Erpseweg
Bestemmingsplan - Gemeente Meierijstad
Vastgesteld op 19-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Erpseweg 3 te Veghel van de gemeente Veghel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1948.VHL004BP0012018P-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.16 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, spelen, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie, dierenweides, heemtuinen en beeldentuinen.
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 gootlijn
onderbegrenzing van het dakvlak.
1.19 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.20 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een dakhelling van meer dan 15°.
1.21 peil
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.22 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een woongebouw of een hoofdgebouw is gebouwd.
1.23 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een bouwbedrijf/timmerfabriek;
- b. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
- a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.4 lid d en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
- b. afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of bijgebouwen bij (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een ter zake deskundige commissie/instantie;
- b. op het perceel een (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn;
- c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
- d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
- e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
- f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
- g. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) aantoonbaar onredelijk bezwarend is;
- h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
- i. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
- j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
- k. een vrijstaand bijgebouw dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 m van de (bedrijfs)woning is gelegen;
- l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
- m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
- n. indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in indien voorbedoelde noodzaak niet meer bestaat.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende ecologisch, landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen;
- b. extensief dagrecreatief medegebruik;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - aardenwal' is een aardenwal toegestaan;
- d. de landschappelijke inpassing overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in Bijlage 1 bij de regels.
met de daarbij behorende:
- e. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen.
uitsluitend ten behoeve van de doeleinden van de bestemming 'Groen':
- g. (onverharde) wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- h. voorzieningen van algemeen nut.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. erfafscheiding in de vorm van hekwerken zijn, conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1, toegestaan tot een hoogte van maximaal 1,80 meter;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - aardenwal' is, conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1, toegestaan met een hoogte van maximaal 1,50 meter en een breedte van maximaal 3,50 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de doeleinden van de bestemming 'Groen';
- b. De aanleg van (onverharde) wegen, paden en verkeersvoorzieningen alsmede voorzieningen van algemeen nut is uitsluitend toegestaan ten behoeve de doeleinden van de bestemming 'Groen'.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 168 mm en een druk van ten hoogste 40 bar.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 5.3 en lid 5.4 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Artikel 6 Leiding - Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 6.3 en lid 6.4 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op of in de in lid 7.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- b. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 100 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 100 m²;
- c. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of;
- c. er is door technische maatregelen of een archeologische opgraving gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veilliggesteld en/of beschermd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat te plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Op of in de in lid 8.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- b. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 250 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 250 m²;
- c. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of;
- c. er is door technische maatregelen of een archeologische opgraving gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veilliggesteld en/of beschermd.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat te plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden – bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
- b. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- c. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- d. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- e. dit lid onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Erpseweg 3 te Veghel'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Achtergrond En Doel Van Het Plan
In 1927 startte Lambert van de Ven aan de Erpseweg een timmer- en metselfabriek. Het Veghelse bouwbedrijf Van de Ven heeft zich midden jaren '60, met name door realisatie van seriematige woningbouw en bedrijfsgebouwen voor het Veghelse bedrijfsleven, ontwikkeld van kleine lokale bouwer naar een solide specialist met Nederland als werkveld. Naast realisatie, ontwikkelt bouwbedrijf Van de Ven ook projecten waaronder het voormalige CHV-terrein aan de Noordkade. Het bouwbedrijf is sterk verbonden met het Veghelse verenigingsleven en de huidige directie wil de bedrijfslocatie, nog altijd gevestigd aan de Erpseweg, klaar maken voor een duurzame toekomst met bedrijfsgebouwen die voldoen aan de eisen van deze tijd.
Onder andere vanwege de geschiedenis maar tevens gezien de bestaande grootte van het bedrijfsperceel, wil bouwbedrijf Van de Ven op deze plek blijven. De vigerende planologische regeling biedt echter voor de huidige tijd te weinig mogelijkheden en flexibiliteit voor een optimale bedrijfsvoering. De bedrijfsgebouwen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd.
De maximale bebouwingsoppervlakte blijkt in de praktijk te stringent en de geldende goothoogte geeft onder andere logistieke problemen. Het is dan ook van belang om het bestaande bedrijfsperceel ten aanzien van bebouwing te kunnen intensiveren zonder de bedrijfsbestemming significant uit te breiden. Daarnaast wordt centraal op het bedrijfsperceel voorzien in een hogere goothoogte.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodat hier de bedrijfsvoering nog lange tijd op efficiënte wijze en rekening houdend met de belangen van de directe omgeving kan voortzetten. Uit deze toelichting zal blijken dat het planvoornemen voorziet in een duurzame bedrijfsvoering van het bedrijf aan de Erpseweg 3 te Veghel. Bijkomend voordeel van onderhavig bestemmingsplan is dat, door het verkleinen van het bouwvlak en het vernieuwen van de bebouwing, het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woonfuncties zal verbeteren.
Figuur 1.1: Luchtfoto en kadastrale grenzen plangebied
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Meierijstad op korte afstand ten oosten van de kern Veghel. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie G, perceelsnummer 390, 733, 736, 1296, 1400 en 1402. Op figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van de Erpseweg 3 te Veghel is het bestemmingsplan 'Veghels Buiten – Noordoost' vigerend. Dit bestemmingsplan is op 20 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad en sinds 5 september 2013 onherroepelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is een bouwvlak opgenomen dat, met uitzondering van de voorzijde, overeenkomt met het bestemmingsvlak. Aan de voorzijde is een zone van 15 meter opgenomen waarbinnen niet gebouwd mag worden, bestaande bebouwing uitgezonderd. Binnen het bouwvlak geldt verder een maximaal bebouwd oppervlak van 6.325 m² en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5,5 en 10 meter. Op grond van verleende bouwvergunningen is de toegestane bebouwingsoppervlakte reeds overschreden. De geldende regeling is daarom niet actueel.
Het maximum bebouwbare oppervlak van 6.325 m² is, ten opzichte van het bestemmingsvlak ('Bedrijf') van 36.596 m², een zeer beperkt percentage (circa 17%) van het bedrijfsterrein. Ook in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik is dit zeer beperkt.
De binnen het plangebied aanwezige gasleiding en hoofdwatertransportleiding zijn planologisch geregeld en beschermd door middel van dubbelbestemmingen. Ter plaatse van de leidingen en de bijbehorende veiligheidszones mag niet gebouwd worden. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven met het plangebied rood omlijnd.
Figuur 1.2: Uitsnede geldende bestemmingsplan
1.4 Relatie Met Andere Plannen
1.4.1 Veghels Buiten
Al sinds 2005 wordt gewerkt aan de plannen voor 'Veghels Buiten', een uniek groen woongebied aan de zuidoostkant van de kern Veghel. Verspreid over het plangebied, met een totale omvang van ruim 280 hectare, worden gefaseerd in de tijd in totaal ruim 1.700 nieuwe woningen gebouwd. Deze woningen worden gegroepeerd in kleine clusters, buurtschappen, waarbij elk buurtschap een eigen gezicht en eigen sfeer krijgt. Een sfeer die past bij het Brabantse platteland. De cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken van het plangebied worden bij de transformatie tot woongebied dan ook optimaal benut en benadrukt.
Het landschap van Veghels Buiten heeft twee gezichten die nauw samenhangen met het ontstaan van het gebied: de Oude Ontginning (een organisch gegroeid gebied waar al heel lang mensen wonen) en de Nieuwe Ontginning (een vrij leeg landbouwgebied met een rationele verkaveling). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in het gebied Oude Ontginning waar wordt gebouwd achter de al bestaande huizen of worden woningen als compact nieuw ('boeren'-)erf toegevoegd: zo blijven de karakteristieke doorzichten vanaf de linten op het open groene gebied behouden.
In 2008 is het Masterplan voor Veghels Buiten vastgesteld (zie paragraaf 1.4.2). Op basis hiervan zijn vervolgens de geldende bestemmingsplannen opgesteld.
In 2012 is gestart met de grondverkoop. In de Oude Ontginning zijn al diverse nieuwe woningen verschenen. In totaal zijn in het gebied circa 130 nieuwe woningen mogelijk waarbij het vooral gaat om particuliere initiatieven. De begeleiding van particulieren bij de uitwerking van hun plannen is onderdeel van het takenpakket van de projectorganisatie Veghels Buiten en zal ook de komende jaren aandacht vragen. Het bouwrijp maken van de gemeentelijke kavels in dit deelgebied is inmiddels grotendeels afgerond, het woonrijp maken nog niet.
Onderhavig planvoornemen betreft geen woningbouwinitiatief. De ontwikkeling is niet strijdig met de plannen voor Veghels Buiten aangezien door de aanpassing van het bouwvlak een beter inpassing in het landschap wordt gerealiseerd. Het planvoornemen heeft ook geen invloed op de karakteristieke doorzichten vanaf de linten.
Initiatiefnemer heeft een overeenkomst met de gemeente gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over het continueren van de bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie in relatie tot de ontwikkeling van Veghels Buiten. Het bedrijf zal daarbij worden ingepast waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de wensen van initiatiefnemer met betrekking tot de continuering van de bedrijfsactiviteiten maar waarbij vooral ook vernieuwing en uitbreiding binnen de daarvoor geldende milieu en planologische kaders mogelijk moet zijn.
Zowel de uitbreiding van de bouwmogelijkheden als de realisatie van de erfafscheiding passen binnen de afspraken die in de overeenkomst zijn vastgelegd.
Figuur 1.3: "Veghels Buiten" met plangebied (rood omcirkeld) temidden van de ontwikkeling
1.4.2 Masterplan Zuidoost - Veghels Buiten
In 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Veghel het Masterplan Zuidoost - Veghels Buiten vastgesteld. Dit masterplan is de uitwerking van het streekplan van Noord-Brabant voor de regio Uden-Veghel waarbij het gebied is aangewezen als mogelijke locatie voor de bouw van ca. 2.000 woningen. Om Veghel Zuidoost te kunnen ontwikkelen volgens vastgestelde doelstellingen, is een samenhangend pakket van afspraken en instrumenten nodig. Dit pakket van maatregelen is opgenomen in het Masterplan Zuidoost.
Het plangebied maakt onderdeel van het deelgebied "Nieuwe Ontginning Erpseweg Noord". Aangezien voor dit plangebied nog geen concrete plannen zijn en het planvoornemen uitsluitend voorziet in het verruimen van de planologische mogelijkheden van een ter plaatse reeds gevestigd bedrijf, heeft het masterplan geen invloed op de beoogde ontwikkeling.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal de bestaande situatie in hoofdstuk 2 worden beschreven. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de beoogde situatie. Hoofdstuk 4 staat in het teken van het geldende beleid waarbij de nadruk zal liggen op de onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en de benodigde kwaliteitsverbetering.
In de hoofdstuk 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en wordt aangegeven of deze verschillende aspecten het planvoornemen beïnvloeden.
In de laatste hoofdstukken zal de juridische planopzet worden beschreven en zal worden ingegaan op zowel de financiële als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Huidige Situatie Omgeving
Het plangebied ligt in het buitengebied van Veghel, ten oosten van de kern Veghel zelf. In de 19e eeuw vond hier een toename van agrarische gronden plaats en het gebied werd ontwaterd en bemest. Deze nieuwe ontginning is grotendeels gevormd door de vroegere klompenindustrie die destijds zorgen voor de omzoming van agrarische kavels door populieren als houtproductie voor de klompenindustrie.
