Hearewei 25, Minnertsga
Wijzigingsplan - Gemeente Waadhoeke
Vastgesteld op 23-01-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Hearewei 25, Minnertsga met identificatienummer NL.IMRO.1949.WPMinHearewei25-VAS1 van de gemeente Waadhoeke;
1.2 bestemmingsplan
het Bestemmingsplan Buitengebied (NL.IMRO.0063.030506-DE01);
1.3 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
Voor de overige begrippen wordt verwezen naar artikel 1 van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De regels uit de wijze van meten uit artikel 2 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De regels van de bestemming Agrarisch uit artikel 3 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing;
Artikel 4 Wonen
De regels van de bestemming Wonen uit artikel 23 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing;
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie En Cultuurhistorie
De regels van de bestemming Waarde - Archeologie en cultuurhistorie uit artikel 26 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing;
Artikel 7 Waarde - Karakteristieke Boerderijpanden / Woningtypen
De regels van de bestemming Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen uit artikel 27 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels uit hoofdstuk 5 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
De overgangsregels van hoofdstuk 6 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het wijzigingsplan Hearewei 25, Minnertsga van de gemeente Waadhoeke.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hearewei 25 in Minnertsga is een perceel aanwezig waarop een agrarische bestemming rust. Het betreft een agrarisch bedrijfsperceel waar de agrarische bedrijvigheid is gestopt. Het perceel heeft belangrijke cultuurhistorische en archeologische waarden. Om leegstand en verpaupering te voorkomen is het gerechtvaardigd om de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
Omdat het gebruik van de gronden van het perceel op basis van het bestemmingsplan alleen voor een agrarische functie is toegestaan, is het gebruik als wonen strijdig met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om via een wijzigingsprocedure de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. De gemeente heeft bereidheid uitgesproken om aan een wijziging naar een woonbestemming medewerking te verlenen, mits het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. De voorliggende toelichting toont aan dat de wijziging ruimtelijk aanvaardbaar is.
1.2 Locatie Plangebied
Het perceel ligt langs de Hearewei in Minnertsga. Deze weg loopt van Tzumarrum richting Minnertsga en sluit aan op de Moaije Peal bij de N393. Het plangebied wordt aan de west-, zuid en oostzijde omringd door agrarische gronden. Aan de noordzijde loopt de Hearewei. Aan de overzijde van de Hearewei, richting het westen zijn op circa 20 meter twee woningen aanwezig.
Afbeelding: luchtfoto met daarop met een rode aanduiding de planlocatie indicatief aangegeven
De navolgende afbeelding laat de locatie van het plangebied van voorliggend wijzigingsplan zien. Concreet betreft het gedeelten van de kadastrale percelen F 48, F 237, F 238 en F 239.
Afbeelding: luchtfoto ter plaatse met kadastrale ondergrond, plangebied aangegeven met blauwe contour (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Planvoornemen
1.3.1 Huidige situatie
Het plangebied is 1,5 hectare groot. Het betreft een agrarisch bouwperceel met daarop een karakteristieke kop-hals-rompboerderij met kort voorhuis. In dit voorhuis is een bedrijfswoning aanwezig. In het vigerende bestemmingsplan is een begrip opgenomen van 'karakteristiek': Er is sprake van karakteristieke bebouwing wanneer de verschijningsvorm in al zijn elementen overeenkomt met de oorspronkelijke verschijningsvorm van die bebouwing en wanneer er bovendien een duidelijk herkenbare relatie is met de daarin van oorsprong uitgeoefende functie. Hier is sprake van.
Op het perceel zijn verder nog enkele bijgebouwen aanwezig. Het perceel met kadastraal nummer 239 is omsloten door een sloot waarbij er aan de noordwestzijde aansluiting is met de Hearewei. De overige gronden van het agrarisch bouwkavel - met nummers 48, 237 en 238 - zijn feitelijk in gebruik als agrarische gronden.
