KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 3 Toepassingsbereik
Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Ruimtelijke Bouwregels
Artikel 7 Planologische Gebruiksactiviteiten
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Regels Voor Parkeren En Laden En Lossen
Artikel 10 Overige Regels Voor Activiteiten
Hoofdstuk 4 Overgangsrechtbepalingen
Artikel 11 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Beschrijving Van Wijziging
1.3 Regeling In Het Omgevingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Bestaande Activiteiten (Huidige Situatie)
2.2 Beoogde Activiteiten (Beoogde Situatie)
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid
3.1 Omgevingsvisie
3.2 Specifiek Beleid Gemeente Westerwolde
3.3 Conclusie
Hoofdstuk 4 Regelanalyse En Beleid
4.1 Rijksbeleid En (Instructie)regels
4.2 Provinciaal Beleid En (Instructie)regels
4.3 Bruidsschat
Hoofdstuk 5 Hoe Gaan We Het Regelen
5.1 Uitwerking In De Regels
5.2 Welke Activiteiten Worden Toegestaan En Waar
Hoofdstuk 6 Gevolgen Voor De Fysieke Leefomgeving
6.1 M.e.r.-beoordeling
6.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
6.3 Dienstenrichtlijn
6.4 Duurzaamheid
6.5 Gezondheid
6.6 Verkeer En Parkeren
6.7 Ecologie: Soortenbescherming
6.8 Ecologie: Gebiedsbescherming
6.9 Luchtkwaliteit
6.10 Geluid
6.11 Geur
6.12 Omgevingsveiligheid
6.13 Trillingen
6.14 Cultureel Erfgoed
6.15 Bodem
6.16 Water
Hoofdstuk 7 Kostenverhaal
7.1 Regels Kostenverhaal
7.2 Anterieure Overeenkomst
Hoofdstuk 8 Participatie En Keten
8.1 Participatie
8.2 Afstemming Overlegpartners
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Lijst Met Toelaatbare Beroepen En Vormen Van Bedrijvigheid Bij Het Wonen
Bijlage 2 Kavelpaspoort Zuiderstraat Tussen 4 En 6
Bijlage 1 Kavelpaspoort Zuiderstraat Tussen 4-6
Bijlage 2 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Uitgangspuntennotitie Waterschap
Bijlage 5 Participatieverslag
Bijlage 6 Zienswijzennota

TAM-omgevingsplan Westerwolde, Zuiderstraat tussen 4-6

Bestemmingsplan - gemeente

Vastgesteld op 26-02-2025 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan Westerwolde, Zuiderstraat tussen 4-6'', tenzij daar in dit artikel van worden afgeweken.

Bij de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 plan:

het TAM-omgevingsplan TAM-omgevingsplan Westerwolde, Zuiderstraat tussen 4-6 van de gemeente Westerwolde;

1.2 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.17 erf:

het bouwperceel, voor zover binnen het bouwvlak gelegen;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.20 huishouden:

een of meer personen in een woning of een woonruimte waaronder mede begrepen de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen en met een gezin gelijk te stellen samenlevingsvormen;

1.21 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.22 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.23 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.24 mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een persoon uit het sociale netwerk die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.25 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.26 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.27 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    1. 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.28 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden en tevens bedoeld voor de bij het wonen toegestane functies als bed and breakfast, mantelzorg, aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, kamerverhuur en dergelijke;

1.30 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte / diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  1. 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Westerwolde, Zuiderstraat tussen 4-6, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1950.TO2405-vs01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen

Artikel 4 Wonen

4.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de functie ‘Wonen'.

4.2 Functieomschrijving

Gronden en bouwwerken binnen de functie 'Wonen' mogen worden gebruikt voor:

  1. a. woonhuizen al dan niet met ruimte voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep;
    2. 2. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1;
    3. 3. mantelzorg;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbijbehorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.3 Beoordelingsregels

4.4 Specifieke functieregels

4.5 Omgevingsplanactiviteiten

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Ruimtelijke Bouwregels

6.1 Beoordelingsregels

Voor het bouwen gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. Er mogen geen windmolens worden gebouwd;
  2. b. De bouwgrenzen mogen, in afwijking van deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
    2. 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
  3. c. er mag niet worden gebouwd, indien dit leidt tot woningsplitsing.

6.2 Aanvullende werking welstandscriteria

De in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

Artikel 7 Planologische Gebruiksactiviteiten

7.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de in dit hoofdstuk opgenomen functies, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waar met omgevingsvergunning een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan, dan wel daar waar sprake is van tijdelijk kamperen of de inrichting van een gereguleerde overnachtingsplaats;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. f. de stalling en opslag van caravans, boten, oldtimers en dergelijk anders dan in bouwwerken;
  7. g. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  8. h. kamergewijze verhuur.

7.2 Omgevingsplanactiviteit

Voor woningsplitsing geldt dat het verboden is om deze activiteit zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning uit te voeren. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. er wordt voldaan aan de woningbouwprogrammering wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen;
  2. b. de oppervlakte van het oorspronkelijke hoofdgebouw bedraagt ten minste 150 m²;
  3. c. de vloeroppervlakte per woning bedraagt ten minste 60 m²;
  4. d. het aantal woningen per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2;
  5. e. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. het woon- en leefklimaat;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de parkeersituatie;
    6. 6. de cultuurhistorische waarden;
    7. 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. f. indien er sprake is van een combinatie met bouwen, kan tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 6 lid 6.2 worden verleend.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Omgevingsplanactiviteiten

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

8.2 Zend-, ontvangst- en antennemasten

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van de beoordelingsregels zoals opgenomen in dit hoofdstuk in die zin dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, indien:

    1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windmolen, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. 2. de antenne niet geplaatst wordt in gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland, in natuurgebieden en in grootschalige open gebieden;
    3. 3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    4. 4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsfunctie de hoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    5. 5. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsfunctie gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de hoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
    6. 6. het aantal masten binnen de gemeente nier meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit.

