per voorwaarde is kort aangegeven of de voorgenomen ontwikkeling hieraan voldoet.

a. alvorens tot wijziging in de bestemming ‘Wonen’ wordt overgegaan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent dat:

1. milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en/of buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieuhindercirkels zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen, zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving; De milieuhygiënische belemmeringen zijn in kaart gebracht, zie hoofdstuk 4. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen aanwezig zijn. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

2. aangetoond moet worden dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming dient de bodem gesaneerd te worden. Er mag in dat geval uitsluitend worden gebouwd, voor zover de gronden zijn gesaneerd, in overeenstemming met de saneringsaanpak zoals opgenomen de Wet bodembescherming. Indien er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming dient bepaald te worden of het plan uitvoerbaar is dan wel of het plan uitvoerbaar is met inachtneming van bepaalde voorwaarden c.q. te treffen voorzieningen. Er mag in dat geval uitsluitend worden gebouwd indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden of de te treffen voorzieningen; In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling en er geen belemmeringen zijn. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

b. er mogen maximaal 30 woningen worden gebouwd; Het plan voorziet in 28 woningen. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

c. de woningen mogen aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, vrijstaande en bijzondere typen zoals patio- of levensloopbestendige woningen betreffen; Het plan maakt aaneengebouwde woningen mogelijk. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

d. de woningbouw dient te passen binnen het woningbouwprogramma voor de gemeente Veghel in zijn algemeenheid en in het bijzonder voor de kern Veghel alsmede het provinciale verstedelijkingsbeleid; De voorgenomen ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma en de prestatieafspraken alsmede het provinciale verstedelijkingsbeleid. Zie hiervoor eveneens hoofdstuk 3. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

e. de situering en de vorm van het ‘bouwvlak’, de zone ‘tuin’ en zone ‘erf’ alsmede de vaststelling van de goot- /bouwhoogte van gebouwen dient zodanig plaats te vinden dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid. In dit kader mogen grondgebonden woningen ten hoogste bestaan uit 2 bouwlagen met kapconstructie; Het straat- en bebouwingsbeeld zal verbeterd worden ten opzichte van de bestaande situatie. Er wordt minder massa teruggebouwd en de nieuwe bebouwing heeft een lagere maximale bouwhoogte (maximaal 3,5 meter op de kop en overig bedraagt de maximale bouwhoogte 7 meter) dan de bestaande bebouwing. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

f. bij wijziging in de bestemming ‘Groen’ geldt als uitgangspunt dat het bepaalde in artikel 6 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zal zijn; Het gestelde in artikel 6 is van toepassing, zie hiervoor de regels behorende bij dit wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

g. bij wijziging in de bestemming ‘Verkeer' geldt als uitgangspunt dat het bepaalde in artikel 10 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zal zijn; Het gestelde in artikel 10 is van toepassing, zie hiervoor de regels behorende bij dit wijzigingsplan.

h. ten aanzien van de maatvoering en het gebruik van bouwwerken en gronden voor de woonfunctie geldt als uitgangspunt dat het bepaalde in artikel 12 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zal zijn behoudens in geval van bijzondere stedenbouwkundige eisen; Het gestelde in artikel 12 is van toepassing, zie hiervoor de regels behorende bij dit wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1. het straat- en bebouwingsbeeld; het straat- en bebouwingsbeeld zal verbeterd worden ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt minder massa teruggebouwd en de nieuwe bebouwing heeft een lagere maximale bouwhoogte dan de bestaande bebouwing. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

2. de woonsituatie; door het toevoegen van woningen zal aan de bestaande woonsituatie geen afbreuk gedaan worden. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

3. de milieusituatie, waaronder geluidhinder, luchtkwaliteit; door het toevoegen van de woningen zal de milieusituatie niet verslechteren, zie hiervoor Hoofdstuk 4. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

4. de verkeersveiligheid; bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is eveneens het aspect verkeersveiligheid meegenomen. Met het toevoegen van de woningen wordt niet verwacht dat er een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

5. de sociale veiligheid; De sociale veiligheid zal toenemen doordat de locatie overzichtelijk wordt, en door het toepassen van hoekwoningen met een tweezijdige oriëntatie. Door het toepassen van een tweezijdige oriëntatie zal er rondom het plan sprake zijn van een voorzijde situatie, waardoor ruimtes zonder 'toezicht' worden vermeden. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

6. de bestaande waarden, waaronder archeologie en flora en fauna; door het toevoegen van de woningen worden de bestaande waarden in en rondom het plangebied niet aangetast. Ten aanzien van het aspect flora en fauna dient bij de sloop van de bebouwing en het verwijderen van de houtige beplanting buiten het broedseizoen plaats te vinden. Daarnaast is in het plangebied de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Hiervoor is op grond van artikel 75 Flora- en faunawet een ontheffing verleend met de daar bijbehorende voorschriften. Ten aanzien van het aspect archeologie dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onbebouwde deel een proefsleuvenonderzoek plaats te vinden. Zie hiervoor Hoofdstuk 4. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

7. externe veiligheid; het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in de huidige en toekomstige situatie, zie hiervoor Hoofdstuk 4. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bedrijven; door het toevoegen van de woningen worden de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bedrijven niet belemmerd. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

j. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. de ontwikkeling wordt hydrologisch ontwikkeld, zie hiervoor Hoofdstuk 4. Er wordt voldaan aan de voorwaarde.

1.5 Leeswijzer

Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.

In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels en de verbeelding. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels bebouwd. In het plangebied bevinden zich het verenigingslokaal 't Baken, de schoollocatie De Vijfmaster, de gemeentelijke sportaccommodatie De Microhal en een deel van het plangebied is ingericht als openbare speelvoorziening en openbaar groen. De bebouwing is nog deels in gebruik. In de huidige situatie bevinden zich 54 parkeerplaatsen in het plangebied.

