KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Bestaande Situatie
2.2 Voorgenomen Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Ecologie
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Water
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Archeologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Het Juridisch Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Inrichtingstekening
Bijlage 3 Stikstofonderzoek
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Reactienota Overleg
Bijlage 11 Reactienota Zienswijzen

Menaam - bedrijventerrein Noord fase 2

Bestemmingsplan - Gemeente Waadhoeke

Vastgesteld op 07-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Menaam - bedrijventerrein Noord fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1 van de gemeente Waadhoeke;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.11 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is dan wel krachtens een omgevingsvergunning kan worden uitgevoerd, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken, gelet op het gebruik van de in de nabijheid gelegen gronden;

1.22 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt. Indien er binnen de bestemming een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt, wordt deze als hoofdgebouw (ten opzichte van de bijbehorende bouwwerken) beschouwd;

1.24 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van onderlinge verbondenheid die binnen een complex van ruimte gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.25 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;

1.26 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.27 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.28 kleinschalige duurzame energieopwekking:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.29 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.30 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden, externe veiligheid en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.31 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.32 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.33 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien op of in het water wordt gebouwd: het Fries Zomerpeil;
  3. c. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont: de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;

1.34 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.35 risicogevoelig bouwwerk c.q. object

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.36 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.37 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.39 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde kamerverhuur.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    2. 2. bedrijfswoningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning;

met de daarbijbehorende:

  1. c. productiegebonden detailhandel;
  2. d. wegen, straten en paden;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;
  6. h. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  7. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. j. erven en terreinen;
  9. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de woonsituatie;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeerssituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere bedrijvigheid dan bedoeld in lid 3.1 onder a;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  5. e. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorieën 1 en 2 dan wel naar de aard en invloed daarmee gelijk te stellen bedrijven, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bebossing;
  3. c. wegen en paden;
  4. d. speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. in- en uitritten;
  3. g. parkeervoorzieningen;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. sloten, bermen en beplanting;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;
  4. g. tuinen, erven en terreinen;
  5. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  2. b. oevers, bermen en beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. tuinen, erven en terreinen;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. waterhuishoudkundige voorzieningen

met de daarbijbehorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de waterhuishoudkundige functie;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub a in die zin dat niet ten behoeve van het openbare nut functionerende steigers, vlonders en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie'geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Aanvullende bouwregels

Er mogen geen windturbines worden gebouwd.

9.2 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.


In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, inhoud, oppervlakten en/of gevelindelingen afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

9.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de bestemmingen in deze vregels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden en bouwwerken in het plangebied is alleen toegestaan indien deze landschappelijk worden ingepast, met dien verstande dat:

  1. a. de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting, en duurzaam in stand wordt gehouden;
  2. b. de landschappelijke inpassing is gerealiseerd uiterlijk binnen 1 jaar na gereedmelding van de bouw van het eerste bedrijfsgebouw dat is toegestaan op grond van artikel 3 lid 3.2.1.

10.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. 2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    3. 3. de bouwhoogte van de mast ten hoogste 40,00 m zal bedragen;
  3. c. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  5. e. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  6. f. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de Nota Parkeernormen Gemeente Waadhoeke november 2020, of het meeste actuele gemeentelijke parkeerbeleid zoals deze geldt ten tijde van de aanvraag, bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

12.2 Voldoende laad- en losruimte

  1. a. indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:
  2. b. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
  3. c. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  4. d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanMenaam - bedrijventerrein Noord fase 2

van de gemeente Waadhoeke.

Behorend bij het besluit van 7 september 2023.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het noorden van Menaam langs de Bitgumerdyk is een bedrijventerrein aanwezig. Dit bedrijventerrein voorziet in ruimte voor lokale bedrijvigheid. Het voornemen is om het bedrijventerrein aan de achterzijde van de voormalige locatie Empatec in westelijke richting uit te breiden met een extra fase. Dit is nodig naar aanleiding van de ruimtevraag van verschillende lokale bedrijven.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit de beheersverordening Bestemmingsplan Buitengebied. Om de ontwikkeling toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Daarbij hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft de nu nog agrarische gronden in de oksel van de bestaande bedrijventerreinen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is momenteel grotendeels geregeld in de beheersverordening Bestemmingsplan Buitengebied die is vastgesteld op 28 september 2017. Hierin is het plangebied geregeld met een bestemming 'landelijk gebied'. Deze bestemming is voornamelijk bedoeld voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Reguliere bedrijven zijn hier niet mogelijk.

