KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader
2.1 Inleiding
2.2 Gebiedskarakteristiek
2.3 Functionele Beschrijving
2.4 Stedenbouwkundig Plan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Regionaal, Provinciaal En Rijksbeleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieu-effect Rapportage (Mer)
4.2 Bodemonderzoek
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Geurhinder
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Natuur
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Bedrijven En Milieuhinder
4.11 Water
4.12 Vliegtuiglawaai
4.13 Volksgezondheid In Relatie Tot Veehouderijen
Hoofdstuk 5 Verkeer
5.1 Verkeersstructuur
5.2 Parkeren
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Algemeen
6.3 Inleidende Regels
6.4 Bestemmingsregeling
6.5 Algemene Regels
6.6 Overgangsrecht En Slotregels
6.7 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
8.2 Inspraak
8.3 Vooroverleg
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Veghels Buiten, herziening Het Melven 5

Bestemmingsplan - gemeente Meierijstad

Vastgesteld op 27-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 van de gemeente Meierijstad.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aaneengebouwde woningen

woningen die onderdeel uitmaken van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.21 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen.

1.22 dakvlak

een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm

1.23 dienstverlening

het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet aan een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.

1.24 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, spelen, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie, dierenweides, heemtuinen en beeldentuinen.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gootlijn

onderbegrenzing van het dakvlak.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 kap

een constructie van één of meer dakvlakken.

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten en het uitoefenen van internetwinkels, voor zover er alleen sprake is van opslag en verzenden;

1.30 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één van de beeldende kunsten.

1.31 nevengebouw

andere gebouwen dan een hoofdwoning of erfwoning binnen hetzelfde bouwvlak.

1.32 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.33 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.34 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.35 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van een woongebouw is gebouwd.

1.36 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.37 woongebouw

een gebouw bestaande uit één of meer woningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels is bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend. Dit met uitzondering van een vergunningvrij bouwwerk, deze dient opgemeten te worden op de manier zoals deze volgt uit artikel 1 lid 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 inhoud van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde horizontale niveau van het aansluitende en afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. b. bij de bepaling van de grenslijn van de bebouwde oppervlakte blijft een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel buiten beschouwing, indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m²;
  3. c. de vloeroppervlakte van een overdekte buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daardoor geen vaste buitenbegrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel; bij kolommen wordt de meest naar buiten gelegen zijde als plaats van het (fictieve) buitenwerks gevelvlak aangemerkt;
  4. d. indien de breedte van de verticale projectie van een overdekkende bouwdeel op het horizontale vlak minder is dan 0,75 m, gemeten ten opzichte van het (fictieve) buitenwerkse gevelvlak, of de breedte ook minder bedraagt dan de helft van de hoogte tot het maaiveld, wordt de geprojecteerde oppervlakte niet meegerekend bij de bepaling van de bruto vloeroppervlakte. Indien aan beide voorwaarden niet voldaan wordt, telt het bouwdeel mee bij de oppervlakte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0013.png"

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden veehouderij en akkerbouw;
  2. b. behoud, versterking en ontwikkeling van abiotische, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  3. c. extensief dagrecreatief gebruik;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. voorzieningen, zoals groen, water, waterberging en nutsvoorzieningen;
  6. f. het plaatsen van kunstobjecten.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 lid c en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter, indien het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld;

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van mestbewerking, behoudens de bewerking van mest afkomstig van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf, wordt aangemerkt als gebruik strijdig met dit bestemmingsplan.
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' dient landschappelijke inpassing van het bouwperceel aangelegd en in stand gehouden te worden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, zoals voorkomend in de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' (2009) in de milieucategorieen 1 en 2, uitgezonderd detailhandel en/of horeca;
  2. b. In uitzondering op het genoemde onder 'a' is productiegebonden detailhandel toegestaan;
  3. c. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 lid d en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. b. afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsbebouwing te gebruiken als woning, behoudens het gebruik van bebouwing ten behoeve van bewoning in het kader van mantelzorg als bedoeld in artikel 4.5.
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' dient landschappelijke inpassing van het bouwperceel aangelegd en in stand gehouden te worden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of bijgebouwen bij (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een ter zake deskundige commissie/instantie;
  2. b. op het perceel een (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn;
  3. c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
  4. d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
  6. f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  7. g. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) aantoonbaar onredelijk bezwarend is;
  8. h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  9. i. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  10. j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  11. k. een vrijstaand bijgebouw dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 m van de (bedrijfs)woning is gelegen;
  12. l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
  13. m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  14. n. indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in indien voorbedoelde noodzaak niet meer bestaat.

4.6 Normstelling parkeren

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
  2. b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht genomen te worden.
  3. c. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Milieuzone - boringsvrije zone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'boringsvrije zone' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bedoeld voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Voor deze gronden gelden de regels zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (PMV).

Artikel 8 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan een omgevingsvergunning is verleend te (doen of te laten) gebruiken.

9.2 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Onder een strijdig gebruik, als bedoeld in 9.1, wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde gronden als:

  1. a. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
  2. b. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. uitstallings- of opslagplaats dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens;
  4. d. het niet instandhouden van landschappelijke inpassing als bedoeld in 3.4 en 4.4.

9.3 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik als bedoeld in 9.1 wordt in ieder geval verstaan (een):

  1. a. gebruik van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
  2. b. gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. prostitutie;
  4. d. het gebruik van een woning in strijd met het begrip woning, met uitzondering van het in de bestemmingsomschrijvingen genoemde gebruik;
  5. e. het niet-instandhouden van de verplichte waterberging, groenvoorzieningen of parkeervoorzieningen.

9.4 Uitzondering

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 9.2 valt niet het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en puin en andere bouwmaterialen op gronden waarop of waarin onderhouds-, herstel- of sloopwerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig zijn of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt afkomstig zijn.

9.5 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in Artikel 9 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en is als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

9.6 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Ten aanzien van het gebruik van de gronden ten behoeve beroepen en bedrijven aan huis gelden de volgende regels:
    1. 1. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden ;
    2. 2. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving; dit betekent onder meer dat:
      • het uitoefenen van bedrijvigheid die milieuvergunningplichtig is niet is toegestaan;
      • het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
      • het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de bewoner van het hoofdgebouw is;
    3. 3. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten. Parkeren voor deze functie dient op eigen terrein opgelost te worden;
    4. 4. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit. Het uitoefenen van een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt of een internetwinkels met alleen een opslag- en verzendfunctie is toegestaan, onder voorwaarde dat:
      • alleen internetverkopen zijn toegestaan, dus geen verkoop aan huis (ophalen);
      • uitstalling en bezichtiging van goederen is niet toegestaan;
      • inloop- of kijkdagen zijn niet toegestaan;
      • reclame-uitingen zijn niet toegestaan (behoudens hetgeen als vergunningsvrij is aan te merken).
    5. 5. opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten;
    6. 6. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden.
      Dit betekent dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijgebouwen voor bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn tot een maximum van:
      • voor bouwpercelen tot en met 750 m2, 45 m² ;
      • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
      • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m².
  2. b. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woning, uitgezonderd het gebruik voor huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden – bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  2. b. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 wijziging van de situering van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' op de verbeelding

