Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck
Bestemmingsplan - gemeente
Vastgesteld op 25-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck' met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpkrokckropswolde-va01 van de gemeente Midden-Groningen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 additionele voorzieningen:
gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie, hieronder onder meer begrepen ontsluitingsstructuren;
1.6 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
1.7 archeologische waarde:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende, bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk;
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse
1.20 gastouderopvang:
kinderopvang;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.23 geluidsgevoelig gebouw:
gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.24 geluidsgevoelige objecten:
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.25 geluidsgevoelige ruimte:
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.26 geluidsreducerende maatregelen:
fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;
1.27 groenvoorziening:
een voor het publiek toegankelijk park of plantsoen of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken;
1.28 goot, druiplijn, boeiboord:
de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;
1.29 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 horeca, ondersteunend/ondergeschikt:
het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse van een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf of (para)commerciële instelling, geen horecagelegenheid zijnde;
1.31 kampeermiddel:
onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.32 kindcentrum:
een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;
1.33 kinderopvang:
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
1.34 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.35 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, medische, sociale en sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca;
1.36 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;
1.37 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;
1.38 omgevingsvergunning:
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.39 ondersteunende horeca:
het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse van een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf of commerciële instelling, geen horecagelegenheid zijnde;
1.40 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;
1.41 parkeervoorziening:
Een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
- a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein;
1.42 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
1.43 peuterspeelzaalwerk:
de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs;
1.44 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 speelvoorziening:
attributen voor sport en spel, vooral op en rond kinderspeelplaatsen en trapveldjes;
1.46 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.47 voorkeurgrenswaarde:
de maximum waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.48 wijzigingsbevoegdheid:
de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, druiplijn, boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de dakhelling:
wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd tellen mee in de oppervlakteregeling voor bebouwing;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 het peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit;
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
zie artikel 7.1 Algemeen onder a.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. fiets- en / of voetpaden;
met daaraan ondergeschikt:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. verhardingen, waaronder perceelsontsluitingen;
met de daarbij behorende additionele voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groenvoorzieningen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. water;
- e. verhardingen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende erven en bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor bouwwerken binnen deze bestemming gelden de regels in dit lid.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. fiets- en/of voetpaden;
- c. pleinen;
- d. groenvoorzieningen en bermen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. voorzieningen voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
met daarbijbehorende additionele voorzieningen waaronder abri's, telefooncellen, straatmeubilair, kunstobjecten, geluidsreducerende maatregelen en andere bouwwerken, waaronder bruggen, dammen, gemalen en duikers.
5.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaand is toegestaan.
5.3 Gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
- a. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
- 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
- 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet mag worden overschreden;
- 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 meter overschrijden.
- b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
- 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximum hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
- 2. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan een derde van de oppervlakte van het dak, waarop zij worden geplaatst.
- c. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien situering, oppervlakte, hoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
7.2 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' is het in afwijking van Hoofdstuk 2 niet toegestaan objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen te bouwen of in gebruik te nemen in verband met het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico voor kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voorzover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in Hoofdstuk 2 voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, slechts indien:
- 1. tijdens of na realisatie van een bouwwerk blijkt dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorgeschreven maten, afmetingen of percentages;
- 2. na vaststelling van het plan gewijzigde bouwregelgeving hiertoe noodzaak geeft;
- b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- de hoogte van bijgebouwen niet meer gaat bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw;
- de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in verband met het bouwen op een hoger peil:
- 1. met ten hoogste 1 meter;
- 2. teneinde de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
- 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
- d. de maximum (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- 1. tot een hoogte van ten hoogste 40 meter voor sirenemasten en/of antennemasten ten behoeve van commerciële mobiele telecommunicatie, tenzij de gronden ter plaatse onderdeel uitmaken van de Natuurnetwerk Nederland;
- 2. tot een hoogte van ten hoogste 10 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een reclamemast;
- f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
- 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
- in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
- 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
- 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
- g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
- 1. tot een maximum inhoud van 200 m³ en 50 m³ voor schuilhutten en abri's;
- 2. tot een hoogte van ten hoogste 4 meter;
- h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximum inhoud van 50 m³;
- i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
- j. het realiseren van waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
- k. het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
- l. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, allen geen gebouw zijnde, tot een hoogte van ten hoogste 6 meter;
- m. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
- 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 2. voorzover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidsgevoelig object;
- 3. voorzover de aanpassing niet leidt tot een afwijking van het 'dwarsprofiel' dat ter plaatse is aangegeven;
- n. het innemen van een standplaats zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
- o. het houden van terugkerende strijdige evenementen, onder de volgende voorwaarden:
- 1. een evenement mag per keer niet langer duren dan 2 weken;
- 2. op een locatie mogen ten hoogste 6 evenementen per kalenderjaar plaatsvinden, met een gezamenlijke duur van niet meer dan 30 dagen;
- 3. de opbouw en de afbraak van eventuele tijdelijke bouwwerken ten behoeve van een evenement moet plaatsvinden in een periode van niet meer dan 30 dagen;
- 4. het evenement mag niet tot gevolg hebben dat de gronden en/of opstallen na afloop van het evenement ongeschikt zijn voor gebruik conform de geldende bestemming;
- p. het gebruik van gronden als tijdelijk kampeerterrein voor mobiele kampeermiddelen ten behoeve van een evenement, dan wel ten behoeve van een groep met een gemeenschappelijk doel ten tijde van dit kamperen, zoals een schoolkamp, een familiekamp of een sport- of verenigingskamp, onder de volgende voorwaarden:
- 1. het kamperen, vindt verdeeld over ten hoogste 2 perioden, gedurende ten hoogste 10 al dan niet aaneengesloten dagen per jaar plaats;
- 2. de in sub 1 genoemde periode(n) vindt/vinden plaats in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 3. buiten de in sub 1 genoemde kampeerperiode mogen geen kampeermiddelen op de gronden aanwezig zijn;
- 4. de afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast op gronden die zijn voorzien van de bestemming “Natuur” of een bestemming van een gelijke strekking;
- q. voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 7.2.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
- 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
- 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
10.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
- a. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
- b. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 sub q de voorwaarde stellen om afschermende beplantingsranden met inheemse soorten aan te brengen.
- c. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:
- 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
- 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
- 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
- 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeerregelgeving
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;
- a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
- b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Midden-Groningen ten aanzien van parkeren bepaald.
11.2 Laden of lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;
- a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
- b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
11.3 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 11.1 en 11.2:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
- b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
11.4 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 11.1 en 11.2 is slechts mogelijk, indien;
- a. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
- c. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
- d. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Walstraschool, basisschool in Kropswolde, is aan vervanging toe. Door de bouwkundige staat van het gebouw levert renovatie geen goede basis op voor de lange termijn. Voor het sporten en het gymonderwijs maakt de school onder andere gebruik van de binnen-accommodatie bij het dorpshuis. De school en het dorpshuis zijn functioneel verbonden aan Kropswolde en Meerwijck.