2.2 Voorgenomen Ontwikkeling

Stedenbouwkundige opzet

Het uitgangspunt bij dit plan is het creëren van nieuwe en heldere ruimtes. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit twee blokken van 2 x 7 woningen (in totaal 28 woningen) die geconcentreerd zijn op de koppen van het plangebied (Roggeveenstraat en Kortenaerstraat). Tussen deze blokken bevindt zich een groen plein. Dit plein wordt aan de zuidzijde begrensd door bestaand groen, aan de noordzijde zullen nieuwe bomen worden geplant, de oostelijke en westelijke zijden worden begrensd door voorgevels van woningen.

De bebouwing op de koppen sluit aan op de context, en vult deze op enkele hoeken (hoek Kortenaerstraat-Jan Pzn. Coenstraat, en aan de Roggeveenstraat) aan, door daar voorkanten te creëren. In het middengebied is eveneens sprake van een openbare ruimte die aan de voorzijde ligt, deze ruimte wordt aan twee zijden begrensd door voorgevels. Parkeren vindt plaats in parkeerkoffers aan de randen van het plangebied, deze koffers worden omkleed door groen zodat de geparkeerde auto's zo min mogelijk in het straatbeeld voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0003.png"

Figuur 3: impressie voorgenomen ontwikkeling

Bebouwing

In totaal worden 4 rijtjes van 7 woningen beoogd. Op de kop van de rij kan een woning worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter (1 bouwlaag - plat dak). De tussenwoningen hebben een maximale bouwhoogte van 7 meter (2 bouwlagen - plat dak).

Groen- en speelvoorzieningen

Uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling is het vergroenen van het plangebied. Het plan voorziet in een groene middenzone van circa 80 x 40 meter. Gekozen is voor een aaneengesloten groenstrook om de gebruiksmogelijkheden van het groen te optimaliseren. Binnen de aaneengesloten groenstrook komen speelvoorzieningen. De bestaande bomen in het plangebied zullen zoveel mogelijk behouden blijven. Daarnaast worden de randen van het plangebied groen aangekleed.

Verkeer en parkeren

Ten behoeve van sociale huurwoningen wordt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Op basis van het VO betekent dit 28 x 1,6 is 45 parkeerplaatsen. In het VO zijn momenteel 57 parkeerplaatsen ingetekend. Dit betekent een overschot van 12 parkeerplaatsen. Hiermee wordt getracht enige parkeerdruk in de straten weg te nemen. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt aan de geldende parkeernormen voldaan. Echter is er in de bestaande situatie al sprake van een parkeerdruk. Een parkeeronderzoek is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er nog eens 20 parkeerplaatsen toegevoegd moeten worden. In het stedenbouwkundig plan is hier rekening mee gehouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2012)

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:

  1. 1. Rijksvaarwegen
  2. 2. Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  3. 3. Kustfundament;
  4. 4. Grote rivieren;
  5. 5. Waddenzee en Waddengebied;
  6. 6. Defensie;
  7. 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. 10. Ecologische hoofdstructuur;
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  14. 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.

Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. Het plangebied is in één van de aangewezen projectgebieden gelegen (Defensie). Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Meierijstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0004.jpg"

Figuur 4: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft daar ruimschoots onder.

Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn ladderplichtig.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?;
  2. 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?;
  3. 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
  • Ad. 1: De kwantitatieve behoefte aan woningbouw in de regio Noordoost Brabant wordt vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze Regionale Agenda Wonen bevat voorstellen omtrent de jaarlijks te maken regionale (kwantitatieve) woningbouwafspraken, zoals deze op grond van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant benodigd zijn. De voorgenomen ontwikkeling (28 woningen) past binnen de totale taakstelling van de gemeente en is opgenomen in het woningbouwprogramma. Daarnaast is de ontwikkeling in structuurvisie van de voormalige gemeente Veghel als strategische ontwikkellocatie opgenomen en is in het vigerend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Wonen'. Voor een nadere beschrijving van het gemeentelijke (woningbouw)beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid;
  • Ad. 2: de voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied van Veghel. Daarnaast is er sprake van herstructering. Het (voormalig) schoolgebouw, verenigingslokaal en sporthal in het plangebied worden gesloopt om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken;
  • Ad. 3: Niet van toepassing.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.

Het plangebied is gelegen in binnen het 'stedelijk concentratiegebied'. Voor deze gebieden geldt:

  • Concentratie van verstedelijking;
  • Inspelen op demografische ontwikkelingen;
  • Zorgvuldig ruimtegebruik;
  • Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • Versterking van de economische clusters.

Verordening ruimte (2014)

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebracht ontwerp ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2’. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. In de provinciale verordening Ruimte van de Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld.

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied'. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling passend binnen de regionale woningbouwafspraken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0005.png"

Figuur 5: Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant (geconsolideerde versie)

Regionale afstemming van de woningbouw

In de Verordening ruimte is het instellen van het Regionaal Ruimtelijk Overleg geregeld. In de verordening wordt aangegeven dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen. Ook wordt in de verordening geregeld dat Gedeputeerde Staten ten minste eens per bestuursperiode een prognose van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en kantoren opstellen en deze voorleggen aan de regionale ruimtelijke overleggen. De meest recente prognoses zijn in december 2015 vastgesteld door GS. Het gemeentelijke woningbouwprogramma is op deze taakstelling afgestemd (zie bijlage verslag RRO-overleg).

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de provinciale belangen schaden.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 voor het gehele grondgebied van de gemeente. Veghel wil zich als woongemeente beter op de kaart zetten. Het belangrijkste hierbij is de kwaliteitsverbetering die dit moet opleveren voor de huidige bewoners. Daarnaast zet Veghel er op in om het imago als woongemeente binnen de regio te versterken.