Op dit moment zijn slechts de hoofdstructuren langs de zandwegen en erfbeplantingen nog herkenbaar uit die tijd. Het huidige landbouwgebied bestaat voornamelijk uit intensief bewerkte graslanden voor de melkveehouderij, maar ook maïs wordt op vele percelen verbouwd. Het is een relatief open landschap. De eerder genoemde cultuurhistorie is nog steeds zichtbaar in het landschap.
De omgeving van het plangebied is een landelijk gebied waar pas de ontginning en ontwatering van het gebied enkele boerderijen zijn gebouwd. Deze boerderijen zijn rationeel en bedrijfsmatig opgezet, ze hebben grotere schuren in een rationele setting. Later zijn er ook andere bedrijven zoals kassen, loonwerkers en een autosloopbedrijf gevestigd.
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied is in de huidige vorm ontstaan na de ontginning van het gebied en heeft een rationele en bedrijfsmatige opzet.
Figuur 2.1: Topografische kaart 1955
Het plangebied is 53.655 m² groot en bestaat feitelijk uit twee deelgebieden, namelijk een bedrijfsgedeelte en een agrarisch gedeelte. Het bedrijfsgedeelte is 36.375 m² groot met een bouwvlak van 34.644 m² waarbinnen maximaal 6.325 m² bebouwd mag worden. Het agrarische gedeelte (gedeeltelijk gelegen aan de Erpseweg en het grootste gedeelte aan de achterzijde van het bedrijfsperceel) heeft een oppervlakte van in totaal 17.445 m². Binnen deze gronden zijn geen bouwwerken toegestaan. Op figuur 1.2 van het geldende bestemmingsplan is het onderscheid in de 2 deelgebieden (bestemmingen) weergegeven.
Figuur 2.2: Situatietekening uit 1927 als onderdeel van de toenmalige bouwvergunning
De eerste bebouwing ter plaatse van het plangebied moet omstreeks 1955 zijn gerealiseerd (zie figuren 2.1 en 2.2). Ter plaatse van die eerste bebouwing is nu de bedrijfswoning gesitueerd. Vanaf de jaren '60 heeft het plangebied zich verder ontwikkelt. De bebouwing is sinds die tijd stapsgewijs toegenomen en het bedrijf heeft zich hier in die tijd ontwikkelt van een eenmans timmerbedrijf naar een volwaardig en gespecialiseerd bouwbedrijf.
Inmiddels bestaat de bebouwing ter plaatse uit een bedrijfswoning, een kantoor en diverse bedrijfsbebouwing in de vorm van schuren en loodsen. De goothoogte mag binnen het gebied maximaal 5,5 meter zijn bij een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
Figuur 2.3: Foto bestaand kantoor
Figuur 2.4: Foto bestaande situatie met rechts het kantoor en de bedrijfsgebouwen op de achtergrond
Figuur 2.5: Impressie bestaande (verouderde) bedrijfsbebouwing
Hoofdstuk 3 Visie Op Het Plangebied
3.1 Doel En Hoofdlijnen
Bouwbedrijf Van de Ven wenst meer flexibiliteit binnen de huidige bedrijfsbestemming. Met die flexibiliteit wordt beoogd het bedrijfsperceel efficiënter in te richten en beter in te kunnen spelen op marktontwikkelingen binnen de bouwsector. In de volgende paragraaf wordt de gewenste verruiming per onderdeel nader toegelicht.
3.2 Beschrijving Van De Planontwikkeling
3.2.1 Bouwvlak en bebouwingsoppervlak
De initiatiefnemer wenst meer flexibiliteit te creëren voor een efficiëntere en duurzame bedrijfsvoering. De op het perceel aanwezige bedrijfsbebouwing is grotendeels verouderd en voldoet niet langer aan de eisen van deze tijd. Bovendien is, met het oog op de interne logistiek, niet alle bebouwing optimaal gesitueerd. Om de bebouwing stapsgewijs te kunnen vervangen is het wenselijk meer bebouwing toe te staan. Zolang nieuwe bebouwing nog niet gereed is voor ingebruikname kan het oude gebouw dan zolang blijven staan en in gebruik blijven. In de toekomst is het daarnaast ook wenselijk om de bebouwing op het perceel meer te clusteren waarbij enige intensivering gewenst is. Om dit mogelijk te maken is het binnen de bestemming toegestane oppervlak van 6.325 m² aan bebouwing niet voldoende.
Op basis van het geldende bestemmingsplan mag tot op de perceelsgrens (bestemmingsgrens) worden gebouwd. In de praktijk is dit niet reëel (bijvoorbeeld in verband met aan te houden afstanden tot gevoelige objecten zoals woningen) en ook niet praktisch (vanwege het onderhoud aan de houtopstanden aan de randen van de bedrijfslocatie).
Ook vanwege de gewenste clustering van bebouwing is de initiatiefnemer daarom voornemens om een vaste afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan te houden. Zowel de bestemming 'Bedrijf' als het bouwvlak worden hierop hierop aangepast. Dit is een planologische beperking ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast wordt het bouwvlak aangepast op basis van de aanwezige leidingen en de daarbij behorende veiligheidszones. Zowel de randen als de gronden ter plaatse van de leidingen en veiligheidszones zullen worden bestemd als 'Groen'.
In het geldende bestemmingsplan is een gedeelte van het kantoor abusievelijk niet opgenomen binnen het bouwvlak. In dit bestemmingsplan wordt deze situatie hersteld.
Het geldende bouwvlak heeft een oppervlakte van 34.644 m². Daarvan mag momenteel dus 6.325 m² bebouwd worden.
Het nieuwe bouwvlak heeft een oppervlakte van 29.116 m². Daarbij is het bouwvlak opgedeeld in een drietal zones:
- Gedeeltelijk mag het bouwvlak voor 10% bebouwd worden. Dat gebied heeft een oppervlak van 11.074 m² wat dus neerkomt op een maximaal toegestaan bebouwd oppervlak van 1.107 m².
- Het binnenste deel, daar waar in het voorstel een goothoogte van 8 meter (bouwhoogte 10 m) is toegestaan, zal een hogere bebouwingsintensiteit krijgen, namelijk 60%. Aangezien de oppervlakte 15.991 m² is, komt dat neer op maximaal 9.595 m² bebouwd oppervlak.
- Een klein gedeelte van het bouwvlak is gesitueerd aan de voorzijde. Daar is in het voorstel een goothoogte van 5,5 meter (bouwhoogte 10 m) en een bebouwingspercentage van 60% opgenomen. Dit gedeelte is 2.052 m² groot wat dus neerkomt op een maximaal toegestaan bebouwd oppervlak van 1.231 m².
In totaal is binnen het bouwvlak dus 11.933 m² bebouwing toegestaan.
In combinatie met de verkleining van het bouwvlak en het van bebouwing vrijhouden van de randen/zeker stellen bestaande groenzone (bestemming 'Groen') van het bedrijfsperceel, is de hierboven beschreven nieuwe indeling een acceptabele intensivering van het bebouwingspercentage.
Naast de verkleining en vormverandering van het bouwvlak, wordt dus ook de bestemming 'Bedrijf' enigszins aangepast. Het gaat met name om een vormverandering van die bestemming met een relatief beperkte uitbreiding.
Zoals aangegeven komt de bestemming 'Bedrijf' aan de randen van het perceel te vervallen. Aan de achterzijde van het perceel wordt de bestemming 'Bedrijf' (onbebouwd) echter uitgebreid. Hierdoor ontstaan efficiëntere transportroutes en is er meer ruimte om te manoeuvreren.
In de bestaande situatie heeft de bedrijfsbestemming een oppervlakte van 36.375 m². In de nieuwe situatie heeft de bestemming 'Bedrijf' een oppervlakte van 37.760 m².
Concreet bestaat het voorstel dan ook uit de vormverandering en verkleining van het bouwvlak in combinatie met een intensivering van het bebouwd oppervlak naar 10 en 60 %. Op deze wijze heeft bouwbedrijf Van de Ven de vrijheid en de mogelijkheid om de bebouwing te optimaliseren met respect voor de directe omgeving. Door het aanhouden van een bebouwingsvrije zone aan de zijkanten heeft de intensivering van de bebouwing binnen het kleinere bouwvlak geen negatieve invloed op de directe omgeving. Daarnaast wordt het bestemmingsvlak van 'Bedrijf' van vorm veranderd en enigszins uitgebreid. Benadrukt wordt dat de nieuwe inrichting van het plangebied ziet op de planologische handhaving van de bestaande groenzone (en daarmee een kwalitatieve inpassing in de omgeving). Om de beoogde aanpassingen door te voeren zal een landschappelijke kwaliteitsverbetering plaatsvinden (zie ook paragraaf 4.3.2).
3.2.2 Goothoogte
Een tendens in de bouwsector is dat steeds vaker en meer bouwonderdelen worden geproduceerd alvorens deze op de bouwplaats worden verwerkt, het zogenoemde Prefab. Ook bouwbedrijf Van de Ven produceert steeds vaker onderdelen op de bedrijfslocatie. Prefab onderdelen zijn vaak groot en hoog en overstijgen, in combinatie met de vrachtwagen waarop deze vervoerd worden, vaak een hoogte van 5,5 meter. In verband met het transport van deze onderdelen vanuit de bedrijfshallen naar de bouwplaats is het dan ook van belang een hogere goothoogte mogelijk te maken.
Aangezien in het plangebied en de omgeving goothoogten van 5,5 meter gebruikelijk zijn, zal een zone van 10 meter aan de rand van het bouwvlak ook voorzien worden van deze maximale goothoogte. Hiermee wordt wederom beoogd het (visuele) effect van de planologische wijziging op de directe omgeving zoveel mogelijk te beperken.
Voor het overige gedeelte van het bouwvlak wordt voorgesteld om een goothoogte van maximaal 8 meter mogelijk te maken ten behoeve van de gewenste logistieke verwerking van de prefab bouwonderdelen. De bouwhoogte blijft met maximaal 10 meter gelijk aan de bestaande planologische situatie.
De eerder in dit stuk voorgestelde bebouwingspercentages zijn tevens gekoppeld aan de goot- en bouwhoogten. Dus daar waar een bebouwingspercentage van 10% geldt, is tevens een goot- en bouwhoogte toegestaan van respectievelijk 5,5 en 10 meter. Daar waar 60% bebouwd mag worden is voor het grootste gedeelte een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 10 meter toegestaan met uitzondering ter plaatse van het kantoor aan de voorzijde. Daar zijn qua goothoogte geen wijzigingen voorzien en wordt dus aangesloten op de nu geldende regeling.
3.2.3 Aarden wal en hekwerk
Enige tijd geleden heeft initiatiefnemer een omgevingsvergunning aangevraagd ten behoeve van de aanleg van een aarden wal en een hekwerk. De aangevraagde aarden wal heeft een breedte aan de onderzijde van 3,50 meter, een breedte van 50 cm aan de bovenzijde en een hoogte van maximaal 1,40 meter. Op de erfgrens is verder een hekwerk aangevraagd van 1,80 meter hoog.