Vanuit de versterkingsopgave werd nagegaan of een nieuw Kindcentrum (KC) met de mogelijkheid voor de realisatie van een Multifunctioneel Activiteitencentrum (MFA) kan worden gerealiseerd. Deze versterkingsopgave wordt verder besproken in paragraaf 2.2.
De huidige locatie van de Walstraschool is slecht te bereiken met de auto, er is geen ruimte bij de school voor het halen en brengen. Voor de bestaande school wordt er gebruik gemaakt van het aan de overzijde van de weg gelegen parkeerterrein. Met een oversteekvoorziening wordt de weg (N386) overgestoken. Het is wenselijk de toegang naar de school breder en voor auto's toegankelijk te maken, zodat het halen en brengen in de directe omgeving van de school kan gebeuren. Om deze redenen is er besloten om een locatiestudie uit te voeren om de beste locatie te vinden voor een nieuw KC. Voor het KC is een andere locatie gekozen dan waar de Walstraschool nu staat.
1.2 Ligging Plangebied
De locatie voor het KC Kropswolde-Meerwijck (globaal ingekleurd op onderstaande afbeelding) ligt ten oosten van Meerwijck en aan de westzijde van de Woldweg. Zie navolgende afbeelding. Het betreft een centraal gelegen locatie. Voor Kropswolde is het op de hoek van de oude Meerweg en de Woldweg een logische en goed vindbare locatie en redelijk centraal gelegen.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron:pdok.nl/viewer, d.d. 16-08-2023)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld op 3 februari 2022. Op de volgende afbeelding is het plangebied weergegeven. Het plangebied heeft nu de enkelbestemming 'Bos' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast bevindt het plangebied zich voor een klein deel (oostzijde) binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen binnen de enkelbestemming 'Agrarisch'.
Tevens gelden voor het plangebied de facetbestemmingsplannen 'karakteristieke objecten' en 'Parkeren'.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan met indicatief het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 16-08-2023)
Met het huidige bestemmingsplan kan het KC niet gerealiseerd worden. Daarom dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige situatie, het programma van eisen en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Hoofdstuk 5 bestaat uit de juridische planbeschrijving. De regels van het bestemmingsplan worden nader beschouwd. In het laatste hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
De Walstraschool bevindt zich op het moment van schrijven aan de N386 en heeft ten noorden een straat genaamd Binn'deur. De Walstraschool ligt nu midden in de bebouwing. Zoals in paragraaf 1.1 al is besproken is de bereikbaarheid met de auto slecht. Daarnaast werd vanuit de versterkingsopgave nagegaan of een nieuw Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een MFA kan worden gerealiseerd. Hiernaar is een locatiestudie uitgevoerd.
Figuur 2.1 Huidige locatie Walstraschool globaal in het rood omcirkeld (bron:pdok.nl/viewer, d.d. 25-07-2022)
2.1.1 Historische context plangebied
Het landschap in het plangebied wordt getypeerd als ‘wegdorpen landschap op overgang zand/veen'. In dit landschap ligt het oude lint langs de Woldweg en de uitbreidingswijk Meerwijck.
Oorspronkelijk stonden de boerderijen aan de oostzijde van de Woldweg, aan de westzijde lag het water van het Zuidlaardermeer. Vanuit het lint is de openheid van het achterliggende landschap sterk voelbaar. In de kern Kropswolde is het lint sterker verdicht met woonhuizen.
De woonwijk Meerwijck is ruimtelijk autonoom; het heeft nauwelijks ruimtelijke relaties met het oude lint. De wijk keert zich met een afgeronde begrenzing af van het lint en is gericht op het meer en het water. De wijk ligt op ruime afstand van het lint (minimaal 300m). Deze tussenruimte is ten zuiden van de kern Kropswolde open, in de kern en ten noorden ervan zijn bosstroken ingepland en is Meerwijck vanuit het lint niet te zien.
Een grote ruimtelijke kwaliteit in het plangebied is het oude lint. Nieuwe bebouwing moet passend in het lint geplaatst worden tussen de bestaande gebouwen en bij voorkeur de bestaande ruimtelijke karakteristiek versterken. De ruimte tussen Meerwijck en het lint moet, voor het behoud van het karakter van het lint zo groot mogelijk blijven. In de bestaande ruimtelijke opzet van Meerwijck is geen ruimte gereserveerd voor voorzieningen.
2.2 Programma Van Eisen
Als onderdeel van het transitieprogramma in het aardbevingsgebied heeft de gemeente Hoogezand-Sappemeer, inmiddels Midden-Groningen, het 'Programmaplan onderwijshuisvesting gemeente Hoogezand-Sappemeer 2016-2020' uitgewerkt.
Centraal hierin staan:
- het creëren van toekomstbestendige voorzieningen (krimp-proof, gezonde exploitatie, veilig, aardbevingsbestendig, gerelateerd aan leefbaarheid);
- het bieden van een hoge onderwijskwaliteit (aansluitend bij ontwikkelingen o.a. kinderen met speciale zorg, ICT en integrale kindvoorzieningen);
- voorzieningen met een hoge gebouwkwaliteit (fris, duurzaam, energiezuinig, ontwerp).
In het plan is opgenomen welke gebouwen versterkt of vernieuwd worden. Eind 2016 heeft de raad een besluit genomen over dit programma en zijn afspraken vastgelegd in een Samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente, schoolbesturen en NAM (SOK, juni 2017). De SOK is naderhand op onderdelen herzien in verband met consequenties van het Gasbesluit en de verdeling van de budgetten vanuit het toekomstpakket.
Allerlei ontwikkelingen hebben er inmiddels toe geleid dat de gemeente Midden-Groningen heeft besloten om voor Kindcentrum Walstraschool niet meer te kiezen voor versterking/verduurzaming maar de planvorming voor de langere termijn naar voren te halen en in te steken op vervangende nieuwbouw. Dat leidt tot een toekomstbestendige oplossing in Kropswolde met een efficiëntere en effectievere inzet van middelen. In de nieuwbouwplannen wordt ook de opvang meegenomen. Adviesbureau De Mevrouwen heeft een ruimtelijke en functionele Programma van Eisen opgesteld, zie bijlage 1 voor het gehele rapport. Hierna worden de kinderopvang, het dorpshuis en de conclusie van het ruimtelijke en functionele Programma van Eisen besproken.
2.2.1 Opvang
Kinderopvang Kaka biedt nu 2 dagdelen per week de peuteropvang aan in een ruimte van de Walstraschool. Zowel de Walstraschool als Kaka hebben uitgesproken – indien mogelijk – door te willen groeien naar een kindcentrum waar in ieder geval peuteropvang en buitenschoolse opvang geïntegreerd onderdeel zijn van het aanbod voor de kinderen van 2 tot 13 jaar. Dat betekent dat ook in de nieuwbouw rekening gehouden wordt met de functie 'opvang'. Het gaat daarbij in ieder geval om de peuteropvang, maar Kaka sluit niet uit dat ook dagopvang en buitenschoolse opvang in de toekomst worden aangeboden.