  1. a. het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen in de vorm van een gewijzigde situering van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' op de verbeelding, onder de volgende voorwaarden;
    1. 1. de gewijzigde situering van de landschappelijke inpassing is noodzakelijk voor de doelmatige uitvoering van de bestemming;
    2. 2. op de nieuwe locatie van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' dient landschappelijke inpassing van ten minste een gelijke omvang aangelegd te worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Veghels Buiten, herziening Het Melven 5'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2008 is de gemeente gestart met de ontwikkeling van een nieuwbouwplan voor woningbouw aan de zuidoostkant van Veghel, Veghels Buiten. Deze uitbreiding bestaat uit twee delen: De Oude Ontginning en de Nieuwe Ontginning. Voor Veghels Buiten is een Masterplan vastgesteld (mei 2008) waarin de visie op de ontwikkeling van beide plandelen is opgenomen.

Het bestemmingsplan Veghels Buiten - Oude Ontginning (2015) is de vertaling van het Masterplan in een juridisch-planologische regeling voor de Oude Ontginning; Veghels Buiten - Erpseweg Zuid (2016) voor het eerste deelgebied van de Nieuwe Ontginning.

De andere deelgebieden van de Nieuwe Ontginning zijn 'Erpseweg Noord' en 'Udenseweg Zuid', deze zijn samen opgenomen in het bestemmingsplan 'Veghels Buiten - Noordoost' (2013). De deelgebieden van Veghels Buiten zijn weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Deelgebieden van Veghels Buiten

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De begrenzing van het plangebied "Veghels Buiten, herziening Het Melven 5" is gelijk aan het agrarische bouwvlak van Het Melven 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: het plangebied "Veghels Buiten, herziening Het Melven 5" met rode contour

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Ter plaatse geldt bestemmingsplan 'Veghels Buiten - Noordoost' van de voormalige gemeente Veghel, vastgesteld op 20 juni 2013 en onherroeppelijk geworden op 5 september 2013. Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en de aanduiding 'bedrijfswoning'. Voor een deel van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan

De gemeente heeft in het kader van het project Veghels Buiten grond gekocht. Een van de percelen die aangekocht is, betreft de locatie Het Melven 5. Dit betreft agrarische grond en een gedeelte van het agrarische bouwvlak van Het Melven 5. De eigenaren van Het Melven 5 hebben aangegeven de agrarische bedrijfsbestemming te willen wijzigen in kleinschalige bedrijvigheid met bedrijfswoning. Voor de wijziging naar de bestemming 'Bedrijf' en het verwijderen van het resterende agrarische bouwvlak op het gemeentelijke perceel dat aangekocht is, is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0003.png"

Figuur 1.4: het perceel waarop de bestemming 'Bedrijf' gewenst wordt.

1.5 Leeswijzer

Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.

In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan diverse milieu- en andere sectorale aspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verkeersaspecten.

In hoofdstuk 6 is een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat allereerst een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling in Veghels Buiten toegelicht. Deze beschrijving is gebaseerd op het Masterplan Zuidoost (Veghels Buiten), onderdeel Stedenbouwkundig plan Veghels Buiten (mei 2008) en het bestemmingsplan Veghels Buiten - Noordoost (juni 2013).

Daarnaast geldt voor het plangebied het Kwaliteitshandboek Hoofdplanstructuur Veghels Buiten (maart 2012). In dit kwaliteitshandboek zijn kwaliteitsdoelen gesteld die betrekking hebben op de hoofdplanstructuur, zoals de inrichting van de wegen, de groen/waterstructuur en de inrichting van de openbare ruimte.

2.2 Gebiedskarakteristiek

Het plangebied Veghels Buiten is gesitueerd ten zuidoosten van Veghel. Veghels Buiten wordt begrensd door de Udenseweg in het noorden. De oostelijke plangrens loopt langs het terrein van Brabant Water en buigt vervolgens in westelijke richting af in de richting van de Aa. De zuidgrens wordt gevormd door het oude lint Ham. De Erpseweg doorsnijdt het plangebied van Veghels Buiten.

Binnen Veghels Buiten zijn twee landschapstypologieën te onderscheiden: de Oude en Nieuwe Ontginning. Deze typologieën vinden hun oorsprong in de morfologie van de bodem. De Oude Ontginning bevindt zich op de oeverwal van de Aa en bevat de hogergelegen en droge dekzandgronden, die al eeuwenlang worden bewoond en bewerkt. De ontginning van deze gebieden is niet structureel aangepakt. Daarom kenmerkt de Oude Ontginning zich door een organische ordening: grillige kavelstructuren, bochtige smalle wegen en lintstructuren.

De Nieuwe Ontginning ligt lager en was daarom van oorsprong te nat en te schraal om gebruikt te worden voor agrarische doeleinden. Pas in het begin van de 19e eeuw zijn deze gebieden ontgonnen. Gebruikmakend van de destijds moderne technieken werden deze gebieden in korte tijd getransformeerd tot een agrarisch landschap met boomsingels. Halverwege de 20e eeuw deed de schaalvergroting in de agrarische sector haar intrede, met als gevolg dat de Nieuwe Ontginning opnieuw werd ingericht. Middels ruilverkaveling werd het landschap rationeel ingericht en grootschaliger van karakter.

2.3 Functionele Beschrijving

Het Melven 5 is gesitueerd in de Nieuwe Ontginning op het einde van de bebouwing van de Oude Ontginning. De weg Het Melven loopt vanaf de weg Heuvel naar het noordoosten langs het waterwingebied / bosgebied van Brabant Water richting Mariaheide. Het Melven 5 is omringd door grote percelen onbebouwd agrarisch gebied. De dichtsbijzijnde woning ligt op zo'n 100 meter ten westen van het plangebied (Het Melven 4B). Op ongeveer 140 meter ten noorden van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf gevestigd (De Stad 8/9). In het zuiden ligt Bouwbedrijf Van de Ven op ongeveer 240 meter afstand.

2.4 Stedenbouwkundig Plan

Het Integraal Programma van Eisen Zuidoost (IPvE, september 2006) onderschrijft de kernkwaliteiten van het gebied tussen Veghel en Erp en formuleert een opgave waarin de beschreven landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten uitgangspunt vormen voor de gebiedsontwikkeling. In het IPvE wordt de potentie van dit gebied onderkend voor de vorming van een voor Veghel nieuw woonmilieu. In Zuidoost ligt een kans voor het ontwikkelen van een nieuwe identiteit, voor 'wonen in Veghels Buiten'. De ambitie is om de specifieke kwaliteiten van het bestaande landschap waar mogelijk te respecteren en te benutten bij de ontwikkeling. Op deze manier ontstaat er een contextgerelateerde variatie van woonbuurtschappen met een specifieke identiteit. Het IPvE beschrijft de ambitie van kleinschaligheid in de vorm van 'een suburbane sterrennevel van dorpse enclaves in een landelijk gebied'. De nieuwe bebouwing is te gast in het landschap.