Een klein deel van het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Voormalige Locatie Empatec en het bestemmingsplan Bestemmingsplan Menaam – Bedrijventerrein Noord. Het betreft een deel van dit plangebied dat aantakt op de verkeersbestemming en is voorzien van de bestemming 'Groen' in het eerstgenoemde bestemmingsplan en de bestemming 'Water' in het laatstgenoemde. Een ontsluitingsweg is hier niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied met de geldende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.

2.1 De Bestaande Situatie

Het plangebied bestaat uit een perceel grond dat momenteel voor agrarische doeleinden in gebruik is. De gronden grenzen aan de oost- en de noordzijde aan de eerdere delen van het bedrijventerrein. De zuid- en de westzijde grenzen aan agrarische gronden. Aan de randen van het plangebied zijn groenstroken en/of sloten aanwezig. Het plangebied sluit aan op De Stapel aan de noordzijde en de Jan Flamelingstrjitte aan de oostzijde. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0003.jpg"Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie

2.2 Voorgenomen Situatie

Er is veel vraag naar bedrijfspercelen in Menaam. Daarom is het voornemen om het bedrijventerrein aan de noordzijde van het dorp uit te breiden met nieuwe bedrijfskavels. Deze kavels worden aansluitend op de bestaande bedrijfskavels aan De Stapel en de Jan Flamelingstrjitte gerealiseerd. Deze wegen worden doorgetrokken om de kavels te ontsluiten. Het voornemen is om ter plaatse van de nieuwe kavels bedrijven tot en met milieucategorie 2 met mogelijkheden voor een bedrijfswoning bij recht toe te staan net zoals bij de aansluitende bedrijvengebieden het geval is. Een situatietekening van de inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2 en is ook in bijlage 2 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0004.png"

Figuur 2.2 Situatietekening

Het plangebied heeft een grootte van circa 2 hectare. Bij de inrichting hiervan wordt het stedenbouwkundige principe van het bestaande deel van het bedrijventerrein aan de oostzijde gevolgd, zoals is opgenomen in de beschrijving en de criteria van deelgebied 3 / de (woon)werkeenheden in bijlage 1. Aan de zuidzijde van het plangebied is een nieuwe een waterpartij beoogd voor de watercompensatie. Deze waterpartij is planologisch mogelijk op basis van de regels van de beheersverordening Bestemmingsplan Buitengebied. De tussenliggende bomenrij blijft hierbij behouden. De netto bebouwingsmogelijkheid in het plangebied bedraagt circa 1 hectare overeenkomstig de regionale afspraken.

De verkaveling en de wegenstructuur is zo gekozen dat het mogelijk is om het bedrijventerrein in de toekomst in zuidelijke richting uit te breiden met een laatste, afrondende fase. Dit wordt dan met een zelfstandige juridisch-planologische procedure uitgewerkt.

Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Het landschap rond Menaam kenmerkt zich door een grote mate van openheid met een overwegend agrarisch grondgebruik. Verspreide boerderijen met erfbeplanting resulteren in puntsgewijze verdichtingen. Daarnaast is een enkel agrarisch perceel van randbeplanting voorzien. Op enkele locaties zijn ook percelen in ruilverkavelingsverband van boombeplanting voorzien. Dit manifesteert zich bijvoorbeeld in het bosgebiedje aan de noordoostelijke zijde van de Bitgumerdyk en de aansluiting met de Gernierswei en het bosgebiedje ten noorden van de percelen aan het Moolnersrak aan de overzijde van het water.

De bebouwing aan de oostelijke zijde van de Bitgumerdyk kenmerkt zich door ruim gesitueerde, vrijstaande woningen, deels voormalige boerderijen. De westelijke zijde van de Bitgumerdyk heeft een meer gemengd karakter, waaronder een voormalige boerderij bij de toegang naar het kaatsveld, enkele woningen overgaand in het bedrijfsterrein van een autohandel en de bedrijventerreinen aan de noordgrens van het dorp.

Zoals in figuur 2.2 te zien is, grenst het plangebied aan de oost- en de noordzijde aan de bestaande delen van het bedrijventerrein en wordt de bestaande inpassing van deze delen in het plangebied zowel functioneel als ruimtelijk doorgezet. De uitbreiding van het bedrijventerrein vindt plaats binnen de bestaande landschapsstructuren waarbij het beeld van de bestaande delen van het bedrijventerrein wordt voortgezet. Aan westzijde van het plangebied is in het verlengde van de groenstrook van het bestaande bedrijventerrein aan de noordzijde een doortrekking van deze groenstrook voorzien. Deze strook blijft vrij van bebouwing, dit is opgenomen in een overeenkomst die tussen de gemeente en de ontwikkelaar is afgesloten. Op deze wijzen blijft de sloot ten westen van het plangebied ook bereikbaar voor onderhoud. Deze sloot blijft uiteraard behouden. De bomenrij aan de zuidzijde van het plangebied blijft eveneens behouden waardoor er aan de zuidkant van het bedrijventerrein geen veranderingen optreden in de ruimtelijke inpassing. Hierdoor is sprake van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels.