In het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting is de situering van de aardenwal inzichtelijk gemaakt. Ten opzichte van de eerdere aanvraag is deze situering, mede naar aanleiding van de Omgevingsdialoog aangepast.
De aardenwal wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – aardenwal'.
De aardenwal heeft tot doel het bouwbedrijf beter landschappelijk in te passen en, in combinatie met het hekwerk, de veiligheid van het bedrijf te waarborgen en te beschermen tegen diefstal.
3.2.4 Samenvatting planvoornemen
Initiatiefnemer wenst meer flexibiliteit binnen de huidige bedrijfslocatie. Met die flexibiliteit wordt beoogd het bedrijfsperceel efficiënter in te richten en beter in te kunnen spelen op marktontwikkelingen binnen de bouwsector. De planologische wijziging ziet op de volgende onderdelen:
- Vormverandering en (beperkte) vergroting bestemmingsvlak 'Bedrijf';
- Vormverandering en verkleining van het bouwvlak;
- In plaats van een maximum bebouwd oppervlak van 6.325 m², gebruik maken van maximum bebouwingspercentages:
- 1. een bebouwingspercentage van 10% aan de buitenzijde van het bouwvlak;
- 2. een bebouwingspercentage van 60% centraal aan de binnenzijde van het bouwvlak;
- Het opnemen van twee zones met verschillende goothoogtes:
- 1. aan de randen van het nieuwe bouwvlak een zone waar een goothoogte van maximaal 5,5 meter is opgenomen conform de bestaande planologische regeling;
- 2. aan de binnenzijde van het bouwvlak een maximale goothoogte van 8 meter;
- 3. de maximale bouwhoogte zal niet worden gewijzigd en blijft 10 meter.
- Planologisch regelen aarden wal en hekwerk op erfgrens;
- In relatie tot kwaliteitsverbetering, het aanpassen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Groen'.
3.3 Landschappelijke Inpassing
Ten behoeve van het planvoornemen en in het kader van het provinciale beleid (kwaliteitsverbetering, zie paragrafen 4.2.3 en 4.3.2) is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Daarmee wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf en de beoogde ontwikkelingen.
In overleg met omwonenden is het definitieve landschappelijk inpassingsplan tot stand gekomen.
Figuur 3.1 Landschappelijk inpassingsplan Erpseweg 3 te Veghel
Het complete landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking plangebied
Het onderhavig plan bevindt zich niet in de nationale hoofdstructuur en omvat geen ontwikkelingen van landsbelang. Het beleid inzake het mogelijk maken van verruiming van de planologische mogelijkheden voor het bedrijf aan de Erpseweg 3 te Veghel wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Doorwerking plangebied
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.
Stedelijke ontwikkeling
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.
In dit geval wordt planologisch meer dan 500 m2 bedrijfsbebouwing extra toegestaan, waardoor kan worden geconcludeerd dat het om een stedelijke ontwikkeling gaat.
Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
Gelet op de solitaire ligging van het bedrijf, kan worden geconcludeerd dat deze niet in bestaand stedelijk gebied ligt.
Gelet op het bovenstaande is de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.
Beschrijving behoefte en motivering locatiekeuze
De initiatiefnemer heeft voor een efficiëntere en duurzame bedrijfsvoering meer flexibiliteit nodig in de bestemmingsregeling. De op het perceel aanwezige bedrijfsbebouwing is grotendeels verouderd en voldoet niet langer aan de eisen van deze tijd. Bovendien is, met het oog op de interne logistiek, niet alle bebouwing optimaal gesitueerd. Om de bebouwing stapsgewijs te kunnen vervangen is het gelet op de noodzakelijke continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk om schuifruimte te creëren. Zolang nieuwe bebouwing nog niet gereed is voor ingebruikname kan het oude gebouw in gebruik blijven. In de toekomst is het daarnaast ook wenselijk om de bebouwing op het perceel meer te clusteren waarbij enige intensivering gewenst is. Om dit mogelijk te maken is het binnen de bestemming toegestane oppervlak van 6.325 m² aan bebouwing niet voldoende.
Een tendens in de bouwsector is dat steeds vaker en meer bouwonderdelen worden geproduceerd alvorens deze op de bouwplaats worden verwerkt, het zogenoemde Prefab. Ook bouwbedrijf Van de Ven produceert steeds vaker onderdelen op de bedrijfslocatie en heeft hiervoor meer binnenruimte nodig. Prefab onderdelen zijn vaak groot en hoog en overstijgen, in combinatie met de vrachtwagen waarop deze vervoerd worden, vaak een hoogte van 5,5 meter. In verband met het transport van deze onderdelen vanuit de bedrijfshallen naar de bouwplaats is het dan ook van belang een hogere goot- en bouwhoogte mogelijk te maken.
Het geldende bebouwingsvlak heeft een oppervlakte van 34.644 m². Daarvan mag 6.325 m² bebouwd worden. Het voorgestelde bouwvlak heeft een oppervlakte van 29.116 m². In totaal is binnen het nieuwe bouwvlak 11.933 m² bebouwing toegestaan. Het gaat dus om een toename van maximaal ruim 5.600 m2 maar het gaat ook om een ter plaatse reeds gevestigd bedrijf. Het grondoppervlak van de bedrijfsbestemming blijft even groot. Het bouwvlak daarbinnen wordt kleiner. Hiermee is sprake van zorgvuldig en intensief ruimtegebruik binnen een bestaande bedrijfsbestemming.
Een locatiekeuze is niet aan de orde omdat het om intensivering binnen een bestaand bedrijfsperceel gaat. De bestaande stedelijke functie wordt ruimtelijk beter ingepast. Het bouwvlak wordt kleiner en beter benut. Verplaatsing van dit bedrijf met een oppervlakte van circa 3 hectare naar een locatie binnen bestaand stedelijk gebied is uit financieel oogpunt en gelet op de noodzakelijke continuïteit in bedrijfsvoering niet realistisch.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingswet wil de Rijksoverheid alle regels voor de fysieke leefomgeving samenvoegen; over ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet beoogt minder en overzichtelijke regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming. Daarmee moet het gemakkelijker worden om bijvoorbeeld een bouwproject te starten. De wet wordt naar verwachting in 2021 van kracht en verplicht provincies en gemeenten een visie op de leefomgeving te ontwikkelen.
De provincie Noord-Brabant heeft een dergelijke visie op de leefomgeving inmiddels uitgewerkt. De Brabantse Omgevingsvisie is vooruitlopend op de Omgevingswet in december 2018 vastgesteld. Onder het motto 'eenvoudig beter', doelt de Omgevingswet op meer inzichtelijkheid, en een grotere voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het Omgevingsrecht.
In de Omgevingsvisie wordt door de provincie benadrukt dat de zogenoemde meerwaardebenadering per definitie dient te worden toegepast, in plaats van als uitzondering. Er zou beredeneert moeten worden vanuit casuïstiek en doelen in plaats van vanuit regels. Bestuurlijke afwegingsruimte maakt van maatwerk de nieuwe standaard.
De naderende Omgevingswet beoogd een omslag in denken en houding. Deze omslag begint post te vatten, maar is nog lang niet bij iedereen doorgedrongen. Dit geldt zowel voor medewerkers van waterschap, gemeenten en provincie als bij bestuurders, inwoners en andere belanghebbenden. Er wordt nog veel en vaak vanuit belemmeringen en eigen belangen gedacht. De provincie Noord-Brabant signaleert ook dat er nog twee werelden bestaan: een meer juridische wereld van regels en zekerheden tegenover een wereld die onzekerheden omarmt en aan de slag wil met de Omgevingswet.
Het vertrouwen om het samen te doen, is nog lang niet bij iedereen in overtuigende mate aanwezig. Ook het besef dat er geen 'one issue' onderwerpen meer zijn die altijd voorgaan, maar dat het een zoektocht is naar het verbinden van onderwerpen, dringt nog onvoldoende door.
Doorwerking plangebied
Het planvoornemen heeft betrekking op de verruiming van de planologische bouwmogelijkheden ter plaatse van een bestaand bedrijf. Gezien de ligging nabij de kern Veghel en in het "zoekgebied verstedelijking" is het plangebied aan te merken als de kernrandzone van de kern Veghel. In kernrandzones is een toenemende menging van wonen en bedrijvigheid mogelijk.
Met de verruiming van de bouwmogelijkheden binnen de bestaande bedrijfsbestemming zal het bebouwd oppervlakte binnen het plangebied toenemen. Aangezien met onderhavig bestemmingsplan wordt zekergesteld dat de randen van de bedrijfsbestemming vrij blijven van bebouwing wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de gebiedskwaliteiten ter plaatse. Ook de beoogde zonering zal hier aan bijdragen en zal tevens zorgdragen voor een gepaste afstand tot de overige functies in de directe omgeving van het plangebied. Daarnaast wordt met de landschappelijke inpassing een kwaliteitsverbetering tot stand gebracht. Het initiatief is dan ook een goed voorbeeld van een project dat past “in de geest van de Omgevingswet”.
4.2.2 Interim Omgevingsverordening
Vanaf 5 november 2019 geldt de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Net als bij de Verordening ruimte zijn ook hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het 'Gebied afweging stedelijke ontwikkeling' en binnen 'Gemengd landelijk gebied'.
Figuur 4.1: Uitsnede kaart 3: Kaart voor gemeenten - cultuur, stedelijk- en landelijk gebied, Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (ontwerp). Plangebied rood omlijnd
Doorwerking plangebied
Hierna wordt het planvoornemen getoetst aan de relevante bepalingen uit de iov.
Artikel 33.1 Duurzame verstedelijking
- 1. Een bestemmingsplan, ter plaatse van het Gebied afweging duurzame verstedelijking kan voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
- a. binnen bestaand stedelijk gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
- b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
- c. dit past binnen de regionale afspraken, bedoeld in artikel 62 Regionaal Overleg.
- 2. Er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
- a. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het bestaand stedelijk gebied;
- b. er sprake is van een duurzame energievoorziening;
- c. rekening is gehouden met voldoende ruimte voor de opvang van water;
- d. rekening is gehouden met duurzame mobiliteit;
- e. er sprake is van een veilige omgeving die de gezondheid bevordert.
- 3. Ter voldoening aan artikel 22.5 Kwaliteitsverbetering landschap draagt de stedelijke ontwikkeling bij aan een (regionaal) transformatiefonds of de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed.
- 4. In geval de duurzame stedelijke ontwikkeling een bedrijventerrein of kantorenlocatie betreft, is artikel 35.1 van overeenkomstige toepassing.
Sub 1: Is niet van toepassing aangezien er geen nieuwvestiging plaats vindt.
Sub 2: Ad a: Het landschappelijke inpassingsplan is tot stand gekomen in samenspraak met omwonenden en de gemeente Meierijstad. In paragraaf 4.3.2 wordt aangetoond dat de kwaliteitsverbetering zoals in dit bestemmingsplan verankerd, voldoet aan het beleid van de provincie.
Ad b: Dit bestemmingsplan is een direct gevolg van de verduurzaming van het bedrijf aan de Erpseweg 3. In paragraaf 9.9 wordt daar nader op ingegaan.