Masterplan Veghels Buiten

Bovenstaande ambitie is in het Masterplan Zuidoost, onderdeel Stedenbouwkundig plan Veghels Buiten (2008), vertaald in een ruimtelijk plan. In dit plan worden de Oude en de Nieuwe Ontginning als twee onderscheidende landschapsgebieden en ontwikkelopgaven beschouwd. Hiervoor zijn dan ook twee afzonderlijke ruimtelijke ontwikkelingsstrategieën opgesteld.


De Nieuwe Ontginning, waarvan het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 onderdeel uitmaakt, heeft in de geschiedenis al grootschalige veranderingen ondergaan en leent zich daarom ook van oudsher voor een grootschaligere transformatie. Het streven is om dorpse buurtschappen te realiseren met een Brabants karakter. Hierbij is aansluiting gezocht bij enkele buurtschappen in de buurt zoals Boerdonk, Eerde en Keldonk, waarbij sprake is van een lage gemiddelde woningdichtheid (11 tot 14 woningen per ha) een landelijk woonmilieu rondom een brink of lint.


Het Masterplan is gebaseerd op het fijnmazige boomkamerlandschap en de huidige structuur van opgaande populieren. Er worden afwisselend grote en kleine buurtschappen ontwikkeld. Ieder type buurtschap heeft zijn eigen karakteristiek die verband houdt met de Brabantse cultuur. In de overgang naar de Aa, evenals in de richting van de Oude Ontginning, worden de kleinere boerenerven gepositioneerd om zo een geleidelijke overgang te maken naar deze gebieden.


In het Masterplan is verder uitgegaan van een groene mal bestaande uit boomkamers en hier en daar doorsneden met zandpaden. Een nadere uitwerking van het Masterplan voor deelgebied Noordoost moet nog plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor "Veghels Buiten, herziening Het Melven 5".

3.2 Regionaal, Provinciaal En Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen (zie hierna in paragraaf 3.2.2).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:


1. Rijksvaarwegen

2. Mainport ontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en Waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Ecologische hoofdstructuur;

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan


Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.

Er is een belang van Defensie die betrekking heeft op het plangebied "Veghels Buiten, herziening Het Melven 5". Zowel het radarverstoringsgebied (75 km vanaf de installatie, dus heel de gemeente Meierijstad) als de funnel (het obstakelbeheergebied) van de vliegbasis Volkel liggen over het plangebied. De in het bestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogtes hebben geen effect hierop.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de rijksbelangen schaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0004.png"

Figuur 3.2.2: zones rondom vliegbasis Volkel (Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), bijlage 3.8)

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe "stedelijke ontwikkelingen" mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn Ladderplichtig.


Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)).

Het herbestemmen van een bestaande bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen, met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid van de bedrijfsbebouwing, zoals mogelijk gemaakt wordt in dit plan, kan niet gezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor de toets uit het Bro bedoeld is.

3.2.4 Provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010, partiële herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.


Conclusie

De ontwikkeling van het gehele plan Veghels Buiten past binnen de provinciale structuurvisie. Met de ontwikkeling van Veghels Buiten wordt ingezet op het versterken van het landschap. Door met de ontwikkeling in te spelen op de karakteristieke ontginningenskenmerken wordt het landschap extra benadrukt. Daarnaast blijft door te kiezen voor verschillende ontwikkelingsvlekken, de kleinschaligheid in het gebied gewaarborgd.

3.2.5 Provinciale 'Verordening ruimte Noord-Brabant'

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebrachte ontwerp 'Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2'. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Bij de laatste wijziging van de regels in juli 2017 is de naam gewijzigd in "Verordening ruimte Noord Brabant".

In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar de gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld. Het plangebied ligt volgens de Verordening ruimte binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' met de aanduidingen 'integratie stad-land' en 'boringsvrije zone'. Ter plaatse gelden rechtstreeks werkende regels in de vorm van beperkingen voor de veehouderij en mestbewerking, die functies komen echter niet binnen het plangebied voor.

In 2015 is begrenzing van het waterwingebied van Brabant Water tussen Veghel en Erp aangepast, waarbij de boringsvrije zone rondom het waterwingebied ook een stuk zuidelijker is komen te liggen. Sinds de kaartaanpassingen 'Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 6 oktober 2015, ligt de boringsvrije zone (nog steeds) over het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 .

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0005.png"

Figuur 3.2.5a: Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3, vastgesteld op 6 oktober 2015

Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied

Onder specifieke voorwaarden is een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk in gebieden met bijzondere landschappelijke kwaliteiten, de zogenoemde 'gebieden integratie stad-land'. In deze gebieden kan stedelijke ontwikkeling plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Het verbod op nieuwvestiging geldt in een dergelijk geval niet. Het sluitstuk van het bundelingsbeleid wordt gevormd door de rood-met-groen-koppeling. Een groene landschapsontwikkeling betreft bijvoorbeeld een robuuste duurzame groene geleding of een landschappelijke verbinding. Bij een blauwe landschapsontwikkeling kan het gaan om een nieuw of aangepast watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0006.png"

Figuur 3.2.5b: begrenzing van 'bestaand stedelijk gebied' (paars) en 'integratie stad - land' (Veghels Buiten, bruin)

Het doel hierbij is dat er in het landschap nieuwe kwaliteiten ontstaan of bestaande landschapskwaliteiten worden versterkt. De in de regeling gestelde voorwaarden maken het mogelijk dat per gebied maatwerk wordt geleverd ten aanzien van de vorm waarin zo'n samenhangende gebiedsontwikkeling gestalte kan krijgen. Uiteraard moet bij de uitwerking rekening worden gehouden met overige bepalingen van de verordening, zoals (attentiegebieden van) de ecologische hoofdstructuur, aangewezen waterbergingsgebieden of cultuurhistorische waarden. De aanwezige waarden moeten betrokken worden in de planontwikkeling in het algemeen en in de weergave van de ruimtelijke inrichting en het stedenbouwkundig ontwerp in het bijzonder (principe behoud door ontwikkeling).

Regionaal zijn er afspraken gemaakt over hoe omgegaan wordt met de invulling van deze kwaliteitsslagen die gemaakt moeten worden bij ontwikkelingen (Afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap bijgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg van 2 december 2015). In dit geval is er sprake van een 'cat. 3' ontwikkeling, het wijzigen van een agrarisch bedrijf naar niet-agrarisch bedrijf. Daarbij geldt een berekening van de waardevermeerdering via forfaitaire methode, waarbij regionaal bepaald is dat ten minste 20% van de grondwaardevermeerdering aangewend wordt voor kwaliteitsverbetering. Voor de voormalige gemeente Veghel wordt uitgegaan van kwalitatieve verbetering ter grootte van 35% van de grondwaardevermeerdering. De kwaliteitsverbetering kan plaatsvinden in natura (aanleg van groen en beheerskosten, maar ook inbreng van gronden voor natuurontwikkeling) of via afdracht aan een landschapsontwikkelingsfonds.

