KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Algemene Regels
Artikel 3 Van Toepassingsverklaring
Hoofdstuk 2 Aanvullingen
Artikel 4 Bestemmingsomschrijving
Artikel 5 Voorwaardelijke Verplichting Geluidwering
Artikel 6 Voorwaardelijke Verplichting Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Analyse Van Het Gebied
2.2 Woningbouw
2.3 Ruimtelijke Structuren
2.4 Voorgestane Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Geur Agrarisch
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Ecologie
4.9 Stikstofdepositie
4.10 Bodem
4.11 Water
4.12 Archeologie
4.13 Cultuurhistorie
4.14 Vormvrije M.e.r. -Beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Plansystematiek
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Quisckscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Waterparagraaf
Bijlage 6 Rapportage Waterhuishouding
Bijlage 7 Resultaten Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Bureau En Booronderzoek
Bijlage 9 Selectieadvies Archeologie
Bijlage 10 Aanpassen Watergang
Bijlage 11 Plankaart
Bijlage 12 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 13 Beeldkwaliteitsplan Zijtaart Zuid
Bijlage 14 Nota Van Zienwijze
Bijlage 15 Vormvrije Mer
Bijlage 16 Mer Beoordelingsbesluit

Wijzigingsplan 'Zijtaart-Zuid fase 2'

Wijzigingsplan - Gemeente Meierijstad

Vastgesteld op 07-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het wijzigingsplan 'Zijtaart-Zuid fase 2'' met identificatienummer NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-0N01 van de gemeente Meierijstad;

1.2 Wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

Artikel 2 Algemene Regels

2.1 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 3 Van Toepassingsverklaring

Op onderhavig wijzigingsplan 'Zijtaart-Zuid fase 2' ' zijn de regels van het bestemmingsplan 'Zijtaart Zuid', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Meierijstad van 2021-03-24 en vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1948.ZIJ000BP0012019M-VG01 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Aanvullingen

Artikel 4 Bestemmingsomschrijving

Aan artikel 4.2 worden voor het plangebied van fase 2 de volgende regels toegevoegd:

a. ter plaatse van de aanduiding 'woongebied' zijn maximaal 35 woningen toegestaan.

Artikel 5 Voorwaardelijke Verplichting Geluidwering

A. De volgens de NEN5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied mag aantoonbaar niet kleiner zijn dan het verschil tussen de berekende cumulatieve geluidbelasting uit het geluidrapport “Bestemmingsplan woningbouw Zijtaart-Zuid Akoestisch onderzoek optredende gevelbelastingen”, met kenmerk Rm190289aaA0.teey, opgesteld door K+ Adviesgroep op 16 maart 2020 en 33 dB met een minimum van 20 dB.

B. De uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte heeft volgens de NEN 5077 een bepaalde karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie die maximaal 2 dB lager is dan karakteristiek geluidwering bedoeld in onder a.

Artikel 6 Voorwaardelijke Verplichting Landschappelijke Inpassing

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden voor wonen in woningen ter plaatse van de bestemming 'Woongebied' is toegestaan indien:

a. De landschappelijke inpassing voor Zijtaart-Zuid is aangelegd en wordt onderhouden conform het 'Landschappelijk inpassingsplan Zijtaart-Zuid'.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Zijtaart-Zuid” van de gemeente Meierijstad.

Meijerijstad, 7.11.2023

Het college van burgemeester en wethouders van Meijerijstad

Namens het college

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Meierijstad is voornemens om op het perceel VHL00P1380, ook wel bekend als Zijtaart-Zuid, woningbouw te realiseren..Om in de woningbehoefte van Zijtaart te voorzien wordt een uitbreidingsgebied voor woningbouw aangesneden direct ten zuiden van Zijtaart. In de Structuurvisie Veghel 2030 is in beeld gebracht wat logische groeirichtingen zijn voor in de nabije toekomst, zo ook voor de kern Zijtaart. Het plangebied is op de visiekaart van de Structuurvisie aangewezen als woningbouwlocatie. Op 30 september 2021 is het bestemmingsplan 'Zijtaart-Zuid' vastgesteld door de gemeenteraad van Meierijstad. Het bestemmingsplan bestaat uit twee fasen:

- Fase 1 enkelbestemming 'wonen'hier zijn maximaal 50 woningen planologisch mogelijk gemaakt;

- Fase 2 enkelbestemming 'agrarisch' onder artikel 3.4 is een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de gronden ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Woongebied'.

De huidige druk op de woningmarkt en de lokale vraag naar woningen hebben gezorgd voor een ander perspectief op woningbouw. Daarnaast is het plangebied erg nat waardoor het beoogde aantal woning van 50 in fase 1 niet gehaald worden. Om toch in de behoefte te voorzien is daarom besloten fase 2 versneld in ontwikkeling te brengen. Daarom wordt gebruikt gemaakt van artikel 3.4 uit het bestemmingsplan 'Zijtaart-Zuid. Hiermee kunnen maximaal 35 extra woningen planologisch mogelijk gemaakt worden. In totaal kunnen er dus planologisch maximaal 85 woningen worden opgericht. Het woningbouwplan voor deze locatie voorziet echter in ca 70 woningen.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Pastoor Clercxstraat en de Pater Thijssenstraat te Zijtaart. Kadastraal bekend als VHL00P1380. Dit perceel is in eigendom van de gemeente Meierijstad en heeft een oppervlakte van 28.727 m2.

De ruggengraat van Zijtaart wordt gevormd door de Pastoor Clercxstraat, van oorsprong een middeleeuwse weg die recht over de heide liep. Langs deze straat liggen de kerk, de pastorie, het klooster, horecagelegenheden en een multifunctionele voorziening. Het plangebied sluit aan de noordzijde aan op de zuidkant van de kern Zijtaart. Ten zuiden van het plangebied ligt agrarisch gebied. Verder wordt het plangebied voornamelijk omringd door agrarisch gebied. De ligging en begrenzing van het plangebied is indicatief weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0001.png"

Figuur .1 Ligging en begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Zijtaart-Zuid' het geldende juridische kader. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 september 2021 door de gemeente Meierijstad. Voor het plangebied fase B geldt de bestemming 'Agrarisch' met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone radar'.

Percelen met de bestemming 'Agrarisch' zijn bedoeld voor agrarisch grondgebruik. Het bestemmingsvlak kent geen bouwvlakken. Binnen het plangebied fase 2 is het oprichten van woningen volgens het vigerende bestemmingsplan daarom niet mogelijk. Onder artikel 3.4 van het bestemmingsplan Zijtaart-Zuid is een wijzigsbevoegheid opgenomen om woningbouw mogelijk te maken. Van deze wijzigingsbevoegheid wordt nu gebruik gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0002.png"

.

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan met het plangebied aangeduid.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend plan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk dient als introductie voor het plan en bijbehorend plangebied. In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de beoogde ontwikkelingen. Het derde en vierde hoofdstuk gaan respectievelijk in op de verhouding van het plan tot vigerend beleid en de invloed van en op verschillende milieuaspecten. De laatste twee hoofdstukken gaan over de juridische opzet inzake de bijbehorende regels en de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Analyse Van Het Gebied

Zijtaart is een relatief jong dorp van circa honderdtwintig jaar oud. In de directe omgeving van Zijtaart is er echter al eeuwen sprake van agrarisch grondgebruik, zo lagen er ten oosten van de kern in de 12e eeuw al twee hoeven: Klein- en Groot Sijtert.

Dekzandruggen

Zijtaart is gelegen op een dekzandvlakte pal naast een dekzandrug in Noord-Brabant. Op onderstaande afbeelding is te zien dat deze dekzandrug bestaat uit zowel beekeerd- als humuspodzolgronden. Vroeger waren de hoger gelegen delen van het landschap langs o.a. beken en rivieren plaatsen waar mensen zich vestigden. Op de hoger gelegen gebieden van Zijtaart is eeuwenlang een mengsel opgebracht dat bestond uit heideplaggen en mest. Daarom liggen deze gronden hoger in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Bodemkaart

Ontginning

Grote delen van het gebied rondom Zijtaart waren tot 1900 nog niet ontgonnen. Deze woeste gronden waren begroeid en werden gebruikt voor het weiden van schapen en het steken van plaggen. Later werden deze gronden ontgonnen en werden moerassen en heidevelden in cultuur gebracht voor de landbouwproductie.