In en rond de kern Veghel is sprake van twee soorten locaties. Voor een behoorlijk aantal locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is, bijvoorbeeld omdat al met de bouw begonnen is of omdat sprake is van een vastgesteld bestemmingsplan. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als ‘woningbouwlocaties’. Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als ‘strategische ontwikkellocaties’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0008.png"

Figuur 6: Structuurvisie Veghel 2030)

Het plangebied is in de visie aangeduid als 'strategische ontwikkellocatie'. Op deze locaties kan woningbouw plaatsvinden, maar de exacte invulling, fasering en bijvoorbeeld de gewenste woningtypen zijn nog niet vastgelegd. De gemeente zal zorgvuldig bekijken waar en wanneer deze strategische ontwikkellocaties in harde woningbouwplancapaciteit worden omgezet, vooral omdat een teveel aan harde woningbouwplannen de noodzakelijke flexibiliteit voor de toekomst ontneemt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de structuurvisie.

Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel'

Mei 2012 heeft de gemeenteraad van Veghel de Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel' vastgesteld. In de Woonvisie 2012-2015 is een splitsing gemaakt tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwopgave.

In de woonvisie is uitgegaan van een kwantitatieve opgave voor de gemeente Veghel op grond van de provinciale prognose 2011. Op basis hiervan wordt uitgegaan van een opgave van 2012 t/m 2022 van circa 1820 extra woningen, om te voorzien in de geprognotiseerde woningbehoefte. Voor de kwalitatieve opgave wordt ingezet op 2 thema's: ruimte creëren voor alle doelgroepen en vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad. De woonvisie bevat samenhangende maatregelen voor diverse bijzondere doelgroepen (onder andere lage inkomens, starters, senioren, mensen met een beperking). De vergroting van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad wordt gezocht in maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering, vergroting van de diversiteit en versterking van de leefbaarheid.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het actuele woningbouwprogramma van de gemeente Veghel (zie eveneens bijlage). En past daarmee binnen de in het RRO afgestemde Regionale Woningbehoefte (zie eveneens bijlage). Kwantitatief is de woningbouwontwikkeling binnen dit bestemmingsplan noodzakelijk om een gedifferentieerd aanbod van woningen te generen binnen de gemeente Veghel. Het draagt bij aan het brede scala van woonmilieus binnen de gemeente Veghel.

Woonbehoefte gemeente Veghel (2015)

De gemeente Veghel werkt aan de actualisatie van het in 2009 opgestelde woningbehoefte onderzoek. Aan de hand hiervan wil de gemeente meer kunnen sturen op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma. Ten behoeve van de actualisatie van het woningbehoefteonderzoek heeft in 2014 een Woonwensenonderzoek plaatsgevonden. Hieruit kan in ieder geval geconcludeerd worden, dat je kritisch moet kijken in hoeverre de aangegeven verhuiswensen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Daarom is het van belang een bestemmingsplan zo flexibel mogelijk op te stellen. Zodat diverse typologieën grondgebonden woningen zonder meer uitgeruild kunnen worden.


Programmatische invulling

Prijs/kwaliteit is een steeds belangrijker criterium voor woningzoekenden, nu de woningmarkt definitief een vraagmarkt is geworden. Voor de woningvraag zijn niet alleen leeftijd en huishouden-samenstelling van belang. Ook de inkomensontwikkeling is van belang bij de realisatie van de gewenste woonsituatie.

Vraag- en aanbodverhoudingen worden permanent gemonitord. Fasering van bouwprojecten onderling als ook flexibele ontwikkeling van bouwplannen zijn van belang om te kunnen blijven inspelen op veranderende marktomstandigheden of specifieke kwaliteitsvragen.


In de prestatieafspraken met woningcoöperatie Area is opgenomen, dat er tot 2020 in totaal 350 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het woningbouwbeleid van de gemeente. De ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 28 sociale huurwoningen en komt voort uit de prestatieafspraken met woningcoöperatie Area.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Waardenaspecten

4.1 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Voor het plangebied werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen aangezien in de grond maximaal een licht verhoogd gehalte is aangetoond. In het grondwater zijn eveneens maximaal licht verhoogde gehalten vastgesteld. Zintuiglijk en analytisch hebben de voormalige wegen en gedempte sloten niet geleid tot ernstige verontreinigingen. De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden. Aangezien de gestandaardiseerde meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb noodzakelijk. In de zintuiglijk schone bovengrond is zowel visueel (fractie >16 mm) als analytisch (fractie <16 mm) geen asbest aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling. Rekening dient te worden gehouden met aanvullend onderzoek na de sloop onder de voormalige bebouwing. Bij indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat wanneer civiele werkzaamheden worden uitgevoerd, dat dan conform CROW 132 geen veiligheidsklasse van toepassing is, aangezien indicatief sprake is van bodemfunctieklasse Achtergrondwaarde. Vrijkomende grond kan zonder problemen binnen de grenzen van het plangebied worden hergebruikt. Voor hergebruik van de vrijkomende grond buiten het plangebied dient voor de afvoer van de grond een keuring conform het Besluit bodemkwaliteit te worden uitgevoerd, alvorens een verwerkingslocatie kan worden geselecteerd.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt vooralsnog geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. Voor het bebouwde deel zal nog wel aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden.

4.2 Akoestiek

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor industrie-, weg- en spoorweglawaai. De Luchtvaartwet stelt normen aan luchtvaartlawaai.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie, waarbij wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object, onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de oprichting van geluidsgevoelige objecten, maar het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van wegen conform de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek is dan niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Spoorweglawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de spoorweg getoetst moet worden. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - voorheen ook wel A-inrichtingen genoemd - zijn te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidzone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Het plangebied ligt niet binnen een dergelijke geluidszone. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Luchtvaartlawaai

Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Meierijstad. Het plangebied is niet gelegen binnen deze geluidzone. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “Niet In Betekenende Mate” aangetast wordt. Als een project 'Niet In Betekenende Mate' aan een verslechtering van de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 28 woningen. Dit is ruimschoots beneden de 3.000 woningen. Dit betekent dat op basis van het Besluit NIBM de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit niet hoeven te worden getoetst aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.