Verkeer en parkeren

Door de uitbreiding van het bedrijventerrein neemt het aantal verkeersbewegingen toe. Op basis van de kentallen van het CROW (publicatie 317) geldt voor een bedrijventerrein met een gevarieerd aanbod aan bedrijven uit milieucategorieën 1 tot en met 4 (gemengd terrein) per netto hectare een gemiddelde verkeersgeneratie op een weekdag van 160 motorvoertuigen op basis van een gemiddelde werkdag. De netto oppervlakte bedraagt hierbij 77% van het bruto oppervlak (2 hectare).Dit leidt voor het plangebied tot een verkeersgeneratie voor het gehele plangebied van circa 250 motorvoertuigen per etmaal. Het aandeel middelzwaar en zwaar verkeer bedraagt 20% van het aandeel lichte motorvoertuigen (50 mvt/etmaal). Deze (beperkte) toename leidt niet tot een onevenredige verkeerstoename op de ontsluitende wegenstructuur en het planvoornemen zal niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Om een beter inzicht te krijgen in de verkeerssituatie wordt een verkeerstelling uitgevoerd in het noordelijke deel van Menaam. Deze wordt in een volgende versie van dit bestemmingsplan verwerkt.

Wat betreft parkeren is het uitgangspunt dat parkeren plaatsvindt op eigen erf. De bedrijfskavels zijn van voldoende grootte om hierin te voorzien. In de regels van het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen die dit waarborgt overeenkomstig het gemeentelijk beleid zoals in paragraaf 3.3 is verwoord. Daarmee ontstaat geen extra parkeerdruk voor de omgeving.

Duurzaamheid

Het plangebied kan worden ontwikkeld als een duurzaam bedrijventerrein. Voor actieve stimulering van een duurzaam profiel is dit bestemmingsplan echter niet het meest geschikte instrument. Een bestemmingsplan schrijft voor wat mag maar niet wat moet. Via de uitgifte van de grond kan wel actief worden ingezet op een duurzamer en circulair profiel. In de basis kan worden gestimuleerd door zaken op nemen over bijvoorbeeld duurzaam bouwen, zonnepanelen en dergelijke. Het bedrijventerrein gaat in ieder geval uit van gasloos bouwen. De overige duurzaamheidsdoelstellingen zullen voor zover mogelijk bij de verdere uitwerking van het project in acht worden genomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  2. 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  2. 2. De NOVI-gebieden
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Toetsing

De regio waarvan de gemeente Waadhoeke deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

In dit geval is sprake van het uitbreiden van het huidige bedrijventerrein. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat er sprake is van een lokale behoefte aan meer bedrijfskavels op het bedrijventerrein. Dit is door de gemeente met de provincie overlegd en wordt door de provincie geaccordeerd. Daarmee is de behoefte voldoende onderbouwd.

De uitbreiding van het bedrijventerrein is aansluitend op het huidige bedrijventerrein. Omdat het bestaand stedelijk gebied overeenkomt met de begrenzing van het huidige bedrijventerrein, is de uitbreiding tevens aansluitend op het bestaand bebouwd gebied. Omdat alle gronden binnen het bedrijventerrein reeds uitgegeven zijn, is dit een verantwoorde uitbreiding in het landelijk gebied.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.

Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030 - 2050 uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.

De insteek om de ambities te realiseren is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

Toetsing

Met de uitbreiding van het plangebied wordt aangesloten bij de kwaliteiten van het landschap en de omgeving. De locatie vormt een afronding tussen het stedelijk weefsel van Menaam en een overgang naar het landelijk gebied.

Verordening Romte Fryslân 2014

De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte vertaalt deze visie naar regels.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen primair binnen het 'bestaand stedelijk gebied' ontwikkeld te worden. In artikel 1.1.1 van de Verordening Romte is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. In afwijking daarvan is in het tweede lid gesteld dat in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan. Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De Verordening Romte Fryslân wordt binnenkort vervangen door de nieuwe Omgevingsverordening Fryslân.