Afbeelding: zicht vanaf de Hearewei vanaf het noordwesten (bron: google streetview)
Afbeelding: zicht vanaf de Hearewei vanaf het noordoosten (bron: google streetview)
Afbeelding: zicht op het perceel vanaf het zuiden
Afbeelding: zicht vanaf het perceel richting het westen (rechts de karakteristieke boerderij)
In de huidige situatie is er geen sprake meer van een agrarisch bedrijf waardoor de feitelijke situatie niet meer in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Na indiening van een principeverzoek heeft de gemeente aangegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan een wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Initiatiefnemer heeft hierop een aanvraag ingediend bij het college van B&W voor een wijzigingsplan.
1.3.2 Beoogde situatie
Het plan gaat uit van wijziging van de bestemming van een deel van de gronden van het perceel zodat de gronden voor woondoeleinden gebruikt kunnen worden. De bewoning van het bestaande woonhuis wordt voortgezet, zij het als reguliere woning in plaats van bedrijfswoning. Het voorliggende wijzigingsplan wordt afgestemd (lees voldoet) aan de voorwaarden die het bestemmingsplan stelt aan het opstellen van een wijzigingsplan. Zie hiervoor paragraaf 1.5.
Er wordt niets gebouwd of gesloopt en het betreft hier dus puur een wijziging van de bestemming/ functie.
1.4 Geldende Juridisch-planologisch Kader
1.4.1 Bestemmingsplan Buitengebied
Voor de gronden van het perceel geldt het 'Bestemmingsplan Buitengebied'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 12 mei 2010.
Bestemming Agrarisch (artikel 3)
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Het plangebied heeft een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf'. Het gehele plangebied is tevens aangeduid met een bouwvlak. De gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
- d. cultuurgrond
Met ondergeschikt aan het genoemde onder a tot en met d:
- e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
- f. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. kleinschalige duurzame energiewinning;
- j. wegen en paden;
- k. sloten, vaarten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;
Met de daarbij behorende:
- l. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
- m. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
- n. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Er is geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. Het gebruik als woonperceel is strijdig met de bestemming Agrarisch.
Afbeelding: agrarisch bouwperceel / plangebied
Dubbelbestemming Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen (artikel 27)
De karakteristieke boerderij is aangewezen met de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen'. Deze gronden gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle hoofdvorm van de specifiek als zodanig aangeduide karakteristieke boerderijpanden of karakteristieke woningtypen, zoals omschreven in bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan.
In de bouwregels is bepaald dat de vormgeving en maatvoering van de karakteristieke boerderijpanden en de karakteristieke woningtypen moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in bijlage 1 bij de regels ten aanzien van de panden en types die corresponderen met de type-aanduidingen, dan wel de genoemde bebouwing in het bebouwingsschema, die eveneens corresponderen met de type-aanduidingen.
De karakteristieke boerderij heeft een 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek 1'. Via bijlage 1 behorende bij de regels volgt hieruit dat de boerderij is aan te merken als 'kop-hals-romp-boerderij'.
Omdat er geen sprake is van een aanpassing van de karakteristieke woonboerderij is er geen strijd met deze dubbelbestemming.
Afbeelding: gedeelte plangebied met dubbelbestemming Waarde - karakteristieke boerderijpanden / woningtypen
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie en cultuurhistorie (artikel 26)
Een deel van het plangebied is aangewezen als Waarde - Archeologie en cultuurhistorie. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden. Wanneer gronden worden bebouwd over ene grotere oppervlakte dan 50 m2, is archeologisch onderzoek nodig.
Omdat er geen sprake is van een uitbreiding of verandering van bouwwerken is er geen strijd met deze dubbelbestemming.
Afbeelding: gedeelte plangebied met dubbelbestemming Waarde - Archeologie
Wijzigingsbevoegdheid
Uit het voorgaande blijkt dat het gebruik als woonperceel in strijd is met de bestemming Agrarisch. Artikel 3.7 onder g van het geldende bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om agrarische functie te veranderen na het beëindigen van de agrarische activiteiten:
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’, ‘Bedrijf - Agrarisch aanverwant’, ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’, ‘Sport - Manege’ of ‘Wonen’, behoudens de gronden die zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”, ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 7, 8, 9, 19 of 23 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd moet blijven;
- 5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
- 6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
- 7. de wijzigingsbevoegdheid naar ‘Sport - Manege’ uitsluitend wordt toegepast, indien de vestiging plaatsvindt aansluitend aan de rand van een dorp;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
1.5 Toets Aan De Wijzigingsvoorwaarden
In deze pargraaf wordt een toets gedaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in paragraaf 1.4.1 zijn genoemd.