8.3 Beoordelingsregels

De in lid 8.1 en 8.2 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeleid;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Regels Voor Parkeren En Laden En Lossen

9.1 Parkeerregelgeving

Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;

  1. a. in voldoende mate op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
  2. b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's bij, in, op of onder het gebouw, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Westerwolde ten aanzien van parkeren bepaald.

9.2 Laden of lossen

Indien de functie van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;

  1. a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, bij, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
  2. b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2021 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.

9.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 9.1 en 9.2:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

9.4 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 9.1 en 9.2 is slechts mogelijk, indien;

  1. a. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
  3. c. bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3 een parkeeronderzoek wordt overgelegd dat aantoont dat kan worden voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Voor het parkeeronderzoek worden de richtlijnen van het CROW gehanteerd.

Artikel 10 Overige Regels Voor Activiteiten

10.1 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 Overgangsrechtbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De woningmarkt is de laatste jaren flink in beweging gekomen. De prijzen van woningen zijn gestegen en er is meer behoefte aan betaalbare woningen. Ook in de gemeente Westerwolde is er een woningbouwopgave. Mede door lastige marktomstandigheden (hoge bouwkosten en rentes) komen niet alle plannen van de grond. De gemeente Westerwolde wil daarom meer regie nemen door zelf een aantal eigen grondposities te ontwikkelen voor woningbouw. De te ontwikkelen locaties bevinden zich in de kernen Ter Apel, Bellingwolde, Sellingen en Blijham. Concreet worden 24 woningen ontwikkeld op de volgende 9 locaties:

  • Ter Apel, Viaductstraat naast 121. Eén vrijstaande woning;
  • Ter Apel, hoek Buizerdlaan/Vogelheem. Eén twee-onder-één-kap;
  • Ter Apel, Havikhorst naast 5. Eén twee-onder-één-kap;
  • Ter Apel, Jan Westerlaan 1. Vier rijtjeswoningen en een gecombineerde parkeerplaats voor school en woningen;
  • Ter Apel, Kloosterveenweg naast 138. Eén vrijstaande woning;
  • Bellingwolde, Zuiderstraat tussen 4 en 6. Twee twee-onder-één-kap;
  • Sellingen, Dorigweg tussen 46 en 50. Eén twee-onder-één-kap;
  • Sellingen, Breetuinenweg tegenover 17. Vier rijtjeswoningen;
  • Blijham, De Omloop tegenover 9. Twee twee-onder-één-kap.


Om het voornemen mogelijk te maken, dient het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde te worden gewijzigd. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders voor de locatie aan de Zuiderstraat, tussen nummer 4 en 6. In deze ruimtelijke motivering wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Beschrijving Van Wijziging

Het plangebied ligt aan de Zuiderstraat tussen nummer 4 en 6 te Bellingwolde, in de gemeente Westerwolde. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.TO2405-vs01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl)

1.3 Regeling In Het Omgevingsplan

1.3.1 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde. Het betreft het omgevingsplan van rechtswege, dat geldt sinds 1 januari 2024. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat uit de volgende documenten:

  • Facetbestemmingsplan woningsplitsing en verkamering Westerwolde (vastgesteld op 27 maart 2024);
  • Omgevingsplan gemeente Westerwolde (in werking vanaf 1 januari 2024);
  • Facetbestemmingsplan Parkeren Westerwolde (vastgesteld op 2 november 2022);
  • Paraplubestemmingsplan Geitenhouderijen 2020 (vastgesteld op 16 decmber 2020);
  • Bellingwolde (vastgesteld op 12 november 2009).

Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied is met name het bestemmingsplan 'Bellingwolde' van belang. Het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde bevat in de huidige situatie namelijk uitsluitend de regels uit de bruidsschat. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.TO2405-vs01_0002.png"
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan (Bron: omgevingswet.overheid.nl)

Op basis van het omgevingsplan van rechtswege, onderdeel 'Bellingwolde', zijn de gronden voorzien van de enkelbestemming 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, opgaande laanbeplanting, bebossing en speelvoorzieningen met daaraan ondergeschikt tuinen en erven, woonstraten en paden, wegen en waterlopen. In de bouwregels is bepaald dat geen gebouwen op deze gronden mogen worden gebouwd.

1.3.2 Strijdigheid

Het voornemen voorziet in de realisatie van vier woningen. Op basis van het geldende omgevingsplan ontbreken de bouw- en gebruiksregels om op deze locatie vier woningen te realiseren. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd.

De wijziging vindt plaats door gebruik te maken van de TAM-IMRO. Dit is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) waarmee de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. Juridisch zal dit TAM-omgevingsplan deel uit maken van het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt een analyse plaats van de regels en het beleid. Hoofdstuk 5 gaat in op de wijze hoe het beoogde voornemen wordt geregeld in het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde. Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de gevolgen van het voornemen op de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 komt het kostenverhaal aan bod, waarna hoofdstuk 8 ingaat op de participatie en het ketenoverleg.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de beoogde situatie met betrekking tot de ruimtelijke- en functionele structuur van het gebied waar de wijziging op ziet beschreven.