Toetsing

De uitbreiding van het bedrijventerrein met nieuwe bedrijfskavels vindt plaats grenzend aan het bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied is echter geen ruimte voor een dergelijke uitbreiding. De gronden van het bestaande bedrijventerrein en in het dorp en de omliggende dorpen bieden geen ruimte voor de benodigde percelen om de nieuwe bedrijven te huisvesten. Daarom is het in dit geval noodzakelijk om een uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied te realiseren.

Ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen in de provincie is in artikel 4.1 de volgende regeling opgenomen:

  1. 1. Een ruimtelijk plan kan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten voor een of enkele bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. er is sprake van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de overige kern, de bedrijfsconcentratiekern, het regionaal of het stedelijk centrum;
    2. 2. aangetoond is dat de behoefte waarin wordt voorzien niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein of een in ontwikkeling zijnde bedrijfsterrein in de regio;
    3. 3. het totale ruimtebeslag van deze bedrijven staat in een redelijke verhouding tot de schaal van de kern;
    4. 4. gewaarborgd is dat de bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.

In dit geval wordt het bestaande bedrijventerrein uitgebreid met enkele bedrijfskavels. Er is vraag naar deze bedrijfskavels vanuit lokale bedrijvigheid in Menaam. Overeenkomstig met de rest van het bedrijventerrein worden bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Qua aard en schaal past dit bij een relatief klein bedrijventerrein. Zoals hierboven benoemd, biedt het huidige bedrijventerrein geen ruimte voor een dergelijke uitbreiding. Dit project is ook opgenomen in de actualisatie van het 'Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2030' zoals in paragraaf 3.3 is beschreven.

In paragraaf 4.1 is gemotiveerd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie. Door te voldoen aan de voorwaarden uit artikel 4.1 lid 2 is het voornemen in overeenstemming met de provinciale verordening.

Grutsk op 'e Romte

In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Kleigebied Westergo. Van provinciaal belang in dit gebied zijn de volgende punten:

  1. 1. Het stelsel van smalle kwelderwallen met terpen, terpdorpen en terpsteden, die met hun vaak lineaire structuren die kwelder en oeverwallen volgen. De dorpen liggen als groene punten op de wal;
  2. 2. Het uitgestrekte, open kleiterpengebied met een hoge dichtheid aan terpen en terpdorpen en veelal verhoogde boerderijerven. Veel geconcentreerde blokvormige, radiale en lineaire dorpen en steden, met lineaire bebouwingsstructuren, die vanaf terpen, dijken, wegen en water volgen;
  3. 3. De brede kwelderoeverwallen, die de voormalige Middelzee en de voormalige Marneslenk begrenzen, met hierop verdichtingen in de vorm van onder meer terpen en terpdorpen;
  4. 4. De overgangszone van klei naar het veengebied als onderdeel van de strook die diagonaal over Friesland heen loopt;
  5. 5. De invloed van de dynamiek aan zee, zichtbaar in de aanwezigheid van terpen, kwelder, oever en omslagwallen, ligging van de dorpen, de waterlopen en de verkavelingsinrichting;
  6. 6. Het systeem van zeedijken en voormalige zeedijken, hemdijken en polderdijken, waarbij de hemdijjken onder Bolsward en Sneek, de Penjumer Gouden Halsbân en de Slachtedijk specifiek worden benoemd als bijzonderheden in het totale dijkensysteem;
  7. 7. Aantal ingepolderde meren.

Toetsing

De ontwikkeling in het plangebied doet geen afbreuk aan de bovenstaande punten omdat de bestaande landschapscontouren worden gevolgd en het nieuwe bedrijventerrein de lijn volgt van de bestaande delen van het bedrijventerrein.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2030

Voor de regio Noordwest Fryslân geldt dat de gemeenten Harlingen, Leeuwarden en Waadhoeke in 2020 afspraken hebben gemaakt over bedrijventerreinen voor de periode tot en met 2030. Deze afspraken zijn opgenomen in het 'Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2030' en zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. De afspraken zijn recentelijk geactualiseerd in het 'Addendum Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2035'.

Toetsing

In het addendum van de nieuwe regionale afspraken is voor Menaam een ontwikkeling opgenomen voor het plangebied (als genoemd de locatie Empatec fase 2) van 1,6 hectare aan bedrijventerrein opgenomen met een periode van realisatie 2022-2025. Gedeputeerde Staten hebben op 22 februari 2023 ingestemd met het addendum. De ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein in het plangebied is daarmee in overeenstemming met de regionale afspraken.