Artikel 3.7 onder g:
- 1. In voorliggend bestemmingsplan wordt artikel 23 (Wonen) van toepassing verklaard.
- 2. Het agrarisch bouwperceel wordt verwijderd.
- 3. In de directe omgeving zijn geen (agrarische) bedrijfspercelen aanwezig die door de voorliggende bestemmingswijziging worden beperkt. In voorliggend plangebied is in de bestaande situatie een bedrijfswoning toegestaan welke beperkend werkt op bedrijven anders dan het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort. Het gehele bouwperceel mag worden gebruikt ten behoeve van het bedrijfswonen. De realisatie van een reguliere woonbestemming zorgt dus niet voor een beperking in de ontwikkelingsmogelijkheden van, of onevenredige schade bij aangrenzende (agrarische) bedrijven.
- 4. De woonfunctie wordt ondergebracht in de bestaande woonboerderij en blijft gehandhaafd. Er wordt niets gebouwd of gesloopt.
- 5. De woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning die zich bevindt in het voormalige boerderijpand.
- 6. Het voormalige boerderijpand blijft als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm gehandhaafd. Dit wordt gerealiseerd door de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen' 1 op 1 over te nemen in voorliggend wijzigingsplan. Dit geldt hetzelfde voor 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie en cultuurhistorie'.
- 7. Deze voorwaarde is niet relevant.
- 8. De milieusituatie van aangrenzende gronden wordt door de wijziging naar wonen niet verslechterd. De beëeindiging van bedrijfsactiviteiten heeft een positief effect op de milieusituatie. Een nieuwe woonbestemming heeft voorts geen negatief effect op omliggende woonbestemmingen langs de Hearewei. Een agrarisch bedrijfsperceel met bedrijfswoning heeft een grotere verkeersgeneratie dan een reguliere woning. Ook neemt de hoeveelheid zwaar verkeer (tractors, vrachtwagens, etc) af waardoor het een positief effect heeft op de verkeersveiligheid. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet beperkt. Zie ook wat hierover is gesteld onder 3. Dealniettemin wordt er in Hoofdstuk 3 nader ingegaan op diverse milieu-/omgevingsaspecten.
Uit de hiervoor beschreven toets blijkt dat er kan worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Hiermee is er een juridische basis om voorliggend wijzigingsplan op te stellen en uiteindelijk vast te laten stellen door het college van B&W.
1.6 Inzet Van Dit Wijzigingsplan
Het voorliggende wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming voor het deel dat behoort tot het voormalige feitelijke bouwperceel een bestemming 'Wonen'. Voor het deel dat feitelijk tot de omliggende agrarische teeltgronden behoort, blijft de agrarische bestemming in stand en wordt alleen het bouwperceel en het bouwvlak verwijderd. Het zou niet logisch zijn om dit te wijzigen naar 'Wonen', omdat dit dus feitelijk agrarische teeltgronden zijn en een woonbestemming geen recht zou doen aan het feitelijke gebruik. De huidige indeling en de omzoming met de watergang geeft aan welke deel van het huidige agrarische bouwvlak in aanmerking komt voor de functie wonen. Bovendien gelden hier ook de grote cultuurhistorische- en archeologische waarden. De regels uit de woonbestemming van het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen. Ook zijn de vigerende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie en cultuurhistorie' en Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen' overgenomen, evenals de 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek 1'. Naar aanleiding van het vooroverleg met de provincie is voor het gedeelte waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie en cultuurhistorie' niet geldt, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, zodat het volledige plangebied een archeologische bescherming heeft.
Onderstaande afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.
Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)
1.7 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in het hiernavolgende hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. De relevante omgevingsaspecten - inclusief milieuaspecten - worden beoordeeld in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale
belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf
eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en
keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
- Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
- Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
- Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
- Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.