NIBM-tool

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan 'Niet In Betekenende Mate' bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Volgens de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW publicatie 317, oktober 2012) is het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal in een dorps centrum 6,3 per woning. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 28 woningen. Dit komt neer op 28 x 6,3 = 176,4 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. Uit de NIBM-tool blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0009.png"

Figuur 7: NIBM-tool

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geurhinder

De regelgeving voor geur van dierenverblijven ligt vast in de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze regelgeving, die onderscheid maakt in voorgrondbelasting en vaste afstanden, dient in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend of een melding kan worden geaccepteerd. De voorgenomen ontwikkeling maakt geurgevoelige objecten mogelijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen. Volgens de geurverordening van de gemeente Veghel (2008) is er sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor bedrijven (inrichtingen) is verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke op 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) van 1 januari 2011. Het externe veiligheidsbeleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met bovengenoemde wetgeving omtrent externe veiligheid, moet men onderzoeken of sprake is van de aanwezigheid van risicobronnen binnen en in de nabijheid van het plangebied, welke mogelijk kunnen leiden tot (niet aanvaardbare) risico's voor de aanwezige personen binnen het plangebied. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:

1. Plaatsgebonden risico (PR).

2. Groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicobronnen

De externe veiligheidrelevante inrichtingen, buisleidingen en transportroutes zijn weergegeven op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0010.png"

Figuur 8: uitsnede provinciale risicokaart plangebied en omgeving

Bedrijven

Op risicovolle bedrijvigheid is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) van toepassing. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vastgesteld dient te worden of de het plangebeid is gelegen binnen de risicocontouren (PR 10-6 en invloedsgebied GR) van bestaande inrichtingen.

Het plangebied bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour of binnen het invloedsgebied van een inrichting waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen en/ of gevaarlijke stoffen worden op-/overgeslagen.

Transport

De externe veiligheidsnormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De Rijkswegen, spoorwegen, vaarwegen en enkele provinciale wegen zijn opgenomen in het Basisnet. In de Regeling Basisnet is een tabel opgenomen met afstanden voor plaatsgebonden risico transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel. Ook is per trajectdeel aangegeven of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Binnen het PAG kunnen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, mits voldaan wordt aan veiligheidsmaatregelen, zoals opgenomen in het Bouwbesluit.

Het plangebied bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour of binnen het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de

leidingexploitant en het bevoegd gezag (o.a. de gemeenten). Het Bevb legt veiligheidsnormen (PR en GR) op aan buisleidingen, welke een risico vormen voor personen in de omgeving van de buisleiding. In het bestemmingsplan moet een zogenaamde belemmeringenstrook voor de buisleiding worden opgenomen met aanlegvergunningenstelsel: de belemmeringenstrook bedraagt ten hoogste 5 meter aan beide zijden van de leiding, gemeten uit het hart van de leiding.

In de nabijheid van het plangebied zijn twee buisleidingen voor hogedruk aardgas gelegen (HD-aardgasbuisleidingen Z-542-19 en Z-542-02). Het plaatsgebonden risico van deze buisleiding is gelegen op het hart van de leiding (PR 10-6 = 0 meter). Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze HD-aardgasbuisleidingen (max. 70 meter, 1% letaliteit). Het plangebied bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour of binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Veghel

De Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Veghel is op 20 februari 2014 in werking getreden. De beleidsvisie heeft tot doel kaders te scheppen omtrent risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen. Daarbij vormt deze visie een instrument om het gewenste beleid voor de verschillende risicobronnen vast te leggen. De beleidsvisie biedt een afwegingskader bij besluitvorming in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), de Wet milieubeheer en de Woningwet.

Het plangebied is gelegen in de kern Veghel. De voormalige gemeente Veghel heeft in de Beleidsvisie externe veiligheid het plangebied aangeduid als 'risicoluw gebied'. Een risicoluw gebied kenmerkt zich door een hoge bevolkingsdichtheid. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn hier niet gewenst. In de nabijheid van risicovolle infrastructuur zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits het planontwerp wordt geoptimaliseerd (mogelijkheden voor beheersbaarheid van calamiteiten, zelfredzaamheid van de burgers etc.). Locaties die onder het 'risicoluw gebied' vallen zijn: Centrum Veghel en de Kernen. De kernen worden gekenmerkt door hoge dichtheden van personen en gemengde activiteiten zoals wonen, scholen en zorginstellingen. De gemeente wil de burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving bieden.

Het plan voldoet aan het afwegingskader (PR en GR) voor het gebiedstype 'risicoluw gebied' uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Veghel.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Kabels En Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de planvorming.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van hindergevoelige functies (28 woningen). In de nabijheid van het plangebied zijn echter geen bedrijven gevestigd met een hinderafstand.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Flora En Fauna

De (wettelijke) bescherming van de flora en fauna verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.

Gebiedsbescherming

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en de Verordening ruimte van de provinie Noord-Brabant van belang. Op grond van de Wet natuurbescherming zijn de door de minister van EZ aangewezen speciale beschermingszones, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) beschermd. In de Verordening ruimte is de bescherming van het Natuurnetwerk Brabant geregeld. De speciale beschermingszones hebben een externe werking,zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 17,7 km van de Natura 2000-gebieden 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' en 'Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek'. Op deze afstand kunnen effecten op de te beschermen waarden in deze gebieden op voorhand worden uitgesloten. Het plangebied is niet gelegen in of nabij het Natuurnetwerk Brabant.