Met de ontginning wordt een rechthoekig stelsel van wegen aangelegd dat nu nog steeds de basis vormt voor Zijtaart. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de omgeving van Zijtaart door ruilverkaveling. Kenmerkend voor het buitengebied van Zijtaart zijn nu de perceelgrote en de rechte agrarische structuur. Aan de ontsluitingswegen worden boerderijen opgericht, het zou echter nog tot circa 1950 duren voor Pastoor Clercxstraat zich ontwikkelde tot hoofdas van het dorp. Pas in 1975 wordt de eerste echte woonwijk gebouwd voor de inwoners van Zijtaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Ontginningsstructuur circa 1950

Ruimtelijke hoofdstructuur

De dekzandrug is de historische basis voor bewoning, hier liepen belangrijke wegverbindingen. In deze oude ontginning ten noorden en oosten zijn veel cultuurhistorische waarden aanwezig. Het landschap is hier kleinschalig met oude kavelstructuren, houtwallen en een gevarieerd landschap.

De jonge heideontginningen ten zuiden van de kern zijn grootschaliger en minder divers van aard. Deze ontginningen worden gekenmerkt door een open landschap, grote percelen en bestaande laanbeplanting met wandelpaden die het gebied recreatief ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Bestaande ruimtelijke structuur

2.2 Woningbouw

In Zijtaart is behoefte aan woningbouw, dit blijkt uit zowel het woonwensen onderzoek als de Woonvisie Meierijstad. Een uitbreiding in noordoostelijke richting is echter niet wenselijk omdat de cultuurhistorische waarde hier hoog zijn. Bovendien is dit gebied een oude ontginning en past Zijtaart als gesticht dorp beter in de jonge ontginning.

In 1850 lag de zuidgrens van de kern Zijtaart noordelijker. Bij de uitbreiding in het zuiden wordt voortgeborduurd op de bestaande ruimtelijke structuren in de jonge ontginning. De bebouwing is in het verleden ingepast binnen de rechte straten en paden van de jonge ontginning.

De nieuwe uitbreiding is voorzien ten zuiden van Zijtaart op perceel VHL00P1380. Ook hier zal verder worden geborduurd op de bestaande rechte ontginningsstructuur van Zijtaart. Het plangebied is in de Structuurvisie Zijtaart uit 2004 aangewezen als locatie voor 'toekomstige bebouwing'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Structuurvisie Zijtaart: Toekomstige bebouwing

2.3 Ruimtelijke Structuren

Op dit moment zijn deze gronden agrarisch in gebruik, aan de oostzijde bevindt zich een fraaie laanbeplanting. Deze zal ook in het nieuwe plan terugkomen. De ambitie van de gemeente Meierijstad is om de bestaande ruimtelijke structuur van een jonge ontginning te behouden en waar mogelijk te versterken. De bestaande laanbeplanting met wandelpaden vormt een pijler onder het nieuwe plan en zal worden geïntegreerd in het plan.

De laanbeplanting staat in de Structuurvisie Zijtaart uit 2004 ook aangeduid als bestaande laanbeplanting die versterkt moet worden. Door de laanbeplanting loop een wandelpad voor de recreatieve ontsluiting van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0007.png"

Figuur 2.5 Behoudenswaardige elementen plangebied en structuur laanbeplanting

2.4 Voorgestane Ontwikkeling

De uitbreiding Zijtaart-Zuid vindt plaats in hetzelfde stramien als de voorgaande uitbreidingen in Zijtaart: rechthoekig tussen de linten opgespannen. Het nieuwe woongebied wordt ingepast in de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische structuren en sluit aan op de bestaande lintbebouwing en het bestaande bebouwingsbeeld van de Pastoor Clercxstraat en de Pater Thijssenstraat en vormt een logische afronding van het dorp Zijtaart. Er wordt aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende woningen. De ontsluiting van het gebied vindt via de Pastoor Clercxstraat.

Wijzigingsplan

De gemeente Meierijstad wil ca 70 woningen ontwikkelen binnen het plangebied van Zijtaart-Zuid (fase 1 en 2). Het aanvankelijk beoogde aantal van 50 woningen in fase 1 en 35 additionele woningen in fase 2 is door o.a de wateropgave niet haalbaar gebleken.

Door de huidige druk op de woningmarkt en het feit dat er minder woningen kunnen worden gebouwd dan voorzien wordt ervoor gekozen om versneld gebruik te maken van artikel 3.4 De wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Zijtaart-Zuid'. De concept verkavelingsschets is hieronder weergegeven. Het betreft hier een concept schets, het is mogelijk dat er nog wijzigingen optreden.

Verkaveling

Centraal in het gebied is een groenstrook met waterberging voorzien. Rondom het plangebied worden sloten aangelegd omdat het plangebied relatief nat is en een hoge grondwaterstand heeft. De laanbeplanting aan de oostrand van het plangebied blijft gehandhaafd. Hier is tevens een groenzone voorzien. Verder is er gekozen voor een gemengd woningbouwprogramma en zal er gefaseerd ontwikkeld gaan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0008.png"

Afbeelding 2.6 Concept verkaveling Zijtaart-Zuid

Woningbouwprogramma

Wat betreft de woningtypologie en het programma voor de ontwikkeling gaat de gemeente uit van

een gemengd woonprogramma zoals vastgelegd in de Woonvisie. De Woonvisie is gebaseerd op

de woonbehoefte in de kleine kernen. De doelgroep voor de ontwikkeling van Zijtaart-Zuid betreft voornamelijk starters, senioren en gezinnen. In het plan worden minimaal 25% sociale huurwoningen gerealiseerd en voor het overige grondgebonden koopwoningen in diverse prijscategorieën (goedkoop/middelduur en duur).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor het plan toegelicht en wordt het plan hieraan getoetst. Er is sprake van een doorwerking van beleid dat is vastgesteld op verschillende niveaus van bestuur.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012, staan de plannen van de rijksoverheid ten aanzien van aspecten op het gebied van ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid en heeft daarom uit bovenstaande drie doelen slechts dertien nationale belangen naar voren laten komen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien belangen van het Rijk zijn:

  • een excellent ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid en duurzame zoetwatervoorzieningen en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Doorwerking plangebied

Het project behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid inzake het mogelijk maken nieuwe woongebieden wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro.

Doorwerking plangebied

Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.ECLI:NL:RVS:2016:1503

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking plangebied

Met onderhavige ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt

door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegheid onder artikel 3.4 uit het bestemmingsplan Zijtaart-Zuid. Gelet op de wateropgave en het verkavelingsplan zullen er in het gehele plangebied ca 70 woningen worden gebouwd.

Er is door de gemeente Meierijstad een Ladder voor duurzame verstelijking opgesteld. In deze

toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Planinitiatief

De doelgroepen voor de woningen zijn starters, senioren en sociale huur.

Het programma is gebaseerd op de 'Herijking van de Woonvisie' van Meierijstad. Het betreft hier een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Passend binnen behoefte van het ruimtelijk verzorgingsgebied

Voor de onderbouwing van de woonbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. Hiervoor kijken we naar de regionale woningmarkt, die gedefinieerd wordt op basis van verhuisbewegingen. In dit behoefteonderzoek gaat het om de

gemeente Meierijstad als primair verzorgingsgebied.

Binnen deze gemeente vinden 67% van alle verhuisbewegingen plaats. Daarnaast gaan we uit van de regio 's-Hertogenbosch en Uden-Veghel samen als secundair verzorgingsgebied. In deze regio's vinden nog eens 20% van de verhuisbewegingen plaats. Daarnaast sluit de afbakening aan bij de regionale woningmarktgebieden zoals gedefinieerd in de Brabantse Agenda Wonen. Tezamen behelzen het primaire en het secundaire verzorgingsgebied 87% van alle verhuizingen.

Het initiatief wordt passend geacht binnen de behoefte in het verzorgingsgebied. Hieronder volgt

een beknopte onderbouwing.

Kwantitatieve onderbouwing

In het Actieplan Woningbouw 2021 (geldt als addendum op de Woonvisie 2018) baseren we ons op de provinciale prognoses die voor de periode 2020-2040 uitgaan van 5.750 benodigde extra woningen voor de gemeente Meierijstad.