2.2.2 Dorpshuis 't Kropshuus/gymzaal
Kropswolde beschikt over een levendig en actief Dorpshuis: 't Kropshuus. Dit gebouw wordt geëxploiteerd door een stichting. Het gebouw biedt onderdak aan allerlei verenigingen en activiteiten en beschikt over een groot aantal ruimten waaronder ook een grote zaal die dienstdoet als gymaccommodatie voor de Walstraschool.
Deze gymaccommodatie voldoet niet aan de normen die worden gesteld aan het bewegingsonderwijs. In de nabije omgeving (rekening houdend met de maximale verwijsafstand voor het basisonderwijs) is in principe voldoende gymcapaciteit om te kunnen voorzien in het bewegingsonderwijs voor de Walstraschool, maar dit is verre van ideaal. De dichtstbijzijnde gymzaal is die van Het Ruimteschip, maar deze wordt gesloopt.
Kindcentrum Zuiderkroon en gymzaal aan De Mars
Dat betekent dat de leerlingen 2 x per week naar het kindcentrum Zuiderkroon of naar de nieuw te bouwen gymzaal aan De Mars moeten fietsen. De sportaccommodatie van het kindcentrum Zuiderkroon heeft maar een beperkte ruimte omdat het bijna helemaal vol is gepland met het bewegingsonderwijs van De Sterren en de nieuwe openbare fusieschool.
De gymzaal aan De Mars is nog niet gerealiseerd en is bovendien te ver verwijderd van de Walstraschool. De leerlingen moeten dan 2 x per week een behoorlijke afstand (tussen 1,5 en 2 kilometer) overbruggen. Daarnaast is een gymaccommodatie een welkome voorziening voor het dorp en de omgeving temeer daar de huidige voorziening niet aan de eisen van de tijd voldoet.
Behoud van het huidige Kropshuus
Het stichtingsbestuur van het dorpshuis heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor behoud van het huidige Kropshuus in plaats van 'op te gaan' in een geheel met het nieuwe kindcentrum. De locatie van 't Kropshuus biedt geen mogelijkheden om het nieuwe kindcentrum daar te bouwen. Dat betekent dat deze beide functies in de toekomst gesplitst blijven.
Tweetal scenario's
Toch heeft de gemeente Midden-Groningen de opdracht gegeven om in deze definitiefase, waarin de planvorming wordt ontwikkeld, een tweetal scenario's uit te werken in dit ruimtelijk functioneel Programma van Eisen:
- 1. scenario waarin onderwijs en opvang worden opgenomen;
- 2. scenario waarin onderwijs, opvang en een brede voorziening voor het dorp (inclusief gymzaal) worden opgenomen.
De gemeente wil in deze fase van het project in beeld krijgen wat de omvang van het programma is wanneer een dorpsvoorziening en kindcentrum worden samengevoegd. Tegelijkertijd wordt het scenario uitgewerkt zonder brede voorziening voor het dorp en gymzaal.
Schoolbestuur Ultiem
Voor schoolbestuur Ultiem bestaat er nog een derde scenario, namelijk: nieuwbouw voor het kindcentrum (onderwijs en opvang) en een gymzaal. Sterker nog: nieuwbouw van het kindcentrum zonder gymzaal acht het schoolbestuur niet wenselijk. Dat is geen toekomstbestendige oplossing.
In het ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen (Programma van Eisen, Versie 1 – Walstraschool Kropswolde - de Mevrouwen, 2020) zijn de drie hierboven genoemde varianten dan ook uitgewerkt:
- 1. onderwijs en opvang;
- 2. onderwijs, opvang en gymzaal;
- 3. onderwijs, opvang en brede voorziening voor het dorp (inclusief gymzaal).
2.2.3 Conclusie Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen
Uit het 'Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen' is een ruimteprogramma opgenomen voor het gebouw en het buitenterrein, zie navolgende tabel. Hierbij is nog niet rekening gehouden met de parkeeropgave bij realisatie van een grote (gym)zaal en dorpsvoorziening.
Figuur 2.2 Ruimteprogramma voor het KC (bron: rapport 'Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen' van de Mevrouwen)
De keuze is gemaakt om onderwijs, opvang, een gymzaal en mogelijk in de toekomst een dorpshuis te gaan realiseren op de nieuwe locatie.
2.3 Nieuwe Situatie
2.3.1 Locatiekeuze
Door BügelHajema Adviseurs is een locatiestudie uitgevoerd (zie bijlage 2) om een geschikte locatie te vinden. Hierin is de mogelijkheid voor de realisatie van een Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een MFA in de regio Kropswolde Meerwijck onderzocht. Er zijn 11 potentiële locaties bekeken hierbij is geselecteerd op:
- ligging binnen zoekgebied;
- oppervlakte tenminste 5.000 m²;
- ontsluiting via bestaande infrastructuur.
Zoekgebied
Door de gemeente is het verzorgingsgebied van de Walstraschool in kaart gebracht. Op basis van dit verzorgingsgebied en een stedenbouwkundige analyse is een zoekgebied van het toekomstige Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een MFA opgesteld. Op de onderstaande afbeelding is het zoekgebied weergegeven.
Figuur 2.3 Zoekgebied Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een KC(bron: Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck, BügelHajema Adviseurs)
Na overleg met de omwonenden is voor de locatiestudie een oplegnotitie gemaakt om een en ander nader te duiden. Deze notitie is als bijlage 3 opgenomen.
Uit het onderzoek is locatie 5, hieronder in het groen weergegeven, als voorkeurslocatie naar voren gekomen. Deze locatie voldoet het beste aan alle gestelde eisen. Zie navolgende afbeelding.
Figuur 2.4 Kaart met voorkeurslocatie 5 (bron: Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck, BügelHajema Adviseurs)
Ligging in het verzorgingsgebied en bereikbaarheid
Locatie 5 is voor Meerwijck één van de meest centraal in het verzorgingsgebied gelegen locaties. Voor Kropswolde is het op de hoek van de oude Meerweg en de Woldweg een logische en goed vindbare locatie en redelijk centraal gelegen. Voor Meerwijck is de locatie met een paar aanpassingen goed te bereiken voor de auto. De locatie is goed bereikbaar voor fietsers en voetgangers, en er loopt een informeel pad naar het fietspad Binn'deur.
Er is voldoende ruimte om een vlotte aan en doorrijroute voor het halen en brengen te maken in samenhang met de autobereikbaarheid.
Verkeersveiligheid
Voor fietsers en voetgangers is op de locatie voldoende ruimte voorhanden om een veilige situatie te realiseren. Er is een nieuw ontwerp van de verkeerssituatie opgesteld. Het gemotoriseerd verkeer wordt via de locatie van het bestaande fietspad naar de Meerweg geleid en via de Meerweg ontsloten op de Woldweg. Hierbij wordt aan de zuidzijde van het plangebied een fietspad aangelegd waardoor een overzichtelijke situatie ontstaat en fietsers en gemotoriseerd verkeer elkaar niet kruisen.
Landschappelijke en stedenbouwkunde inpasbaarheid
De locatie ligt in het gebied tussen Meerwijck en de Woldweg, in de groene buffer, die in het noordelijk deel wat ingeplant is. Ter plaatse van de locatie is door de houtwallen loodrecht op de Woldweg een coulissenraamwerk gegroeid, dat nu voor een goede landschappelijke inpassing kan zorgen.