2.1 Bestaande Activiteiten (Huidige Situatie)

Het plangebied bevindt zich aan de Zuiderstraat tussen nummer 4 en 6. De locatie heeft een betekenis voor de wijk aangezien de speeltuin een plek is van ontmoeting, spel en vreugde. De speeltuin staat echter op de nominatie op te worden verplaatst naar elders in de buurt. De forse bomen langs de straat en de met stevig groen gesloten grenzen aan de noordoost- en zuidwest zijde kaderen de locatie duidelijk in.

De bomen markeren de locatie en zijn een belangrijk onderdeel van het straatbeeld. Daarnaast verhogen forse bomen de kwaliteit van de locatie én van de leefomgeving in de wijk. Behoud van de bomen is daarom een belangrijk uitgangspunt voor de herontwikkeling van de locatie met woningen. De bebouwing op de percelen links en rechts bestaat uit grotere vrijstaande woningen.

In de volgende afbeeldingen zijn een straatbeeld en een luchtfoto opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.TO2405-vs01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Straatbeeld van het plangebied (Bron: Google Maps)
afbeelding "i_NL.IMRO.1950.TO2405-vs01_0004.png"
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Beoogde Activiteiten (Beoogde Situatie)

Het voornemen voorziet in de realisatie van vier grondgebonden, levensloopbestendige woningen. De woningen gerealiseerd als twee-onder-één-kap woningen die evenwijdig aan de Zuiderstraat worden geplaatst. De bouwvolumes komen verder van de weg te staan dan de naastgelegen woningen om zo de bestaande bomen te kunnen behouden. De bouwmassa's bestaan uit één bouwlaag met kap.

In afbeelding 2.3 is een situatietekening van de gewenste situatie weergegeven. De situatietekening en de overige uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling zijn opgenomen in het in Bijlage 1 van deze motivering opgenomen kavelpaspoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.TO2405-vs01_0005.png"
Afbeelding 2.3: Gewenste situatie plangebied (Bron: Libau)

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid

3.1 Omgevingsvisie

3.1.1 Algemeen

De gemeente Westerwolde beschikt over een eigen Omgevingsvisie. Dit is een verplichting vanuit de nieuwe Omgevingswet. Maar het is ook vooral een mooie aanleiding om te komen tot een lonkend perspectief wat de gemeente inspireert om op pad te gaan. De raad doet dit samen met het college en een breed pallet aan mensen en partijen uit en rondom de gemeente. Westerwolde gaat de uitdaging aan om al het mooie van Westerwolde te behouden en waar nodig ontwikkelingen in gang te zetten. Om zo het fundament onder Westerwolde te versterken en te verbreden.

De visie is onderverdeeld in onder andere een visie en kernwaarden en een uitwerking per thema. In dit geval zijn met de visie en kernwaarden van Bellingwolde en de uitwerking van het thema 'wonen' van belang. Hierna wordt daar op ingegaan.

3.1.2 Sterke kernen

Westerwolde is een gemeente met vele kernen en buurtschappen, ieder met zijn authentieke en karakteristieke eigenschappen. De leefbaarheid in die kernen wordt, zoals hierboven beschreven, voor een deel bepaald door het voorzieningenniveau dat aanwezig is. De gemeente zet in op een samenhangende set kwalitatief hoogwaardige voorzieningen passend bij het type kern. Dit vraagt om keuzes. Een suggestie vanuit de omgeving is om te gaan werken met een gradatie in de kernen, ofwel een kernenmodel. Het idee is om in een beperkt aantal grotere kernen een hoog voorzieningenniveau te behouden en beheren. Hiervoor zijn Ter Apel, Vlagtwedde, Bellingwolde en Sellingen genoemd.

3.1.3 Thema 'Wonen'

Inwoners, professionals en ook het maatschappelijk veld ervaren de afgelopen jaren een zekere mate van 'stilstand' op de Westerwoldse woningmarkt. De wens om weer dynamiek en doorstroming in Westerwolde op gang te brengen is daarom groot. Daar wil de gemeente gehoor aan geven. De gemeente wil dat wonen in Westerwolde aantrekkelijk blijft. Daarom kijken we naar de huidige behoefte, maar bovenal naar de toekomstige veranderingen in de samenstelling van de bevolking en de behoefte die dat met zich meebrengt. Doel is verbetering van de particuliere en sociale woningvoorraad, waarbij de eigen identiteit en kwaliteit het uitgangspunt is. Tweede doel is het sterk verlagen van de energiebehoefte voor wonen met als uiteindelijk doel energieneutraal wonen.

De gemeente stuurt op het vitaal houden van de Westerwoldse woningvoorraad, met ruimte voor vernieuwing waar dat nodig is. De bestaande voorraad staat centraal. Er wordt ingezet op verduurzaming van de woningen om te zorgen voor meer wooncomfort, lagere energielasten en waardebehoud.

Om nieuwbouw mogelijk te maken, is een strategie ontwikkeld die ervoor zorgt dat het toevoegen van woningen niet leidt tot ongewenste neveneffecten zoals leegstand, waardedaling en verpaupering.

Toevoeging vindt plaats op plekken waar het een meerwaarde voor de omgeving is. Het ontwikkelen van initiatieven ligt bij de samenleving, corporaties en de markt.