Deze prognoses gaan er bovendien van uit dat na 2040 nog meer woningen in onze gemeente nodig zijn. Dit wordt veroorzaakt door een toename van het aantal inwoners en door maatschappelijke veranderingen. Huishoudens worden bijvoorbeeld gemiddeld steeds kleiner. De provinciale prognoses houden ook rekening met de extra woningen die nodig zijn voor de huisvesting van long-stay arbeidsmigranten.

Voorlopig komt er dus nog geen einde aan de groei van onze woningbehoefte. Hieronder staat een overzicht van de harde plancapaciteit afgezet tegen de provinciale prognose 2020-2024 en de realisatie 2020 en 2021.

Prognose vanaf 2020 5750
Realisatie 2020 420
Realisatie 2021 687
Restant na realisatie 4643
Harde plancapaciteit 01-01-2022 1657*
Resteert 2986

Tabel 3.2 Harde plancapaciteit / provinciale prognoses

Bovenstaande tabel laat zien dat er binnen de gemeente Meierijstad nog voldoende ruimte is binnen de plancapaciteit om van de wijzigingsbevoegdheid artikel 3.4 gebruik te maken. Het nu gepande aantal woningen van circa 70 maakt al onderdeel uit van de harde plancapaciteit. De harde plancapaciteit per 01-01-2022 staat op 1657 woningen voor de gemeente Meierijstad. Hierin zijn beide fasen van Zijtaart-Zuid opgenomen, het gaat hierbij om *72 woningen in totaal.

Kwalitatieve behoefte

Provincie, samenwerkende gemeente en gemeente Meierijstad zetten in op een gevarieerd en

aantrekkelijk aanbod van woonmilieus en woningen. Daarbij wordt met name ingezet op een

kwaliteitsverbetering aansluitend op het bestaande aanbod en de (toekomstige) behoefte en het

versterken van de woonkwaliteiten en milieus. Het gaat daarbij om het creëren van specifieke

woonkwaliteiten en een divers woningaanbod dat de kracht en eigenheid van wijken en kleine kernen recht doet.

Als we kijken naar de behoefte van de regio, gemeente en de kern Zijtaart dan wordt er met dit

initiatief grotendeels aangesloten op een kwalitatieve behoefte. Zo is binnen de gemeente

Meierijstad (en de kern Zijtaart) een behoefte aan goedkope/ sociale en betaalbare/ middeldure

woningen om in de toekomstige vraag te kunnen voorzien, de doorstroming van de woningmarkt te bevorderen en in woningvoorraad te completeren. De gemeentelijke Woonvisie schrijft zelfs voor dat minimaal 25% dient te bestaan uit sociale huurwoningen. Op basis van de huidige gegevens wordt in het plan voorzien in 25% sociale huurwoningen, waardoor wordt voldaan de eis van de Woonvisie.

Plancapaciteit Zijtaart

Aanvullende op de Woonvisie is het Actieplan Woningbouw 2021 vastgesteld. Hieronder staat de harde plancapaciteit voor Zijtaart weergegeven. Deze plancapaciteit is afgezet tegen de verdeling provinciale prognose 2020-2040 in het actieplan Woningbouw en realisatie 2020 en 2021.

Actieplan vanaf 2021 Zijtaart 81
Realisatie 2021 1
Restant na realisatie 80
Harde plancapaciteit 01-01-2022 78*
Resteert 2

Tabel 3.3 Harde plancapaciteit Zijtaart

In het actieplan Woningbouw 2021 zijn 81 woningen voorzien voor Zijtaart. Waarvan er slecht een is opgeleverd in 2021. Zoals weergegeven in bovenstaande tabel is er voldoende ruimte binnen de harde plancapaciteit.

Conclusie

Het gebruikmaken van de wijzigingbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Zijtaart' past daarmee binnen de kwantitatieve plancapaciteit van de gemeente Meierijstad en de kern Zijtaart. De feitelijke realisatie van maximaal 65 woningen in Zijtaart-Zuid biedt juist ruimte ten opzichten wat er in de plancapaciteit van de gemeente was voorzien.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?

Doorwerking plangebied

De beoogde woningbouw heeft geen invloed op de opgestelde ambities. Wel moet deze ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze drie aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de omgevingsvisie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) is vastgesteld op 25 oktober 2019. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen (Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en Verordening wegen). De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie.

De onderwerpen die in de Verordening Ruimte stonden en nu dus in de Interim omgevingsverordening, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moeten toepassen. Hiermee wordt beoogd de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag op het buitengebied af te remmen. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat de realisering van woningbouw, bedrijventerreinen, overige stedelijke voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering in bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoren.

Zorgvuldig ruimtegebruik is dat als basisprincipe is opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen Stedelijk gebied en dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed, zoals industriële complexen, kloosters, verzorgingshuizen et cetera.

Het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient binnen het 'Stedelijk gebied' plaats te vinden (artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling). In afwijking hierop geldt dat op gronden die zijn aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar', voorzien kan worden van de nieuwvesting van een duurzame stedelijke ontwikkeling, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden (artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar).

Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar

Het plangebied is in de Interim omgevingsverordening opgenomen als 'Landelijk gebied' met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. De voorwaarden die in artikel 3.43 worden genoemd zijn:

a) binnen Stedelijk Gebied is er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar;

b) transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;

c) de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

d) de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Artikel 3.46 verkeersdoeleinden

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de nieuwe aanleg of wijziging van een gemeentelijke of Provinciale weg, inclusief de bouw van daartoe behorende kunstwerken.

Lid 2. Het wijzigingsplan bevat een onderbouwing:

  • waarom de aanleg van de weg nodig is gelet op het verkeerskundige probleem of de ontwikkelingen die plaatsvinden;
  • van de keuze van het tracé gelet op de verrichte onderzoeken;
  • van de maatregelen voor de inpassing van de weg waarbij de ontwikkeling in samenhang wordt bezien met zijn omgeving om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder natuur en landschap, te bereiken;
  • van de noodzaak voor een aan de weg gerelateerde voorziening.

Voor een plan dat een ruimtelijke ontwikkeling binnen Landelijk Gebied mogelijk maakt, geldt ook artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap uit de Interim Omgevingsverordening. Tevens dient sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6).

Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:

nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;

er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;

bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.


Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of

de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

a) de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

b) het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

c) het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

d) het wegnemen van verharding;

e) het slopen van bebouwing;

f) de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;

g) het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Doorwerking plangebied

Woningen

Het woningbouwplan Zijtaart-Zuid is op 28 januari 2021 gedeeld met de gemeente Uden, Landerd, Vught, Boxtel, Sint-Michielsgestel, Boekel, Heusden, Oss, 's-Hertogenbosch en Bernheze. Dit heeft tot een aantal vragen geleid met betrekking tot: CPO, woningbouwtype en de verdeling huur vs. koop. Deze vragen zijn met een memo beantwoord. Op 22 april 2021 is Zijtaart-Zuid in het regionaal POHO besproken. Het plan is positief ontvangen en bestuurlijk akkoord bevonden. De regionale afstemming is hiermee succesvol afgerond.

Omgevingskwaliteit

In hoofdstuk 2 (planbeschrijving) wordt onderbouwd hoe de ontwikkeling invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit (artikel 3.5 IOV) en hoe de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het stedelijk gebied (artikel 3.43, sub d IOV). Er wordt een onderbouwing gegeven van de stedenbouwkundige opzet, hoe dit plangebied aansluit op het bestaand stedelijk gebied van Zijtaart en hoe de gemeente aankijkt tegen het zoekgebied, hoe deze ontwikkeling daarin past en hoe de ontwikkeling voorziet in de afronding van het stedelijk gebied.

Verkeersdoeleinden

Met de realisatie van de gewenste woningbouw neemt de verkeersintensiteit toe. De verkeersgeneratie is berekend op 495 verkeersbewegingen per dag. Om deze verkeersstroom af te wikkelen zal er een kwalitatief goede ontsluiting van het plangebied te komen.

Een ontsluiting op de Pater Thijssenstraat is gezien de beperkte capaciteit geen optie. Een opwaardering van de weg is niet mogelijk vanwege de dichte bebouwing in de directe omgeving. Zowel verkeerskundig onderzoek als interne afstemming wijzen uit dat ontsluiting op de Pastoor Clercxstraat de enige optie is.