De voorwaarden voor een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing zijn optimaal. Het schoolgebouw kan geplaatst worden op het open veldje langs de Meerweg in de lintbebouwing met een oriëntatie op de Woldweg en de Meerweg én met een rugdekking van de houtwal en de bebossing. Als het gebouw als vrij object in de ruimte wordt geplaatst dient voorkomen te worden dat er achterkanten ontstaan. Het schoolgebouw kan ook in een open ruimte in het 'bos' geplaatst worden.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie ineen, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. In paragraaf 4.10 wordt de Ladder doorlopen.
3.1.3 Verwerking landelijk beleid in het bestemmingsplan
Het onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen in paragraaf 4.10 van deze toelichting.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.
Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Buitengebied'.
Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De provincie wil de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil de provincie het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Voor ontwikkelingen in het buitengebied heeft de provincie voorwaarden opgenomen in haar verordening.
Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Gorecht' met de aanduiding 'lintbebouwing'.
Het Gorecht bestaat uit het parkachtig esdorpenlandschap van de Hondsrug met twee reeksen esdorpen overgaand in open beekdalvlakten van de Hunze en de Drentsche Aa, waarin vrijwel geen bebouwing voorkomt. In ruimtelijke plannen is het gewenst de stedenbouwkundige structuur van de lintbebouwing als onderdeel van de landschapsstructuur te beschermen.
Milieu
Op de kaart Milieu is het plangebied aangeduid als 'Provinciaal basisnet'. Het is van belang dat deze routes ook geschikt blijven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor ontwikkelingen in deze zone heeft de provincie voorwaarden opgenomen in haar verordening. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.
Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. In het kader van laatstgenoemde aspect, stelt de provincie dat steden zich verder moeten kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven. In het programmaplan onderwijshuisvesting gemeente Hoogezand-Sappemeer is onderbouwd dat het versterken van de zelfstandige netwerken van de dorpen gewenst is. Het programmaplan onderwijshuisvesting sluit aan bij deze opgave.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.
Stedelijke ontwikkeling in buitengebied
Artikel 2.13.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen bevat die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit artikel is niet van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen. Dit aspect wordt nader uitgewerkt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 4.10).
Veiligheidszones transport
Artikel 2.13.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Dit aspect wordt nader uitgewerkt in het kader van Externe veiligheid (paragraaf 4.4).
Artikel 2.13.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan niet voorziet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport'. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van gebouwen binnen de aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport' en voldoet derhalve aan het artikel van de verordening.
3.2.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling is een passende en gewenste aanvulling voor Meerwijck en Kropswolde. Het planvoornemen is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Kompas gemeente Midden-Groningen
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en met name bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners. De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeentebrede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand-Sappemeer.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk en spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheidt de gemeente zich regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het Kompas de nieuwe afwegingskaders.
3.3.2 Archeologische verwachtingskaart (2020)
Uitgangspunt van het gemeentelijk archeologisch beleid is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuur landschappelijke relicten. De feitelijke bescherming van de archeologische en cultuurlandschappelijke waarden wordt geregeld in bestemmingsplannen en de erfgoedverordening. Voor het grondgebied van de gemeente Midden-Groningen beschikt de gemeente over een verwachtingskaart archeologie en cultuurhistorie (2020). Op deze kaart is het plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachting. In paragraaf 4.1 wordt hier verder op ingegaan.
3.3.3 Beleidsnota Openbaar groen
In de nota 'Mien toen, mien stee' legt de gemeente Midden-Groningen voor langere tijd de structuren van en het beleid voor het openbaar groen vast.
Om het openbaar groen in Midden-Groningen de komende jaren goed tot zijn recht te laten komen, is een gedeelde visie op het belang, het gebruik, de bestemming, het ontwerp, de inrichting en het beheer van het openbaar groen nodig. Met gedeeld wordt bedoeld een visie die wordt gedragen door gemeente, bewoners en overige stakeholders en die is gebaseerd op het Kompas voor de herindeling. De beleidsnota Openbaar groen beschrijft die visie en legt de kaders vast.
De nota Openbaar groen heeft tot doel de kaders te scheppen waarbinnen het openbaar groen van Midden-Groningen duurzaam kan floreren, waarin iedereen die betrokken is bij het openbaar groen kan participeren en te zorgen voor een groene uitstraling die het gevoel geeft: 'Hier hoor ik thuis, dit is mien stee!'
De gemeente Midden-Groningen kent als eerste uitgangspunt de volgende betekenis toe aan het openbare groen: 'Het openbaar groen draagt bij aan de kwaliteiten van leven, wonen, werken en vertoeven in Midden-Groningen.'
Hieruit volgt de kern van de kwaliteit van het openbaar groen: 'Midden-Groningen kiest voor een kwaliteit die het openbaar groen verbindt met de oorsprong van het gebied en met de plek, die zorgt voor herkenbaarheid binnen de gemeente, die is toegesneden op het gebruik en die een vastgesteld beeld oplevert dat duurzaam in stand is te houden met de beschikbare middelen.'
Midden-Groningen stelt zich verschillende opgaven voor het openbaar groen. De opgaven leiden tot de volgende hoofdlijnen van het beleid:
- Het openbaar groen is vastgelegd in drie structuren:
- 1. De groene hoofdstructuur. De hoofdstructuur borgt de herkomst van het gebied, het karakter van Midden-Groningen en draagt bij aan de herkenbaarheid voor ieder die op bezoek komt. Dit groen is gebaat bij een lage dynamiek van ligging, inrichting en beheer.
- 2. De lokale groenstructuur. Deze lokale structuur borgt de groene inrichting van het dorp, de kern of de wijk. De structuren liggen voor langere tijd vast. De inrichting en het beheer zijn dynamischer dan in de groene hoofdstructuur.
- 3. Het buurtgroen is het groen in de eigen woon- en werkomgeving. Dit is dynamisch groen. Het verandert voortdurend met de wensen van de gebruiker.
- Participatie staat centraal in de uitvoering van het beleid. Per structuur verschillen de rollen, taken en verantwoordelijkheden van stakeholders en gemeente. Hoe dynamischer de structuur hoe groter de rol, de taak en de verantwoordelijkheid van de stakeholders en hoe minder de invloed van de gemeente. Deze nota bevat de uitgangspunten voor de participatie.
- De uitgangspunten voor gebruik, ontwerp, inrichting en beheer van het openbaar groen richten zich op duurzaamheid, klimaatbestendigheid en verweving met alle andere functies. De nota legt deze uitgangspunten eenduidig vast.
- Midden-Groningen kiest voor een basisniveau aan groene inrichting en beheert dit overeenkomstig. Verbeteringen in de inrichting van het openbaar groen en een hogere beeldkwaliteit komen alleen dan tot stand als de stakeholders zelf inspanningen leveren.
- Middelen die vrijkomen uit andere vormen van beheer worden allereerst ingezet in verbeteringen van het openbaar groen: gebruikskwaliteit, versterking van structuren en entrees, opvullen van de huidige gaten in het beheer en het inlopen van achterstanden.