De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen
krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld
meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.
Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke
omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd
binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten
van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.
Hetgeen hiervoor is beschreven vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.
Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking in het leven geroepen. De Ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder
een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Beoordeling
Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. In voorliggend geval blijft het aantal woningen gelijk. De omzetting van de bestemming is onder voorwaarden mogelijk gemaakt in het geldende bestemmingsplan. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De voorliggende functiewijziging van agrarische naar wonen is een kleinschalige ontwikkeling die niet in strijd is met doelen en ambities uit de NOVI.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
Met de Omgevingsvisie wil de provincie richting geven aan de activiteiten van de provincie voor de komende jaren. De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes
- 1. zuinig ruimtegebruik: De Friese ruimte doelmatig benutten, onder andere door verschillende vormen van ruimtegebruik te combineren.
- 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis: Nieuwe ontwikkelingen bouwen voort op bestaande omgevingskwaliteiten. Aandacht voor eigenheid en identiteit.
- 3. koppelen van ambities: Plannen en projecten dragen bij aan meerdere ambities. Dit kan door opgaven met elkaar te verweven, slimme combinaties te maken en koppelkansen te benutten.
- 4. gezondheid en veilig: Gezondheid en veiligheid wordt meegenomen in plannen en er wordt actief gezocht hoe de provincie kan bijdragen aan een gezonde, prettige leefomgeving.
Samenwerkingsprincipes
- 5. rolbewust: Naast de meer klassieke rollen als presterende en rechtmatige overheid, komt nadruk te liggen op netwerkende en participerende rollen.
- 6. decentraal wat kan: De provincie neemt vooral verantwoordelijkheid voor belangen die de hele provincie raken en voor wettelijke provinciale taken.
- 7. ja, mits: Met een open houding, uitgaan van wat mogelijk is. Beleid is flexibel en biedt ruimte voor maatwerk per gebied.
- 8. aansluiting zoeken: aansluiten bij wat er al in de samenleving gebeurt.
- 9. sturen op proces, ruimer op inhoud: doelen moeten snel duidelijk zijn, daarna sturen op het proces om er te komen.
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
- I. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
- II. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
- III. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
- IV. Fryslân versterkt de biodiversiteit.
Beoordeling
Het voorgenomen initiatief vindt aansluiting bij de principes op het gebied van zuinig ruimtegebruik en de omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Met de voorliggende wijziging naar wonen wordt er een nieuwe functie gevonden voor een in onbruik geraakt perceel, waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. Het voornemen is hiermee passend in de Omgevingsvisie van de provincie.
2.2.2 Verordening Romte Fryslân
Het provinciaal omgevingsbeleid van de provincie Fryslân is neergelegd in de Verordening Romte Fryslân 2014. In deze verordening (geconsolideerd 8 augustus 2018) zijn regels gesteld waarmee bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Artikel 1.2 gaat over hergebruik van vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing. Aangegeven wordt dat nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied kunnen worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. In artikellid 1.2.1 onder 2, sub a, is opgenomen dat de functie 'wonen' slechts is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen.
In artikellid 1.2.1 sub 4 is opgenomen dat aan dit hergebruik zodanige regels worden gesteld dat:
- a. bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven;
- b. de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving
- c. geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.
Beoordeling
Er is sprake van de realisatie van een reguliere woonfunctie in de voormalige bedrijfswoning en aanwezige karakteristieke gebouwen. Deze bebouwing is blijvend beschermd in voorliggend wijzigingsplan, conform het vigerende bestemmingsplan.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied
Het bestemmingsplan waarbinnen voorliggend wijzigingsplan is gelegen en waar het na vaststelling onderdeel van uitmaakt is het Bestemmingsplan Buitengebied. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt aandacht besteed aan vrijkomende agrarische bebouwing. Om verschraling van het landschap als gevolg van leegstand en verpaupering te voorkomen is het van belang om hierover regels op te stellen. Een vitaal platteland is van belang voor de leefbaarheid en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit ervan. Wonen is één van de functies waarvan is bepaald dat het een functie is die de vitaliteit van het platteland ten goede kan komen:
- een woonfunctie kan bijdragen aan de levendigheid van het platteland, omdat het voormalige agrarische bedrijf bewoond blijft;
- een woonfunctie kan bijdragen aan het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het platteland;
- met een woonfunctie kan een karakteristieke of niet-storende boerderij worden behouden, blijft het cultuurhistorische karakter bewaard en wordt kapitaalvernietiging tegengegaan.