De entree van Zijtaart ligt circa 80 meter verwijderd van de locatie waar de ontsluitingsweg is gepland. De maximum snelheid is hier dus 50 kilometer per uur. In het verleden zijn er al snelheid beperkende maatregelen genomen, zo ligt en een drempel en een stuk verder volgt een scherpe bocht die bestuurders dwingt de snelheid te minderen. Weg gerelateerde voorziening zijn gelet op de maximum snelheid, drempels, het tracé en een goede staat van onderhoud niet nodig om Zijtaart-Zuid op een veilige en verantwoorde manier te ontsluiten. Hiermee voldoet dit plan aan de uitgangspunten van artikel 3.46 van de IOV.

Lagenbenadering

De impact van de planontwikkeling voor de basislaag zijn duidelijk. Het plangebied ligt op een hoogte van circa 11 meter NAP op een dekzandvlakte. De planontwikkeling heeft geen grote gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater dient echter wel in de bodem te infiltreren.

De infrastructuur van het plangebied wordt aangesloten op de reeds bestaande structuren. Het plangebied zal worden ontsloten via de Pastoor Clercxstraat. Afgezien van de ontsluiting van de woningen brengt het bouwplan geen nieuwe grootschalige infrastructuur met zich mee. De gevolgen van de netwerklaag zijn hiermee beperkt.

De derde laag is de occupatie laag. Het plangebied heeft nu een agrarische bestemming en is in gebruik als grasland. In de nieuwe situatie zal het gebruik bestaan uit wonen. Ten noorden van het plangebied bestaat de functie nu al uit wonen. Het agrarische gebruik zal in de nieuwe situatie komen te vervallen.

Zoals hiervoor is onderbouwd, heeft bij de onderhavige planontwikkeling aan de rand van Zijtaart een afweging plaatsgevonden naar behoefte, locatie in relatie met de omgeving. De locatie is in de Structuurvisie Zijtaart ui 2004 al aangemerkt als ontwikkellocatie.

Het provinciale als gemeentelijke beleid is gericht op het behouden van de leefbaarheid in kleine kernen. Dat is ook waar dit plan voor Zijtaart aan bijdraagt. Door te zorgen voor nieuwe woningen wordt het mogelijk gemaakt om te blijven wonen in de eigen kern. Daarnaast wordt een woonmilieu gerealiseerd dat door prijszetting, landelijk dorps en groen karakter ook een aantrekkelijke optie kan zijn voor woningzoekenden binnen het stedelijk gebied. Het aanbod is afgestemd op de vraag die er is vanuit de lokale bevolking.

De ontwikkeling past qua schaal, omvang en functie binnen het plangebied. De planmatige aanpak zorgt voor een concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in artikel 3.7 van de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0009.png"

Figuur 3.1 Lagenbenadering

Meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie bestaat uit een goede benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat én de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Binnen de kaders van het bestemmingsplan Zijtaart-Zuid wordt meerwaarde gecreëerd doordat gebruik wordt gemaakt van een agrarische perceel waar door middel van zorgvuldig ruimtegebruik een woonmilieu wordt gecreëerd voor toekomstige generaties van Zijtaart. De voorliggende ontwikkeling voorziet in een versterking van de leefbaarheid in de kern Zijtaart. Deze ontwikkeling zal worden gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd aan de bijlage van dit wijzigingsplan.

Het zorgvuldige ruimtegebruik, de landschappelijke inpassing en de versterking van de leefbaarheid zorgen voor een combinatie van opgave en ontwikkelingen, waarmee het plan past binnen de kaders van artikel 3.8 uit de Interim omgevingsverordening.

Kwaliteitsverbetering landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Ter uitwerking van het vereiste tot kwaliteitsverbetering van het landschap ex artikel 3.9 IOV zijn in regionaal verband afspraken gemaakt. Ten aanzien van planmatige stedelijke ontwikkelingen in het zoekgebied voor verstedelijking is vastgelegd dat de kwaliteitsverbetering, een vaste afdracht per m², 1% van de uitgifteprijs betreft.

Om inzicht te geven in de bedragen die worden besteed aan de landschappelijke inpassing is onderstaande berekening opgesteld. De totale te verwachte grondopbrengsten van de ontwikkeling van zowel fase 1 als 2 is € 4.748.500. Van de opbrengsten van zowel fase 1 als 2 wordt 1% besteed aan landschappelijke inpassing. Het minimum bedrag dat geinvesteerd dient te worden in de landschappelijke inpassing van Zijtaart-Zuid is dus E47.485,-.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0010.png"

Voor de ontwikkeling van Zijtaart-Zuid is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk plan is toegevoegd aan als bijlage 12 bij dit wijzigingsplan. De kosten voor deze inpassing zijn € 53.355,75 euro. Het in ere stellen van het beekdallandschap aan de zuidzijde van het plangebied is nader uitgewerkt en financieel doorgerekend. Uit de financiële doorrekening (zie bijlage) blijkt dat er sprake is van ruim 1% aan kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiermee wordt dus ruim voldaan aan het minimum van 1% (€ 47.485).

Conclusie

Conform het landschappelijk inpassingsplan zal er € 53.355,75 geinvesteerd worden in landschappelijke inpassing. Deze inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit plan.

Analyse landschap

Het plangebied Zijtaart-Zuid is gelegen op een dekzandvlakte ten zuiden van de kern Zijtaart. Het gebied is gelegen in de jonge ontginning van Zijtaart. De gronden rondom Zijtaart zijn agrarisch in gebruik, waarbij de ruilverkaveling na de Tweede Wereldoorlog de agrarische productieomstandigheden sterk heeft verbeterd. Tegelijkertijd zijn met de ruilverkaveling belangrijk cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten verdwenen.

Ten aanzien van planmatige stedelijke ontwikkelingen in het zoekgebied voor verstedelijking is vastgelegd dat de kwaliteitsverbetering, een vaste afdracht per m², 1% van de uitgifteprijs betreft. Omdat het stedenbouwkundig plan voor de ontwikkeling Zijtaart-Zuid nog niet definitief is en nog nader uitgewerkt wordt, acht de gemeente het in dit stadium nog niet mogelijk een volledige landschappelijk inpassingsplan op te stellen. Daarom kiest de gemeente voor een financiële bijdrage (1% van de uitgifteprijs). Deze bijdrage zal in een fonds worden gestort en aangewend worden voor de landschappelijke inpassing. De landschappelijk inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Om inzicht te geven in de bedragen die worden besteed aan de landschappelijke inpassing is onderstaande berekening opgesteld. De totale te verwachte grondopbrengsten van de ontwikkeling van zowel fase 1 als 2 is € 4.748.500. Van de opbrengsten van zowel fase 1 als 2 wordt 1% besteed aan landschappelijke inpassing.

Kenmerken

Ten oosten van het plangebied bevindt zich een historische laanbeplanting. Ten westen loopt de Pastoor Clercxstraat. Het plangebied zelf is nu in gebruik als grasland en verpacht aan een lokale agrariër. De landschappelijke kwaliteit is afgezien van de historische laanbeplanting beperkt. De directe omgeving van het plangebied is kenmerkend voor een agrarische landschap. Waarbij met name intensieve veehouderij de overhand heeft.

Landschappelijke inpassing

De volledige landschappelijke inpassing wordt later opgenomen en uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan waarbij de aanwezige landschappelijke kwaliteiten in het inpassingsplan worden versterkt. De gemeente Meierijstad heeft hiervoor haar raamcontractanten benaderd.

Regionale afstemming

In het regionaal overleg wordt verslag gedaan van de financiële bijdrage in de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiermee wordt voldaan aan het vereiste van Kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in artikel 3.9 IOV. Het initiatief is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt het plan hieraan getoetst.

4.1 Verkeer En Parkeren

Met de realisatie van de woningbouw neemt de verkeersintensiteit toe en dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd, waarbij dient te worden voldaan aan de norm als gesteld in de gemeentelijke parkeernormen.