In dit geval is er sprake van een verkleining van het bouwvlak en dus van de bebouwingsmogelijkheden. Er is dan ook geen sprake van een waardevermeerdering van de gronden. Er kan daarom volstaan worden met een goede landschappelijke inpassing van het verkleinde bouwvlak. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt in de regels opgenomen als voorwaardelijke verplichting.

Conclusie

Er is geen strijdigheid met het provinciale beleid en provinciale regelgeving.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst (2013)

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In en rond de kern Veghel is sprake van twee soorten locaties. Voor een behoorlijk aantal locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is, bijvoorbeeld omdat al met de bouw begonnen is of omdat sprake is van een vastgesteld bestemmingsplan. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als 'woningbouwlocaties'.

Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als 'strategische ontwikkellocaties'. Op deze locaties kan woningbouw plaatsvinden, maar de exacte invulling, fasering en bijvoorbeeld de gewenste woningtypen zijn nog niet vastgelegd. De gemeente zal zorgvuldig bekijken waar en wanneer deze strategische ontwikkellocaties in harde woningbouwplancapaciteit worden omgezet, vooral omdat een teveel aan harde woningbouwplannen de noodzakelijke flexibiliteit voor de toekomst ontneemt.

Het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 betreft een locatie die aangemerkt is als 'kern Veghel: strategische ontwikkellocatie' omdat deze capaciteit al gereserveerd is voor project "Veghels Buiten", maar nog niet als harde plancapaciteit is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Veghels Buiten - Noordoost'. In het plan Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 wordt niet voorzien in extra woningen. De aanwezige agrarische bedrijfsbestemming wordt omgezet naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming voor lichte bedrijvigheid, passend in een extensieve woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0007.png"

Figuur 3.3.1: visiekaart, onderdeel Veghels Buiten (bron: Structuurvisie Veghel 2030)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past in de Structuurvisie Veghel 2030

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieu-effect Rapportage (Mer)

Een activiteit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van het feit of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of er sprake is van nadelige milieugevolgen en moet wanneer hier sprake van is een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen worden.

In dit geval wordt een agrarisch bedrijf omgezet naar een niet-agrarisch bedrijf in milieucategorie 1 of 2 (lichte bedrijvigheid), waarbij het bouwvlak en bebouwde oppervlakte afneemt en de uitstoot van geluid, geur en fijnstof afneemt. Voorgaande maakt dat functiewijziging in het plangebied niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Derhalve is het niet noodzakelijk om een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren in het kader van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Voor de omzetting van de agrarische bedrijfsbestemming naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming voor het Melven 5 is geen milieueffectrapportage nodig.

4.2 Bodemonderzoek

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.


Onderzoek en conclusie

Om de aanwezigheid van voor het milieu of de volksgezondheid gevaarlijke of niet aanvaardbare stoffen vast te stellen zijn destijds, in het kader van verschillende grondtransacties, op diverse locaties in het plangebied verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd conform de richtlijnen NEN 5740, NEN 5725 en NEN 5707. in het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Milieukundig bodemonderzoek perceel N 1302 te VEGHEL, MOS milieu B.V., 20 december 2018, R1803569-01, Bijlage 2).

Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende worden geconcludeerd.

  • Zowel de bovengrond als de ondergrond bestaan uit matig fijn zand. Op het maaiveld of in de bodem zijn geen (puin)bijmengingen, asbesthoudende/asbestverdachte (plaat)materialen of andere kenmerken waargenomen die kunnen duiden op bodemverontreiniging.
  • In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten van de onderzochte stoffen gemeten.
  • In de grondwatermonsters van de 2 peilbuizen zijn alleen licht verhoogde concentraties naftaleen gemeten; de overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aanwezig.
  • Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de boven- en ondergrond vallen in de categorie 'altijd toepasbaar'.


Vanwege de licht verhoogde concentraties in het grondwater dient strikt genomen de onderzoekshypothese ‘onverdachte locatie’ te worden verworpen. Aangezien het echter geen sterke verontreinigingen betreft, is er vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de wijziging van het bestemmingsplan wat betreft de onderzoekslocatie.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde (in dit geval 63 dB) niet te boven gaan.

De geluidswaarde binnen de woning of ander gebouwen met geluidsgevoelige bestemming (de binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Er is geen sprake van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen het plangebied.

Hogere grenswaarden

In artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder staat vermeld dat hogere grenswaarden pas kunnen worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugdringen van de geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De prioriteit die de Wgh geeft aan geluid reducerende oplossingen is als volgt:

  • bronmaatregelen, zoals verkeersmaatregelen en wegdekmaatregelen;
  • overdrachtsmaatregelen, zoals het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg, schermen en wallen;
  • ontvangermaatregelen, zoals toepassing van gevelwering of 'dove gevels', dit zijn gevels zonder te openen delen die grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Correctie artikel 110g van de Wet geluidhinder

In artikel 110g van de Wet geluidhinder is beschreven dat er op de berekende resultaten een correctie mag worden toegepast. Op wegen waar de maximaal toegestane snelheid 70 km/h is of hoger, is de correctie -2 dB. Daar waar de maximaal toegestane snelheid lager is dan 70 km/h is de correctie 5 dB. De correctie is verwerkt in de gepresenteerde resultaten.

Voor het bepalen van de gevelisolatie is de ongecorrigeerde waarde nodig. Daartoe moet bij alle waarden 5 dB worden opgeteld.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied worden geen nieuwe woningen gerealiseerd of andere voor geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het plan sluit echter niet uit dat elders op het bouwvlak een nieuwe en grotere bedrijfswoning kan worden herbouwd. Er dient daarom getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. De enige weg die van invloed is op het plangebied is Het Melven. Het gedeelte waar het bedrijf aan grenst ligt binnen de bebouwde komgrens die net ten noorden van het bedrijf ligt. De weg wordt vrijwel alleen gebruikt voor bestemmingsverkeer (circa 80 motorvoertuigen per etmaal) en de geluidswaarden als gevolg van het verkeer op deze weg blijven ver onder de 48 dB van de voorkeursgrenswaarde. De herbouw van een geluidsgevoelig object zoals een bedrijfswoning, wordt daarmee niet beperkt.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

In de huidige situatie is de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf ter plaatse al enige tijd gestaakt en zijn er dus geen vervoersbewegingen. De nieuwe functie, bedrijvigheid van categorie 1 of 2, met een beperkte omvang van 500 m2, zal zorgen voor hoogstens 20 vervoersbewegingen per dag. Gezien de milieucategorie die toegestaan wordt, valt er geen vrachtverkeer te verwachten. Op grond van de NIBM-tool blijkt dat dit een insignificante bijdrage levert aan de concentratie stikstofdioxide in de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0008.png"

De Wlk zal de realisatie van het plan 'Veghels Buiten, herziening Het Melven 5' niet in de weg staan.