- Midden-Groningen biedt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een baan. Ook in het groenbeheer. Zij draagt zorg voor hun begeleiding en past de gevolgen die dit heeft in in de organisatie van het beheer.
- De gemeente zet in op een snelle en systematische uitvoering van het geschetste beleid. Instrumenten zijn onder andere:
- 1. Het beheerplan als contract tussen stakeholders en gemeente.
- 2. De borging van de noodzakelijke competenties, kwaliteiten en capaciteit in de gemeentelijke organisatie.
- 3. Meerjarenprogramma openbaar groen.
- 4. Monitoring van de afspraken.
Midden-Groningen wil met de beleidsnota Openbaar groen het volgende resultaat bereiken:
- De betekenis die openbaar groen heeft voor de samenleving is geborgd. Er is een kader waarbinnen het openbaar groen wordt afgewogen tegen andere functies.
- Het openbaar groen is een wezenlijk onderdeel van de identiteit van Midden-Groningen. Het is 'mien stee' van iedere inwoner.
- De kwaliteit van het openbaar groen is geborgd in relatie tot gebruik en beleving.
- Bewoners en overige stakeholders weten zich betrokken bij het openbaar groen. Omdat zij betrokken zijn, voelen zij zich ook verantwoordelijk. Dat is de gedachte achter 'mien toen'.
- Participatie in het groenbeheer gebeurt binnen een transparant, eenduidig kader en volgt de uitgangspunten van het Kompas.
- Er is een eenduidig kader voor bestemming, ontwerp, inrichting en beheer van het openbaar groen. Dat kader is afgewogen tegen andere functies van de openbare ruimte.
- Alle middelen zijn gemobiliseerd en worden duurzaam ingezet.
Kortom: de beleidsnota Openbaar groen is de basis voor het gesprek voor iedereen die betrokken is bij het openbaar groen.
Toetsing
Het plangebied grenst aan de groene hoofdstructuur, zoals te zien is op onderstaande afbeelding. In het rode kader de ligging van het plangebied, donkergroen geeft de groene hoofdstructuur weer.
Figuur 3.1 Uitsnede beleidskaart Openbaar groen (bron: gemeente Midden-Groningen)
Te zien is dat het plangebied ligt tussen de ontginningsas van Kropswolde die is aangeduid als groene hoofdstructuur en andere groenelementen in de omgeving. Het plangebied zelf is een agrarisch grasland met een groenstrook die het gebied doorkruist maar valt niet binnen de groene hoofdstructuur.
3.3.4 Welstandsnota
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied aangeduid als hoofdlint en welstandsluwe dorps- en woongebieden.
Kropswolde behoort tot de veenkoloniale lintdorpen.
Structuur
Het waterstelsel aangelegd voor de winning van de turf is de nieuwe hoofdstructuur voor de landbouw en de dorpsbebouwing. Langs de diepen werden wegen aangelegd, Eén van de wegen fungeert als doorgaande weg, de wegzijde. Vanwege de gunstige bereikbaarheid is deze zijde van het kanaaldorp het dichtst bebouwd met gemengde functies. De andere route wordt ontsloten met bruggen, de landzijde. Langs het kaarsrechte diep zijn in het regelmatige patroon van de wijken de Oldambtster boerderijen en met daartussen de andere woningen gebouwd.
Plaatsing
De bebouwing in het veenkoloniale dorp is vrijstaand, staat in één lijn, dichtbij het diep en met de nok meest haaks op het diep. Bij sommige veenkoloniale dorpen volgt de bebouwing de schuine hoek van de wijken en staat dan onder een hoek ten opzichte van het diep. In het centrum, rondom bruggen, sluizen staat de bebouwing dicht naast elkaar. De bebouwing is altijd op de weg en het diep georiënteerd.
Kenmerkend is de afwisseling tussen de grotere volumes van de boerderijen en de kleinere schaal van de andere bebouwing.
De welstandsluwe dorps- en woongebieden betreffen dorps- en woongebieden die grotendeels na 1945 planmatig tot stand zijn gekomen. In deze dorps- en woongebieden worden uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan beperkt getoetst aan redelijke eisen van welstand.
De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. De toetsingscriteria zijn gerelateerd aan de criteria uit de excessenregeling. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aan getoetst worden.
Toetsing voornemen
De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Milieu En Onderzoek
4.1 Archeologie
4.1.1 Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft geleid tot een beleidskaart 'Archeologische verwachtingskaart'. Op 23 april 2020 is deze kaart samen met het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld.
4.1.2 Toetsing
Op deze kaart is het plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachting. Zie onderstaande uitsnede van de verwachtingskaart.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart met in het groen het plangebied (bron: gemeente Midden-Groningen)
Omdat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt, dient in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen die het roeren van de grond tot gevolg hebben, onderzoek plaats te vinden. Door MUG Ingenieursbureau is een archeologisch bureau- en booronderzoek (projectnummer: 22300709, d.d. 2 september 2022) uitgevoerd. Dit archeologisch bureau- en booronderzoek is als bijlage 4 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied de overgang van veengronden in het westen naar dekzandwelvingen in het oosten ligt. De bodemopbouw is grotendeels onverstoord en in de hoger gelegen dekzandwelvingen is een (gedeeltelijke) podzolbodem aanwezig. Het oostelijk deel van het onderzoeksgebied met dekzandwelvingen en een intacte podzolbodem dient nader onderzocht te worden.
Aangezien het plangebied van het onderhavig bestemmingsplan onderdeel is van het oostelijk onderzoeksgebied is nader karterend booronderzoek noodzakelijk.
4.1.3 Conclusie
Het nader karterend onderzoek is uitgezet en uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek worden in het vast te stellen bestemmingsplan verwerkt en vormen geen belemmering.
4.2 Cultuurhistorie En Erfgoed
4.2.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Midden-Groningen heeft met het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) het erfgoed, dat voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, planologisch vastgelegd.
4.2.2 Toetsing
Het initiatief tast geen cultuurhistorische waarden aan. Het plangebied is nu onbebouwd. Tegenover het plangebied ligt een gemeentelijk monument: een boerderij met schuur op locatie Woldweg 157. Verder is de Woldweg tussen Kropswolde en Zuidlaren een historisch lijnelement. Met de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling wordt dit historisch lijnelement echter niet aangetast.
Figuur 4.2 Foto vanaf het plangebied, rechts het gemeentelijk monument 'boerderij met schuur'
4.2.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmering.
4.3 Milieuzonering
4.3.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
4.3.2 Toetsing
Effect van bedrijfsactiviteiten in omgeving
In de nabijheid van het plangebied is één milieubelastende activiteit aanwezig. Aan de Woldweg 157 is namelijk een akkerbouwbedrijf gevestigd. Op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) heeft een akkerbouwbedrijf een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige objecten.