De gemeente heeft in het bestemmingsplan wijzigingsvoorwaarden opgenomen. Als aan de voorwaarden wordt voldaan kan worden geconcludeerd dat wordt bijgedragen aan het behoud van de vitaliteit: de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit.
Beoordeling
Zoals uit paragraaf 1.5 blijkt wordt voldaan aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan voldaan om een wijzigingsplan te kunnen opstellen waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening en behoud van de vitaliteit van het platteland.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
De gevolgen voor milieu- en omgevingsaspecten vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling onderbouwd aan de hand van diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten en -onderzoeken.
Het gebied van voorliggend wijzigingsplan is meegenomen in het 'Bestemmingsplan Buitengebied' en heeft hierin een wijzigingsbevoegdheid gekregen. Dit houdt in dat de (milieukundige) haalbaarheid van deze ontwikkeling op een aantal aspecten al is onderzocht in het moederplan. In de navolgende paragrafen worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten in dat licht beoordeeld.
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Het Bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld met inachtneming van FAMKE.
In het moederplan (Bestemmingsplan Buitengebied) is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie en cultuurhistorie' opgenomen waarmee de aanwezige archeologische waarden zijn beschermd. Deze dubbelbestemming is 1 op 1 overgenomen in voorliggend wijzigingsplan. Ook is een bestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen voor de rest van het plangebied. Hiermee zijn de archeologische waarden blijvend beschermd. Voorts zijn er geen bouwwerkzaamheden of andere bodemingrepen gepland.
Cultuurhistorie
De Cultuurhistorische Kaart Fryslân, de CHK2, geeft informatie over de cultuurgeschiedenis van de provincie Fryslân. De kaart geeft aan welke cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis zijn. In het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid wordt van de initiatiefnemers en plannenmakers gevraagd met deze elementen en structuren rekening te houden bij plannen en ontwikkelingen. Dit volgt uit de Verordening Romte Fryslân (2014).
Op de CHK2 komen de volgende aanduidingen voor binnen het plangebied:
- 1. Stinzen en states/buitenplaatsen: Stinzen zijn verstevigde, stenen huizen. Kenmerkend zijn de grachten die om de percelen heen liggen. De stinzen zijn belangrijk als uiting van de uitzonderingspositie die Friesland bestuurlijk had in West-Europa en het belang dat zij daarmee in de ontwikkeling van de provincie vertegenwoordigt. Een state is een comfortabele adelswoning, voortkomend uit de stins. Er bevinden zich doorgaans meerdere bijgebouwen zoals een koetshuis of een oranjerie op het terrein en een aangelegde formele tuin en entree. Het complex geeft vaak de indruk van een landschapspark waarin huis en tuin een ondeelbaar geheel vormen.
- 2. Boerderijplaatsen: Deze verschaffen, omdat zij de kern vormden van de toenmalige agrarische samenleving, kennis over de bewoningsgeschiedenis en over de ontwikkeling van het cultuurlandschap op lokaal, regionaal en provinciaal niveau. Boerderijplaatsen zijn zeer kenmerkend voor het landschapsbeeld van de provincie.
- 3. Rijksmonumenten: de boerderij is als Rijksmonument beschermd (Groot Felta, objectcode: 9047VA-00025-01)
- 4. Aardkundig waardevolle gebieden: Het betreft de Kwelderwallen Noordwesthoek. Het kwelderwallenlandschap vormt een grootschalig reliëf. De wallen zijn ontstaan doordat het door de geul aangevoerde zand en slib sedimenteerde langs de randen van hogere platen. De wallen breiden zich in zeewaartse richting uit en werden van zuid naar noord dus jonger maar ook lager.