4.5 Geurhinder

Toetsingskader

Veehouderijen zijn mogelijke bronnen voor geurhinder en daarom gelden voor veehouderijen regels met betrekking tot aan te houden afstanden tot voor geurhinder gevoelige objecten zoals woningen. Omgekeerd hebben deze regels ook gevolgen voor de mogelijkheden om nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten, zoals nieuwe woningen, te realiseren. Dit wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd. Hierbij zijn de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit Landbouw de relevante wettelijke kaders.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor het verlenen van een milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren (zoals varkens en pluimvee) waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkkoeien en paarden) gelden minimaal aan te houden afstanden.

Geurverordening Gemeente Veghel

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Ook de in de Wgv opgenomen vaste afstanden kunnen bij gemeentelijke verordening worden aangepast. De Gemeente Veghel heeft in 2008 een geurverordening vastgesteld. De volgende (voor dit project relevante) normen zijn daarbij vastgesteld:

Tabel 3 Normen Veghel volgens geurverordening

gebied norm
Kom Veghel 3 ouE
Uitbreidingsgebied Veghels Buiten 8 ouE
Overig buitengebied 14 ouE

Daarnaast is in een zone van 250 m rond alle kernen de vaste afstand gehalveerd van 50 naar 25 m. In het kader van de Wgv moet de ontwikkeling van Veghels Buiten gezien worden als een uitbreiding van de bebouwde kom, ondanks de extensieve opzet van de nieuwe bebouwingsconcentraties. Uitgaande van Veghels Buiten als bebouwde kom, is onder de geurverordening 2008 een afstand van 100 m van toepassing.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel heeft op 5 augustus 2010 een evaluatie en aanpassing van de Geurverordening uit 2008 ter inzage gelegd. De aangepaste Geurverordening is vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van december 2010. Relevante onderdelen uit deze aanpassing zijn:

  1. 1. De vaste afstanden voor het plangebied Veghels Buiten (de actuele begrenzing, conform Structuurplan/Structuurvisie) en een zone er omheen (een zone van 250 m, conform de kernrandzones uit de Gebiedsvisie/Geurverordening uit 2008) zijn gehalveerd, van 100 m naar 50 m (vaste afstanden voor de bebouwde kom).
  2. 2. De begrenzing van ontwikkelingslocaties, zoals Veghels Buiten, is aangepast.
  3. 3. Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen op het criterium 'een aanvaardbaar woon- en leefklimaat' zijn toetswaarden opgenomen voor de beoordeling van de achtergrondbelasting (cumulatieve geurhinder door veehouderijen). In de bebouwde kom van de verschillende kernen in Veghel (woongebieden en bedrijventerreinen) en in de ontwikkelingslocaties (woningbouw) en de kernrandzones (rond woongebieden) geldt in het kader van ruimtelijke procedures een achtergrondbelasting van 13 ouE als toetswaarde (hinderpercentage maximaal 15%, classificatie redelijk goed, handleiding Wgv) voor de term 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'.

Activiteitenbesluit

Na het in werking treden van het Activiteitenbesluit (1 januari 2013) is het Besluit landbouw milieubeheer komen te vervallen en is de scheefheid tussen de Wgv en het Besluit landbouw milieubeheer rechtgetrokken. Na vaststelling van het Activiteitenbesluit is de halvering van de vaste afstanden (raadsbesluit gemeente Veghel) ook effectief geworden voor de veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vielen.

Onderzoek en conclusie

Omgekeerde Werking

De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.

Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen en er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geen aantasting bestaande rechten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de relevante geurcontouren van de veehouderijen in en rondom het plangebied in kaart gebracht. Hierbij is gebruikgemaakt van gegevens over de vergunde rechten van de veehouderijen, de agrarische bouwblokken en de bestaande voor geurhinder gevoelige objecten. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'geurcontouren Veghels Buiten' (januari 2010). Aanvullend op die inventarisatie zijn de veranderingen in de vergunde rechten/meldingen tot en met 20 september 2010 verwerkt in de contouren zoals die op de plankaart zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0009.png"

Figuur 4.5.1 Geurcontouren plangebied Veghels Buiten (situatie medio 2010)

De veehouderijen rondom het plangebied worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt en is er geen sprake van een aantasting van bestaande rechten.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Een toets aan de hand van de norm die ter plaatse geldt op grond van de Wgv of de gemeentelijke geurverordening, is in het kader van de omgekeerde werking onvoldoende. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moeten deze plannen ook worden getoetst aan het criterium 'aanvaardbaar woon-, leef- en/of werkklimaat' met betrekking tot de geurhinder door veehouderijen.

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder onderstaande 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil) en is toegepast in de Gebiedsvisie van Veghel (2008) en de evaluatie en aanpassing van de verordening (2010).

Tabel 4 Classificatie achtergrondbelasting (RIVM), (classificatie voor concentratiegebieden, afgerond)

achtergrondbelasting
Geur in ouE/m³
mogelijke kans op geurhinder (%) beoordeling leefklimaat
1-3 <5 zeer goed
4-8 5-10 goed
9-13 10-15 redelijk goed
14-20 15-30 matig
21-28 20-25 tamelijk slecht
29-38 25-30 slecht
39-50 30-35 zeer slecht
51-65 35-40 extreem slecht

De achtergrondbelasting in het plangebied 'Veghels Buiten, herziening Het Melven 5' kan als zeer goed worden geclassificeerd. Er wordt voldaan aan de toetswaarde zoals opgenomen in de aanpassing van de geurverordening (raadsbesluit december 2010).

In 2016 heeft er nog een "Evaluatie geurbeleid 2015, Gemeente Veghel, Rapportage van de huidige geursituatie en ontwikkelingen ten opzichte van 2010" plaatsgevonden. De geursituatie voor het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 blijkt sinds 2010 niet gewijzigd en is onverminderd als 'goed' tot 'zeer goed' te kwalificeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0010.png"Figuur 4.5.2: geursituatie achtergrondbelasting november 2015

Recent zijn de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers gewijzigd. Deze zijn echter niet toegepast in de nabijheid van het plangebied en dit heeft dus geen invloed op de in 2016 berekende achtergrondbelasting.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel is voor de realisatie van nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten in dit plangebied.

4.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij zijn de huidige toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Overige wet- en regelgeving

Tot slot moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) ook getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Veghel (thans Meierijstad) beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2013).

Het doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is duidelijkheid verschaffen aan burgers en bedrijven over de wijze waarop de gemeente omgaat met het ruimtelijke scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. Er wordt in de visie invulling gegeven aan de omgang met risiconormen en richtlijnen voor drie verschillende gebiedstypen:

  • risicoluw gebied;
  • gemengd gebied en
  • intensief gebied.

Voor elk van deze gebiedstypen zijn ten aanzien van de externe veiligheid voorwaarden opgenomen, waaronder ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn.