Een school is een milieugevoelig object. De afstand tussen het KC en het akkerbouwbedrijf is meer dan 30 meter. Vanaf het bestemmingsplan 'Agrarisch Bedrijf' tot aan de overzijde van de weg is ongeveer 30 meter. De gevel van het KC zal niet direct aan de weg komen te liggen en de bedrijfsactiviteiten van het akkerbouwbedrijf vinden op de achterzijde van het erf plaats. Er wordt dus ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Effect van voornemen op omgeving
Andersom geldt dat een KC op zichzelf kan leiden tot effect op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Voor een KC geldt op basis van de VNG publicatie een richtafstand van 30 meter voor geluid.
De afstand van het bestemmingsvlak van het KC tot de gevel van de dichtstbij gelegen woning (Woldweg 153 en 157) is circa 50 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er door NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het KC op de omliggende bestaande woningen. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Met behulp van een opgesteld rekenmodel op basis van de situatie van de school met spelende kinderen, installaties en aan- en afvoerbewegingen van de school en het dorpshuis zijn in het onderzoek geluidsberekeningen uitgevoerd naar de omliggende woningen.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de woningen bedraagt ten hoogste 39 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen. Hiermee kan worden voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor een rustige woonomgeving conform stap 2 uit de VNG-publicatie. Daarmee wordt zonder meer voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Voor de maximale geluidsniveaus wordt ten hoogste tot 60 dB(A) op de woningen berekend in de dagperiode, en tot 49 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Hiermee kan worden voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie, maar ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Deze beoordeling is inclusief het stemgeluid, die voor de toetsing Activiteitenbesluit ook uitgesloten mag worden.
Uit het onderzoek blijkt dan ook dat voor industriegeluid de planinpassing zonder meer mogelijk is.
4.3.3 Conclusie
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met voldoende afstand van het KC tot omliggende woningen en het akkerbouwbedrijf. Ook blijkt uit onderzoek dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmering.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
4.4.2 Toetsing
De gemeente Midden-Groningen heeft de Omgevingsdienst Groningen gevraagd om voor het planvoornemen het aspect externe veiligheid inzichtelijk te maken. Dit advies is als bijlage 5 opgenomen. De Omgevingsdienst Groningen heeft een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het onderhavig voornemen. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen beoordeelt. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat:
- Buiten het plangebied ligt de risicovolle inrichting J. Wildeman Storage & Logistics. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van Wildeman reikt niet tot in het plangebied. Het invloedsgebied van Wildeman bedraagt 2.684 meter en ligt over van het plangebied;
- Buiten het plangebied is op een afstand van circa 110 meter afstand een E.A.Z. windturbine gelegen. De PR 10-6 en de PR 10-5 per jaar contour van de E.A.Z. windturbine reiken niet tot het plangebied van het KC. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
- De spoorlijn route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. De afstand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt circa 1.900 meter. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
- De spoorlijn route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. kent ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied. Het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn reikt niet tot in het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
- De spoorlijn route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. heeft volgens de Omgevingsverordening een veiligheidszone 3 transport. De veiligheidszone 3 transport van de spoorlijn reikt niet tot in het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
- De spoorlijn route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. heeft een invloedsgebied van 4.000 meter en ligt over het plangebied;
- In de Omgevingsverordening is de provinciale weg N386 niet opgenomen als zijnde een weg met een veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) buiten de weg. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
- De provinciale weg N386 grenst aan het plangebied. De veiligheidszone 3 transport van de provinciale weg N386 reikt tot in het plangebied. De gemeente Midden-Groningen dient ervoor te zorgen dat er geen objecten voor verminderd zelfredzame mensen binnen veiligheidszone 3 transport worden opgericht. Dit overeenkomstig de Omgevingsverordening;
- Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N386 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van 355 meter. De veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen voor de provinciale weg N386 is gelegen over het plangebied;
- In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied is gelegen over het plangebied;
- Het berekende groepsrisico van de provinciale weg N386 in de huidige en in de toekomstige situatie is gelegen onder de oriënterende waarde.
In het kader van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is door de veiligheidsregio Groningen advies uitgebracht. Voor het aspect bestrijdbaarheid zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid adviseert de veiligheidsregio Groningen om nooduitgangen niet aan de zijde van de risicobron N386 te situeren, om zodoende de invloed van een eventueel incident op deze weg zoveel mogelijk te minimaliseren.
4.4.3 Conclusie
De omgevingsdienst Groningen concludeert, alles overwegende, dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om invulling te geven aan het plan indien niet binnen de veiligheidszone 3 transport objecten voor verminderd zelfredzame mensen worden opgericht. Het planvoornemen maakt dit niet mogelijk. Het planvoornemen is derhalve wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.5 Geluid
4.5.1 Wettelijk kader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
4.5.2 Toetsing
Voor het plangebied geldt dat deze gelegen is binnen de geluidszone van de Woldweg. Met betrekking tot de realisatie van het KC is in het kader van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek noodzakelijk. Op 24 januari 2024 is er daarom door NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden kort de conclusies weergegeven:
Uit de berekeningen blijkt dat de niet zoneringsplichtige 30 km/uur weg Meerweg niet relevant is vanwege de lage verkeersintensiteit en de afstand tot de weg. De geluidbelasting op de school ten gevolge van wegverkeer op de Woldweg/N386 bedraagt ten hoogste 53 dB op de oostgevel. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar wel aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 63 dB binnen de bebouwde kom.
Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen niet of nauwelijks mogelijk worden geacht, dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Hierbij dient mogelijk een aanvullend geluidsonderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels te worden aangeleverd.
4.5.3 Conclusie
Er zijn hogere waarden aangevraagd voor de overschrijding van de voorkeurswaarden. Het besluit hogere grenswaarden wegverkeerslawaai is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. De kaart behorend bij dit besluit is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Het aspect geluid (wegverkeerslawaai) vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Bodem
4.6.1 Wettelijk kader
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De aanwezige bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd. Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
4.6.2 Toetsing
Het plangebied heeft de bestemming 'Bos'. Op het bodemloket zijn er geen gegevens beschikbaar over de bodem. Door MUG Ingenieursbureau is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer: 22300709, d.d. 31 augustus 2022) uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek is als bijlage 9 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat plaatselijk lichte verhogingen aan PCB's en/of minerale olie aangetoond zijn ten opzichte van de achtergrondwaarde. Voor het grondwater geldt dat er plaatselijk een lichte verhoging aan barium aangetoond ten opzichte van de streefwaarde. De aangetoonde lichte gehalten in de grond en het grondwater vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Er is vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van een nieuwe school met een zaal voor spel/sport, kinderopvang en mogelijk een dorpshuis.
4.6.3 Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.
4.7 Ecologie
4.7.1 Wettelijk kader
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie en het nader onderzoek bezocht door een ecoloog van Buro Bakker | ATKB. Deze inventarisatie en het nader onderzoek zijn respectievelijk als bijlage 10 en 11 opgenomen.
4.7.2 Toetsing
Het voornemen is om in het plangebied een KC te bouwen. Deze zal zo worden ingericht dat de groenstructuren zoveel mogelijk worden behouden. De groenstructuren zijn aanwezig als brede singels met graslandjes. Dit bestaat uit een jong bos met onder andere berk, wilg en meidoorn. Op verschillende plekken bestaat de ondergroei uit goed ontwikkelde bramenstruweel. Midden in het bosje liggen twee vijvers, welke compleet overschaduwd en met kroos bedekt zijn.