3.1.4 Toetsing van het voornemen aan de Omgevingsvisie

De ontwikkeling sluit aan bij het streven om sterke kernen te realiseren. Door de realisatie van vier nieuwe woningen wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt en tevens dragen woningen bij aan het draagvlak voor voorzieningen. Ten aanzien van wonen geldt dat de gemeente stuurt op het vitaal houden van de woningmarkt. Het voornemen voorziet in het bedienen van een specifieke doelgroep in hun woningbehoefte. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

3.2 Specifiek Beleid Gemeente Westerwolde

In deze paragraaf wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan specifieke beleidsthema's die van toepassing zijn op de ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling voorziet in woningbouw. De woonvisie en het op 28 juni 2023 vastgestelde addendum op de woonvisie zijn daarom relevant.

3.2.1 Woonvisie 2019-2024

3.3 Conclusie

Het voornemen past binnen het relevante beleid van de gemeente Westerwolde.

Hoofdstuk 4 Regelanalyse En Beleid

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan de regels die het Rijk heeft opgenomen in de AmvB's en de provincie in de omgevingsverordening.

4.1 Rijksbeleid En (Instructie)regels

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Instructieregels Rijk

Een omgevingsplan bevat regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Gelet op de aard en omvang van het voornemen, het realiseren van vier rijwoningen en twee twee-onder-één-kap woningen, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met de doelstellingen zoals deze zijn geformuleerd in de NOVI. In Hoofdstuk 6 wordt het voornemen getoetst aan de hoofdonderwerpen waarvoor het Bkl instructieregels bevat. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het relevante rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid En (Instructie)regels

De provincie Groningen heeft een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het plan zich verhoudt tot de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

4.2.1 Omgevingsvisie Groningen

4.2.2 Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening provincie Groningen (vastgesteld op 1 januari 2024) staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening. In de verordening is aangegeven waarmee gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden. Voor dit plan is met name artikel 3.30 (Instructieregels woningbouw 2) van de Omgevingsverordening van belang.

Artikel 3.30 Instructieregel woningbouw 2

Een omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 slechts kan worden verleend als de omgevingsplanactiviteit naar aard, locatie en aantal in overeenstemming is met:

  1. a. een onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening tot stand gekomen gemeentelijke woonvisie, die is afgestemd met de gemeenten binnen de regio waarvan de gemeente deel uitmaakt(e);
  2. b. de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw;
  3. c. de tussen betrokken gemeenten en GS gemaakte nadere afspraken over woningbouw; of
  4. d. een onder de vigeur van de Omgevingswet tot stand gekomen omgevingsvisie of programma die is afgestemd met gedeputeerde Staten voor wat de ontwikkeling van woningbouwvoorraad betreft.

De woningmarkt is de laatste paar jaar flink in beweging gekomen. De prijzen van woningen zijn gestegen en er is meer behoefte aan betaalbare woningen. Ook in de gemeente Westerwolde is er een woningbouwopgave. De gemeente is hierin voornamelijk afhankelijk van particuliere plannen die door uiteenlopende redenen lastig van de grond komen. Om deze reden pakt de gemeente meer regie door zelf een aantal eigen grondposities te ontwikkelen voor woningbouw. Voorliggende omgevingsplanwijziging voorziet in één van deze locaties. In paragraaf 3.2 is ingegaan op de doelstellingen uit de gemeentelijke woonvisie. Deze woonvisie is opgesteld in afstemming met de regionale woonafspraken en met de provincie Groningen. Hierin is aangetoond dat het voornemen aansluit bij de doelstellingen uit de woonvisie.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Groningen.

4.3 Bruidsschat

Tot 2032 gelden de regels uit de bruidsschat (hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Westerwolde). In voorliggend geval is geen sprake van een noodzaak om de regels van de bruidsschat aan te passen dan wel buiten toepassing te verklaren.

Hoofdstuk 5 Hoe Gaan We Het Regelen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen. De in de regels opgenomen regelingen en/of beperkingen dienen te worden gemotiveerd.

5.1 Uitwerking In De Regels

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het plan, zoals verwoord in hoofdstuk 2.2, wordt uitgewerkt in de regels die in het Omgevingsplan Westerwolde worden opgenomen.

5.2 Welke Activiteiten Worden Toegestaan En Waar

Het plangebied is in zijn geheel voorzien van de functie 'Groen'. De gebruiks- en bouwregels zijn gebaseerd op de regels zoals opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan, vervat in het bestemmingsplan 'Bellingwolde'.

Met voorliggende wijziging van het omgevingsplan mogen de gronden worden gebruikt voor het wonen, als dan niet niet met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, mantelzorg en/of kamerverhuur. Het plangebied mag verder worden gebruikt voor bij het wonen behorende ondergeschikte gebruik, zoals tuinen, erven en terreinen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en water, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Deze wijziging voorziet daarnaast in de beoordelingsregels behorende bij de omgevingsvergunning voor het bouwen, zoals opgenomen in artikel 22.26 van het omgevingsplan van rechtswege, onderdeel bruidsschat. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan op basis van deze wijziging worden verleend voor het bouwen van vier woningen.

Hoofdstuk 6 Gevolgen Voor De Fysieke Leefomgeving

Met de Omgevingswet komen alle aspecten van de fysieke leefomgeving samen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving en de mogelijke gevolgen daarop door de beoogde ontwikkeling. Thema's als gezondheid, veiligheid, geluid, natuur, bouw en water maken integraal deel uit van het omgevingsplan. Het hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan.