4.1.1 Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend volgens de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' conform de Nota parkeernormen Meierijstad 2018 en de ligging 'rest bebouwde kom'. Ook is er uitgegaan van de gemiddelde normen, aangezien er geen aanleiding is om juist voor de minimale of maximale normen te kiezen. Op basis van de normen zal het nieuwbouwplan 460 motorvoertuigen per etmaal genereren voor een gemiddelde weekdag. Hierbij is uitgegaan van 66 woningen. Dit is de meest recente concept verkaveling.

Tabel 4.1: Berekening verkeersgeneratie

Onderverdeling in plan Woningtype conform CROW Aantal Verkeersgeneratie per woning Verkeersgeneratie
Middel dure koop Koop, huis, twee-onder-een-kap 18 7,8 140,4
Dure koop
(senioren)
Koop, huis, tussen/hoek 8 7,4 59,2
Goedkope koop Koop, huis, tussen/hoek 20 7,4 148
Sociale huur Huur, huis, sociale huur 20 5,6 112
66 460

De ontsluiting van Zijtaart-Zuid vindt plaats op de Pastoor Clercxstraat. Als de 'nieuwe' verplaatsingen worden toegedeeld aan de Pastoor Clercxstraat dan wordt verwacht dat deze weg dit extra verkeer goed kan verwerken.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeersgeneratie worden geen belemmeringen verwacht.

4.1.2 Parkeren

Op basis van de Nota parkeernormen Meierijstad 2018 is het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied bepaald. Hierbij is uitgegaan van de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Binnen deze norm is het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers opgenomen. Dit is gesteld op 0,3 parkeerplaatsen per woning.

Tabel 4.2: Berekening benodigd aantal parkeerplaatsen

Onderverdeling in plan Woningtype conform Nota parkeernormen Aantal Parkeernorm Benodigd aantal parkeerplaatsen
Koop/huur vrijstaand Koop/huur, 2 onder 1 kap 8 2,4 19,2
Koop/huur 2 onder 1 kap Koop/huur, tussen/hoek 18 2,4 43,2
Koop/huur tussen/hoek Koop/huur, tussen/hoek 40 2,2 88
66 150,4

In totaal zijn er binnen het plangebied 66 parkeerplekken op eigen terrein aanwezig in de vorm van opritten. Dan resteert er nog een ongewogen parkeerbehoefte van 84,4 parkeerplekken bestaande uit 64,6 parkeerplaatsen voor bewoners en 19,8 voor bezoekers.

Uitgaande van dubbel gebruik en aanwezigheidspercentages resteert er een op te lossen parkeerbehoefte van 75 parkeerplekken in het openbaargebied binnen Zijtaart-Zuid. Binnen het plangebied Zijtaart-Zuid zal deze parkeerbehoefte opgelost worden. Dit is ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

In bovenstaande berekening is uitgegaan van 66 woningen in plaats van 70. Mochten er meer woningen worden opgericht dan zullen er naar rato parkeerplekken worden aangelegd op de kavels van de toekomstige bewoners (eigen terrein).

Conclusie

Vanuit het aspect parkeren worden geen belemmeringen verwacht.

4.2 Geluid

4.2.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader is de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.

Wegverkeerslawaai

Voor woningbouw binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek te worden overlegd. In artikel 74 van de Wet geluidhinder wordt de breedte van de zone van een weg in stedelijk gebied, bestaande uit 1 of 2 rijstroken bepaald op 200 meter. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hebben niet een dergelijke geluidszone.

4.2.2 Onderzoek

Er is door K+ adviesgroep een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd voor het hele plangebied (1 en 2). In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Wet geluidhinder

Pastoor Clercxstraat

De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 47 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.

Leinserondweg

De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 32 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.

Goede ruimtelijke ordening

De Reibroekstraat, Pater Thijssenstraat, Ceciliastraat en Pastoor van de Bultstraat kennen een snelheidsregime van 30 km/uur, zodat de wegen niet hoeven te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de wegen echter wel beschouwd. Om een afweging te kunnen maken is wel aansluiting gezocht bij de Wet geluidhinder en is dat toetsingskader dus ook gehanteerd voor deze wegen.

Reibroekstraat, Ceciliastraat en Pastoor van de Bultstraat

  • Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.
  • De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden, zou getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is ten hoogste 46 dB (Reibroekstraat), 28 dB (Ceciliastraat) en 21 dB (Pastoor Bultstraat) (excl. art. 110g Wgh). Zou de aftrek gehanteerd mogen worden is de belasting 41 dB (Reibroekstraat), 23 dB (Ceciliastraat) en 16 dB (Pastoor Bultstraat) (incl. art. 110g) waarmee deze waarde onder de voorkeursgrenswaarde ligt.
  • Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Pater Thijssenstraat

  • Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de weg wel beschouwd en wordt ook het toetsingskader van de Wet geluidhinder gehanteerd.
  • In een aantal waarneempunten zijn gevelbelastingen vastgesteld hoger dan de 'voorkeursgrenswaarde'.
  • De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 54 dB, zonder aftrek artikel 110g. Zou die aftrek wel worden gehanteerd, dan is de geluidbelasting 49 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen, wanneer getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
  • Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg, hoeft ook geen hogere waarden ten aanzien van deze weg worden aangevraagd.
  • Formeel hoeven ten gevolge van deze weg geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt echter geadviseerd wel maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Hiervoor wordt verwezen naar tabel 4.4 kolom comforteis in het onderzoek.

4.2.3 Conclusie

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van 33 dB te garanderen is de benodigde karakteristieke geluidwering geborgd in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Toetsingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;

het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

4.3.2 Onderzoek

Onderzoek NIBM toets

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). Desondanks is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:

  • 460 motorvoertuigen per etmaal (gebaseerd op paragraaf 4.1 Verkeer en parkeren).
  • Aandeel vrachtverkeer van 2%.

Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2023 (worstcasescenario):

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: NIBM-tool: worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer

Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 0,75 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,10 µg/m3 bijdragen.

Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019

Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel en geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 17,6 µg/m3 en voor PM10 18,8 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 11,3 µg/m3.

Tabel 4.3: NSL Monitoringstool: rekenpunten met bijbehorende concentraties

Id NO2 ìg/m3 PM10 ìg/m3 PM10 overschrijdingsdagen PM2.5 ìg/m3
Rekenpunt 15520132 17.6 18.8 6.7 11.3 2020
Rekenpunt 15520172 16.6 18.7 6.7 11.3 2020
Rekenpunt 15520338 17.6 18.8 6.7 11.3 2020
Rekenpunt 15520364 17.1 18.8 6.7 11.3 2020
Rekenpunt 15520576 17.0 18.8 6.7 11.3 2020
Norm 40 40 35 25 2020

Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor NO2 en PM10 respectievelijk 17,9 µg/m3 en 18,9 µg/m3. Deze concentraties blijven met de bijdrage van de ontwikkeling, beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.

4.3.3 Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van de beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd met gebruikmaking van de NIBM Monitoringstool. Hieruit blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

4.4.1 Toetsingskader

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'''. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

In de ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen milieuzoneringen met betrekking tot het aspect geur afkomstig van veehouderijbedrijven en alle andere aspecten. Voor het aspect geur geldt aparte wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij en de Wro) en daardoor specifieke afstanden. Deze afstanden komen niet overeen met de afstanden die in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG zijn opgenomen. Het aspect geur wordt daarom in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten en behandeld in paragraaf 4.5.

4.4.2 Onderzoek

Onderhavig plangebied (fase B) betreft momenteel een agrarisch perceel, gelegen tegen de dorpskern Zijtaart. Het perceel wordt betrokken bij de dorpskern als woongebied. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende vormen van bedrijvigheid te vinden. Hieronder worden de dichtstbijzijnde en relevante vormen beschreven en geanalyseerd.