Onderzoek

In het Besluit-MER is inzicht gegeven in de risicobronnen in en rond het plangebied Veghels Buiten en de gevolgen van de realisatie van het voornemen. Voor het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 zijn de volgende risicobronnen van belang:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Erpseweg;
  • de gasleidingen binnen het plangebied.

Met behulp van de nationale risicokaart1 is gekeken, welke risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Een uitsnede van de risicokaart met het plangebied vindt u hieronder. Het plangebied is groen omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0011.png"

Figuur 4.6.1: uitsnede risicokaart

Parallel aan de Erpseweg ligt aan de zuidzijde een regionale aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. Ook ter hoogte van de Havelt / Ham lag een regionale aardgastransportleiding. Inmiddels is dit leidingtracé Scheifelaar II - Langsteeg (leiding Z-542-02) in 2014 afgesloten en volledig verwijderd.

Wat betreft het GR zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het GR. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het GR. Volgens de gegevens van de Gasunie ligt voor de leiding ter hoogte van de Erpseweg de 1% letaliteitsgrens op 70 m en de 100% letaliteitsgrens op 50 m.

Voor alle leidingen is een beschermingszone van 4 m opgenomen, waarbinnen niet zonder afwijking bij omgevingsvergunning gebouwd mag worden. Uit de risicoberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het besluit-MER blijkt dat het GR voor de leidingen ruimschoots onder de oriënterende waarde is gelegen. Met het verwijderen van de gasleiding tussen de Langsteeg en De Scheifelaar II is het GR in Veghels Buiten verder gedaald.

Het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 ligt op circa 200 meter van de gasleiding en 480 meter van de Erpseweg af en daarom zijn er geen risico's op gebied van Externe Veiligheid te verwachten.

Toetsing aan de Beleidsvisie externe veiligheid (gemeente Veghel)

Het plangebied is volgens de beleidsvisie gelegen binnen het gebiedstype 'risicoluw gebied' (centrum van Veghel). Een risicoluw gebied kenmerkt zich door een hoge bevolkingsdichtheid. Het centrum van Veghel is een gebied met sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals: detailhandel, horeca, zorginstellingen, scholen en (kleine) bedrijvigheid. De risico's van reeds aanwezige risicovolle inrichtingen worden zoveel mogelijk ingeperkt en, indien de mogelijkheid zich voordoet, gesaneerd. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn hier niet gewenst. In de nabijheid van risicovolle infrastructuur zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits het planontwerp wordt geoptimaliseerd (mogelijkheden voor beheersbaarheid van calamiteiten, zelfredzaamheid van de burgers etc.).

Voor het gebiedstype 'risicoluw' is onderstaand afwegingskader opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL004BP0022018P-VG01_0012.png"

Figuur 4.6.2: afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen (Beleidsvisie externe veiligheidgemeente Veghel)

Het plan voldoet aan het afwegingskader 'risicoluw' uit de beleidsvisie. Er is dan ook geen sprake van strijd met de beleidsvisie.

Explosieven

In en rond het plangebied hebben in de Tweede Wereldoorlog intensieven gevechtshandelingen plaatsgevonden. Mogelijk zijn in het gebied nog niet gesprongen explosieven aanwezig. Voordat fysieke werkzaamheden in de bodem worden uitgevoerd, is nader onderzoek noodzakelijk. Omdat het een bestaand bedrijfsperceel betreft en grondwerkzaamheden nu niet aan de orde zijn, is nader onderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet nodig.

4.7 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan kunnen vormen.

4.8 Natuur

Normstelling en beleid

Natuurnetwerk Nederland en Natuurnetwerk Brabant

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur ofwel EHS) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Op provinciaal niveau is het NNN uitgewerkt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur.

Binnen het NNN geldt een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd.

Flora- en faunawet (Ffw)

Wat de soortenbescherming betreft is de Ffw van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld openbaar belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I (voorheen LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000);
  2. b. door de minister van EL&I (voorheen LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Binnen het plangebied 'Veghels Buiten, herziening Het Melven 5' zijn geen gronden gelegen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Evenmin is sprake van door de minister aangewezen beschermde gebieden. Uit de informatie uit het eerder uitgevoerde besluit-MER blijkt dat de beschermde gebieden door de realisatie van Veghels Buiten niet worden aangetast. Die conclusie geldt op basis van het thans gelden gebiedenbeleid nog steeds.

Soortenbescherming

In het Besluit-MER en de onderliggende flora- en faunaonderzoeken (Grontmij, maart/november 2006 en Grontmij oktober 2009) wordt een overzicht gegeven van binnen het plangebied aanwezige soorten. Er zijn verschillende beschermde planten- en diersoorten aangetroffen, waaronder vleermuizen. Indien de uitvoering van het bestemmingsplan mogelijk leidt tot overtreding van de Flora- en faunawet met betrekking tot vogels of zwaar beschermde soorten, dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen om overtreding van de wet te voorkomen. Ontheffing van de Flora- en faunawet kan voor deze soorten namelijk niet verkregen worden voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Indien de aard en omvang van de te treffen maatregelen voldoende is, zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Aanvullend Flora- en Faunaonderzoek (2017)

In 2017 heeft er een quickscan Wet natuurbescherming (BTL advies, 20-07-2017, Bijlage 1) plaatsgevonden ten behoeve van de sloop van bebouwing op het perceel Het Melven 5. De quickscan bestaat uit twee delen, te weten een bronnen- en literatuuronderzoek en een biotooptoets. De biotooptoets betreft een veldbezoek met als doel een inschatting te maken van de ecologische kwaliteiten van het plangebied. De bevindingen van het bronnen- en literatuuronderzoek zijn hierbij in het veld getoetst en waar nodig aangevuld.

Conclusie

In het rapport van BLT (Bijlage 1) is aangegeven welk onderzoek naar de effecten voor bedreigde soorten er heeft plaatsgevonden. De conclusie is dat er geen aanleiding is tot het doen van specifiek vervolgonderzoek en dat er geen sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader

Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Onderzoek en conclusie

Bilan (2006/2007)

In het kader van de opstelling van het Besluit-MER uit 2010 heeft archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek plaatsgevonden (Bilan 2006, Bilan 2007). Uit deze onderzoeken komt naar voren dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden aangetast.

Volgens de archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Veghel hebben de gronden ter plaatse van het plangebied 'Veghels Buiten - Noordoost' een hoge, middelhoge en een lage trefkans op archeologische vondsten. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant hebben de dekzandruggen binnen het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde.

De betreffende gebieden met middelhoge en hoge verwachtingswaarden hebben in het bestemmingsplan 'Veghels Buiten - Noordoost' uit 2013 derhalve een dubbelbestemming 'archeologische waarde' gekregen. In de regels zijn randvoorwaarden en onderzoeksverplichtingen opgenomen, die in acht dienen te worden genomen bij de ontwikkeling van het gebied. Deze dubbelbestemming wordt overgenomen in deze herziening.