Ad c: In het landschappelijk inpassingsplan is ruimte gereserveeerd voor zowel een paddenpoel als een zaksloot. Daarmee wordt voldoende ruimte gecreëerd voor de opvang van water. In hoofdstuk 7 wordt uitgebreid aangetoond dat het planvoornemen geen (negatieve) invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Ad d.: Het planvoornemen heeft geen invloed op het aspect mobiliteit. De uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden heeft geen invloed op de verkeersintensiteit.
Ad e: Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden binnen een bestaand bedrijf. Hierdoor kunnen oude gebouwen worden verwijderd en nieuwe, duurzame gebouwen worden gerealiseerd. Deze nieuwe gebouwen zullen zijn voorzien van betere installaties, betere isolatie en betere energieprestaties. Hierdoor zal de invloed op het omgeving ten opzichte van de bestaande situatie afnemen. Bovendien zullen de afstanden tot andere functies toenemen door de beoogde zonering.
Sub 3: In de volgende alinea wordt nader ingegaan op artikel 22.5.
Sub 4: Het planvoornemen voorziet niet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein of kantorenlocatie. Het betreft hier een bestaand, solitair bedrijf waarvan de bouwmogelijkheden worden uitgebreid.
Artikel 22.5 Kwaliteitsverbetering Landschap
- 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
- 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
- a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in artikel 62 Regionaal Overleg, worden nagekomen.
- 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit omvat mede:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
- 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in artikel 62.
Sub 1: Het planvoornemen gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering in de vorm van landschappelijke inpassing van het bedrijf. Zie ook paragraaf 4.3.2 en Bijlage 1.
Sub 2: Ad a: Zoals eerder aangegeven is het plangebied gelegen binnen de kernrandzone van Veghel waar een toenemende menging van wonen en bedrijvigheid mogelijk is. De kwaliteitsverbetering wordt door middel van dit bestemmingsplan en de anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente Meierijstad, financieel, juridisch en feitelijk geborgd.
Ad b: Regionaal zijn afspraken gemaakt over hoe omgegaan wordt met de invulling van kwaliteitsslagen die gemaakt moeten worden bij ontwikkelingen. In paragraaf 4.3.2 wordt aangetoond dat hieraan wordt voldaan.
Sub 3: In paragraaf 4.3.2 en Bijlage 1 wordt aangetoond dat aan de van toepaasing zijnde voorwaarden van sub 3, a tot en met g.
Sub 4: De kwaliteitsverbetering voldoet aan de afspraken uit het regionaal overleg. In paragraaf 4.3.2 wordt daar nader op ingegaan.
Artikel 35.2 Bestaande niet-agrarische bedrijf in landelijk gebied
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor bestaande niet-agrarische bedrijven die:
- a. de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;
- b. een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;
- c. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat inpasbaar is in de omgeving en past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting.
Sub a: niet van toepassing, het planvoornemen voorziet in de verruiming van de planologische bouwmogelijkheden.
Sub b: Niet van toepassing, binnen het bestaande en toekomstige bedrijf wordt geen mest bewerkt.
Sub c: Het planvoornemen voorziet in de redelijke uitbreiding van de planologische bouwmogelijkheden. Op basis van artikelen 33.1 en 22.5 en in paragraaf 4.3.2 en Bijlage 1 wordt aangetoond dat de ontwikkeling inpasbaar is in de omgeving. Aangezien het plangebied nabij de kern Veghel `ligt en in het "zoekgebied verstedelijking" is het plangebied aan te merken als de kernrandzone van de kern Veghel. In kernrandzones is een toenemende menging van wonen en bedrijvigheid mogelijk. Het planvoornemen past daarmee in de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied.
Conclusie
Met de verruiming van de bouwmogelijkheden binnen de bestaande bedrijfsbestemming zal het bebouwd oppervlakte binnen het plangebied toenemen. Aangezien met onderhavig bestemmingsplan wordt zekergesteld dat de randen van de bedrijfsbestemming vrij blijven van bebouwing wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de gebiedskwaliteiten ter plaatse. Ook de beoogde zonering zal hier aan bijdragen en zal tevens zorgdragen voor een gepaste afstand tot de overige functies in de directe omgeving van het plangebied. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfslocatie verder landschappelijk ingepast. Het planvoornemen voldoet dan ook aan de voorwaarden op basis van de lov.
4.2.3 Verordening ruimte Noord-Brabant
In de provinciale verordening ruimte zijn de provinciale belangen vastgelegd die doorwerken in bestemmingsplannen.
In de verordening ruimte zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot niet-agrarische
ontwikkelingen in het buitengebied. In de Verordening ruimte is het uitgangspunt 'bevordering van ruimtelijke kwaliteit' concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Hierna wordt ingegaan op de relevante artikelen.
In Artikel 7.10 'Niet-agrarische functies' is geregeld dat wijziging van een bestaande niet-agrarische functie onder voorwaarden mogelijk is. De totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling mag ten hoogste 5.000 m2 bedragen. Voor uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie boven de 5.000 m2 worden extra eisen gesteld.
Uitbreiding is mogelijk als de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen, toepassing is gegeven aan artikel 4.6 tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt en de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
In dit geval is echter geen sprake van functiewijziging of uitbreiding, maar van het intensiever benutten van een bestaand niet-agrarisch perceel.
In Artikel 4.6 'Aanvullende regels voor bedrijven in kernen in landelijk gebied' is geregeld dat een bestemmingsplan kan voorzien in een vestiging of een uitbreiding van een bedrijf op een bouwperceel groter dan 5.000 m2 als de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken voor het bedrijf om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
- c. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied of een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein
In dit geval is geen sprake van uitbreiding van een bouwperceel. Het bouwperceel wordt verkleind en binnen het kleinere bouwperceel worden de bouwmogelijkheden vergroot.
In Artikel 3.1 'Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit' is vastgelegd dat het plan moet bijdragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. Ook moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik.
Een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet gebruik maken van een bestaand bouwperceel. Uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
In dit geval is sprake van een bestaand bouwperceel.
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording waaruit blijkt dat:
- a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
- c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer.
Op bovenstaande aspecten wordt ingegaan in hoofdstuk 5 tot en met 11.
In Artikel 3.2 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving en hoe dat is geborgd.
De landschappelijke inpassing is beschreven in paragraaf 3.3. Met de landschappelijk inpassing wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf. Daarnaast wordt met de landschappelijke inpassing en de daarin verwerkte aardenwal en het hekwerk, ook voorzien in de noodzakelijke bescherming van het bedrijf. Voor de realisatie van de aanpassingen zoals voorzien in dit bestemmingsplan is een berekening uitgevoerd om te bepalen of er nog een additionele afdracht plaats moet vinden. In paragraaf 4.3.2 wordt daar nader op ingegaan.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Veghel (2013)
In de structuurvisie Veghel 2030 staat de visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2030. Dit beleid is gericht op het benutten en versterken van typisch Veghelse kwaliteiten. Zo is er in deze structuurvisie aandacht voor het versterken van de dorpse woonkwaliteiten in de zeven kernen binnen de gemeente en het op peil houden van de bijbehorende voorzieningen. Daarnaast wordt ook uitgebreid stilgestaan bij de mogelijkheden om de sterke positie van Veghel als werkstad en de bijbehorende stedelijke voorzieningen te behouden.
De legenda van de visiekaart is ingedeeld aan de hand van de programma’s uit de Visie Smaakmakend Veghel 2030: ‘stedelijk centrum Veghel’, ‘bedrijvig Veghel’ en ‘goed leven in Veghel’. Deze kaart is de basis voor het Veghelse ‘menu van de toekomst’.
Het plangebied is op de visiekaart als bestaande functie aangegeven zonder specifiek beleid. Het plangebied grenst aan de strategische ontwikkellocatie voor de kern Veghel.
Figuur 4.2 Uitsnede visiekaart
4.3.2 Kwaliteitsverbetering
Beleid
In het kader van de Verordening ruimte is er sprake van 'gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'integratie stad-land'. Ook daar binnen gelden de algemene regels voor bevordering van ruimtelijke kwaliteit (art. 3 Vr). Regionaal zijn afspraken gemaakt over hoe omgegaan wordt met de invulling van kwaliteitsslagen die gemaakt moeten worden bij ontwikkelingen. Op 2 december 2015 zijn de laatste "Afspraken voor uitwerking en toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap" vastgelegd.
Op basis van die afspraken is er in dit geval sprake van een 'categorie 3' ontwikkeling; het vergroten van het aantal m² binnen een bedrijf. Bij dit soort ontwikkeling wordt de waardevermeerdering berekend via de forfaitaire methode. Daarbij is regionaal bepaald is dat ten minste 20% van de grondwaardevermeerdering, aangewend wordt voor kwaliteitsverbetering. Gemeenten zijn echter wel vrij om een hoger percentage te bepalen. Uitgangspunt binnen de gemeente Meierijstad is dat men voor de ontwikkeling van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied een hoger percentage verwachten dan de basisinspanning van 20%. In dit geval is het uitgangspunt dat de kwalitatieve verbetering ter grootte van 35% van de grondwaardevermeerdering wordt aangehouden. De kwaliteitsverbetering kan vervolgens plaatsvinden in natura (aanleg van groen en beheerskosten, maar ook inbreng van gronden voor natuurontwikkeling) of via afdracht aan een landschapsontwikkelingsfonds.
Het plangebied is in totaal 53.655 m² groot. Op basis van deze oppervlakte wordt hierna de kwaliteitsbijdrage berekend.
Bepalen omvang kwaliteitsverbetering
Het forfaitaire karakter van de berekening houdt in dat er vaste waarden worden gehanteerd voor bepaalde functies om te bepalen wat de waardevermeerdering van de grond is:
- Huiskavel (bedrijfswoningen) € 250,00 / m²;
- Groen - landschapselement € 1,- / m²;
- Bedrijfsgebouwen € 130,00 / m²;
- Bedrijf onbebouwd € 70,00 / m²;
- Agrarische grond € 8,- / m².
Met behulp van de vaste waarden kunnen de bestaande en beoogde situatie met elkaar vergeleken worden. In tabellen 4.1 en 4.2 wordt de waardevermeerdering van de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie berekend.
In de tabellen 4.3 en 4.4 wordt vervolgens de waardevermindering van de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie berekend.
Tabel 4.1: Berekening bestaande waarde:
Bestemming | Oppervlakte (in m²) | Waarde per m² | Forfaitaire waarde |
Bedrijf onbebouwd | 30.050 | € 70,- | € 2.103.500,- |
Bedrijf bebouwd | 6.325 | € 130,- | € 822.250,- |
Totale waarde bestaande situatie | € 2.925750,- |
Tabel 4.2 Waardebepaling beoogde situatie zoals verwerkt in dit bestemmingsplan:
Bestemming | Oppervlakte (in m²) | Waarde per m² | Forfaitaire waarde |
Bedrijf onbebouwd | 25.827 | € 70,- | € 1.807.890,- |
Bedrijf bebouwd (zie berekening paragraaf 3.2.1) | 11.933 | € 130,- | € 1.551.290,- |
Totale waarde nieuwe situatie | € 3.359180,- |
De waardevermeerdering komt daarmee neer op € 433.430,-. 35% van die waardevermeerdering dient
dus geïnvesteerd te worden in kwaliteitsverbetering. Dat komt neer op een bedrag van € 151.700,-.