Zondveldstraat 2A

Aan Zondveldstraat 2A is een varkenshouderij gevestigd. Deze inrichting heeft de milieucategorie 4.1 met een grootste richtafstand van 200 meter. Deze afstand geldt voor het aspect geur. Echter voor geur is aparte regelgeving van toepassing die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij, zie hiervoor paragraaf 4.5. Voor de overige omgevingsaspecten geldt een grootste afstand van 50 meter. De beoogde woningen in het plangebied liggen op een afstand van meer dan 200 meter, daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Zondveldstraat 2

Aan de Zondveldstraat 2 is een melkveehouderij gevestigd. Deze inrichting valt onder 'fokken en houden van rundvee' en heeft milieucategorie 3.2 met een grootste richtastand van 100 meter. Deze afstand geldt voor het aspect geur. Echter voor geur is aparte regelgeving van toepassing die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij, zie hiervoor paragraaf 4.5. Voor de overige omgevingsaspecten geldt een grootste afstand van 30 meter. De woningen in het plangebied liggen op een afstand van circa 400 meter, daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Leinserondweg 21A

Aan de Leinserondweg 21A is een manege gevestigd. Deze inrichting heeft de milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter. De beoogde woningen in het plangebied liggen op een afstand van meer dan 200 meter, daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Pater Thijssenstraat 5-9A en Ceciliastraat 1

Aan de Pater Thijssenstraat 5-9A en Ceciliastraat 1 zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. De minimale afstand van de bedrijfsbestemming (perceelsgrens) tot de gevels van de beoogde woningen bedraagt circa 30 meter. Voor bedrijven in milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk, hier wordt aan voldaan. Tevens staan er al woningen dichter bij de bedrijven, waardoor deze al een beperkende werking hebben voor de mogelijkheden van de bedrijven en daarnaast mag hiermee worden aangenomen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd ter hoogte van het plangebied.

4.4.3 Conclusie

De inrichtingen vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Omgekeerd wordt er geen milieubelastende inrichting in het plangebied mogelijk gemaakt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.5 Geur Agrarisch

4.5.1 Toetsingskader

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de Wgv zijn voor verschillende dieren geuremissienormen opgenomen die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.

Bij de ontwikkeling van een woning is sprake van een geurgevoelig object. Derhalve dient gekeken te worden naar de geurhinder veroorzaakt door omliggende veehouderijen. De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Op 13 september 2016 heeft de voormalige gemeente Veghel de 'Evaluatie geurbeleid 2015 Gemeente Veghel' vastgesteld. Middels dit beleid heeft de gemeente geen afwijkende geurhindercontouren vastgesteld. Hierin is voor de bebouwde kom, ontwikkelingslocaties en kernrandzones een maximale achtergrondbelasting van 13ouE/m³ opgenomen.

4.5.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen gelegen. Deze veehouderijen hebben geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van de beoogde woningen. Anderzijds worden er ook geen veehouderijen belemmerd door de realisatie van de woningen. Dit is onder meer terug te zien op onderstaande figuur waarin de geurcontouren en achtergrondbelasting zijn weergegeven. Deze figuur komt uit de evaluatie van het geurbeleid van de gemeente Veghel uit 2015. De veehouderijen liggen op ruime afstand van het plangebied en met een achtergrondbelasting van 6-10 ouE/m³ is de achtergrondbelasting relatief laag. Voor reeds bestaande woningen wordt een vergelijkbare geursituatie omschreven als 'goed'. Derhalve is het aannemelijk dat de geursituatie ter plaatse van het plangebied 'goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0012.png"

Figuur 4.2 Geurcontouren en achtergrondbelasting, plangebied aangegeven met een rode cirkel (Bron: Evaluatie geurbeleid gemeente Veghel, 2015)

4.5.3 Conclusie

Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat en er zijn geen veehouderijen in de omgeving die gehinderd worden door de beoogde woningbouw. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geurhinder' geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling.

4.6 Kabels En Leidingen

In het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die zorgen voor een belemmering van het initiatief. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd zal een KLIC-melding worden aangevraagd om ervoor te zorgen dat geen kabels worden beschadigd.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

4.7.2 Onderzoek

De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de risicokaart geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0013.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart met plangebied aangeduid

Risicovolle inrichtingen:

Ten noordwesten van het plangebied ligt een opslagtank met LPG met een risicocontour van 50 meter en een opslag verpakte gevaarlijke stoffen en ammoniakkoelinstallatie met een risicocontour van 250 meter. Deze liggen beide op ten minste 1,4 km van het plangebied en vormen zodoende geen belemmering.

Ten westen van het plangebied ligt een bovengrondse propaantank (Hoge Biezen 1). De tank bevat maximaal 3 m3, hiervoor geldt een veiligheidsafstand van maximaal 25 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt 320 meter, hier wordt dus ruim aan voldaan.

Buisleidingen:

De hogedruk aardgasleiding (transportroutedeel Z-542-10) is gelegen op een afstand van circa 920 meter van het plangebied. De betreffende leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding. Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 168 millimeter wat betekent dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 40 meter uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 65 meter uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat het plangebied ruimschoots is gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens, wordt geconcludeerd dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Op een afstand van circa 2,3 km van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A50. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Regeling basisnet blijkt dat ter hoogte van dit plangebied (wegvak B87) geen sprake is van een plaatsgebonden risico of plasbrandaandachtsgebied (PAG). Over dit wegvak worden wel stoffen vervoerd met de classificatie LT2. Hierbij wordt een invloedsgebied gehanteerd van 880 meter volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). Het plangebied valt buiten dit invloedsgebied. Hierdoor hoeft geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Op een afstand van circa 1 km van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N279. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit het rapport 'Externe veiligheid provinciale wegen Noord-Brabant' (2010) blijkt dat ter hoogte van het plangebied (wegvak NCB laan / Rijksweg (Veghel) - N272 / N279 (Beek en Donk ) ) geen sprake is van een plaatsgebonden risico (niet aanwezig) of plasbrandaandachtsgebied (PAG). Over dit wegvak worden wel stoffen vervoerd met de classificatie LT2. Hierbij wordt een invloedsgebied gehanteerd van 880 meter volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). Het plangebied valt buiten dit invloedsgebied. Hierdoor hoeft geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.8 Ecologie

4.8.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijsteling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

4.8.2 Onderzoek

Quickscan flora en fauna

Er is door BRO een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en/of gebieden, en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Tabel 4.4. Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde soorten/gebieden en te nemen vervolgstappen

Soortgroep Potentieel aanwezig Sprake van overtreding Vervolgtraject / maatregelen Bijzonderheden / opmerkingen
Broedvogels Algemeen Ja Te voorkomen Plangebied buiten broedseizoen bouwrijp maken of controle vooraf Globale broedseizoen loopt van maart tot half augustus
Jaarrond
beschermd
Nee Nee - -
Vleermuizen Verblijfplaatsen Nee Nee - -
Foerageerhabitat Nee Nee - -
Vliegroutes Nee Nee - -
Grondgebonden zoogdieren Ja Te voorkomen Zorgplicht Heeft betrekking op een soort als de egel
Reptielen Nee Nee - -
Amfibieën Nee Nee - -
Vissen Nee Nee - -
Ongewervelden Nee Nee - -
Vaatplanten Nee Nee - -
Gebiedsbescherming Afstand tot gebied Sprake van
aantasting
Vervolgtraject Bijzonderheden / opmerkingen
Natura 2000 ca. 17 km Nee - Geen externe verstorende factoren
Natuurnetwerk Nederland ca. 680 m Nee - Wezenlijke ecologische waarde en kenmerken blijven gelijk
Houtopstanden - Nee - Niet van toepassing

Op basis van de quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen of effecten op beschermde gebieden niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van soorten dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming. Het onderdeel houtopstanden is bij dit plan niet aan de orde.

Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen.

  • Ten aanzien van broedvogels dient het bouwrijp maken van het terrein buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
  • Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar effecten op beschermde gebieden (Natura 2000/NNN) niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag ten aanzien van houtopstanden dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming.

4.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.9 Stikstofdepositie

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Kampina & Oisterwijkse Vennen”, bevindt zich op circa 17 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied. Daar de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van nieuwbouwwoningen betreft, is een toename aan stikstofuitstoot te verwachten. Gezien de afstand tot een Natura 2000-gebied is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs niet aan de orde, waardoor een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is uitgesloten.

Tevens kan verwezen worden naar de “Handreiking woningbouw en AERIUS” van de Rijksoverheid, d.d. januari 2020. De algemene conclusie van deze handreiking is dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. In de andere gevallen op kortere afstand van een Natura 2000-gebied en/of voor de bouw van meer woningen waarbij de depositie mogelijk hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar is alsnog een Aerius-berekening nodig. In voorliggend geval is derhalve een Aerius-berekening niet nodig en zijn er vanuit stikstofdepositie geen belemmeringen.