Soortenbescherming

De bescherming van plant- en diersoorten is eveneens geregeld in Wet natuurbescherming. Slechts een klein deel van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen, vallen onder de bescherming van deze wet. Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wet natuurbescherming een aantal verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod om planten te plukken. De wet is bedoeld om soorten te beschermen en dient niet ter bescherming van individuele planten of dieren. Het is erop gericht het voortbestaan van de soort niet in gevaar te brengen. Bij werkzaamheden is de Wet natuurbescherming alleen van toepassing als binnen het werkgebied beschermde soorten voorkomen. Alle in Nederland voorkomende vogelsoorten vallen ook onder de bescherming van de wet. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan flora en fauna uitgevoerd met een inventariserend veldonderzoek en een vleermuizenonderzoek met activiteitenplan (zie bijlage).

Broedvogels

In het plangebied zelf zijn tijdens het veldbezoek geen soorten vogels aangetroffen. Gezien het plangebied en de omgeving kunnen algemene broedvogels verwacht worden. De houtige beplanting in het plangebied, zoals de aanwezige bomen en struiken, kunnen als broedgelegenheid gebruikt worden door soorten als koolmees, merel en houtduif. Grotere bomen zijn geïnspecteerd op het voorkomen van jaarrond beschermde nesten, deze bleken niet aanwezig. Nesten van koolmees vallen onder beschermingscategorie 5 en zijn volgens de Wet natuurbescherming in principe niet jaarrond beschermd. Alleen wanneer zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen zijn ze jaarrond beschermd. Potentiële nestplaatsen zijn ruim voldoende aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. De nesten van deze soort zijn in dit geval niet jaarrond beschermd.

De aanwezige bebouwing is niet voorzien van een pannendak, hierdoor is het niet geschikt voor huismussen om te broeden. Gierzwaluw is ook een gebouwbewonende soort en komt verspreid voor in Veghel (Waarneming.nl). Echter in de bebouwing in het plangebied ontbreken geschikte openingen, zoals dakpannen en panlatten. De soort heeft ook voorkeur voor oudere gebouwen (soortenstandaard RVO). De bebouwing is hiermee minder geschikt als broedgelegenheid voor gierzwaluw, vaste verblijfplaatsen van deze soort worden daarom niet verwacht. Sporen van gierzwaluw zijn ook niet aangetroffen.

In de Wet natuurbescherming wordt geen datum genoemd voor het broedseizoen. Op het moment dat inheemse vogels broeden, mogen er geen werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die het broedproces verstoren, dus ongeacht de periode van het jaar. Ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming is, vanwege de stringente eisen gesteld onder de Europese Vogelrichtlijn, niet mogelijk gedurende het broedseizoen. Wel dient er rekening gehouden te worden met het voorkomen van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten, dient de sloop van de gebouwen, het bouwrijp maken van het terrein en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Het broedseizoen voor tuinvogels loopt grofweg van half maart tot half juli. Voor sommige soorten langer, bijvoorbeeld houtduif tot in september-oktober. Mocht er tijdens de uitvoering van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort. Mits de plannen conform het bovenstaande uitgevoerd worden, zal het plangebied na de ruimtelijke ingreep voor de aanwezige broedvogels in dezelfde mate geschikt blijven. Een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.

Zoogdieren

Op basis van literatuurgegevens, bronnenonderzoek en de terreinkenmerken, is ingeschat welke soorten mogelijk in het plangebied en de nabije omgeving kunnen voorkomen.

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van grondgebonden zoogdieren gevonden. Het is niet uitgesloten dat het plangebied een foerageergebied vormt voor een aantal algemene soorten, zoals egel en huismuis. Steenmarter is een gebouwbewonende soort die in zeer lage aantallen buiten de bebouwde kom van Veghel is waargenomen (Waarneming.nl). Het is daarom niet waarschijnlijk dat het plangebied leefgebied vormt voor de soort. Er zijn verder ook geen sporen aangetroffen waaruit de aanwezigheid van de soort zou blijken. Voor een aantal soorten die mogelijk in het plangebied voorkomen, bestaat vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet voor de uitvoer van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.

Vleermuizen

In het kader van het slopen van de bebouwing in het plangebied is een vleermuisonderzoek uitgevoerd volgens het vastgestelde vleermuisprotocol. Uit het onderzoek blijkt dat het voormalige schoolgebouw functioneert als zomerverblijfplaats van 2-4 exemplaren van de gewone dwergvleermuis en als paarverblijf voor hetzelfde aantal. De genoemde verblijfplaatsen worden bezet door solitaire mannetjes. Van deze solitaire mannetjes is het goed mogelijk dat de dieren jaarrond aanwezig zijn. Om deze reden is het aannemelijk dat de waargenomen dieren ook overwinteren in (of rondom) het plangebied. Aantasting van verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn ontheffingsplichtig. Naar aanleiding hiervan is op grond van artikel 75 Flora- en faunawet een ontheffing aangevraagd en onder voorwaarden verleend (zie bijlage). De gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door voorgestelde maatregelen in het activiteitenplan en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften. De Flora- en faunawet is op 1 januari 2017 opgegaan in de Wet natuurbescherming. Op basis van het overgangsrecht kunnen de werkzaamheden op grond van de verleende ontheffing op grond van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd.

Flora

In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of rode lijst soorten waargenomen en worden hier ook niet verwacht. Het plangebied bestaat uit bestrating, gazon en houtige beplanting. Aanwezige bomen en struiken zijn onder meer berken, haagbeuk, acacia, gewone vogelkers en diverse andere soorten algemene soorten bomen en struiken. Een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.

Overige beschermde soorten

Het terrein biedt vanwege het ontbreken van geschikt biotoop, zoals structuurrijke vegetatie en water, ongunstige voorwaarden voor het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, amfibieën, vissen en insecten. Een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden is dan ook niet aan de orde.