Een gedeelte van die kwaliteitsbijdrage wordt gerealiseerd door de bestemming 'Agrarisch' met een oppervlakte van 17.445 m² te wijzigen in de bestemming 'Groen' met een oppervlakte van 16.070 m². De overige 1.385 m² wordt bestemd als 'bedrijf onbebouwd'. Die oppervlakte is in tabel 4.2 al verrekend.
Tabel 4.3: Huidige waarde bestemming 'Agrarisch'
Bestemming | Oppervlakte (in m²) | Waarde per m² | Forfaitaire waarde |
Agrarisch | 17.445 | € 6,22* | € 108.508,- |
* Normbedrag voor agrarische grond volgens Stika
Tabel 4.4: Beoogde situatie, waarde bestemming 'Groen'
Bestemming | Oppervlakte (in m²) | Waarde per m² | Forfaitaire waarde |
Groen | 16.070 | € 1,- | € 16.070,- |
Op basis van tabellen 4.3 en 4.4 kan worden berekend dat, door het omzetten van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Groen', een waardevermindering plaatsvindt van € 92.500,-. Deze minderwaarde wordt gezien als kwaliteitsbijdrage en kan dan ook in mindering worden gebracht op de kwaliteitsbijdrage (van € 151.700,- bij 35%). Een bedrag van € 59.200,- resteert.
Dit resterende bedrag zal worden ingezet voor een kwaliteitsbijdrage in natura (aanleg en beheer van groen). Daarbij wordt uitgegaan van de normbedragen die in het kader van de Subsidieregeling Groen Blauw Stimuleringskader (STIKA) gebruikt worden. Het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting vormt verder de basis voor de berekening van de kwaliteitsbijdrage in natura. Hierna volgt de berekening van de kosten voor aanleg en beheer van het groen in het kader van de kwaliteitsverbetering:
Wat | Berekening | Totaal | |
Plaatsen hekwerk | 225 meter x € 9,28 | € 2.088,- | |
Inzaaien gras/bloemenmengsel | 160,7 (16.070: 100 m² (are) x € 16,25 | € 2.611,- | |
Beheer gras/bloemenmengsel | 160,7 x 9,20 x 6 jaar | € 8.871,- | |
Salix alba ‘Chermesina’ bomen (knotwilg stek) | 5 bomen x € 11,42 | € 57,10 | |
Alnus glutinosa, Elzensingel (laanbomen) | 25 bomen € 64,90 | € 1.622,50 | |
Aanleg paddenpoel | 225 m³ x € 5,51 | € 1.239,75,-- | |
Beheer bomen | 30 bomen x € 2,68 x 6 jaar | € 482,40 | |
Totaal | € 16.971,75 |
De kosten voor de aanleg en het beheer van het groen maken onderdeel uit van de kwaliteitsverbetering. De kosten voor het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan en het bijbehorende beplantingsplan maken (met een maximum van 20% van de uitvoeringskosten) ook onderdeel uit van die kwaliteitsverbetering. Maximaal 20% van € 16.971,75 bedraagt € 3.394,35. De totale investering komt daarmee op € 20.366,-.
Met de afwaardering van de grond (à € 92.500,-) en de kosten voor de uitvoering van de kwaliteitsverbetering (à € 20.366,-) wordt in totaal € 112.866,- geïnvesteerd. Dit is ruim 25% van de waardevermeerdering. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan het basisinspanning van 20%.
Met de realisatie van het Landschappelijk inrichtingsplan wordt dus meer dan voldoende bijdrage geleverd aan de verbetering van de kwaliteit ter plaatse.
Zoals aangegeven is bovenstaande berekening uitgevoerd conform de normbedragen van STIKA. Op basis van de beplantingslijst met kostenraming die onderdeel uitmaken van het inrichtingsplan, zullen de kosten naar verwachting hoger uitvallen. De kosten voor de aanleg bedragen op basis van die raming € 22.186,27 en de kosten voor het beheer bedragen jaarlijks € 9.802.82. Als we die bedragen aanhouden zou de kwaliteitsverbetering (92.500,- + 21.894,- + (6 x 9.640) 57.840,-) € 172.234,- bedragen. Dat is 40% van de waardevermeerdering.
Borging van de kwaliteitsverbetering en conclusie
Het inrichtingsplan wordt als kwalitatieve verplichting (aanleg en instandhouding) gekoppeld aan de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Aangezien de investering die gedaan wordt groter is dan de vereiste kwaliteitsverbetering conform het provinciaal en gemeentelijk beleid, kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan het overheidsbeleid.
Hoofdstuk 5 Cultuurhistorie En Archeologie
5.1 Cultuurhistorie
De Meierij bestaat uit het centrale zandgebied van Brabant, globaal gelegen tussen Eindhoven, Tilburg en ’s-Hertogenbosch.
Het gebied Meierij omvat het noordelijke (benedenstrooms gelegen) deel van de stroomgebieden van de Dommel en de Aa. Het is landschap waar dekzandruggen, lager gelegen beekdalen en broekgebieden elkaar afwisselen. De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het gebied zijn in hoge mate geënt op de natuurlijke terreingesteldheid.
De Meierij ter plaatse van het plangebied is voornamelijk gevormd door de klompenindustrie en de daarbij behorende populierenteelt. Met name de gemeenten St.-Oedenrode, Schijndel, Veghel, Liempde, Best en Boxtel. De grote hoeveelheden geproduceerde klompen konden via ’s-Hertogenbosch eenvoudig "geëxporteerd" worden naar Holland en elders.
In de negentiende en twintigste eeuw zijn veel van de ‘woeste gronden’, de heidevelden en de broekgebieden, omgezet in landbouwgrond. Nieuwe boerderijen werden gebouwd op plaatsen die tot dan onbewoond waren geweest. Bovendien breidden de steden en dorpen in het gebied zich in de twintigste eeuw sterk uit. Door de achteruitgang van de populierenteelt en de introductie van het prikkeldraad, waardoor de perceelrandbegroeiing zijn functie als veekering verloor, is de kleinschaligheid van de beekdalen op veel plaatsen verloren gegaan. Dit proces werd versterkt door de uitvoering van ruilverkavelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hierdoor zijn de markante verschillen tussen de hoge zandgronden, de oude cultuurgebieden en de beekdalen voor een deel verloren gegaan.
Het planvoornemen voorziet niet in de uitbreiding van de bedrijfsbestemming maar uitsluitend in de intensivering van de bebouwing ter plaatse. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op het landschap ter plaatse behalve het feit dat de randen van de bedrijfsbestemming worden gevrijwaard van bebouwing.
5.2 Monumenten
In of nabij het plangebied zijn geen (rijks)monumenten aanwezig.
Het plangebied is ook niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht.
5.3 Archeologie
5.3.1 Beleid en normstelling
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden.
Archeologiebeleid Meierijstad
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente beschikt over een vastgestelde archeologische beleidsnota (vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Veghel). Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
5.3.2 Onderzoek
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt ter plaatse van het bedrijfsperceel hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Ter plaatse van de agrarische gronden geldt een middelhoge verwachtingswaarde.
Figuur 5.1: uitsnede van de archeologische verwachtingkaart (plangebied in blauw)
Het plangebied bevind zich in een zone waar, volgens de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart, een middelhoge/hoge archeologische verwachting geldt. Deze verwachting heeft betrekking op (omschrijven waarop verwachting gebaseerd is).
In het gebied met een hoge verwachting geldt een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. In het gebied met een middelhoge verwachting geldt een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Gezien deze verwachtingswaarden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten worden hierna samengevat. Het complete rapport is opgenomen in bij deze toelichting. Allereerst wordt ingegaan op de resultaten van het bureauonderzoek, vervolgens worden de resultaten van het inventariserend veldonderzoek beschreven.
Bureauonderzoek
Op basis van de gegevens van het bureauonderzoek geldt er een lage archeologische verwachting voor het Paleolithicum en het Mesolithicum. Het plangebied ligt niet op een gradiëntzone of vlakbij een beekdal, waardoor het een ongunstige situatie is voor de jagers-verzamelaars.
Voor de landbouwers vanaf het Neolithicum was het een gunstige locatie voor bewoning. Er geldt dan ook een hoge archeologische verwachting voor het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat er alleen in boring 2 en 13 een (deels) intact bodemprofiel aanwezig is. Het intacte bodemprofiel bestaat uit een stelconplaat en een laag bouwzand tot ongeveer 40 cm –mv. Vervolgens is er een laag B- of BC-horizont aangetroffen. Deze laag bestaat uit matig fijn, zwak siltig, zwak humeus donkerbruin zand. Hieronder bevinden zich de natuurlijke afzettingen, de C-horizont, bestaande uit matig fijn, zwak siltig zand. Plaatselijk zijn er sterk tot zwakke gleyverschijnselen waargenomen die zijn ontstaan door een fluctuerende grondwaterstand.
In de overige boringen is een verstoord bodemprofiel waargenomen. De diepte van verstoring is variërend van 70 tot 220 cm –mv. In de verstoorde lagen zijn puinresten of plantenresten aangetroffen. Onder de verstoring zijn de natuurlijke afzettingen aangetroffen.
Conclusie
Op basis van de boringen kan worden gesteld dat er geen archeologische resten meer in het plangebied verwacht kunnen worden. Zoals aangegeven in het bureauonderzoek, worden de archeologische resten met name in de top van de C-horizont verwacht. In de twee intacte boringen, 2 en 13, is de C-horizont aangetroffen op een diepte van 45 cm en 90 cm - mv. De verstoringen bevinden zich op een diepte van 75 tot 220 cm - mv. Vanwege deze verstoringdiepte is er een kleine kans dat er nog archeologische resten aanwezig zouden zijn in het plangebied. De archeologische verwachting van alle periodes kan worden bijgesteld naar laag.
Op grond van de resultaten van het bureau- en verkennend booronderzoek wordt dan ook geadviseerd om de dubbelbestemming archeologie ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' te laten vervallen. Met het selectieadvies zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting is de gemeente Meierijstad akkoord gegaan met de inhoud en strekking van het rapport en met het advies het terrein voor de ontwikkeling vrij te geven.
Verder neemt de gemeente het advies over aangaande het mogelijk voorkomen van zogenaamde toevalsvondsten en de omgang daarmee:
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform art. 5.10 van de Erfgoedwet. Melding kan plaatsvinden bij het Ministerie van OCW (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), de gemeente Meierijstad of de Provincie Noord-Brabant.
5.3.3 Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter plaatse van het bouwvlak komen te vervallen. Ter plaatse van het meest noordelijk gelegen gedeelte van het plangebied blijft de dubbelbestemming gehandhaafd. De eventueel aanwezige archeologische waarden worden daar beschermd door middel van de opgenomen dubbelbestemming. Zodra binnen de genoemde verstoringsoppervlakten worden overschreden, zal uit archeologisch onderzoek moeten blijken of er waarden in het geding zijn. Dit bestemmingsplan voorziet daarmee in voldoende bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden.
Hoofdstuk 6 Groenstructuur En Natuur
6.1 Ecologie
6.1.1 Beleid en normstelling
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Noord-Brabant uitgewerkt in het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.
In de provincie Noord-Brabant wordt voor een aantal soorten vrijstelling verleend in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Het betreft onder andere aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos en woelrat.