6.1 M.e.r.-beoordeling

6.1.1 Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen:

  • In kolom 1 staan de projecten opgesomd;
  • In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is;
  • In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt;
  • Tot slot bevat kolom 4 de besluiten waarvoor dan de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend.

Indien een wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld dat een kader vormt voor een project-mer-(beoordelings)plichtige projecten dan is een plan-mer aan de orde (artikel 16.36 lid 1 Ow). Ook is een plan-mer aan de orde als Voor plan/ programma een passende beoordeling voor natuur moet worden opgesteld zoals bedoeld in artikel 16.53c Ow (artikel 16.36 lid 2 Ow). Als een plan wordt gemaakt voor een klein gebied op lokaal niveau of het plan maakt een kleine wijziging mogelijk, kan worden volstaan met een plan-mer-beoordeling (artikel 16.36 lid 3 Ow) als uit de beoordeling blijkt dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.

6.1.2 Situatie plangebied

Woningbouw valt op basis van kolom 1 van bijlage V Ob onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. In dit geval is er sprake van een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de omgeving. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk wordt dit aangetoond. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

6.1.3 Conclusie

Gelet op de beoordeling van de bovengenoemde kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

6.2.1 Algemeen

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.

Bij een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is, wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling, en als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

6.2.2 Toetsing van het voornemen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Uit jurisprudentie blijkt dat de bouw van 11 woningen in een dorpskern niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (uitspraak ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). Dit aangezien er wordt gebouwd binnen de bebouwde kom, er sprake is van verdichting en er wordt gebouwd in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied.

In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van vier woningen in de bebouwde kom van Bellingwolde. Aangezien er sprake is van dezelfde uitgangspunten als hierboven beschreven en er minder woningen mogelijk worden gemaakt dan de genoemde 11 woningen, is er met het voorliggend initiatief geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven.

Het plan voldoet aan de instructieregels uit artikel 5.129g Bkl voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking.

6.3 Dienstenrichtlijn

Uit de Dienstenrichtlijn volgt dat er geen economische motieven zijn voor regels voor diensten in een omgevingsplan. Voor het uitvoeren van de Dienstenrichtlijn staat in artikel 5.1 a van het Bkl een instructieregel. Deze instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan voldoet aan artikel 14, aanhef en onder 5, van Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376). Hierin staat dat de vestiging van een dienstenactiviteit niet afhankelijk mag zijn van economische criteria.

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een dienstenactiviteit.

6.4 Duurzaamheid

Doelen van de Omgevingswet zijn onder meer het tegengaan van klimaatverandering, het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen en het beheer van natuurlijke hulpbronnen (artikel 2.1, lid 3, onder i, o en p Ow). Met het oog op deze doelen wordt het plan aan het omgevingsaspect duurzaamheid worden getoetst.

Met het voornemen wordt voorzien in woningbouw. Het plan houdt op de volgende manieren rekening met duurzaamheid:

  • Toegepaste bouwmaterialen zijn bij voorkeur hernieuwbaar en hebben een over de hele levenscyclus gemeten lage milieubelasting.
  • De bebouwing levert een positieve bijdrage aan de biodiversiteit, het perceel wordt zo min mogelijk verhard en hemelwater van de daken wordt op eigen terrein geinfiltreerd. De beplanting is zo veel mogelijk streekeigen.
  • Installaties (zonnepanelen, warmtepompen et cetera) worden geïntegreerd in de architectuur en of zoveel als mogelijk inpandig opgenomen.

6.5 Gezondheid

6.5.1 Algemeen

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.

6.5.2 Situatie plangebied

Met de ontwikkeling is geen sprake van het toestaan van een milieubelastende activiteit die mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid. Uit Hoofdstuk 6 blijkt verder dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een geschikte locatie om in een gezonde leefomgeving te verblijven.

6.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.6 Verkeer En Parkeren

6.6.1 Algemeen

Op basis van de instructieregels zoals opgenomen in paragraaf 5.1.7 en 5.1.8 houdt het bevoegd gezag bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties rekening met het behoeden van de staat en werking van infrastructuur en het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerssituatie en parkeerbehoefte van het plangebied. Daarnaast wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied voor openbaar vervoer, gemotoriseerd verkeer en de toegankelijk van de openbare ruimte.

6.6.2 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. De gemeente Westerwolde heeft in het omgevingsplan van rechtswege, onderdeel 'Facetbestemmingsplan Parkeren Westerwolde', aangegeven dat een omgevingsvergunning slechts wordt verleend, indien in voldoende mate wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. De beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Westerwolde ten aanzien van parkeren bepaald. Deze richtlijnen baseren de parkeerbehoefte (en verkeersgeneratie) aan de hand van de functie die wordt gerealiseerd en de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone waarin de ontwikkeling plaatsvindt.

Voor de voorliggende ontwikkeling worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk;
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom.

Parkeerbehoefte

De woningen worden levensloopbestendig gerealiseerd. Het uitgangspunt voor de woningen is dat parkeren dichtbij de woningen wordt opgelost, waarbij een parkeernorm van 1,5 per woning wordt gehanteerd. De parkeerbehoefte bedraagt daarmee 1,5 x 4 = 6 parkeerplaatsen. Hier wordt op eigen terrein eenvoudig in voorzien aangezien de woningen allen worden voorzien van een eigen oprit waar ruimte is voor deze behoefte. Geconcludeerd wordt dat het plan op eigen terrein voorziet in de parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie en bereikbaarheid

Op basis van de te hanteren uitgangspunten geldt een verkeersgeneratie van naar verwachting 7,8 verkeersbewegingen per woning. De totale verwachte verkeersgeneratie bedraagt daardoor (afgerond) 31 extra verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Een dergelijke toevoeging van een aantal verkeersbewegingen zal in de praktijk niet of nauwelijks waarneembaar zijn. De woningen zullen worden ontsloten op de Zuiderstraat. De Zuiderstraat is van ruim voldoende capaciteit om dit veilig en eenvoudig te kunnen verwerken.