Conclusie en aanbevelingen

Er dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van het gebouw en de eventuele verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen (het broedseizoen loopt grofweg van ½ maart tot ½ juli) uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoering van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort.Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren. Voor ruimtelijke ingrepen bestaat een vrijstelling voor de mogelijk aanwezige grondgebonden zoogdieren. Er worden geen beschermde soorten amfibieën, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming vereist is. Ondanks dat voor een aantal soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.

In het plangebied is de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is op grond van artikel 75 Flora- en faunawet een ontheffing aangevraagd en onder voorwaarden verleend (zie

bijlage).

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

  • Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
  • Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
  • Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de
  • initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerking
  • van de resultaten voor rekening dient te nemen.

Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. De voormalige gemeente Veghel heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld en deze vertaald in haar bestemmingsplannen.

Archeologische verwachtingswaarde

Volgens het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' van toepassing. Archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht bij het oprichten van bouwwerken groter dan 100 m2 en grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het oprichten van 28 woningen, meer dan > 100 m2.

Archeologisch onderzoek

Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied deels een middelhoge en deels een lage archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. De middelhoge verwachting is gebaseerd op de ligging van het gebied op een dekzandrug, waarvan de top nog deels intact is gebleven. In de top van het dekzand zijn in verschillende delen van het plangebied immers restanten van voormalige bodemvorming aan te wijzen. De gebiedsdelen die nu nog bebouwd zijn, hebben daarentegen een lage archeologische verwachting. Daar zijn naar verwachting wel alle archeologische resten vergraven, door de aanleg van een fundering tot een diepte van 65 cm -Mv.

De middelhoge verwachting leidt ertoe dat in de onbebouwde gebiedsdelen van het plangebied vanaf een diepte van 50 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In het kader van een vergunningsverlening betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P) of een archeologische begeleiding (AB). Na afloop van dit onderzoek kan een deel of het gehele plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek daar nodig is en zo ja in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient evenals ander gravend onderzoek de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Meierijstad dient te worden beoordeeld en goedgekeurd. De noodzaak van een gravend (vervolg)onderzoek wordt mede bepaald door de aard en diepte van de geplande ingrepen in relatie tot de diepteligging van de archeologische niveaus. Dit laat ruimte om eventueel aanwezige archeologische resten in te passen op een archeologievriendelijke manier. Het (beperkt) ophogen van de te bebouwen locaties behoort hier tot de mogelijkheden. De gebieden die thans bebouwd zijn behoeven geen aanvullende maatregelen. Hiervoor geldt dat wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 worden gemeld bij de bevoegde overheid.

Selectiebesluit voormalige gemeente Veghel

Vanwege de resultaten van het bureau- en booronderzoek, kan de voormalige gemeente Veghel zich vinden in het advies dat in het plangebied een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek nodig is bij verstoringen dieper dan 50 cm. Omdat de funderingen van de huidige bebouwing volgens de beschikbare informatie niet dieper gaan dan 65 cm, wordt geadviseerd de nu bebouwde zones ook mee te nemen in het onderzoek tenzij wordt aangetoond dat het ontgravingsniveau ten behoeve van de nieuwbouw overeenkomst met de huidige onderzijde fundering. Voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek is een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen vereist.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal voor het onbebouwde deel een proefsleuvenonderzoek moeten plaatsvinden.

4.9.2 Cultuurhistorie

Het behoud van cultuurhistorische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Het cultuurlandschap maakt immers deel uit van ons cultureel erfgoed. De wet- en regelgeving met betrekking tot cultuurhistorie is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet regelt de (objectgerichte) bescherming en aanwijzing van monumenten. Recentelijk is de Monumentenwet 1988 gemoderniseerd. Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat cultuurhistorische waarden meegewogen dienen teworden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van historisch-stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan. Hierbij is onderscheid te maken in historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (vlak, lijn), historisch groen en historische zichtrelaties (molenbiotoop, enz.).

In en nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Water

Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).


Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.

Provinciaal Waterplan, Noord-Brabant

Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

Waterschap Aa en Maas, Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheerplan 2016 - 2021. Dit plan kent de volgende hoofddoelstelling: 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant en waarbij de veiligheid is gewaarborgd.'

Voor een duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap een vijftal doelstellingen:

  • zorgen voor een duurzame watervoorziening;
  • streven naar flexibele en veerkrachtige watersystemen;
  • minimaliseren van wateroverlast;
  • vergroten van de ecologische en landschappelijke betekenis van water (belevingswaarde);
  • optimaliseren van de inspanningen voor de waterbeheerder.


Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:

  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer';
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling.

Waterplan (voormalige gemeente Veghel)

In 2002 heeft de voormalige gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap, alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de gemeente. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding:

  • het watersysteem moet zo natuurlijk mogelijk kunnen functioneren;
  • de hydrologische invloed vanuit het plangebied op het regionale watersysteem is minimaal, ofwel er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Afgekoppeld regenwater moet in eerste instantie geinfiltreerd worden; indien dit niet mogelijk is worden begringsvijvers gebruikt. Pas in de laatste plaats wordt het water afgevoerd, het overtollige water dient dan wel uitgebufferd te worden tot een vergelijkbare afvoerfactor als het omliggende gebied;
  • er vindt zo min mogelijk vermenging plaats van schoon met vuil water;
  • water is een belangrijke drager van ecologische waarden;
  • water vormt een aantrekkelijk element.

Verantwoording en onderzoek

Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap de zogenaamde watertoets. In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema’s) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten:

  1. 1. wateroverlastvrij bestemmen;
  2. 2. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  3. 3. doorlopen van de afwegingsstappen:‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’;
  4. 4. hydrologisch neutraal bouwen;
  5. 5. water als kans;
  6. 6. meervoudig ruimtegebruik;
  7. 7. voorkomen van vervuiling;
  8. 8. waterschapsbelangen.