4.10 Bodem

4.10.1 toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.

4.10.2 Onderzoek

Er is door Aeres Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de NEN 5740. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met cadmium. In de ondergrond zijn geen gehalten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden gemeten. Het freatisch grondwater is lichtverhoogd met barium, cadmium, nikkel, zink en koper.

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieu hygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling (wonen met tuin). Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage aan de toelichting toegevoegd. De grondmonster ziijn zowel in 1 als in fase 2 genomen.

4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.11 Water

4.11.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

4.11.2 Beleid

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas. Voor waterschap Aa en Maas gaat dit om het 2e SGBP voor het Nederlandse deel van het Maasstroomgebied (2016 – 2021). Naast dit beleidskader is in het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant ook het toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water opgenomen. In Nederland wordt dit uitgeoefend door de diverse waterschappen die zich richten op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Bij nieuwe plannen dient onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” doorlopen.

Voor het beheer van de waterhuishouding hebben de drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta een gezamenlijke Keur opgesteld. De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken. Bij voldoen aan de Algemene Regel is geen vergunning noodzakelijk (wel meldingsplichtig). Indien niet voldaan wordt, is een watervergunning benodigd voor de voorgenomen werkzaamheden.

Het waterschap maakt bij het beoordelen van plannen met een toenemend verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voor plannen met een bijkomend verhard oppervlak tussen 2.000 en 10.000 m² kan volgens de Rekenregel de benodigde hemelwatercompensatie berekend worden. Bij grotere planontwikkelingen is een hydrologisch onderzoek noodzakelijk om de impact van het planvoornemen af te stemmen en kan de Rekenregel als uitgangspunt voor het bepalen van de compensatie gebruikt worden.

De gemeente Meierijstad (waartoe Zijtaart behoort) en waterschap Aa en Maas hebben een beleidsdocument opgesteld, namelijk het VGRP+ 2017-2022, Waardevol water in Meierijstad. Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan is een geschikt planinstrument om mee te kunnen bewegen met de veranderingen om ons heen. Zo is er bijvoorbeeld sprake van verandering in wetgeving, meer neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en meer focus op beheer in plaats van nieuwbouw. Door de huidige situatie af te zetten tegen toekomstige ontwikkelingen ontstaat een opgave.

Op basis van de kernkwaliteiten van de gemeente Meierijstad, de Watervisie samenwerkingsregio As50+ en de Visie Meierijstad is een gezamenlijke visie opgesteld over de toekomstige invulling van de watertaken. Om de visie te kunnen verwezenlijken zijn in het document een aantal speerpunten en aandachtsvelden bij de uitvoering van de reguliere werkzaamheden van belang. Om dit te bereiken betrekken we zoveel als mogelijk de maatschappij. Op particulier terrein liggen namelijk nog veel kansen en een hoger waterbewustzijn leidt tot meer acceptatie en aangepast gedrag.

Binnen de waterketen en het watersysteem benutten we de economische potentie om duurzaam om te gaan met energie/grondstoffen en water te (her)gebruiken voor recreatie en toerisme. Bij (her)ontwikkelingen en reconstructies dient zo goed mogelijk de boven- en ondergrondse ruimte benut te worden. Dit kan alleen door intensief samen te werken met de waterpartners.

Een planontwikkeling mag niet leiden tot verhoging of verlaging van de grondwaterstand en de afvoer naar het oppervlaktewater, ook niet bij extremere omstandigheden. Voor planontwikkelingen wordt tevens de gemeente betrokken omdat deze meestal het beheer over het lokale (opper)vlaktewater hebben.

De online 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten en vroegtijdige afstemming van het planvoornemen mogelijk maakt. Door middel van de waterparagraaf wordt het planvoornemen hydrologisch beschreven, waarna toetsing plaatsvindt door het bevoegd gezag.

4.11.3 Geohydrologisch onderzoek

Voor het plangebied 'Zijtaart-Zuid' zijn inmiddels verschillende waterhuishoudkundige onderzoeken uitgevoerd. Nadat het bestemmingsplan' Zijtaart-Zuid' was vastgesteld bleek het plangebied dusdanig nat dat er aanvullende onderzoek uitgevoerd moest worden. Het aanvullende onderzoek is uitgevoerd door Landslide Milieu-adviesbureau. Het onderzoek staat hieronder beschreven. Voor Waterparagraaf van Aeres mileu wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Zijtaart-Zuid'. De onderzoeken staan hieronder opgesomd en zijn opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.

- Waterparagraaf Zijtaart-Zuid, Areas Milieu 12 oktober 2020;

- Geohydrologisch onderzoek, landslide milieu-adviesbureau 13 oktober 2022;

Landslide milieu-adviesbureau heeft voor de beoogde nieuwbouwlocatie Zijtaart-Zuidonderzoek

uitgevoerd naar de variatie in grondwaterpeilen en waterdoorlatendheid van de bodem. Aanleiding

hiervoor vormt het feit dat sprake is van een zeer natte locatie met hoge (ondiepe) grondwaterpeilen, die de gemeente Meierijstad graag geschikt wil maken voor woningbouw om invulling te kunnen geven aan de regionale bouwopgave.

Resultaten

De nieuwbouwlocatie aan de zuidkant van Zijtaart is als “(zeer) nat” aan te duiden. De gemeten

grondwaterpeilen zijn hoog, waarbij de kaartbank van de provincie Noord-Brabant een GHG van

circa 0,50 m-mv (9,5 m +NAP) aangeeft en de metingen op locatie (tot nu toe) een GHG van circa

9,70 m +NAP. De huidige maaiveldhoogte varieert ruwweg van 9,90 tot 10,10 m +NAP. Het

oppervlaktewatersysteem is in beheer bij Waterschap Aa en Maas, waarbij de ingestelde peilen

variëren van 9,25 m +NAP bij stuw 217EH en stuw 217PVS tot 9,45 m +NAP bij stuw 217GB. Op

de beoogde bouwlocatie is de bodem overwegend zandig van opbouw, waarbij plaatselijk en op

wisselende diepte slecht waterdoorlatende leemlagen voorkomen.

De hoge grondwaterpeilen zijn daarom niet het gevolg van stagnatie op het maaiveld als gevolg

van de dichtgeslagen bodem, maar zeer waarschijnlijk het gevolg van structurele beekdal-kwel

aangevuld met infiltrerend regenwater direct na perioden met neerslag. Hierdoor kan enerzijds het

structureel hoge grondwaterpeil verklaard worden en anderzijds de tijdelijke pieken na perioden

met neerslag. Een en ander volgt uit een geohydrologisch veldonderzoek uitgevoerd door

Avallo-Aquabrain in 2021, waarbij onder meer gekeken is naar de thans beschikbare meetreeksen

van 3 peilbuizen met dataloggers.

Grondwater

De gemeente Meierijstad wil graag maximaal rekening houden met de huidige geohydrologische

situatie maar tegelijkertijd ook voorkomen, dat na de realisatie van de beoogde nieuwbouw

wateroverlast ontstaat op de ontwikkellocatie en/of in de directe omgeving. Daarom wil de

gemeente graag samen met het waterschap op locatie de hierna te beschrijven vervolgaanpak

bespreken. De gemeentelijke droogleggingseisen daarbij zijn: 0,70 m voor openbaar gebied ten

opzichte van de GHG en 0,90 m voor vloerpeil woningen ten opzichte van de GHG.

Maatregelen

Op basis van de nu beschikbare informatie wil de gemeente graag onderstaande maatregelen nemen om tot een aanvaardbare situatie te komen:

a) ophoging van het huidige maaiveld

b) optimaliseren van het bestaande watersysteem.

Ophoging

Om de toekomstige ontwateringsdiepte te verbeteren en om aan te sluiten bij de maaiveldhoogte van aangrenzende bebouwing wordt een beperkte ophoging van het maaiveld met 0,5 tot 0,7 meter (tot circa 10,50 m +NAP) beschouwd. Het vloerpeil van de woningen zou dan op circa 10,60 +NAP liggen (de vloerpeilen van de bestaande woningen aan de noordkant zijn circa 10,40 +NAP). Dit in combinatie met het zodanig aanpassen van de bestaande (pieken in) grondwaterpeilen, dat in de drogere zomerperiode meer en langer water vastgehouden kan worden en in de natte winterperiode, met name de pieken als gevolg van neerslag, tijdig afgevoerd kunnen worden om elders in het beekdal weer geborgen en geïnfiltreerd te worden.