Welstandsnota

De Welstandsnota Waadhoeke is op 12 december 2019 vastgesteld. In de gemeentelijke welstandsnota zijn criteria voor de beeldkwaliteit opgenomen. Het doel van welstandstoezicht is een bijdrage leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van het gemeentelijk grondgebied. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. Het plangebied ligt in welstandsgebied 15: 'Buitengebied' (regulier).

Toetsing

De regels van het welstandsgebied dat voor het plangebied van toepassing zijn, richten zich op de huidige situatie en niet op het gebruik van het bedrijventerrein. De welstandsnota is daarom niet toereikend om als welstandsregime te dienen voor het plangebied. Omwille van het planvoornemen voor het oostelijk gelegen bedrijventerrein zijn in het verleden nieuwe welstandsrichtlijnen in een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1). Omdat het uitgangspunt is dat deze lijn in het plangebied wordt voorgezet, worden de welstandsregels zoals zijn opgenomen in de beschrijving en de criteria van deelgebied 3 / de (woon)werkeenheden in bijlage 1 voor het plangebied van toepassing worden verklaard bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Woonvisie Waadhoeke 2020-2030

In 2020 heeft de gemeente Waadhoeke haar eerste Woonvisie vastgesteld. De woonvisie vormt een beginpunt in het behalen van de gemeentelijke doelen op het gebied van wonen, om van daaruit met de dorpen verder te werken aan hun toekomst. De woonvisie is gebaseerd op onder meer een woningmarktonderzoek, prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties, uitkomsten van vragen aan bewoners, de schouw van bestaande buurten die de gemeente elke vier jaar doet. In de woonvisie wordt gesteld dat op korte termijn vraag is naar zowel levensloopbestendige woningen als gezinswoningen. Verder wordt verwacht dat het aantal inwoners in de regio Noordwest-Fryslân de komende 10 jaar daalt. Er is echter nog wel sprake van een groei in het aantal huishoudens, omdat de huishoudensgrootte afneemt.

Tot 2025 is er nog groei van het aantal huishoudens te verwachten van enkele tientallen woningen. Lokaal verschilt dit: in kernen waar de bereikbaarheid en het voorzieningenniveau bovengemiddeld is, is vaak genoeg instroom van elders om nog groei te mogen verwachten. Elders zullen minder courante woningen steeds vaker overtollig raken. Eerst vooral in de sociale huurvoorraad, daarna ook in de koopvoorraad.

Toetsing

Per kern is in de woonvisie de woningbehoefte bekeken. In Menaam is volgens het marktonderzoek dat ten grondslag aan de woonvisie ligt, ruimte voor een extra toevoeging van 0-10 reguliere woningen. Voor bedrijfswoningen zijn in de woonvisie geen specifieke aantallen opgenomen. In de visie is wel genoemd dat er ruimte is voor maatwerk. Dit is in het plangebied het geval, omdat er geen sprake is van de mogelijkheid om een reguliere woning te realiseren. De maximaal 9 woningen in het plangebied betreffen allen bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningmogelijkheid bepaalt mede de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein.

De voorgenomen ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt is daarmee niet in strijd met de woonvisie.

Nota parkeernormen

Op 8 december 2020 is door Burgemeester en Wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin is vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag. In beginsel wordt de parkeervraag op eigen terrein opgelost maar onder bepaalde omstandigheden kan hiervan af worden geweken. Benutting van de bestaande openbare parkeercapaciteit is dan een optie. Deze nota geeft aan welke mogelijkheden er zijn en onder welke voorwaarden.

Toetsing

In het bestemmingsplan is hier een regeling voor opgenomen om te borgen dat bij de ontwikkeling van de nieuwe functies aan de Nota parkeernormen wordt voldaan. Het uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

Gezien de karakteristieken van de omgeving van het plangebied waar veel bedrijfsmatige functies voorkomen, kan de omgeving worden gedefinieerd als een 'gemengd gebied'. Met dit bestemmingsplan worden nieuwe bedrijfskavels gerealiseerd. Ter plaatse van alle percelen zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt bij een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter ten opzichte van bedrijfshindergevoelige objecten. Deze afstand geldt vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het bedrijfshindergevoelige object zoals een (reguliere) woning. In alle gevallen geldt dat wordt voldaan aan de richtafstand. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk naar milieuzonering.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbije Natura 2000-gebied is de Waddenzee op circa 10 kilometer afstand. De nieuwe bedrijfskavels komen ter plaatse van een gebied dat nu als agrarische gronden in gebruik is. Hier wordt de mogelijkheid gecreëerd om nieuwe bedrijven te vestigen. In het kader daarvan is een stikstofdepositieberekening (bijlage 3) uitgevoerd om te onderzoeken wat de gevolgen voor stikstofgevoelige natuurgebieden zijn. Uit de resultaten van de stikstofberekening blijkt dat de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er zijn derhalve geen negatieve significante effecten als vermesting en verzuring op omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zijn kavelemissies, diesel aangedreven materieel en verkeersbewegingen gebruikt als broninvoer.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

In het voornemen worden gronden die momenteel als agrarische gronden in gebruik zijn ontwikkeld ten behoeve van de voorgenomen bedrijfskavels. In de huidige situatie is het mogelijk dat zich beschermde soorten in het gebied ophouden. Daarom wordt in het kader van dit bestemmingsplan een quickscan flora en fauna uitgevoerd.