Wateroverlastvrij bestemmen

Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie. Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een locatie ‘die hoog en droog genoeg’ is.

Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater

Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) rioolstelsel.

Voor het plangebied geldt dat het vuile water gescheiden wordt afgevoerd van het schone hemelwater.Het schone hemelwater wordt ter plaatse opgevangen en het vuile water wordt afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.

Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’ doorlopen. Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:

  • hergebruik (bijvoorbeeld voor koeling): hergebruik wordt gestimuleerd. Het hergebruiken van regenwater is niet alleen milieubewust, maar kan ook nog eens een flinke besparing opleveren;
  • infiltreren (via infiltratievoorzieningen): infiltreren is mogelijk. Het plangebied wordt gekenmerkt door een relatief lage grondwaterstand met een gunstige doorlaatfactor;
  • buffering (opslagvoorziening, zoals retentievijver): er wordt verkozen om het hemelwater te bufferen (infiltratie) en daarmee te zorgen voor een gedoseerde afvoer;
  • afvoer naar bestaande sloot of riolering: gekozen wordt voor een overloop/overstort naar de riolering.

Voor het plangebied is gekozen voor infiltratie.

Hydrologisch neutraal bouwen

Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd.

Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een afname van verharding/bebouwing. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en de erfverharding zal ter plekke infiltreren.

‘Meervoudig ruimtegebruik’

Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.

Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces. Bij de beoogde ontwikkeling dienen de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.

Waterschapsbelangen

Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:

  • ruimteclaims voor waterberging;
  • ruimteclaims voor aanleg van natte EVZ’s en beekherstel;
  • aanwezigheid en ligging watersysteem;
  • aanwezigheid en ligging waterkeringen;
  • aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in
  • beheer van het waterschap.

In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component.

Conclusie

Met in acht name van de aanbevelingen, voldoet het plan aan de eisen die aan het aspect 'water' worden gesteld.

4.11 Verkeer En Parkeren

Parkeren

De gemeente Uden en de voormalige gemeente Veghel hebben gezamenlijk de Nota Parkeernormen (vastgesteld 24 oktober 2006) opgesteld. Het doel van de nota kan als volgt worden geformuleerd:

Het in onderling overleg vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Veghel en Uden om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en leefbaarheid van Veghel en Uden te waarborgen.


Hierbij dienen de volgende uitgangspunten gehanteerd te worden.

  • de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de kernen;
  • elke initiatiefnemer van bouwplannen draagt zorg voor zijn eigen parkeeroplossing;
  • een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • vanwege de kwaliteit van de openbare ruimte moet ernaar gestreefd worden zo weinig mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen waarbij de mogelijkheden voor uitwisseling en dubbelgebruik niet uit het oog verloren mogen worden.


De parkeernormering is afhankelijk van de mate van stedelijkheid van de kernen. Uitgaande van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is Veghel in te delen in de klasse ‘weinig stedelijk’ (500-1000 adressen per km2). Ook de locatie van het plangebied is van belang bij de bepaling van de parkeercijfers. Naarmate een locatie verder van het centrum is gelegen neemt het aanbod en kwaliteit van alternatieven voor de auto af, en neemt de behoefte aan parkeerplaatsen toe. Voor de parkeercijfers is een onderscheid gemaakt in centrumgebieden, schil/overloopgebieden en rest bebouwde kom. Veghl-Zuid wordt gezien als 'rest bebouwde kom' (gebied 3).

functie parkeernorm bezoekersaandeel
eengezinswoning (vanaf circa 80 m2) 0,4 per wo
- sociale sector 1,6
- middeldure sector 1,8
- dure sector 2,0

Tabel 1: parkeernorm voor eensgezinswoningen in gebied 3

Ten behoeve van sociale huurwoningen wordt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Op basis van het VO betekent dit 28 x 1,6 is 45 parkeerplaatsen. In het VO zijn momenteel 57 parkeerplaatsen ingetekend. Dit betekent een overschot van 12 parkeerplaatsen. Hiermee wordt getracht enige parkeerdruk in de straten weg te nemen. In de praktijk blijkt echter dat er in de bestaande situatie al sprake is van een parkeerdruk. Naar aanleiding hiervan is een parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage).

Uit het onderzoek blijkt dat rond de Jan van Galenstraat een groot deel van de bestaande parkeerplaatsen 's avonds bezet is. Dit zijn parkeerplaatsen rond de huidige school en de Microhal, parkeerplaatsen die straks komen te vervallen. Deze parkeerplaatsen zijn in de nachtelijke uren bezet met een bezettingsgraad tussen de 50-80%. De aangelegde parkeerplaatsen verdwijnen, deels omdat hier nieuwe inrichting komt en de nieuwe parkeerplaatsen zijn toegedeeld, deels omdat daar waar nu langs de straat geparkeerd wordt, hier straks haakse vakken bedoeld voor de nieuwe woningen komen.

In de omliggende(zij)straten is de parkeerdruk, tussen 90-100% en in een geval boven de 100% (meer auto's dan parkeerplaatsen), de omgeving is dus vol. Er zal in en rondom het plangebied een aantal van de nu gebruikte parkeerplaatsen terug moeten komen. Er wordt daarom uitgegaan van circa 20 extra parkeerplaatsen. Deze zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan.

In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin staat dat bij het oprichten van hoofdgebouwen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan (deels) plaatsvinden in het openbaar gebied. De huidige normen zijn terug te vinden in de Nota Parkeernormen Veghel (2006), zoals hiervoor beschreven. In afwijking van de parkeernota is in de regels opgenomen dat de eigen parkeerbehoefte ook gerealiseerd mag worden binnen de bestemming 'Verkeer'.