6.1.2 Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden. Hieronder zijn de afstanden tot de verschillende in zuidoost-brabant gesitueerde Natura 2000-gebieden weergegeven:
- Ruim 17 km tot "Vlijmens Ven, Moerplaten", ten westen;
- Ruim 18 km tot "Kampina & Oisterwijkse vennen", ten zuidwesten;
- Ruim 22 km tot "Strabrechtse heide & Beuven", ten zuiden;
- Ruim 23 km tot "Deurnesche Peel & Mariapeel", ten zuidoosten;
- Ruim 28 km tot "St. Jansberg", ten noordoosten;
- Ruim 31 km tot "Maasduinen", ten oosten.
Gezien de grote afstanden tot de genoemde Natura 2000-gebieden is de ontwikkeling van het plangebied niet van invloed op de instandhoudingsdoeleinden van de betreffende gebieden.
Figuur 6.1: Natura 2000-gebieden omgeving Veghel
Het plangebied is niet gelegen binnen Natuurnetwerk Brabant. Wel is ten oosten van het plangebied het Blankens kerkhof gelegen. Dit kerkhof is tevens aangewezen als NNB.
Het plangebied is op circa 400 meter van het NNB gelegen en heeft daardoor geen negatieve invloed op de instandhouding van deze ecologische verbindingszone.
Op grotere afstand, ten zuiden van het plangebied, zijn nog andere natuurnetwerken in de vorm van de Groen-Blauwe mantel en de ecologische hoofdstructuur. Gezien de afstanden heeft het planvoornemen geen invloed op deze natuurnetwerken.
Figuur 6.2: Uitsnede Verordening Ruimte Noord-Brabant: Natuurnetwerken
Het plangebied ligt op een bedrijfsterrein/in stedelijk gebied op ruime afstand van natuurgebieden. De ontwikkeling heeft mede gelet op aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Soortenbescherming
Het perceel aan de Erpseweg 3 is in zijn geheel in gebruik ten behoeve van het hier gevestigde bouwbedrijf. Alleen aan de randen van het perceel zijn groenvoorzieningen in de vorm van bomen, struiken en gazon aanwezig. In die situatie zijn geen wijzigingen voorzien. Het planvoornemen voorziet zelfs, in tegenstelling tot het geldende bestemmingsplan, concreet in het uitsluiten van bebouwing aan de randen waardoor de groenvoorzieningen alsmede de landschappelijke inpassing van het bedrijf gewaarborgd blijven. Bij eventuele kap van solitaire bomen en of struiken geldt in ieder geval de algemene zorgplicht.
Figuur 6.3: Foto plan gebied (vogelvlucht) met de aanwezige groene omzooming
Voor de herontwikkeling van het bedrijfsperceel zullen in de toekomst stapsgewijs schuren en loodsen worden gesloopt en vervangen door nieuwe panden. Aangezien op dit moment niet duidelijk is welke panden zullen worden gesloopt, is het niet zinvol om te onderzoeken of er panden op het perceel aanwezig zijn die geschikt zijn voor de huisvesting van beschermde soorten. Door de gemeente Meierijstad zal een dergelijk onderzoek in het kader van de sloopvergunning wel als voorwaarde gelden.
Zorgplicht
Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
6.1.3 Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de bepalingen in de Wet natuurbescherming en voorziet voornamelijk in de bescherming van de op het perceel aanwezige groenstructuur.
Hoofdstuk 7 Water
7.1 Inleiding
7.1.1 Toetsingskader
Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2016-2021 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:
- Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.
7.1.2 Beleidskader
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.
Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2016 - 2021. Dit plan kent de volgende missie: “Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten”.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:
- gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer';
- hydrologisch neutraal bouwen;
- water als kans;
- meervoudig ruimtegebruik;
- voorkomen van vervuiling.
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m²-10.000 m² en meer dan 10.000 m².
De beoogde ontwikkeling voorziet weliswaar in een toename van het bebouwd oppervlak, het verhard oppervlak zal niet toenemen (zie paragrafen 7.1.3 en 7.2).
Op basis van artikel 15 van de ‘Algemene regels Keur waterschap De Dommel 2015’ geldt voor een dergelijke ontwikkeling met een toename van verhard oppervlakte < 2.000 m² een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam.
Op basis van de Keur en de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan (reeds aanwezig ter plaatse van de Erpseweg 3), mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat. De gronden aansluitend aan het plangebied zijn eveneens in eigendom van de initiatiefnemer. Overlast op gronden van derden wordt hiermee voorkomen.
7.1.3 Huidige situatie
Het plangebied is in de huidige situatie reeds grotendeels door middel van stelconplaten of klinkers verhard. Uitzondering hierop wordt gevormd door de randen van het perceel waar een brede groenstrook aanwezig is. In het noordoosten van het plangebied is tevens een vijver aanwezig die reeds voorziet in de nodige waterberging.
7.2 Toekomstige Situatie
De beoogde nieuwe bebouwing is uitsluitend voorzien en op basis van onderhavig planvoornemen mogelijk ter plaatse van reeds verharde gronden. Ter plaatse van de aanwezige groenstrook aan de randen van het perceel, is geen bebouwing voorzien. Het planvoornemen voorziet weliswaar in de uitbreiding van het bebouwd oppervlak, het verhard oppervlak blijft gelijk. Mogelijkheden om, in het belang van de waterhuishoudkundige situatie, het verhard oppervlak te verminderen, worden onderzocht.
Geconcludeerd wordt het het planvoornemen niet voorziet in de uitbreiding van het verhard oppervlak. Het project heeft dan ook geen invloed op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Desalniettemin worden, in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap (zie ook paragraaf 4.3.2) een paddenpoel en een zaksloot aangelegd. Met die voorzieningen wordt het regenwater op eigen terrein (tijdelijk) opgeslagen.
7.3 Wijze Van Overleg Met Waterschap
Aangezien het verhard oppervlak op het perceel in de beoogde situatie niet zal toenemen, is overleg met het waterschap niet noodzakelijk. In de vooroverlegreactie van het waterschap d.d. 27 juni 2018 heeft het waterschap bevestigd dat zijn geen opmerkingen hebben op het bestemmingsplan. Het plan leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak en er zijn geen bijzondere waterbelangen aan de orde.
Hoofdstuk 8 Fysieke Belemmeringen
8.1 Kabels En Leidingen
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen kabels aanwezig die planologische bescherming behoeven.
Er zijn wel twee leidingen in het plangebied aanwezig die planologische bescherming behoeven. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn die leidingen reeds beschermd. De leiding in de richting west - oost betreft een watertransportleiding. De leiding in de richting noord - zuid betreft een gasleiding.
Figuur 8.1: Planologisch relevante leidingen (in rood)
Het bouwvlak van onderhavig bestemmingsplan wordt aangepast en buiten de beschermingszone van beide leidingen worden gelegd. De betreffende leidingen worden ook in dit bestemmingsplan wederom planologische beschermd.
In paragraaf 9.8 wordt nader ingegaan op de veiligheidszone van de gasleiding in het kader van het aspect externe veiligheid.
8.1.1 Kabels
Binnen het plangebied zijn geen kabels aanwezig die planologische bescherming behoeven.
8.2 Radarverstoringsgebied
Het plangebied ligt binnen een afstand van ruim 9 kilometer van het militaire vliegveld Volkel en derhalve binnen het radarverstoringsgebied. Het plangebied ligt buiten de zones van de vliegveiligheidssystemen.
Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Het plangebied ligt op ruim 9.400 meter van de radarinstallatie. Uit de in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen berekening volgt dat bouwwerken binnen het plangebied niet hoger mogen zijn dan 90 meter boven NAP. Het plangebied ligt op een hoogte van circa 10 meter boven NAP. Het planvoornemen voorziet in een maximale bouwhoogte van 10 meter waarmee de maximale hoogte ten opzichte van NAP circa 20 meter zal zijn.
Het plan blijft ruimschoots onder de maximaal toegestane hoogte van 90 meter en vormt derhalve geen belemmering voor het radarsysteem.
8.3 Conventionele Explosieven
In het kader van de de woningbouwontwikkelingen ter plaatse van "Veghels Buiten" is destijds een onderzoek uitgevoerd naar Conventionele Explosieven (Hierna CE'n). Uit dit onderzoek, met referte RO-
060022 d.d. 24 februari 2006, blijkt dat er ook binnen onderhavig plangebied een verhoogd risico aanwezig is op het aantreffen van CE’n tijdens eventuele (grond-) werkzaamheden. Voor het veilig uitvoeren van het archeologisch onderzoek (zie paragraaf 5.3) zijn de betreffende werkzaamheden gecombineerd met een explosievenonderzoek. het bijbehorende proces verbaal van oplevering is opgenomen in Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan.
Uit dit explosievenonderzoek dat is gecombineerd met het archeologisch onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Naar aanleiding van het eerdergenoemde vooronderzoek en de locatie specifieke punten waar boringen hebben plaatsgevonden, geven deze geen representatief beeld van de verwachtingen weer. Verwachtingen welke omschreven in het vooronderzoek blijven in deze gehandhaafd. Dat houdt in dat de locatie verdacht blijft voor het aantreffen van CE'n.
Tijdens de uitvoering van de 16 boringen (ten behoeve van het archeologisch onderzoek) zijn geen significante objecten welke overeenkomen met die van een CE waargenomen. De bodem penetrerende werkzaamheden t.b.v. archeologisch onderzoek hebben dienvolgens onder CE gerelateerde omstandigheden veilig kunnen plaatsvinden.
De proefgaten en boorlocaties zijn vrijgegeven tot een diepte van 1,5m -mv. Het is echter niet uit te sluiten dat er na het afronden van het explosievenonderzoek, door derden grondverzet binnen het projectgebied plaatsvindt waarbij met CE vervuilde grond in het schoon verklaarde gebied wordt opgebracht.
Advies
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd de nog eventueel te bewerken, niet vrijgegeven gebieden in een later stadium te laten onderzoeken op de aanwezigheid van CE. Het proces-verbaal van oplevering heeft enkel zijn betrekking op de boorlocaties van het archeologisch onderzoek.
Gezien de uitkomsten van het onderzoek en het feit dat het plangebied nog steeds verdacht is op het voorkomen van CE'n, zullen ook toekomstige werkzaamheden in de grond (graven, boren, etc.) begeleid moeten worden door een CE-deskundige.
Hoofdstuk 9 Milieuhygiënische Verantwoording
9.1 Inleiding
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten.
9.2 M.e.r.-beoordeling
9.2.1 Beleid en normstelling
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Het bestemmingsplan Erpseweg 3 maakt gebruik van bebouwingspercentages dat een bebouwing toestaat van 11.933 m². Dit is een uitbreiding van 5.668 m2 ten opzichte van de huidig toegestane bebouwing van 6.325 m². Met de ongewijzigde maximale bouwhoogte van 10 blijft het bestemmingsplan ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Dit document bevat deze beoordeling.
De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
- de plaats van het project;
- de kenmerken van het project;
- de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).