- 5. Geomorfologie: Het landschap is ter plaatse getypeerd als 'kwelderwallen en oeverwallen'. Een kwelder bestaat uit verschillende onderdelen. De laagste delen van een kwelder worden gevormd door kreken en prielen. De kwelderwal is een hoger gelegen deel van de kwelder, waar bij overstromingen grover materiaal werd afgezet. Landinwaarts, langs de dieper gelegen geulen, worden ze oeverwallen genoemd. Achter en tussen de kwelder- en oeverwallen liggen de wat lager gelegen kweldervlaktes.
Uit de CHK2 blijkt dat binnen het plangebied hoge cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De karakteristieke woonboerderij van het type 'Kop-hals-romp-boerderij met kort voorhuis' is beschermd middels de bouwaanduiding 'karakteristiek 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen'. De archeologische en cultuurhistorische waarden zijn beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie en cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie 3'. Er zijn geen plannen om wijzigingen aan te brengen aan de karakteristieke bebouwing of andere delen van het plangebied. De bouwaanduiding en dubbelbestemmingen zijn vanuit het moederplan 1 op 1 overgenomen in voorliggend wijzigingsplan. Hiermee zijn de cultuurhistorische waarden blijvend beschermd.
3.2 Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Beoordeling
Het voorliggende perceel is op basis van de vigerende agrarische bestemming naast de agrarische bedrijfsfunctie ook bedoeld voor het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsfunctie. Er mag daarom vanuit worden gegaan dat de bodem geschikt is voor het wonen. Er is immers vanuit het aspect bodemhygiëne geen verschil tussen bedrijfswonen en regulier wonen. Bovendien vinden er geen bouwwerkzaamheden of andere bodemroeringen plaats.
3.3 Geluid
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 53 dB voor buitenstedelijke situaties.
Beoordeling
Het betreft hier de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Een bedrijfswoning is reeds een geluidsgevoelig object, waardoor de omzetting naar een reguliere woning niet de realisatie van een geluidsgevoelig object betreft. De woning komt niet dichter naar de weg en het bouwvlak maakt dit ook niet mogelijk. Er is daarom geen noodzaak om akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder uit te voeren.
3.4 Luchtkwaliteit
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op
regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Beoordeling
De voorliggende ontwikkeling betreft de omzetting van een agrarische functie naar een woonfunctie waarbij het aantal woningen gelijk blijft. De agrarische functie (met bijbehorende verkeersstromen) verdwijnt. Per saldo is er geen toename van luchtverontreinigende stoffen. Er is daarom sprake van een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Voorts is ook gekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is om een goed woon- en leefklimaat te bieden vanuit het aspect luchtkwaliteit. De tabel hierna toont de achtergrondwaarden in relatie tot de advieswaarden van de WHO en de wettelijke grenswaarden.
Achtergrondwaarde (µg/m3) | Advieswaarde WHO (µg/m3) | Wettelijke grenswaarde (µg/m3) | |
Stikstofdioxide (NO2) | 8 | 10 | 40 |
Fijnstof (PM10) | 13 | 15 | 40 |
Fijnstof (PM2,5) | 6 | 5 | 25 |
Uit de tabel blijkt dat de achtergrondwaarden onder of net boven de advieswaarden van de WHO liggen. Dit betekent dat de luchtkwaliteit goed is om de reguliere woonbestemming toe te staan.
3.5 Hinder Van Bedrijven
Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.
In de omgeving van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijfspercelen aanwezig die worden belemmerd door een functiewijziging. Bovendien is hier reeds een bedrijfswoonfunctie toegestaan over het gehele bedrijfsperceel. Een bedrijfswoning werkt reeds beperkend op andere bedrijven dan het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort (zie bijvoorbeeld 201607134/1/A1, ECLI:NL:RVS:2017:2128). De vestiging van een woonbestemming maakt deze situatie daarom niet anders. Er is geen sprake van een beperking van omliggende bedrijven. Door de aanwezigheid van een bedrijfswoning en de afwezigheid van (agrarische) bedrijfspercelen mag er ook van worden uit gegaan dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is voor de reguliere woonfunctie.