6.6.3 Conclusie

Het voornemen houdt in voldoende mate rekening met de staat en werking van de infrastructuur en de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte. Het plan voldoet vanuit deze aspecten aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.7 Ecologie: Soortenbescherming

6.7.1 Algemeen

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:

  • er soorten aanwezig zijn; en
  • welke soorten dat zijn.

In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

6.7.2 Situatie plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd, waarmee er geen sloopactiviteiten benodigd zijn om het voornemen te realiseren. De locatie dient bouw- en woonrijp te worden gemaakt, waar enkele kap- en rooiwerkzaamheden mee gemoeid gaan. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is er geen sprake van een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. De uitvoering van een quickscan soortenbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.

6.7.3 Conclusie

Het plan houdt in voldoende mate rekening met de bescherming van soorten.

6.8 Ecologie: Gebiedsbescherming

6.8.1 Natura 2000-gebieden

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.

Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

6.8.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

6.8.3 Situatie plangebied


Natura 2000-gebieden

Het plangebied bevindt zich op circa 12,2 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Gelet op de ruimte afstand is directe hinder, bijvoorbeeld in de vorm van geluid of lichthinder, uitgesloten. Naast directe hinder kan er ook sprake zijn van indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie. Om dit te beoordelen, is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze motivering. Hieruit is gebleken dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden.

NNN-gebieden

Het dichtstbijzijnde gebied dat tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) hoort, bevindt zich op circa 2,8 kilometer ten noorden van het plangebied. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van enige aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN.

6.8.4 Conclusie

Het plan houdt in voldoende mate rekening met de bescherming van natuurgebieden.

6.9 Luchtkwaliteit

6.9.1 Algemeen

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.


Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL met de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook komen te vervallen.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  1. 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  2. 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Veelal kan een kwalitatieve berekening met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier inzichtelijk maken of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer deze tool aangeeft dat er sprake is van een betekende mate, dan zijn aanvullende detailberekeningen nodig.

6.9.2 Situatie plangebied

Conform artikel 5.54 sub b valt een activiteit die betrekking heeft op de realisatie van gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan onder een NIBM project, indien er sprake is van:

  1. 1. één ontsluitingsweg: ten hoogste 1.500 woningen; of
  2. 2. twee ontsluitingswegen: ten hoogste 3.000 woningen;

Gelet op de aard en omvang van het voornemen, in vergelijking met deze gevallen, is er zonder meer sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

6.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.10 Geluid

6.10.1 Algemeen

In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu stelt het Besluit kwaliteit leefomgeving regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken (afdeling 3.5 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge).

Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (artikel 22.57 Bruidsschat). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:

  • activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.2 BS);
  • geluid door windturbines en windparken (par. 22.3.4.3 BS);
  • geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).


Geluidsgevoelige gebouwen

De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.10.2 Situatie plangebied

Aangezien het voornemen voorziet in woningbouw, dient rekening te worden gehouden met de bescherming tegen geluidsbronnen. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Tevens wordt ingegaan op geluidhinder afkomstig van omliggende milieubelastende functies.

6.10.3 Conclusie

Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect geluid.

6.11 Geur

6.11.1 Algemeen

In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu (artikel 2.1 lid 3 onder b en c Ow) worden ten aanzien van diverse sectoren regels gesteld op het gebied van geur(hinder). Het gaat onder meer om veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen, en (andere) milieubelastende activiteiten. Regels over geur zijn verdeeld over verschillende Amvb's. Het verschilt per type activiteit waar er regels zijn opgenomen.

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet dienen de activiteiten allereerst te voldoen aan de regels die in het tijdelijk omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit/inrichting die/dat voorheen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, dan gelden de regels uit de Bruidsschat. De Bruidsschat bevat regels over:

  • Geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony's voor het berijden in een dierenverblijf (par. 22.3.6.2 Bruidsschat);
  • Geur door het houden van fokteven van nertsen (par. 22.3.6.3 Bruidsschat);
  • Geur door andere agrarische activiteiten, zoals o.a. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie en het composteren of opslaan van groenafval (par. 22.3.6.4 Bruidsschat);
  • Geur door het exploiteren van zuiveringstechnische werken (par. 22.3.6.5 Bruidsschat).


Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het (Bal). In afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het (Bkl) staan beoordelingsregels. Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur.

De vergunningverlener moet bij het beoordelen van het aanvaardbaar geurhinderniveau rekening houden met het omgevingsplan. Zo staat in het omgevingsplan wat de geurgevoelige gebouwen en locaties zijn. Ook kunnen in het omgevingsplan andere regels voor geur staan (of een omgevingswaarde voor geur). In het omgevingsplan staan bijvoorbeeld geurregels voor veehouderijen. De vergunningverlener moet dan rekening houden met deze regels.

6.11.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde perceel waar agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend bevindt zich op circa 260 meter ten noorden van het plangebied.