De quickscan is opgenomen als bijlage 4. Uit de quickscan blijkt dat er potentieel jaarrond beschermde nesten, algemene broedvogels en potentiële verblijfsplaatsen van vleermuizen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig kunnen zijn. Potentieel beschermde nesten van gierzwaluw en huismus zijn gewend aan menselijke verstoring en hiervoor zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Om overtredingen op de Wet natuurbescherming te voorkomen, dienen voor algemene broedvogels en verblijfsplaatsen van vleermuizen enkele mitigerende maatregelen genomen te worden zoals genoemd in het rapport. Met algemene broedvogels dient rekening gehouden te worden door buiten het broedseizoen te werken. Indien de werkzaamheden starten aan het begin van het broedseizoen dient het plangebied preventief ongeschikt gemaakt te worden. Indien de werkzaamheden starten te midden van het broedseizoen dient een ter zake kundige ecoloog het plangebied te controleren op broedvogels. Zowel permanente als tijdelijke lichtverstoring op verblijfsplaatsen van vleermuizen dient voorkomen te worden. Bouwlampen mogen dus niet op de gebouwen gericht worden, maar naar beneden, zodat lichtuitstraling zoveel mogelijk wordt beperkt.

De bovengenoemde maatregelen en adviezen worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd. Dit geldt ook voor de mogelijkheden voor natuurinclusief bouwen. De bomenrij aan de zuidzijde van het plangebied blijft hierbij behouden. Ten aanzien van de soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

Het plangebied is in de huidige situatie bestemd voor agrarische grond. In de nieuwe situatie zullen de gronden als bedrijfslocatie worden bestemd en in gebruik worden genomen. Om deze reden kan worden aangenomen dat de bodem niet verontreinigd is en geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om dit te bevestigen is een bodemonderzoek uitgevoerd, dat tevens nodig is voor de omgevingsvergunningsaanvraag voor bouwen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5, en hieruit blijkt dat er ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Wegen

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Vliegbasis Leeuwarden

Vanwege Vliegbasis Leeuwarden gelden in Menaam ook geluidcontouren die samenhangen met vliegbewegingen. Op basis van artikel 25 van de Luchtvaartwet is door de minister van het voormalige ministerie van VROM het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Stb. 1996, 668, 17 december 1996) vastgesteld. In dit besluit is bepaald wat de consequenties zijn van contouren van Kosteneenheden (Ke) voor bestaande en nieuw op te richten geluidsgevoelige gebouwen binnen een geluidzone en dan in het bijzonder voor woningen. De grenswaarde voor de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige objecten is vastgesteld op 35 Ke.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden voor het realiseren van bedrijfswoningen Dit zijn volgens de Wgh geluidgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde weg met een geluidzone is de Bitgumerdyk / de Gernierswei waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. Het plangebied ligt op minimaal 150 meter afstand tot deze wege. Op basis hiervan kan worden aangenomen dat ten aanzien van wegverkeerslawaai wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Ten aanzien van het geluid ten gevolge van de vliegbasis Leeuwarden geldt dat het gehele plangebied buiten de 35 Ke-contour van de aan- en afvliegroute van de vliegbasis ligt.

Voor wegverkeers- en luchtvaartlawaai gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.5 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Het voornemen is kenbaar gemaakt middels de digitale watertoets (kenmerk: 20210812-2-27363). Hieruit blijkt dat voor het plan de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 6.

Waterkwantiteit

Er worden nieuwe bedrijfskavels gerealiseerd en tevens wordt er een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd. Hierdoor neemt de verhardingsoppervlakte toe met circa 8.800 m2 (80% van de oppervlakte van de bouwvlakken binnen de bestemming 'Bedrijf'). Daarom is watercompensatie nodig van 10 % van de toegenomen verharding. Deze 880 m2 watercompensatie is beoogd ten zuiden van het plangebied zoals in figuur 2.2 en bijlage 2 is aangegeven. Op basis van de regels van de beheersverordening Bestemmingsplan Buitengebied behoort dit tot de planologische mogelijkheden. Ook in het plangebied zelf behoort de realisatie van water tot de planologische mogelijkheden en is het noordelijke deel bij de bestaande watergang met de bestemming 'Water' geregeld.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt het afstromend hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd, dat rondom de nieuwe bedrijfskavels loopt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.