Soortenbescherming
Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:
- in en rond het plangebied is geen geschikt broedbiotoop voor vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig;
- in en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor vogels zoals merel, roodborst en tjiftjaf aanwezig;
- met de komst van een KC zijn negatieve effecten voor de nationaal beschermde bunzing, hermelijn en grote bosmuis niet uit te sluiten;
- in en rond het plangebied komen verder een aantal andere nationaal beschermde soorten voor, namelijk, huisspitsmuis en enkele muizensoorten. Voor deze andere soorten geldt dat ze allemaal zijn opgenomen in bijlage 5 van de provinciale verordening, zodat voor deze soorten een vrijstelling geldt. De algemene zorgplicht is wel van kracht.
Op basis van de quickscan is een nader ecologisch onderzoek naar de nationaal beschermde boommarter, bunzing, hermelijn, steenmarter en grote bosmuis uitgevoerd. De grote bosmuis en de hermelijn zijn in het plangebied niet aangetroffen. Voor de steenmarter geldt dat deze in het bos aan de westzijde van het plangebied een nestplaats kan hebben. Met het planvoornemen wordt er echter geen bos buiten het plangebied gekapt. Een ontheffing voor het vernietigen van nestplaatsen van steenmarter is niet noodzakelijk. Voor de boommarter en bunzing zijn negatieve effecten uitgesloten. Ze maken van het plangebied sporadisch gebruik als foerageergebied. Ze hebben beide een zeer groot leefgebied en er blijft meer dan voldoende foerageergebied over.
Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de mogelijk aanwezige broedvogels te voorkomen, dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen (buiten de periode begin maart t/m begin september).
Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door het rooien van de struiken in één richting uit te voeren, zodat eventuele grondgebonden zoogdieren zelfstandig het gebied kunnen verlaten.
Gebiedsbescherming
Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing en wegen, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Derhalve is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze AERIUS-berekening is als bijlage 12 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie met meer dan 0,00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.
Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, akkervogelleefgebieden en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
4.7.3 Conclusie
Voor een toetsing aan de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Door middel van nader ecologisch onderzoek naar bunzing, hermelijn en grote bosmuis is gebleken dat een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten niet nodig is.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
4.8.2 Toetsing
In het plangebied wordt een KC, basisschool met kinderdagverblijf en in de toekomst dorpsvoorzieningen mogelijk gemaakt. Door Roelofs B.V. is een verkeersonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15).
De basisschool heeft 2 klassen in de onderbouw en 3 klassen in de bovenbouw met in elke klas 20 kinderen. De autoritten voor de basisschool zijn per openingsdag 84 ritten. Hierbij zijn de ritten van het personeel ook meegerekend.
Voor het kinderdagverblijf is gerekend met 1 groep van 16 kindplaatsen. De autoritten voor het kinderdagverblijf zijn per openingsdag (aankomst + vertrek) 28 ritten. Totaal zijn dit, basisschool en kinderdagverblijf (84 + 28), 112 ritten per openingsdag.
Naast de basisschool en het kinderdagverblijf maakt het bestemmingsplan dorpsvoorzieningen en sport mogelijk. Voor deze functies gaat Roelofs B.V. uit van een verkeersgeneratie van 103 ritten per openingsdag.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2022 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
4.8.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed leefklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.9 Water
4.9.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.
4.9.2 Toetsing
Via de Digitale Watertoets is het waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. De watertoets is uitgevoerd op 14 september en opgenomen in bijlage 13. In het kader van de normale procedure heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als bijlage 14 opgenomen.
Uit de uitgangspuntennotitie blijkt dat compenserende waterberging en/of vertraagde afvoer van hemelwater noodzakelijk is.
Compenserende waterberging
Met de onderhavige ontwikkeling wordt er circa 1.400 m2 aan bebouwing mogelijk gemaakt. Naast de bebouwing wordt er uitgegaan van circa 900 m2 aan plein, toegangswegen, fietsbergingen en overige verharding. Voor het parkeren en toegang tot het plangebied wordt uitgegaan van circa 1.500 m2 aan verharding. Dit is inclusief 220 m2 aan halfverharding. Derhalve dient rekening te worden gehouden met in totaal 3.800 m2 aan extra verhard oppervlak.
Deze potentiële verhardingstoename kan ervoor zorgen dat het hemelwater versneld tot afstroming komt. Om dit te voorkomen dient elke vierkante meter met 0,08 m3 te worden gecompenseerd in een bergende voorziening: oppervlaktewater en/of waterbergingsvoorziening. Dit betekent dat 304 m3 berging moet worden gerealiseerd. De gemeente is voornemens om de capaciteit van de plas ten noordwesten van het plangebied met de benodigde berging te vergroten.
Scheiden schoon hemelwater en vuilwater
Binnen het voornemen wordt het hemelwater afgekoppeld op de sloten. Het vuilwater wordt afgevoerd op het riool.
4.9.3 Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
4.10 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.10.1 Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
4.10.2 Toetsing
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Accommodaties voor maatschappelijke functies, zoals een schol, worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een maatschappelijke functie, namelijk een KC. Dit valt onder overige stedelijke functies. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer de Ladder niet van toepassing is op het plan dient er wel een motivering te zien waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor overige stedelijke functies geldt dat er 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Voorliggend bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan er op grond ven het voorheen geldende planologische regime aanwezig was. Het plangebied had namelijk de enkelbestemming 'Bos'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden opgericht. Voorliggend plan maakt de realisatie van een gebouw (KC) mogelijk met een groter bruto-vloeroppervlakte dan 500 m2.
Al met al is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet er worden aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Bij overige functies is het ruimtelijk verzorgingsgebied meestal de gemeente of een groter gebied.
Door de gemeente Midden-Groningen is het verzorgingsgebied van de Walstraschool in kaart gebracht. De kinderen van de Walstraschool komen uit de gemeenten Midden-Groningen, Tynaarlo en Groningen. Verreweg de meesten komen uit de gemeente Midden-Groningen. De postcodegebieden die meer dan 5 kinderen leveren, vormden het uitgangspunt voor het zoekgebied voor een nieuwe locatie.
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Bij de beoordeling van de behoefte moet het bestaande aanbod betrokken worden. Vaak betekent dit dat er moet worden gemotiveerd, dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:
- dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben;
- dat de ruimtelijke ontwikkeling tot een aanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van het KC Kropswolde-Meerwijck. Hier komen de leerlingen van de huidige Walstraschool in. Daarnaast voorziet het plan in de behoefte om een eigentijdse, moderne gymzaal en opvangvoorzieningen. De huidige voorzieningen voldoen niet meer aan de wensen van deze tijd. Aangezien de huidige Walstraschool wordt gesloopt is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Als de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Volgens de Provinciale Omgevingsverordening ligt het plangebied in het buitengebied, aan de rand van het stedelijk gebied. Op basis van het locatiekeuzeonderzoek is deze locatie als beste naar voren gekomen om het beoogde programma te realiseren.