Er zijn in de omgeving geen activiteiten die noemenswaardige geuroverlast veroorzaken.

Omliggende milieubelastende activiteiten zorgen daarmee niet voor een onevenredige geurhinder op de te realiseren woningen.

6.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect geur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.12 Omgevingsveiligheid

6.12.1 Algemeen

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico

Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.

Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het Omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl. Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.

Een berekening van het groepsrisico is onder de Ow optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:

  • Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: par. 5.1.2.3 Bkl;
  • Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: par 5.1.2.4 Bkl;
  • Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten (par. 5.1.2.5 Bkl);
  • Veiligheid rond luchthavens (par. 5.1.2.6 Bkl).

6.12.2 Situatie plangebied

De risico's in de omgeving van het plangebied zijn in beeld gebracht met behulp van de Signaleringskaart externe veiligheid. In afbeelding 6.2 is een uitsnede hiervan opgenomen. Het plangebied is aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.TO2405-vs01_0009.png"
Afbeelding 6.2: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid (Bron: EV-Signaleringskaart)

Uit de analyse volgt dat het plangebied buiten de relevante aandachtsgebieden van nabijgelegen risicobronnen ligt. Omliggende activiteiten met externe veiligheidsrisico's vormen daarmee geen belemmering voor de realisatie van het voornemen.

6.12.3 Conclusie

De omgevingsveiligheid wordt in voldoende mate gewaarborgd.

6.13 Trillingen

6.13.1 Algemeen

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.

Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels voor opstellen.

Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de Beleidsregel Trillingshinder Spoor en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.

6.13.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de spoorlijn. Er is daarmee geen sprake van trillinghinder ter plaatse van het plangebied.

6.13.3 Conclusie

Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor het voornemen.

6.14 Cultureel Erfgoed

6.14.1 Wettelijk kader

Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.

De regelgeving over het behoud en beheer van cultureel erfgoed is sinds 2016 ondergebracht in de Erfgoedwet. Samen met de Erfgoedwet maakt de Omgevingswet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

6.14.2 Archeologie

Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

Op 12 september 2023 heeft de gemeente Westerwolde de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Westerwolde' vastgesteld. Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart of inventarisatiekaart zijn alle bekende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden opgenomen. Met ‘aantoonbaar’ wordt bedoeld dat de verwachting gebaseerd is op relevante bodemkundige, archeologische en/of historische informatie. Om aan te sluiten bij het concept van de genoemde handleiding zijn de geïnventariseerde archeologische waarden ingedeeld naar periode en complextype. Het rapport vormt de toelichting op de werkwijze voor de archeologische waarden- en verwachtingskaart. Op basis van de archeologische beleidskaart is plangebied gekwalificeerd als 'waarde - archeologie 6'. Hiervoor geldt een vrijstelling voor bodemingrepen tot 1000 m2. In voorliggend geval overschrijdt de gewenste ontwikkeling de vrijstellingsgrens van 1000 m2 niet. Een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

6.14.3 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het plangebied gelegen werelderfgoed.

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermend monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.


In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig die kunnen worden geschaad als gevolg van het voornemen. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.14.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de bescherming van archeologische en cultuurhistorische worden.

6.15 Bodem

6.15.1 Algemeen

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;

  • beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen.

De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.

Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:

  • Op grond van artikel 5.89i en artikel 5.89j Bkl de waarde vaststellen waarboven er bij de realisatie van gebouwen op bodemgevoelige locaties maatregelen nodig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89k Bkl aangeven welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van de waarde.
  • Op grond van artikel 5.89l Bkl een meldingsplicht instellen voor locaties die op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89m Bkl een bepaling opnemen over de ingebruikname.


Deze regels zorgen voor zowel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit.

6.15.2 Situatie plangebied

Voor de locatie is een milieukundig vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het milieukundig vooronderzoek kan worden bepaald of een locatie als milieuhygiënisch verdacht of onverdacht beschouwd dient te worden. Aan de hand van het milieukundig vooronderzoek kan worden bepaald of vervolgonderzoek, in de vorm van een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740, noodzakelijk en/of zinvol wordt geacht. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze motivering.

Resultaten bodemonderzoek

  • Op basis van de resultaten van het uitgevoerde milieukundig vooronderzoek is er gezien het bekende gebruik van de locatie naar onze mening mogelijk sprake van enige aantasting van de milieuygienische kwaliteit van de bodem i.v.m.:
    1. 1. de aangetoonde lichte verhogingen in grond en grondwater op het naastgelegen perceel;
    2. 2. het langdurig menselijk gebruik van met name de achtertuinen van Lindenlaan 23a t/m 25d.
  • Op de locatie is geen sprake van een bekend geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Op basis van de verzamelde informatie alsmede in het kader van de beoogde herontwikkeling wordt, naar onze mening, aanbevolen om op de onderzoekslocatie een verkennend milieukundig bodemonderzoek volgens NEN-5470 en evt. NEN-5707 uit te voeren.

6.15.3 Conclusie

Om de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken, wordt aanbevolen om een verkennend milieukundig bodemonderzoek uit te voeren.

6.16 Water

Op basis van paragraaf 5.1.3 van het Bkl houdt het bevoegd gezag bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties rekening met het beschermen van de waterbelangen. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op het effect van de ontwikkeling op de waterhuishouding.

6.16.1 Vigerend beleid

6.16.2 Waterparagraaf

6.16.3 Conclusie

Het plan houdt voldoende rekening met de waterhuishouding.