3.6 Water
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân.
3.6.1 Wetterskip Fryslân
Van groot belang in de ruimtelijke ordeningspraktijk is de vroegtijdige afstemming met het betreffende waterschap. Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Doorgaans wordt hiervoor de wettelijk verplichte 'watertoets' doorlopen, als procesinstrument waarmee wordt gewaarborgd dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen.
3.6.2 Watertoets
De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming).
Waterkering
De projectlocatie is niet gelegen in of op een bij de Legger van het Waterschap aangewezen primaire of regionale waterkering.
Waterkwaliteit en riolering
Het initiatief heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit. Een woonbestemming zorgt niet voor een verhoogd risico op een slechtere waterkwaliteit. Aan de wijze van afwatering verandert niets ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de afvoer van water wordt aangesloten op het aanwezige riool. Het hemelwater kan als schoon worden beschouwd en zal worden afgevoerd naar de sloten.
Waterberging
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels die hierna zijn genoemd.
De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:
- Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
- Polder 10%,
- Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.
Het voorliggende project voorziet niet in een wijziging van de (toegestane hoeveelheid) verharding. Er is daarom geen sprake van een situatie waarvoor watercompensatie nodig is.
Conclusie
Uit de beschreven watertoets blijkt dat er voor de uitvoerbaarheid van het project geen belemmeringen zijn op het aspect waterhuishouding.
3.7 Ecologie
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
Natura 2000-gebieden
Op grond van artikel 2.7, lid 2 Wet natuurbescherming (Wnb) zijn projecten (of andere handelingen) met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee. De afstand tot dit gebied is circa 2,5 kilometer. De omzetting naar een woonbestemming heeft geen effect op dit Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
Voor handelingen met betrekking tot soortenbescherming kan op grond van artikel 3.3, lid 1 / artikel 3.8, lid 1 en/of artikel 3.10 Wnb een ontheffing nodig zijn. Hierbij gaat het om alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4), dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9) en nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
In het onderhavige geval is sprake van een functiewijziging zonder dat er gebouwd of gesloopt gaat worden. Effecten op soorten zijn daarom niet aanwezig.
Overige natuurgebieden
Het plangebied is niet gelegen in of nabij andere natuurgebieden zoals NNN of natuur buiten NNN. Effecten op deze gebieden zijn daarom niet aanwezig.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan wordt niet belemmerd door het aspect ecologie.
3.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:
- bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
- transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
- ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Beoordeling
In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Ook liggen transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen op voldoende afstand. Ten oosten zijn op minimaal 250 meter windmolens aanwezig. Deze liggen op voldoende afstand. Bovendien geldt voor dit aspect ook dat er reeds een bedrijfswoonfunctie is toegestaan waardoor er geen extra belemmering optreedt als gevolg van de functiewijziging. In het groepsrisico treedt geen verandering op.
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.
3.9 Verkeer En Parkeren
Het initiatief heeft niet tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt. Een woning heeft volgens de CROW-uitgave 381 'Toekomstbestendig parkeren' een verkeersgeneratie van minimaal 8 verkeersbewegingen per etmaal. Een agrarisch bedrijf inclusief bedrijfswoning heeft een grotere verkeersgeneratie. Duidelijk is daarmee dat het aantal verkeersbewegingen afneemt.
Het perceel heeft voldoende ruimte om parkeerplaatsen voor de woonfunctie te realiseren.
Vanuit het aspect verkeer en parkeren komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan voort.
3.10 Besluit Milieueffectrapportage
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De voorliggende ontwikkeling wordt beschouwd als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hiermee valt de ontwikkeling onder categorie D 11.2: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Of een ontwikkeling wordt aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject is afhankelijk van concrete omstandigheden van het geval waarbij ook gekeken moet worden naar aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling.
De voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er is reeds sprake van een woning. De toegestane hoeveelheid bebouwing wijzigt niet. Ten opzichte van de bestaande situatie wijzigt er niet veel, behalve dat er minder verkeersbewegingen van en naar het plangebied gaan. Tenslotte is de wijzigingsmogelijkheid reeds opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en daarmee afgewogen in een eerder stadium. De conclusie is dat is vanwege de geringe schaal en de beperkte ruimtelijke omvang het wijzigingsplan niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling/PlanMER uit te voeren.