Voor de ontwerpfase moet door het bevoegd gezag (de gemeente Meierijstad) een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
9.2.2 Onderzoek en conclusies
Voor deze ontwikkeling is een zogenoemde aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling opgesteld. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
In de notitie is ingegaan op de impact van de ontwikkeling ter plaatse van de Erpseweg 3 in Meierijstad. Uit deze notitie blijkt dat de omvang van het plan, bestaande uit het intensiveren van een bedrijfslocatie, beperkt is. De te verwachten milieueffecten zijn dan ook verwaarloosbaar, zodat er geen aanleiding is voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure mits de in de notitie genoemde mitigerende maatregels in acht worden genomen.
9.3 Bodem
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Het planvoornemen voorziet niet in een functiewijziging maar uitsluitend in de intensivering van bebouwing binnen de bedrijfsbestemming. Het is dan ook niet noodzakelijk om de kwaliteit van de bodem ter plaatse door middel van een onderzoek inzichtelijk te maken.
9.4 Geluid (Wegverkeerslawaai)
Een bedrijf is geen geluidgevoelige functie op grond van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. In zoverre is het aspect wegverkeerslawaai niet relevant.
Wel dient uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkelingen zorgen voor een hoorbare toename van de geluidbelasting op de gevel van de langs omliggende wegen. Daarvan is sprake indien de geluidbelasting met 2 dB toeneemt. Een dergelijke toename zal zich pas voor kunnen doen indien de verkeersintensiteiten op deze wegen met 25% of meer toenemen. In dat geval is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (uitstralingseffecten) noodzakelijk.
Het planvoornemen voorziet uitsluitend in de toename van het bebouwd oppervlak, er wordt geen uitbreiding van de activiteiten voorzien. De verkeersintensiteit zullen als gevolg van het planvoornemen dan ook niet toenemen.
9.5 Geluid (Industrielawaai)
Het planvoornemen voorziet uitsluitend in de toename van het bebouwd oppervlak. Er zullen geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd dan in de huidige situatie het geval is. Enkele activiteiten zullen echter naar binnen worden verplaatst waardoor de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten in de omgeving alleen maar zal afnemen en er dus een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat. In de huidige situatie wordt echter reeds aan zowel de richtafstanden conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering" als aan de grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de ruimtelijke ordening is in het verleden dus reeds beoordeeld dat op dit perceel deze bedrijfsbestemming kan worden toegestaan.
De locatie maakt verder geen onderdeel uit van een terrein dat op grond van de (Wgh) is gezoneerd en valt evenmin binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Bovendien is geen sprake van nieuwe geluidgevoelige functies. Het aspect industrielawaai is daarmee niet relevant.
9.6 Geur
Bedrijfsgebouwen kunnen conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) worden gezien als een geurgevoelig object (Artikel 1 Wgv). In onderhavige situatie is sprake van een bestaand bedrijf en een bestaande veehouderij. Het bouwvlak zal aan de zijde van de varkenshouderij ter plaatse van de Erpseweg 5 worden verkleind waardoor de afstand groter wordt tussen het bouwvlak van het bouwbedrijf en het bouwvlak van de varkenshouderij. Dit betekent dat de varkenshouderij niet extra wordt beperkt in haar bedrijfsvoering als gevolg van de beoogde ontwikkeling. De varkenshouderij wordt immers in de huidige situatie al beperkt door het bouwbedrijf en haar bouwvlak gelegen aan de Erpseweg 3.
Daarnaast is de voorgrond geurbelasting afkomstig van het veehouderijbedrijf aan de Erpseweg 5 berekend en toegevoegd in de bijlage 2. Uit de berekening blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van de werkplaats daalt naar 8,2 OUe/m3 is. De wettelijke geurnorm in concentratiegebied, buiten de bebouwde kom is 14 OUe/m3 (Wet geurhinder en veehouderij). Hieruit kan worden geconcludeerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de geldende geurnorm ter plaatse van de werkplaats. Daarnaast blijkt uit de cumulatieve geurberekeningen die zijn gedaan in het kader van de geur evaluatie gemeente Veghel (zie figuur 9.1), dat ter plaatse van de werkplaats een hoogste geurbelasting is van maximaal 20 OUe/m3. Dit komt overeen met een geurbelasting van maximaal 20% in concentratiegebied waarmee voldaan wordt aan de norm uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Figuur 9.1: Achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied
Uit de beschrijving blijkt dat het omliggende bedrijf niet wordt beperkt en dat ter plaatse van de Erpseweg 3 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geur staat de ontwikkeling van de bedrijfslocatie niet in de weg.
9.7 Luchtkwaliteit
Het planvoornemen voorziet uitsluitend in de toename van het bebouwd oppervlak. Er zullen geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd dan in de huidige situatie het geval is. Zoals eerder aangegeven voorziet het planvoornemen nadrukkelijk niet in een toename van de verkeersintensiteit. De uitstoot van stikstofdioxide en fijnstof zal dan ook niet toenemen. Op het plan is daarom het Besluit NIBM van toepassing. Nader onderzoek is dan ook niet nodig. Er is geen extra emissie van fijn stof op de omgeving.
Ten aanzien van belemmering van het nabijgelegen varkenshouderijbedrijf Erpseweg 5 geldt dezelfde onderbouwing als bij geur. Daarnaast is voor de vergunningsaanvraag van het bedrijf Erpseweg 5 een berekening van de luchtkwaliteit uitgevoerd met het programma ISL3A. Uit de beoordeling (zie hoofdstuk Lucht) blijkt dat aan Titel 5.2 Wm wordt voldaan. Tevens blijkt uit de GCN-kaarten 'Fijn stof, PM10' en 'Fijn stof, PM2,5' (RIVM) dat op de locatie waar de inrichting gevestigd is, de achtergrondconcentratie respectievelijk 18,9 µg/m3 en 11,84 µg/m3 bedroeg in 2017 exclusief zoutcorrectie. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
9.8 Externe Veiligheid
9.8.1 Toetsingskader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt
Risiconormering
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Wanneer verantwoorden?
Bron | Wanneer groepsrisicoverantwoording? |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen1. |
Spoor- rijks- en waterwegen (Bevt) | Wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. |
Indien de verantwoordingsplicht niet juist is uitgewerkt terwijl dit wel verplicht is, kan dit tot vernietiging van het ruimtelijk besluit door de Raad van State leiden. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Veghel (inmiddels Meierijstad)
De gemeente Veghel (thans Meierijstad) beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2013). Hierin is een gebiedsgerichte benadering van externe veiligheid opgenomen. Het doel van de beleidsvisie externe veiligheid is duidelijkheid verschaffen aan burgers en bedrijven over de wijze waarop de gemeente omgaat met het ruimtelijke scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. Er wordt in de visie invulling gegeven aan de omgang met risiconormen en richtlijnen voor drie verschillende gebiedstypen:
- risicoluw gebied;
- gemengd gebied en
- intensief gebied.
Voor deze gebiedstypes zijn per risicobron voorwaarden opgenomen, waaraan dient te worden voldaan bij ruimtelijke planontwikkelingen.
Overige wet- en regelgeving
Tot slot moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) ook getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..
Inventarisatie risicobronnen
Met behulp van de nationale risicokaart2 is gekeken, welke risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Een uitsnede van de risicokaart met het plangebied vindt u hieronder. Het plangebied is groen omcirkeld.
9.8.2 Onderzoek
Inventarisatie risicobronnen
Met behulp van de nationale risicokaart is gekeken, welke risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Een uitsnede van de risicokaart met het plangebied (rood omcirkeld) is opgenomen in figuur 9.1.
Figuur 9.1: Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart blijkt, dat in de omgeving van het plangebied geen vaarwegen, spoorlijnen of inrichtingen liggen, waarvan een risicocontour over het plangebied is gelegen. Wel zijn in de omgeving van en binnen het plangebied de volgende risicobronnen gelegen, waarvan een of meer risicocontouren over het plangebied vallen:
- HD-aardgasleiding (Z-542-01);
- HD-aardgasleiding (Z-542-19);
- Provinciale weg N616 (Erpseweg).
Het planvoornemen voorziet voornamelijk in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden ter plaatse van een reeds bestaand bedrijf. Hiermee wordt de bedrijfsvoering efficiënter. Benadrukt wordt dat het aantal personen binnen het plangebied als gevolg van deze ontwikkeling niet zal toenemen. Desalniettemin is in het kader van het aspect externe veiligheid toch een beperkte verantwoording groepsrisico gemaakt. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en aan de kaders die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Veghel (inmiddels Meierijstad). De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de HD-aardgasleidingen Z-542-01 en Z-542-19 en de provinciale weg N616. Het groepsrisico is beperkt verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:
- het geringe groepsrisico neemt slechts marginaal (feitelijk niet) toe;
- Binnen het plangebied zijn alleen voldoende zelfredzame personen aanwezig.
9.9 Duurzaam En Slim Bouwen
De ambities binnen de gemeente Meierijstad op het gebied van duurzaamheid gaan verder dan de eisen die gelden op basis van het Bouwbesluit. Zo moet de energieprestatie 10% beter zijn dan hetgeen wordt voorgeschreven in het Bouwbesluit. Dit planvoornemen voorziet in eerste instantie in het mogelijk maken van een groter oppervlak aan bebouwing. Dit is noodzakelijk om de verouderde bebouwing op het perceel stap voor stap te vervangen voor nieuwe bebouwing.
De nieuwe bebouwing zal ten minste voldoen aan de ambities van de gemeente. Ook de initiatiefnemer is groot voorstander van het opwekken van duurzame energie en is bereidt bij de vernieuwing van het bedrijf extra voorzieningen te treffen. Er zullen dan ook zonnepanelen worden aangebracht. Daarnaast is men de mogelijkheid aan het onderzoeken voor het plaatsen van een zogenoemde houtmotinstallatie. waardoor restafval (hout) kan worden gebruikt om te voorzien in de energiebehoefte.
Duurzaam bouwen zoals hierboven omschreven is toegespitst op het thema 'energie'. De gemeente streeft ook naar een circulaire economie en zou in dat in de nadere uitwerking terug willen zien in onder andere materiaalgebruik. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal dit tot uiting komen.
Het kabinet is voornemens om het aardgasverbruik af te bouwen naar "0" in 2050. Bij nieuwe gebouwen is voor kleinverbruikers de aansluitplicht vervallen per 1 juli 2018. Initiatiefnemer onderzoekt de mogelijkheden om ook het bedrijf aan de Erpseweg 3 in de toekomst "van het gas af te halen".
9.10 Gezondheid
Aangezien door realisatie van het planvoornemen, de mogelijkheid ontstaat om meer bedrijfsactiviteiten inpandig uit te voeren, zal de invloed van het bedrijf op de omgeving afnemen. Voor zover daar sprake van is in de bestaande situatie, zal de beoogde nieuwe situatie zorgen voor minder geluidsoverlast.
Het planvoornemen heeft dan ook een positief effect op de gezondheid van medewerkers zelf en omwonenden.
Hoofdstuk 10 Bedrijven En Voorzieningen
10.1 Bedrijven En Milieuzonering
10.1.1 Toetsingskader
De handreiking Bedrijven en milieuzonering is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke inrichting. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. De handreiking Bedrijven en milieuzonering is ingrijpend herzien in 2007 en in 2009 licht gewijzigd.