Ten westen van het plangebied ligt een hoofdwatergang die in beheer en onderhoud is bij het waterschap. Hier wordt rekening mee gehouden door bij deze watergang rekening te houden met een onderhoudstrook door middel van de bestemming 'Groen'. Deze strook blijft vrij van bebouwing. Dit is ook in een overeenkomst die tussen de ontwikkelaar en de gemeente is afgesloten geregeld.

in de noordzijde van het plangebied is tenslotte een schouwwatergang aanwezig. Deze is in het bestemmingsplan geregeld met de bestemming 'Water', die aansluit bij dezelfde bestemming in het naastgelegen bestemmingsplan 'Menaam – Bedrijventerrein Noord'. Ook voor deze schouwwatergang zijn tussen de ontwikkelaar en de gemeente afspraken gemaakt die het onderhoud en beheer waarborgen. Ook wordt dit in de koopcontracten overeengekomen met de toekomstige eigenaren.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie. Hiervoor zijn de volgende grenswaarden van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0005.png"

Figuur 4.1 Grenswaarde luchtkwaliteit

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2020, 2025 en 2030 geldt in Menaam en omstreken een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 ìg/m3. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt tussen de 10-15 ìg/m3 in 2020 en minder dan 10 ìg/m3 in 2025 en 2030. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

In paragraaf 2.2 is aangegeven dat voor het plangebied een verkeersgeneratie geldt van 250 motorvoertuigen per etmaal op een weekdag. Hierbij wordt op basis van de CROW-kencijfers uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 20%. Om te toetsen of het voornemen wel of niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Uit de berekening is naar voren gekomen dat de bijdrage van extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de NIBM-tool is opgenomen in figuur 4.2 Daarmee is dit aspect voldoende onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0006.png"

Figuur 4.2 NIBM-tool

4.7 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

FAMKE

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Toetsing

Conform de steentijd-bronstijd advieskaart is geen onderzoek noodzakelijk, ongeacht de grootte van de ontwikkeling. Conform de ijzertijd-middeleeuwen advieskaart valt het plangebied deels binnen het gebied 'karterend onderzoek 1'. Hier geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 500 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Omdat hier in het plangebied sprake van is, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, maar het is niet mogelijk om op basis van het verkennende onderzoek de omvang en waarde ervan te bepalen. Aangezien binnen het gehele plangebied zich archeologische resten dicht aan het oppervlak kunnen bevinden, wordt aanbevolen om bij alle graafwerkzaamheden, ongeacht de omvang en diepte ervan een archeologisch vervolgonderzoek verplicht te stellen in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek. Op basis daarvan kan een goed onderbouwd selectieadvies worden gegeven waarna de bevoegde overheid een selectiebesluit neemt.

Dit archeologisch vervolgonderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 8. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt de archeologische vindpaats in westelijke deel van het plangebied als behoudenswaardig geacht. Voor de toekomstige herbestemming van het plangebied is het nodig om de vindplaats te beschermen en de informatie ervan veilig te stellen door middel van een archeologische opgraving. Het betreft het gebied dat in het volgende figuur met de gele, oranje en rode arcering is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPMenvmEmpatecfase-VAS1_0007.png"

Figuur 4.3 Archeologisch opgravingsgebied

In dit gebied wordt archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd. De archeologische belangen zijn door middel van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geborgd. In deze dubbelbestemming is aangegeven dat pas omgevingsvergunningen voor bouwen en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden verleend kunnen worden als het archeologisch vervolgonderzoek gereed is en daaruit blijkt dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Dit houdt dus in dat het archeologisch vervolgonderzoek na de vaststelling van het bestemmingsplan ingediend kan worden in de vergunnings/uitvoeringsfase van het project en op basis daarvan omgevingsvergunning verleend kunnen worden. In de dubbelbestemming is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen de archeologische dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Hier kan mogelijk op een later moment na de vaststelling van het bestemmingsplan nog gebruik van worden gemaakt.