Optimaliseren watersysteem

Het optimaliseren van het watersysteem is de tweede maatregelen die wordt genomen. Samen met het Waterschap Aa en Maas zijn beide maatregelen overeengekomen. Er is onlangs samen met het Waterschap een schouw geweest op locatie. Hierbij is afgesproken om een opschoon/uitdiep actie van de sloten te doen om vervolgens deze sloten te verbinden met de A-watergang aan de Leinserondweg.

Verder zal de verbindingsduiker worden vergoot om zo extra water te kunnen afvoeren. aan de noordoostzijde van het plan een opschoon/uitdiep actie van de sloten die het plan verbinden met de A-watergang aan de Leinserondweg. De technisch uitwerking van deze maatregelen is weergegeven op de kaart 'watergangen Zijtaart-Zuid' die als bijlage 11 is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

4.11.4 Conclusie

Deze locatiespecifieke maatregelen zijn op locatie met het waterschap afgesproken omdat de verwachting is dat hierdoor het grondwaterpeil mogelijk zal dalen met circa 0,15-0,25 m1.Zodra het verkavelingsplan gereed is zal de waternota worden afgerond en de watervergunning worden aangevraagd.

4.12 Archeologie

4.12.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

De voormalige gemeente Veghel heeft haar archeologiebeleid verwerkt in het vigerende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 4'.

Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Buitengebied grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,3 meter. De noordoostelijke hoek van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' in het geldende bestemmingsplan. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 0,3 meter. Het initiatief is daarmee onderzoeksplichtig.

4.12.2 Conclusie

Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.13 Cultuurhistorie

4.13.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) dient in het plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

4.13.2 Onderzoek

In onderstaande figuur is een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van Noord-Brabant weergegeven ter plaatse van het plangebied. Voor het plangebied zijn de volgende aanduidingen van belang:

  • Historische geografie – lijnen (lijn van redelijk hoge waarde): Pastoor Clercxstraat en Pater Thijssenstraat.
  • Historische geografie – lijnen (lijn van hoge waarde): bomenlaan aan de oostzijde van het plangebied.
  • Historische stedenbouw (redelijk hoog): Zijtaart Doornhoek.
  • Historisch groen: Laanbeplanting Veghelse Dijk, Zijtaart, Zondveld.
  • Rijksmonumenten: Pastoor Clercxstaat 76 en 85.
  • Overige bouwkunst: Pastoor Clercxstraat 68 en Leinserindweg 5 (boerderij).

In de toelichting behorende bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt aangegeven dat Zijtaart een Heidenederzetting is, welke gelegen is op oude oeverwal van de Aa (genoemd in 1356). Na de stichting van de parochie en de bouw van de Sint-Lambertuskerk (1871) heeft een dorpsverplaatsing naar de nieuwe kom rond de kerk plaatsgevonden. Daarbij is een voornamelijk noordwaarts gerichte lintvormige uitbreiding (Pastoor Clercxstraat) ontstaan. Deze is overgegaan in de voormalige heidenederzetting Doornhoek. Bepalend in de kom van Zijtaart zijn de kerk, pastorie (1875) en het klooster (1901,1907), naar noorden meer eenvoudige eenlaagse woonhuizen (circa 1890-1920), overgaand in boerderijen (circa 1850-1920) op Doornhoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ZIJ000WP0012023W-VG01_0014.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied in Cultuurhistorische Waardenkaart 2010, herziening 2016

Historische geografie – lijnen

Met onderhavig planvoornemen worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het woongebied wordt ingepast in de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische structuren en sluit aan op de bestaande lintbebouwing en het bestaande bebouwingsbeeld van de Pastoor Clercxstraat en de Pater Thijssenstraat en vormt een logische afronding van het dorp Zijtaart. De bomenlaan aan de oostrand van het plangebied blijft gehandhaafd.

De ontwikkelingen van het plangebied zullen daarom geen negatieve invloed hebben op deze elementen in de omgeving.

Historisch groen: Laanbeplanting Veghelse Dijk, Zijtaart, Zondveld

Een beplanting van zomereik van rond 1880 langs de Pastoor Clercxstraat. Waarde redelijk hoog. Deze laanbeplanting wordt niet aangetast met onderhavig plan. De ontwikkelingen van het plangebied zullen daarom geen negatieve invloed hebben op deze laanbeplanting.

Rijksmonumenten en overige bouwkunst

In de omgeving van het plangebied zijn twee Rijksmonumenten gelegen en twee panden aangeduid als 'overige bouwkunst'.

  • Pastoor Clercxstraat 76 is een boerderij van het Kampische langgeveltype onder met pannen belegd wolfdak, uit de 19e eeuw (Rijksmonument).
  • Pastoor Clercxstraat 85 is een boerderij met op een steen de inscriptie: "Jan Abraham de Munck 23 Jjunij 1850". Rieten wolfdak met voet van pannen ramen met kleine roedeverdeling vensterluiken. Deels stenen, deels houten schuur (Rijksmonument).
  • Overige bouwkunst: Pastoor Clercxstraat 68. Pand uit 1930.
  • Overige bouwkunst: Leinserindweg 5. Boerderij uit 1890 (gemeentelijk monument).

Deze vier panden worden niet aangetast door het planvoornemen en de beoogde ontwikkeling houdt voldoende afstand tot deze panden. De voorgenomen ontwikkeling zal hierdoor geen negatieve invloed hebben op deze cultuurhistorische waarde van deze panden/monumenten.

4.13.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.14 Vormvrije M.e.r. -Beoordeling

4.14.1 Toetsingskader

Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.

4.14.2 Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

In de notitie wordt het bevoegd gezag geadviseerd te besluiten dat er geen MER behoeft te worden vastgesteld. Deze notitie is toegeveogd als bijlage aan de toelichting.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit wijzigingsplan.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan (ook: wijzigingsplan) is een juridisch bindend plan dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat het bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Dit brengt met zich mee dat het bestemmingsplan digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moet worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal beschikbaar gesteld.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan (ook:wijzigingsplan) bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente Meierijstad is eigenaar van de gronden binnen het plangebied. De gemeentelijke kosten verbonden aan de planvorming worden verrekend in de verkoopprijs. Dit geldt ook voor de kosten van bouw- en woonrijp maken van het plangebied en eventuele planschade.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader zal dit wijzigingsplan de reguliere procedure voor het wijzigingsplan doorlopen.

Zienswijze en beroep

De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan vind plaats conform artikel 3.9a van de Wet

ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplanis in kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn er twee zienswijze ingediend. Hierdoor is het wijzigingsplan aangepast ten opzichte van het ontwerp. Meer informatie hierover lees je in de notitie ambtelijke wijzigingen en zienswijze. Deze nota is als bijlage 14 toegevoegd bij dit wijzigingsplan.

Vaststelling

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking. Het wijzigingsplan zal door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld.

Bijlage 1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Bijlage 1 ladder voor duurzame verstedelijking

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Quisckscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quisckscan flora en fauna

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Waterparagraaf

Bijlage 5 Waterparagraaf

Bijlage 6 Rapportage Waterhuishouding

Bijlage 6 Rapportage waterhuishouding

Bijlage 7 Resultaten Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 7 Resultaten geohydrologisch onderzoek

Bijlage 8 Archeologisch Bureau En Booronderzoek

Bijlage 8 Archeologisch bureau en booronderzoek

Bijlage 9 Selectieadvies Archeologie

Bijlage 9 Selectieadvies archeologie

Bijlage 10 Aanpassen Watergang

Bijlage 10 Aanpassen watergang

Bijlage 11 Plankaart

Bijlage 11 Plankaart

Bijlage 12 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 12 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 13 Beeldkwaliteitsplan Zijtaart Zuid

Bijlage 13 Beeldkwaliteitsplan Zijtaart Zuid

Bijlage 14 Nota Van Zienwijze

Bijlage 14 Nota van zienwijze

Bijlage 15 Vormvrije Mer

Bijlage 15 Vormvrije MER

Bijlage 16 Mer Beoordelingsbesluit

Bijlage 16 MER beoordelingsbesluit