4.10.3 Conclusie
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat met onderliggend plan invulling wordt gegeven aan een behoefte. Het plangebied sluit aan bij het stedelijk gebied en ligt centraal in het verzorgingsgebied. De nieuwe locatie heeft grote voordelen ten opzichte van de huidige locatie van de school en gymzaal, met name wat betreft verkeersveiligheid en ruimte.
Om voorgaande redenen is voor het planvoornemen sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Wettelijk kader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de bebouwde kom. Het gaat om de bouw van een KC voor het basisonderwijs, kinderopvang, eventueel buitenschoolse opvang, een grote (gym)zaal en eventueel dorpsvoorzieningen. Onderwijs en kinderdagverblijven komen apart aanbod, waarbij geldt dat de grootste parkeer- en verkeersdruk ontstaat door het brengen en halen van kinderen. Hierbij is sprake van piekmomenten, wordt rekening gehouden met kiss and ride (K&R) zones en wordt onderscheid gemaakt in verkeersgeneratie (het aantal verkeersbewegingen) en parkeerbehoefte.
4.11.2 Toetsing
Voor de onderhavige ontwikkeling is door Roelofs B.V. een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 15 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het voornemen 215 verkeersbewegingen genereert. De wegen in de omgeving van het plangebied kunnen de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan aan.
De inpassing van de verkeerskundige ontsluiting in de wijk en nabij de schoolomgeving is samen met omwonenden en belanghebbenden tot stand gekomen. De onderstaande afbeelding is een momentopname van het participatietraject en vraagt nog verdere uitwerking samen met het dorp. De participatie is vormgegeven met verschillende verkeerskundigen van onder andere Veilig Verkeer Nederland en de Provincie Groningen die actief "aan tafel" hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van dit plan.
De inpassing en ontwerp van het gebouw zijn door middel van participatie ingevuld. De selectie van de architect is met actieve bijdrage van omwonenden en belanghebbenden tot stand gekomen. De afbeelding is een momentopname.
Tijdens meerdere bijeenkomsten en schriftelijke berichtgeving zijn belanghebbenden actief op de hoogte gehouden van de stand van het ontwerp. Tijdens bijeenkomsten wordt feedback opgehaald en daar waar mogelijk verwerkt in de plannen.
Figuur 4.3 Inpassing verkeerskundige ontsluiting (bron: gemeente Midden-Groningen, d.d. 16-08-2023)
Uit de parkeerbalans van Roelofs B.V. blijkt dat de benodigde parkeercapaciteit gereduceerd kan worden naar 24 parkeerplaatsen. Het advies is om de parkeervoorziening op een locatie te positioneren die met name gericht is op de dorpsvoorziening en gymzaal. Het grootste deel van de parkeerbehoefte is op deze voorzieningen gericht en het is geen probleem dat werknemers van het onderwijs en de opvang en ouders/verzorgers naar de opvang iets verder van de school/opvang moeten parkeren. De parkeervraag van de fiets komt neer op in totaal 82 stallingen.
4.11.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
4.12 M.e.r.-beoordeling
4.12.1 Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
4.12.2 Toetsing
Het besluit heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het initiatief geen significante effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt eveneens uit de aanmeldnotitie die als bijlage 16 is opgenomen. Een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
4.12.3 Conclusie en vervolg
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het bijbehorende besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen is als bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
- de anti-dubbeltelregel;
- het overgangsrecht.
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Bro en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehanteerd.
5.2 Opbouw Van De Regels
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen etc. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen, namelijk de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Groen'.
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is bedoeld voor educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca.
De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. In de regels is een maximale bebouwingsoppervlakte opgenomen voor het KC en voor bijgebouwen.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is onder andere bestemd voor wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en daarbijbehorende additionele voorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van abri's (wachthuisjes voor bijvoorbeeld openbaar vervoer). Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn voorwaarden gesteld.
Groen
De bestemming 'Groen' is onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, water, fiets- en/of voetpaden, met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, verhardingen (waaronder perceelsontsluitingen).
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels. In de algemene aanduidingsregels zit de veiligheidszone voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In de overige regels zitten de regels voor parkeren en laden en lossen van de gemeente.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Algemeen
Het plangebied is al in eigendom van de gemeente. Met onderhavig bouwplan wordt een KC mogelijk gemaakt op het betreffende perceel. Het plan vloeit voort uit een Samenwerkingsovereenkomst die op 15 juni 2017 is gesloten tussen de (toenmalige) gemeente Hoogezand - Sappemeer, de NAM en de schoolbesturen.
6.1.2 Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
- de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier zijn verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De gronden van het voorliggende bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente coördineert en ontwikkelt zelf de geplande voorzieningen voor het KC. Hiervoor is een krediet beschikbaar gesteld door de gemeenteraad.
Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
6.1.3 Planschade
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck heeft van 22 september tot en met 2 november 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder een inspraakreactie indienen. Daarnaast is het voorontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de volgende instanties:
- Provincie Groningen
- Veiligheidsregio Groningen
- Waterschap Hunze en Aa's
- Gasunie
- Waterbedrijf Groningen
Naar aanleiding hiervan is de Nota van inspraak en overlegreacties opgesteld. Deze Nota geeft weer welke inspraak- en overlegreacties zijn ontvangen, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en of dit tot wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck heeft geleid. De nota van inspraak- en overlegreacties is als bijlage 18 opgenomen.
6.2.2 Ontwerp
Na de fase van overleg volgt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde formele bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck heeft vanaf 24 augustus 2023 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. De reactietermijn eindigde op 4 oktober 2023. In de periode dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, zijn er drie zienswijzen ingediend. De Nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd. Deze Nota van beantwoording zienswijzen geeft weer welke zienswijzen zijn ingediend, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en of dit tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan heeft geleid.
Bijlage 1 Kindcentrum Walstraschool Pve
Bijlage 1 Kindcentrum Walstraschool PvE
Bijlage 2 Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-meerwijck
Bijlage 2 Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck
Bijlage 3 Oplegnotitie Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-meerwijck
Bijlage 3 Oplegnotitie locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck
Bijlage 4 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 4 Archeologisch bureau- en booronderzoek
Bijlage 5 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 5 Advies externe veiligheid
Bijlage 6 Onderzoek Geluidsaspecten
Bijlage 6 Onderzoek geluidsaspecten
Bijlage 7 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Kindcentrum Kropswolde
Bijlage 7 Ontwerpbesluit Hogere waarden Kindcentrum Kropswolde
Bijlage 8 Kaart Hogere Waarden Geluid Kindcentrum Kropswolde
Bijlage 8 Kaart hogere waarden geluid Kindcentrum Kropswolde
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 10 Quickscan Ecologie
Bijlage 11 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 12 Aerius-berekening
Bijlage 13 Watertoets
Bijlage 14 Uitgangspuntennotitie
Bijlage 14 Uitgangspuntennotitie
Bijlage 15 Verkeersonderzoek
Bijlage 16 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 16 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 M.e.r.-besluit
Bijlage 18 Nota Van Inspraak- En Overlegreacties
Bijlage 18 Nota van inspraak- en overlegreacties