4.12 Explosieven

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid voor het aantreffen van eventuele explosieven, zie bijlage. Uit het vooronderzoek blijkt dat het plangebied verdacht is op munitie afkomstig uit grondgevechten tijdens de Tweede Wereld oorlog. Naar aanleiding hiervan is een projectgebonden risicoanalyse (PRA) uitgevoerd om te beoordelen of de toekomstige werkzaamheden invloed hebben op het verdachte gebied en op welke wijze deze werkzaamheden zo efficiënt en pragmatisch mogelijk kunnen worden uitgevoerd.

Binnen het plangebied hebben naoorlogse grondroerende werkzaamheden (oprichten school en sporthal) plaatsgevonden. Daarna hebben er geen grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden die van invloed zijn. Deze naoorlogse grondroerende werkzaamheden hebben ertoe geleid dat bepaalde locaties binnen het plangebied tot een zekere diepte kunnen worden vrijgegeven van CE ten behoeve van bouw- en graafwerkzaamheden. De rest van het plangebied dient op de aanwezigheid van CE te worden onderzocht. De bodembelastingkaart voorziet in een visuele weergave waarin onderscheid wordt gemaakt tussen vrijgegeven en te onderzoeken gebied op basis van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003WP0022017W-VG01_0011.png"

Figuur 9: Bodembelastingkaart - te onderzoeken gebieden o.b.v. de voorgenomen ontwikkeling

Nadat de sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden van de huidige bebouwing, behoeft er voor de gebieden 1 en 2 zoals opgenomen in figuur 9 geen detectiewerkzaamheden plaats te vinden. De omliggende delen, nummer 3 en 4, moeten wel gedetecteerd worden. Hier volstaat een passieve oppervlaktedetectie, behalve in de directe nabijheid van ferro-houdende objecten, zoals lantaarnpalen (indien deze niet worden verwijderd). Omdat deze objecten de meetresultaten van een passieve detectie kunnen beïnvloeden, dient hier een actieve oppervlaktedetectie te worden verricht.

Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal voor delen van het plangebied nadere detectiewerkzaamheden moeten plaatsvinden.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op Verbeelding En Regels

Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.

5.1 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Specifieke gebruiksregel;
  4. 4. Slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatie

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) is de gemeente verplicht tot kostenverhaal in geval in een nieuw bestemmingsplan bouwmogelijkheden worden voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat hier onder meer om de bouw van een woning. Met het oog op dit kostenverhaal is de gemeenteraad verplicht bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12 Wro). Van de vaststelling van een exploitatieplan mag alleen worden afgezien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, geen locatie-eisen hoeven te worden gesteld en/of geen fasering aan de orde is. Van deze laatste twee punten is geen sprake in dit bestemmingsplan. Anderszins verzekerd is het geval als de gemeente de gronden waarvoor de bedoelde bouwmogelijkheid geldt, in eigendom heeft dan wel de gemeente met de eigenaar van de betreffende gronden een overeenkomst heeft gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. De gemeente heeft voor alle planlocaties een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Dit betekent dat het kostenverhaal in het kader van het onderhavige bestemmingsplan anderszins is geregeld en geen exploitatieplan verplicht is.

6.2 Planschade

Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, is voor het plangebied een planschadeovereenkomst afgesloten. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de gemeente.

6.3 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van Veghel en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.

7.1 Vooroverleg

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.6 Wro).

Het plan is voorgelegd aan het waterschap en de provincie. Er zijn geen opmerkingen op het plan gemaakt (zie bijlagen).

7.2 Inspraak

Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. Gezien de aard en de omvang (beperkte planologische verandering) van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de aan de zienswijzenprocedure voorafgaande inspraakprocedure overgeslagen.

7.3 Vaststelling

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Van 28 juni tot en met 9 augutsus 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Op het plan is een zienswijze ingediend (zie bijlage). De zienswijze geeft aanleiding tot aanpassing van de toelichting. Daarnaast is er sprake van een ambtelijke wijziging (zie bijlage). Het wijzigingsplan is daarom op 14 november 2017 gewijzigd vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Meierijstad.

Bijlage 1 Volkshuisvesting - Rro-overleg

Bijlage 1 Volkshuisvesting - RRO-overleg

Bijlage 2 Volkshuisvesting - Woningbouwprogramma Veghel

Bijlage 2 Volkshuisvesting - Woningbouwprogramma Veghel

Bijlage 3 Bodem - Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodem - Bodemonderzoek

Bijlage 4 Flora En Fauna - Quick Scan

Bijlage 4 Flora en fauna - Quick scan

Bijlage 5 Flora En Fauna - Vleermuizenonderzoek

Bijlage 5 Flora en fauna - Vleermuizenonderzoek

Bijlage 6 Flora En Fauna - Ontheffing

Bijlage 6 Flora en fauna - Ontheffing

Bijlage 7 Archeologie - Bureau- En Booronderzoek

Bijlage 7 Archeologie - Bureau- en booronderzoek

Bijlage 8 Archeologie - Selectiebesluit

Bijlage 8 Archeologie - Selectiebesluit

Bijlage 9 Verkeer - Parkeeronderzoek

Bijlage 9 Verkeer - Parkeeronderzoek

Bijlage 10 Explosieven - Projectgebonden Risicoanalyse

Bijlage 10 Explosieven - Projectgebonden risicoanalyse

Bijlage 11 Vooroverleg - Provincie Noord-brabant

Bijlage 11 Vooroverleg - Provincie Noord-Brabant

Bijlage 12 Vooroverleg - Waterschap Aa En Maas

Bijlage 12 Vooroverleg - Waterschap Aa en Maas

Bijlage 13 Zienswijze

Bijlage 13 Zienswijze

Bijlage 14 Nota Van Zienswijze

Bijlage 14 Nota van zienswijze