Hoofdstuk 7 Kostenverhaal

7.1 Regels Kostenverhaal

Overheden zijn verplicht om de kosten te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit.

Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten.Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. In voorliggend geval is sprake van de realisatie van één of meer gebouwen met een woonfunctie, waardoor de activiteit kostenverhaalplichtig is.

7.2 Anterieure Overeenkomst

In voorliggend geval is de gemeente Westerwolde eigenaar van de gronden. In deze gevallen is er geen sprake van kostenverhaal, maar worden de kosten verrekend in de verkoopprijs van de grond.

Hoofdstuk 8 Participatie En Keten

8.1 Participatie

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

Voorliggende ontwikkeling maakt onderdeel uit van 9 woningbouwontwikkelingen. Per ontwikkeling is met de voor dat project van belang zijnde belanghebbenden gesproken en zijn de plannen gedeeld. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze motivering.

8.2 Afstemming Overlegpartners

Het plan is voorgelegd aan de relevante overlegpartners, waaronder de provincie Groningen en het Waterschap Hunze en Aa's. De provincie Groningen heeft aangegeven een nadere onderbouwing te willen zien van het aspect externe veiligheid. De motivering is hierop aangepast. De overige overlegpartners hebben aangegeven akkoord te gaan met de inhoud van het plan.

8.3 Zienswijzen

Het wijzigingsbesluit heeft van 23 oktober tot en met 4 december ter inzage gelegen. In deze periode kon één ieder een zienswijze indienen tegen het plan. In Bijlage 6 van deze ruimtelijke motivering zijn de zienswijzen opgenomen en is aangegeven of, en zo ja hoe, dit heeft geleid tot een aanpassing van het plan.

Bijlage 1 Lijst Met Toelaatbare Beroepen En Vormen Van Bedrijvigheid Bij Het Wonen

  1. a. Uitoefening van (para)medische beroepen, waaronder:
    1. 1. Individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, verloskundige, homeopaat, therapeut, orthodontist, acupuncturist, enzovoort,
    2. 2. individuele praktijk dierenarts.
  2. b. Kledingmakerij
    1. 1. (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
    2. 2. woningstoffeerderij.
  3. c. Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend.
  4. d. Reparatiebedrijfjes, waaronder:
    1. 1. Schoen-/lederwarenreparatiebedrijf, uurwerkreparatiebedrijf, goud- en zilverwerkreparatiebedrijf, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, reparatie van muziekinstrumenten.

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven en las- en montagebedrijven uitgezonderd.

  1. e. Kleinschalige ambachtelijke bedrijfjes, waaronder:
    1. 1. timmerman, metselaars, stukadoor, klussenbedrijf, loodgieter, elektricien, schilder, naaister, hoedenmakerij, pottenbakkerij, instrumentenmakerij, kaarsenmaker, lijstenmakerij, zadelmakerij.
  2. f. Advies- en ontwerpbureaus, zoals:
    1. 1. Reclame ontwerp, grafisch ontwerp en architect.
  3. g. (Zakelijke) dienstverlening, waaronder:
    1. 1. notaris, advocaat, accountant, juridisch adviseur, assurantie-/verzekeringsbemiddeling, exploitatie en handel in onroerende zaken, tolk, catering service, bezorgservice en koeriersdiensten, ICT-bedrijven, e-commerce, web designer, computerservice.
  4. h. Overige dienstverlening, zoals:
    1. 1. kappersbedrijf, schoonheidssalon, tattooshop, kinderdagopvang, fotostudio, nagelstudio, hondentrimsalon, zorg- en dagbesteding, persoonlijke verzorging.

In ieder geval zijn geen sex- en prostitutiebedrijven toegestaan.

  1. i. Onderwijs
    1. 1. Autorijschool;
    2. 2. onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.
  2. j. Voorzieningen ten behoeve van kunst en kunstnijverheid, zoals:
    1. 1. Galerie/expositieruimte, ruimte voor toegepaste kunst, beeldende kunst, atelier, beeldentuinen.
  3. k. Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie, zoals:
    1. 1. Theetuin/theeschenkerij.

Voor de toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid is mede het volgende toegestaan:

  • ruimte voor workshops en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten met het daarbij behorende ondergeschikte verstrekking van dranken en kleine versnaperingen, mits hiervoor geen aparte horecaruimtes worden ingericht;
  • opslag en stalling van goederen en producten, waaronder caravans, in gebouwen, opslag van gevaarlijke stoffen is uitgesloten.

De vormen van bedrijvigheid zijn slechts toegestaan zonder toonbankfunctie.

Deze lijst is niet limitatief. Voor alle categorieën, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroeps/bedrijfsmatige activiteit, geldt dat, de activiteit met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of een bijbehorend bijgebouw bestemd voor wonen doeleinden.

Bijlage 2 Kavelpaspoort Zuiderstraat Tussen 4 En 6

Bijlage 2 Kavelpaspoort Zuiderstraat tussen 4 en 6

Bijlage 1 Kavelpaspoort Zuiderstraat Tussen 4-6

Bijlage 1 Kavelpaspoort Zuiderstraat tussen 4-6

Bijlage 2 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 2 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Uitgangspuntennotitie Waterschap

Bijlage 4 Uitgangspuntennotitie waterschap

Bijlage 5 Participatieverslag

Bijlage 5 Participatieverslag

Bijlage 6 Zienswijzennota

Bijlage 6 Zienswijzennota