Conclusie

Indien er activiteiten voorgenomen worden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geldt er een vergunningsplicht, waarbij archeologisch onderzoek verplicht gesteld is. Indien tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische sporen of resten worden aangetroffen dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE en de gemeente Veghel) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.10 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Onderzoek

In paragraaf 4.5 is ingegaan op geurhinder als gevolg van de veehouderijen rond het plangebied. Naast deze veehouderijen is binnen het plangebied Veghels Buiten nog een beperkt aantal bedrijven gevestigd (zowel agrarisch als niet-agrarisch). De afstand tussen de bedrijfspercelen en het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 is zodanig dat de bedrijven door de realisatie van de woningen niet in de bedrijfsvoering worden beperkt. Binnen het plangebied worden bovendien geen hindergevoelige functies mogelijk gemaakt.

Binnen de nieuwe bestemming 'Bedrijf' zullen bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan worden, met een indicatieve hinderafstand van ten hoogste 30 meter. De dichtsbijzijnde woning (Het Melven 4A) is gelegen op 100 meter ten westen van het plangebied en wordt dus niet gehinderd door het bedrijf.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van bedrijven of andere activiteiten die kunnen leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van het plangebied. Bedrijven rond het plangebied worden door de uitvoering van het plan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. De ontwikkeling zorgt niet voor hinder voor omliggende hindergevoelige functies.

4.11 Water

Toetsingskader

Het is wettelijk verplicht in het kader van de bestemmingsplanprocedure ook een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. In het plangebied is het Waterschap Aa en Maas verantwoordelijk voor het waterbeheer.

Uit de digitale watertoets blijkt dat het ruimtelijk plan onder de korte procedure valt. De verhardingstoename en/of -afkoppeling is maximaal 2.000 m2. Het plangebied valt buiten de ruimtelijk begrensde waterbelangen. Het plan voorziet slechts in een afname van de totale verharding en is daarmee niet in strijd met de waterbelangen.

P.M. advies waterschap Aa en Maas

Boringsvrije zone

Op grond van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 geldt er ten behoeve van de bescherming van het waterwingebied van Brabant Water een boringsvrije zone. Deze betreft het gehele plangebied. In de boringsvrije zones gelden beperkingen; boringen, dieper dan 10 m en grondwerkzaamheden dieper dan 3 m zijn aan extra regels gebonden. Zulke extra regels gelden bijvoorbeeld wanneer grondwater rondgepompt wordt in een bodemenergiesysteem of bij heien. 'Boringsvrij' betekent dus niet dat er helemaal niet mag worden geboord. Veel boringen en grondwerkzaamheden blijven mogelijk, zolang aan de extra regels is voldaan.

Vanuit de Verordening Ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant is vereist dat een bestemmingsplan gelegen binnen de boringsvrije zone 'mede strekt tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem'. Om die reden is er een gebiedsaanduiding 'Milieuzone -boringsvrije zone' opgenomen.

4.12 Vliegtuiglawaai

Ten behoeve van de bestrijding van de geluidhinder door vliegtuigen legt de Luchtvaartwet regels vast met betrekking tot de zonering rondom luchtvaartterreinen. Een essentieel onderdeel van de zonering betreft het vaststellen van geluidszones rond elk luchtvaartterrein. Hiervoor zijn veelal berekeningen van zowel de actuele als de voor de toekomst te verwachten geluidsbelasting noodzakelijk. De berekening van de geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke) van landende en opstijgende luchtvaartuigen zoals is vastgelegd in de Luchtvaartwet.

Het plangebied Veghels Buiten is gelegen buiten de indicatieve 35 Ke-contour van Vliegbasis Volkel. Deze contour vloeit voort uit het Structuurschema Militaire Terreinen I (SMT-I) en is vervolgens ook als uitgangspunt genomen voor het SMT-2 en overige aanpassingen. Het plangebied is eveneens gelegen buiten de 30 Ke-contour en op basis van een prognose eveneens buiten de 20 Ke-contour van de vliegbasis.

Op 4 september 2015 is het Luchthavenbesluit Volkel genomen. De gehele 35 Ke-contour, opgenomen als bijlage 3 van het besluit, ligt buiten het grondgebied van de gemeente Meierijstad. Daarmee vormt het vliegtuiglawaai van de vliegbasis Volkel geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5.

4.13 Volksgezondheid In Relatie Tot Veehouderijen

Handreiking veehouderij en volksgezondheid

De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen kunnen stuk voor stuk worden doorlopen om na te gaan of er knelpunten worden gevonden. Toetsing aan het stappenplan moet plaatsvinden, zodat kan worden bepaald of een advies van de GGD nodig is voor het omzetten van de agrarische woning naar een bedrijfswoning. De keuze om advies op te vragen is een afweging die wordt gemaakt door de gemeente.


Varkens- en pluimveehouderijen

Op basis van het ‘Endotoxine toetsingskader 1.0’ kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.


Geitenhouderijen

Uit het VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Binnen 2 km van het plangebied zijn geen geitenhouderijen gelegen. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Hoofdstuk 5 Verkeer

5.1 Verkeersstructuur

De Erpseweg is de belangrijkste ontsluitingsroute naar het plangebied. De Erpseweg wordt in het kader van de ontwikkeling van Veghels Buiten gereconstrueerd, waarbij het snelheidsregime wordt verlaagd van 80 km/h naar 50 km/h. Hierbij wordt tevens de bebouwde komgrens verlegd. Dat is inmiddels gebeurd bij de vaststelling van het bestemmingsplan Erpseweg Zuid in 2012.

Naast de bestaande fijnmazige structuur van verharde en onverharde wegen zal er een nieuwe ontsluitingsweg (het lint) worden gerealiseerd die als een lus door het plangebied loopt en aan weerszijden aansluit op de Erpseweg. De nieuwe weg zal geen aansluiting geven op andere bestaande wegen binnen het plangebied, zodat er geen nieuwe doorgaande (sluip-)routes zullen ontstaan. Het lint sluit aan de westzijde ter hoogte van de kruising met de Heuvel aan op de Erpseweg. Vooruitlopend op de reconstructie van de Erpseweg is de bebouwde komgrens inmiddels verlegd en is het snelheidsregime voor een deel van het wegvak (gelegen in het plangebied) verlaagd naar 50 km/h.

Daarnaast zullen er binnen het plangebied routes voor fietsers en voetgangers worden aangelegd. Met name goede verbindingen naar het centrum van Veghel en recreatieve routes naar het buitengebied zijn in dit verband van belang. Uit de informatie uit het besluit-MER en het onderliggende verkeerskundige rapport van Goudappel Coffeng blijkt dat er geen relevante negatieve verkeerseffecten zijn te verwachten als gevolg van de ontwikkeling van Veghels Buiten.

5.2 Parkeren

5.2.1 Parkeren en het bestemmingsplan


Sinds 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen in een bestemmingsplan, zonder de parkeernormen concreet vast te leggen.