3.11 Conclusie Onderzoek Van Omgevingsaspecten
Het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden die vanuit de verschillende omgevingsaspecten aan een ontwikkeling worden gesteld.
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Algemeen
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
4.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch'. Ook zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie en cultuurhistorie' en Waarde - Karakteristieke boerderijpanden / woningtypen' opgenomen, op dezelfde wijze als in het moederplan. De regels van deze bestemmingen uit het moederplan zijn overgenomen.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie (zie paragraaf 5.2) is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toegevoegd aan de regels. Deze regelt dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd bij bouwwerkzaamheden en andere bodemingrepen over een grotere oppervlakte dan 2.500 m2 en die dieper gaan dan 0,30 meter.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwikkeling dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plan-toelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, plankosten en planschadeclaims, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de initiatiefnemer. Als er met een initiatiefnemer geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het plan betreft een particulier initiatief. De gronden waarop de woonbestemming wordt gerealiseerd zijn privé-eigendom. De verantwoordelijkheid voor de economische uitvoerbaarheid van het plan ligt bij de initiatiefnemer. Voorliggend plan wijst uit dat er geen redenen zijn om de economische uitvoerbaarheid in twijfel te trekken. De gemeentelijke kosten voor de behandeling van het wijzigingsplan zijn verzekerd via de legesverordening. Met de initiatiefnemer wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het wijzigingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het voorontwerpwijzigingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties op basis van het wettelijke vooroverleg kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerpwijzigingsplan.
Het voorontwerp van het wijzigingsplan is rondgestuurd aan vooroverlegpartners. Het Wetterskip Fryslân had geen opmerkingen. De provincie heeft een vooroverlegreactie gegeven.
Inhoudelijk geeft de provincie aan dat zij kan instemmen met het overnemen van de archeologische dubbelbestemming uit het moederplan. Zij is van mening dat het overige deel van het plangebied ook van archeologische waarde is op basis van FAMKE: er is onderzoek nodig bij ingrepen vanaf 2.500 m2. Omdat er nu sprake is van een bestemmingswijziging van circa 5.000 m2 is de provincie van mening dat er sprake is van een ingreep en dat archeologisch onderzoek nodig is.
De gemeentelijke reactie is als volgt:
We onderkennen dat het gebied waarin het plan is gelegen belangrijk kan zijn voor de archeologie. Maar wij zijn ook van mening dat met het opnemen van dubbelbestemmingen conform de FAMKE de archeologische belangen voldoende kunnen worden gewaarborgd. Daarom zal ook het zuidelijke deel worden voorzien van en dubbelbestemming archeologie overeenkomstig de FAMKE (dubbelbestemming Archeologie 3).
Feitelijk is hier geen sprake van een fysieke ingreep die de eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen schaden. Enkel de bestemming wordt in overeenstemming gebracht met het toekomstig gebruik van de opstallen (wonen) en de bijbehorende gronden (weiland/erf). Het zuidelijk deel van de gronden krijgt daardoor eveneens de bestemming wonen, echter zonder bouwvlak en daarmee zonder noemenswaardige bouwmogelijkheden. De ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, worden met dit wijzigingsplan weggenomen. Onder de nieuwe bestemming is daarmee aanzienlijk minder mogelijk dan thans het geval is en het gegeven dat dit deel van het perceel nu ook een dubbelbestemming archeologie krijgt, worden de eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd en beter beschermd dan voorheen.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie is daarom de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 3 toegevoegd aan de regels en op de verbeelding.
Ontwerp
Het ontwerpwijzigingsplan is ter inzage gelegd conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpwijzigingsplan is na besluitvorming door het college gedurende 6 weken ter inzage gelegd vanaf 7 november 2023. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Na de ter inzageperiode is het wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld door het college. Tegen het vastgestelde plan staat na bekendmaking vervolgens zes weken beroep open. Binnen de inzage periode kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.