4.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

Met deze ontwikkeling worden geen risicogevoelige objecten mogelijk gemaakt. Bovendien is na raadpleging van de risicokaart gebleken dat geen sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen in de omgeving die invloed zouden kunnen hebben op het plangebied. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

In en rondom het plangebied is geen sprake van (grote) kabels en leidingen waar rekening mee gehouden dient te worden in dit bestemmingsplan. Daarom is nader onderzoek naar dit aspect niet noodzakelijk. Wel zijn er enkele kleinere nutsleidingen aanwezig die niet specifiek in het bestemmingsplan geregeld hoeven te worden, maar wel voor de verdere uitwerking van het project van belang zijn.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. In 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Formeel gezien dient in de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Toetsing

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is vastgelegd wanneer een milieueffectrapportage (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) moet plaatsvinden. Hierbij gelden drempelwaarden. In onderdeel D (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 10 hectare. Dit plan blijft met 2 (bruto) hectare ruim onder deze drempelwaarden en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. Ook de totale oppervlakte van het bedrijventerreingebied in het noorden van Menaam blijft onder deze drempelwaarden.

In een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie is op basis van de kenmerken en de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect geconcludeerd dat belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uitgesloten. Deze is als bijlage 9 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft het college op 20 september 2022 besloten dat geen MER-procedure nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Het Juridisch Systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied is hierbij voorzien van vier enkelbestemmingen. Deze zijn opgezet volgens de opzet van het naastgelegen bestemmingsplan Voormalige Locatie Empatec en de recente standaarden van de gemeente Waadhoeke.

Bedrijf

De gronden van de bedrijfspercelen die met dit plan worden uitgebreid zijn bestemd als 'Bedrijf'. Op deze gronden zijn, overeenkomstig het naastgelegen bestemmingsplan, bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan met mogelijkheden voor bedrijfswoningen. De gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij bedrijfsgebouwen tot een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 9 meter hoog gebouwd kunnen worden en bedrijfswoningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter ook. Er gelden ook mogelijkheden voor productiegebonden detailhandel.

Groen

Langs de noordwestkant en de zuidkant van het plangebied is een strook grond als 'Groen' bestemd aansluitend op het bestaande bedrijventerrein aan de noord- en oostzijde. Deze stroken grond zijn bedoeld voor de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein en als onderhoudsstrook ten behoeve van de vaart ten westen van het plangebied. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is er een voorwaardelijke verplichting in artikel 10.1 van de regels opgenomen.

Verkeer

De gronden ter plaatse van de beoogde ontsluitingsweg ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein is bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden hebben primair een verkeersfunctie, die vrij moet blijven van bebouwing. Daarom is gekozen voor deze verkeersbestemming. De bestemming sluit aan op de verkeersbestemming van de bestaande delen van het bedrijventerrein.

Water

De watergang aan de noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Water'. Deze sluit aan bij de bestaande watergang en speelt een rol bij de waterhuishouding in het gebied en voor het afvoeren van hemelwater van de bedrijfspercelen. Om deze watergang als zodanig mogelijk te maken en te behouden, is deze bestemd als 'Water'. Water is overigens ook mogelijk in de andere bestemmingen in dit plangebied en in de gronden ten zuiden van het plangebied.

Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is afgestemd op het in paragraaf 4.7 beschreven archeologisch onderzoek. Binnen deze zone, die over en rondom een vindplaats ligt, mogen bodemingrepen slechts plaatsvinden als deze de grond minder dan 0,3 meter onder maaiveld roeren. Voor overige ingrepen is nader archeologisch onderzoek vereist.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. In paragraaf 6.1 volgt een nadere toelichting. Daarnaast is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Hier wordt in paragraaf 6.2 ingegaan.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Het bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan overlegpartners toegezonden in het kader van het overleg. Tevens zijn de omliggende percelen en het dorp Menaam betrokken bij in de totstandkoming van de planvorming. De binnengekomen reacties zijn in bijlage 10 samengevat waarbij er is aangegeven of en welke wijzigingen er zijn aangebracht in het bestemmingsplan. Daarnaast is ook het stikstofonderzoek nog geupdate naar de nieuwste berekenmethode en is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het project uitgevoerd.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zijn in bijlage 11 samengevat en beantwoord.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld op basis van de in bijlage 11 aangegeven wijzigingen. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het voornemen financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Voor dit project is tussen de gemeente en de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarmee wordt het kostenverhaal geregeld.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Bijlage 3 Stikstofonderzoek

Bijlage 3 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Archeologisch Vervolgonderzoek

Bijlage 8 Archeologisch vervolgonderzoek

Bijlage 9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 10 Reactienota Overleg

Bijlage 10 Reactienota overleg

Bijlage 11 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 11 Reactienota zienswijzen