De belangrijkste toepassing van de handreiking Bedrijven en milieuzonering is het gebruik bij het opstellen van een bestemmingsplan met bedrijfsbestemmingen. Niet alle soorten bedrijven zijn geschikt voor alle bedrijventerreinen. Sommige terreinen zijn alleen geschikt voor lichte bedrijvigheid. Op andere terreinen kan juist de zware industrie een plek vinden. De handreiking onderscheid 6 milieucategorieën: van heel licht (milieucategorie 1) tot heel zwaar (milieucategorie 6). In de handreiking is een lijst opgenomen met ruim 600 verschillende typen bedrijvigheid, elk met een eigen milieucategorie. Deze lijst kan in het bestemmingsplan vertaald worden naar een Staat van bedrijfsactiviteiten, die aan de voorschriften van het bestemmingsplan kan worden gevoegd. In bijlage 4 van de handreiking is een lijst opgenomen met typen bedrijven die, onder voorwaarden, geschikt zijn voor gebieden met functiemenging (met onder meer bedrijven en woningen bij elkaar in één gebied).
Deze lijst kan worden gebruikt voor het samenstellen van een Staat van bedrijfsactiviteiten bij de voorschriften van een bestemmingsplan voor een gebied met functiemenging. De handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt daarnaast gebruikt voor:
- locatiekeuze studies voor bedrijven, bedrijventerreinen en woningen nabij bedrijven
- de ruimtelijke inpassing van woningen nabij bedrijven en bedrijventerreinen
- de toetsing van concrete (bedrijfs)activiteiten in het kader van vrijstellingen van het bestemmingsplan.
In de handreiking zijn al deze toepassingen in concrete praktijkgerichte stappenplannen uitgewerkt. Voor een supermarkt geldt een indicatief aan te houden afstand van 10 meter. Het plangebied is echter gelegen in een zogenoemd "gemengd gebied" waarbinnen de afstand met 1 stap, in dit geval naar 0 meter, kan worden teruggebracht.
10.1.2 Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied zijn woningen aanwezig. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en de woningen wijzigt echter niet aangezien het planvoornemen uitsluitend voorziet in de intensivering van de bebouwingsoppervlakte.
De bedrijfsactiviteiten die binnen de bestemming zijn toegestaan (Bouwbedrijf/Timmerfabriek) vallen conform de Staat van bedrijfsactiviteiten binnen milieucategorie 3.2. Bij die milieucategorie hoort een aan te houden afstand van 100 meter tot milieugevoelige objecten. Het gebied "Veghels Buiten", waarbinnen het plangebied valt, kan worden gezien als een gemengd gebied met woonfuncties, agrarische- en bedrijfsfuncties. Binnen dergelijke gemengde gebieden kan de aan te houden afstand worden verminderd naar 50 meter. Dit betreft een indicatieve afstand die aangehouden moet worden vanaf de inrichtingsgrens (in dit geval tevens de bestemmingsgrens) tot de meest nabij gelegen woonbestemming (of andere gevoelige bestemming).
In de bestaande situatie wordt niet voldaan aan de genoemde afstand maar is wel sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit dankzij de brede groenzone welke een afschermende werking heeft richting de woning aan de Heuvel 31. De betreffende groenzone wordt in onderhavige bestemmingsplan extra beschermd doordat geen bebouwing aan de randen meer wordt toegestaan.
Aangezien in de toekomstige situatie meer bedrijfsactiviteiten inpandig worden uitgevoerd, zal het woon- en leefklimaat ter plaatse alleen maar verbeteren.
Hoofdstuk 11 Verkeer
Het planvoornemen voorziet niet in functionele wijzigingen en de bedrijfsactiviteiten zullen niet wijzigen of uitbreiden. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de verkeersintensiteit.
Er zijn dan ook geen maatregelen nodig ten aanzien van de verkeersstructuur. Ook zijn er niet meer parkeerplaatsen nodig dan in de bestaande situatie het geval is. Overigens is het plangebied voldoende groot om eventuele extra parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering.
Hoofdstuk 12 Juridische Planopzet
12.1 Algemene Opzet
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
12.2 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
12.3 Bestemmingen Op De Verbeelding
Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende (dubbel)bestemmingen weergegeven:
- 'Bedrijf';
- 'Groen';
- 'Leiding - Gas';
- 'Leiding - Water';
- 'Waarde - Archeologie 2';
- 'Waarde - Archeologie 3'.
In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de regeling behorende bij die bestemmingen.
12.4 Toelichting Op De Regels
Dit onderdeel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de plankaart aangewezen bestemmingen. De artikelen zijn steeds opgebouwd uit:
- een bestemmingsomschrijving;
- bouwregels met betrekking tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, en andere werken;
- gebruiksvoorschriften
- eventuele afwijkingsmogelijkheden.
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
12.4.1 'Bedrijf'
De bedrijfsbestemming sluit aan op de geldende regeling ter plaatse maar geeft, zoals beoogd, meer ruimte voor een efficiënte en flexibele bedrijfsvoering. Het bouwvlak ter plaatse is verkleind en binnen het bouwvlak is gebruik gemaakt in zones met zowel verschillende maximale bebouwingspercentages als verschillende maximaal toegestane goot- en bouwhoogten.
Daarmee wordt een stapsgewijze vervanging van de verouderde bebouwing mogelijk gemaakt. Daarnaast is het hierdoor mogelijk om centraal op het bedrijfsperceel bebouwing te realiseren met een hogere goothoogte en wordt het be- en verwerken en transporteren van Prefab bouwonderdelen vereenvoudigd.
Voor de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
12.4.2 'Groen'
De bestemming 'Groen' sluit aan op de geldende regeling in het bestemmingsplan buitengebied en ontwikkelingen in de nabijheid van het plangebied. De aardenwal wordt met een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt. Binnen de bestemming groen is de aanleg en instandhouding van het landschappelijke inpassingsplan specifiek geregeld.
12.4.3 'Leiding - Gas'
Planologisch relevante gasleidingen zijn op de verbeelding opgenomen met een beschermingszone. Binnen deze beschermingszone mag niet zonder toetsing aan het belang van de leiding worden gebouwd of specifiek genoemde werken worden uitgevoerd. Voor het bouwen of het uitvoeren van werkzaamheden dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
12.4.4 'Leiding - Water'
Planologisch relevante waterleiding is op de plankaart opgenomen met een beschermingszone. Binnen deze beschermingszone mag niet zonder toetsing aan het belang van de leiding worden gebouwd of specifiek genoemde werken worden uitgevoerd. Voor het bouwen of het uitvoeren van werkzaamheden dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
12.4.5 'Waarde - Archeologie 2 en 3'
Conform het gemeentelijke archeologiebeleid worden de gronden waarvoor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, (dubbel)bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Daar waar een middelhoge archeologische verwachting geldt wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden.
Indien archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd en wordt geconcludeerd dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen deze dubbelbestemmingen worden verwijderd.
Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid
13.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
13.1.1 Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Om ter plaatse een toekomstbestendig bedrijf te kunnen exploiteren, is uitbreiding van de bouwmogelijkheden van belang. De kosten voor deze bestemmingsplan wijziging maar ook de realisatie van de nieuwe gebouwen, zullen worden gedekt door enerzijds een efficiëntere bedrijfsvoering en anderzijds uit de winstmarge van het betreffende bedrijf. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
13.1.2 Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Aangezien er sprake is van de oprichting van (nieuwe) hoofdgebouwen (bedrijfsgebouwen binnen een bedrijfsbestemming), is er sprake van een aangewezen bouwplan in de zin van hoofdstuk 6 van de Wro. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is niet als 'bouwplan' aangemerkt.
De gemeente maakt verder geen kosten die niet met leges worden gedekt. De kosten voor het bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal anterieur worden vastgelegd. Daarmee is het kostenverhaal voldoende afgedekt.
Hoofdstuk 14 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
14.1 Omgevingsdialoog
De gemeente Meierijstad heeft aangegeven dat voorafgaand aan de ter inzage legging van dit bestemmingsplan, een omgevingsdialoog moet worden gevoerd.
Ook ten aanzien van de aardenwal dient het gesprek met de omgeving te worden aangegaan.
D.d. 21 februari 2018 heeft de initiatiefnemer een informatieavond gehouden om de omwonenden en andere geïnteresseerden te informeren over de inhoud van dit bestemmingsplan. De informatieavond was goed bezocht met circa 50 aanwezigen. De omwonenden zijn aangehoord en de vragen zijn beantwoord. Toegezegd is dat er een landschappelijk inpassingsplan zal worden gemaakt waaruit blijkt op welke manier met name het achterterrein landschappelijk beter ingepast wordt. In dat kader is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (zie ook paragraaf 3.3).
D.d. 12 juli 2018 is het landschappelijk inpassingsplan met de omwonenden besproken. Op basis van die bijeenkomst is het landschappelijk inpassingsplan aangepast. De definitieve versie is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
14.2 Wettelijk (Voor)overleg
De gemeente Meierijstad zal in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plegen met het Waterschap Aa en Maas en met de Provincie Noord-Brabant daar deze betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Reacties voortkomend uit het vooroverleg worden in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.
14.3 Planprocedure: Inspraak Op Basis Van De Gemeentelijke Inspraakverordening
Niet van toepassing
14.4 Planprocedure: Zienswijzen En Vaststelling
14.4.1 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan 'Erpseweg 3 te Veghel' is op 6 december 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Meierijstad en de Staatscourant. In de periode 9 december 2019 tot en met 20 januari 2020 heeft het ontwerp bestemmingsplan “Erpseweg 3 te Veghel” ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken aan de gemeenteraad van de gemeente Meierijstad. Er zijn 5 zienswijzen ingediend waarvan er uiteindelijk 4 ontvankelijk zijn gebleken. Een samenvatting van de zienswijzen is opgenomen in de Notitie van zienswijzen en ambtelijke wijzigingen zoals opgenomen in Bijlage 8.
De zienswijzen geven aanleiding tot het wijzigen het ontwerpbestemmingsplan bij de vaststelling op de volgende punten:
In de regels wordt opgenomen dat bouwwerken en verhardingen uitsluitend ten behoeve van de doeleinden van de bestemming 'Groen' gebouwd/aangelegd mogen worden.
14.4.2 Vaststelling
Binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeente Meierijstad in principe het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
- Gedeputeerde Staten of Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
- De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat - wijzigingen aangebracht. Vanwege de wijziging van het bestemmingsplan bij de vaststelling, moet volgens de wet de provincie en het rijk in de gelegenheid gesteld worden om gedurende 6 weken een reactieve aanwijzing te kunnen geven. In de werkafspraken tussen het rijk, IPO en VNG is afgesproken dat van deze termijn afgezien kan worden indien Gedeputeerde Staten verklaren geen bezwaar te hebben tegen een vervroegde publicatie. De gemeenteraad moet daarvoor tegelijkertijd met de gewijzigde vaststelling besluiten om een dergelijke verklaring aan te vragen.
14.4.3 Beroep
Na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging die gedaan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Geurberekening Erpseweg 5
Bijlage 2 Geurberekening Erpseweg 5
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Selectieadvies
Bijlage 5 Proces Verbaal Van Oplevering Ce'n
Bijlage 5 Proces Verbaal van oplevering CE'n
Bijlage 6 Vormvrije Mer-beoordeling
Bijlage 6 Vormvrije mer-beoordeling
Bijlage 7 Beperkte Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 7 Beperkte verantwoording groepsrisico