Vanaf 29 november 2014 is het ook noodzakelijk geworden dat een dergelijke bepaling voor het parkeren in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Toen is namelijk de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen voor na deze datum vastgestelde bestemmingsplannen.

In paragraaf 5.2.1 van de toelichting zijn de normen zoals ze gelden op het moment dat dit bestemmingsplan vastgesteld wordt opgenomen. De huidige normen zijn terug te vinden in de Nota Parkeernormen Veghel (2006). In de regels van het plan is in een algemene bouwregel (voorwaardelijke verplichting) opgenomen dat bij het oprichten van woningen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan (deels) plaatsvinden in het openbaar gebied.

De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de woningen daar rekening mee dient te houden.

5.2.2 Parkeernota Meierijstad

Om te kunnen toetsen aan parkeernormen en om een uniforme regeling voor Meierijstad te hanteren is de 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' opgesteld, die zal fungeren als beleidsregel voor parkeren. De juridische borging gebeurt middels het 'paraplubestemmingsplan parkeren', die voorziet in een regeling die voor alle bestemmingsplannen van Meierijstad gaat gelden. Naar verwachting zal deze regeling het eerste kwartaal van 2019 in werking treden.

Daar al het parkeren op eigen terrein plaats kan vinden binnen het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5, heeft het vaststellen van nieuwe parkeernormen voor Meierijstad geen gevolgen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

6.2 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan biedt voor de woon- en bedrijfsbebouwing een gedetailleerde bestemming met rechtstreeks bouwrecht.

Plankaart en regels

Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, maatvoering en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder ontheffings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde randvoorwaarden.

Aanduidingen

Op de verbeelding (plankaart) is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. De enige maatvoeringsaanduiding die gebruikt wordt op de verbeelding is het maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing. Verder is er een aanduiding 'bedrijfswoning', waarmee geregeld wordt dat ter plaatse van het plangebied een bedrijfswoning toegestaan is binnen de bestemming Bedrijf. Verder is er voor het gehele plangebied een gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen vanwege een instructieregel uit de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregel.

6.3 Inleidende Regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. In de begrippen is ook een verwijzing naar het kwaliteitshandboek Erpseweg Zuid opgenomen ten behoeve van de nadere uitwerking van de bestemmingen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.4 Bestemmingsregeling

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 komen de volgende bestemmingen voor:

Agrarisch

De agrarische gronden in het plangebied hebben de bestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming is agrarisch gebruik toegestaan. Functies als waterberging en nutsvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt binnen deze bestemming. Ook het gebruik van gronden voor extensief dagrecreatief medegebruik of het oprichten van kunstobjecten toegestaan.

Bedrijf

Binnen de bestemming Bedrijf worden bedrijven in milieucategorie 1 en 2 mogelijk gemaakt. Er is één bedrijfswoning (met bijgebouwen) toegestaan en bedrijfsbebouwing van maximaal 500 m2.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart en aanvullend archeologisch onderzoek is op de plankaart een gebied aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gebiedsaanduiding Milieuzone - boringsvrije zone

Op grond van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 geldt er ten behoeve van de bescherming van het waterwingebied van Brabant Water een boringsvrije zone. Deze betreft het gehele plangebied. In de boringsvrije zones gelden beperkingen; boringen, dieper dan 10 m en grondwerkzaamheden dieper dan 3 m zijn aan extra regels gebonden. Zulke extra regels gelden bijvoorbeeld wanneer grondwater rondgepompt wordt in een bodemenergiesysteem of bij heien. 'Boringsvrij' betekent dus niet dat er helemaal niet mag worden geboord. Veel boringen en grondwerkzaamheden blijven mogelijk, zolang aan de extra regels is voldaan.

6.5 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn, zijnde 2,5 m voor stoepen, entrees, veranda's, balkons en dergelijke, 2 m voor erkers en serres en 1,5 m voor andere ondergeschikte onderdelen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

6.6 Overgangsrecht En Slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

6.7 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.

Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de exploitatie van Veghels Buiten is een grondexploitatie opgesteld. In deze grondexploitatie is rekening gehouden met onder andere de kosten van grondverwerving, de plankosten, planschade, de aanleg van wegen, nutsvoorzieningen, bouw- en woonrijp maken, rentelasten en de inrichting van de groene mal. De baten betreffen de opbrengsten uit de verkoop van bouwgrond; zowel voor woningbouw als voor voorzieningen. De grondexploitatie voor het totale plangebied Veghels Buiten, waaronder ook het plangebied Veghels Buiten, herziening Het Melven 5, kent een positief resultaat. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van Veghel en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.

8.2 Inspraak

Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure.

8.3 Vooroverleg

Over het ontwerpbestemmingsplan 'Veghels Buiten, herziening Het Melven 5' is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mondeling overleg gevoerd met de volgende overlegpartners:

  1. 1. provincie Noord-Brabant
  2. 2. Waterschap Aa en Maas.

Het vooroverleg heeft plaatsgevonden in de vorm van de Digitale watertoets van waterschap Aa en Maas en middels geformaliseerd vooroverleg (e-formulier) bij de Provincie Noord-Brabant. Het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan Veghels Buiten, herziening Het Melven 5 te hebben. Het plan leidt niet tot een toename van verhard oppervlak met meer dan 2.000 m2 en er zijn geen bijzondere waterbelangen aan de orde.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 februari 2019 tot en met 1 april 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was voor een ieder de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de termijn is er één zienswijze ingediend, door de Provincie Noord-Brabant. Deze zienswijze, verstuurd en ontvangen op 25 maart 2019, is ontvankelijk.

Aangegeven wordt dat, hoewel in de toelichting van het bestemmingsplan (paragraaf 3.2.5) melding wordt gemaakt van een invulling van de kwaliteitsverbetering van het landschap door het voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsbestemming en het planologisch-juridisch borgen van aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing middels een voorwaardelijke verplichting (gebruiksbepaling), zij constateren dat een uitwerking en planologisch-juridische regeling van deze vereiste kwaliteitsverbetering vooralsnog ontbreekt. Op dat punt constateren zij strijdigheid met de Verordening ruimte.

Deze zienswijze geeft aanleiding om de volgende aanpassingen van het plan door te voeren:

  1. 1. het opnemen van een functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' op de verbeelding;
  2. 2. het opnemen van een verplichting tot aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing ter plaatse van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden' in de specifieke gebruiksregels van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf';
  3. 3. het opnemen van het niet-instandhouden van gerealiseerde landschappelijke inpassing als 'strijdig gebruik onbebouwde grond';
  4. 4. het opnemen van een algemene wijzigingsbevoegdheid om de situering van de landschappelijke inpassing eventueel te kunnen wijzigen.

De gemeente zal zorg dragen voor de aanleg van de landschappelijke inpassing aan de noordoostelijke perceelsgrens, na sloop van de nog aanwezige overtollige bebouwing en het verwijderen van de verharding.

Bijlage 1 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 1 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek