Lageland, Langebaan
Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Groningen
Vastgesteld op 04-04-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Lageland, Langebaan;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.bplaglangebaan-va01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanleggen van vaartuigen
het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke oever of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een bedrijfsmatig of recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;
1.6 aanlegplaats
een plaats die bestemd is voor het aanleggen van vaartuigen;
1.7 aanpijling
een blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/ aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.8 achtererf
gedeelte van het erf dat achter de achtergevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen;
1.9 additionele voorzieningen
gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie, hieronder onder meer begrepen ontsluitingsstructuren;
1.10 afhaalwinkel/maaltijdbezorging
een bedrijf, gericht op de bedrijfsmatige verkoop van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden, anders dan voor gebruik ter plaatse, die door de kopers ter plaatse worden afgehaald, dan wel door de verkoper bij de koper thuis worden bezorgd. Een automatiek en traiteur worden met een afhaalwinkel/ maaltijdbezorging gelijk gesteld;
1.11 afhankelijke woonruimte
een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woongebouw c.q. hoofdgebouw en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.12 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen, uitgezonderd bijzondere paardenhouderijen, maneges, kwekerijen, boomkwekerijen, fruit- en houtteeltbedrijven, glastuinbouwbedrijven, champignonkwekerijen, bollenteeltbedrijven of vis- of wormenkwekerijen;
1.13 agrarisch dienstverlenend bedrijf
een niet-industrieel bedrijf uitsluitend of overwegend gericht op het verrichten van werkzaamheden voor de levering, opslag of verwerking van goederen en/of de levering van diensten, uitsluitend of overwegend ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven ter onderhoud en reparatie van landbouwmachines en landbouwwerktuigen en fouragehandels;
1.14 agrarische nevenactiviteit
Een bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling op het inkomen van de agrariër, maar die in meerdere opzichten (ruimtelijk, functioneel en economisch) ondergeschikt blijft aan het aanwezige hoofdberoepsbedrijf;
1.15 agrarische paardenhouderij
een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen van producten. Hieronder worden in ieder geval verstaan: hengstenhouderijen, fok- en opfokbedrijven en paardenmelkerijen. Onder een agrarische paardenhouderij wordt niet verstaan een bijzondere paardenhouderij;
1.16 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf uitsluitend of overwegend gericht op het, door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.17 ambachtelijke bedrijvigheid
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.18 archeologisch onderzoek
een rapport als bedoeld in het tweede lid van artikel 39, het eerste lid van artikel 40, dan wel het eerste lid van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 (Stb. 2007, 293), voldoend aan de regels gesteld krachtens artikel 43 van die wet;
1.19 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;
1.20 basisbestemming
een bestemming die samenvalt met één of meer op dezelfde gronden liggende dubbelbestemmingen;
1.21 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water;
1.22 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.23 bebouwingspercentage
het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over dat deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.24 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief verblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben in een woning, geen meervoudige woning zijnde;
1.25 bedrijf
elke vorm van activiteit of organisatie waarbij of waarin personen voor zichzelf, voor derden of in dienst van derden, structureel en/of met een zekere regelmaat inkomensvormende activiteiten verrichten of activiteiten die in de regel inkomensvormend zijn, ongeacht of dit gebeurt binnen een private, publieke, commerciële, maatschappelijke of anders gerichte organisatie, ongeacht of de activiteiten al dan niet in loondienst worden verricht en ongeacht of daarmee een volledig inkomen wordt verworven. Als één bedrijf kunnen worden aangemerkt meerdere op één locatie gehuisveste bedrijven die functioneel en organisatorisch zeer nauw verbonden zijn en die zich ruimtelijk gezien als één geheel manifesteren;
1.26 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat hoofdzakelijk dient voor de uitoefening van een bedrijf, met inbegrip van een eventuele in dat gebouw ingebouwde bedrijfswoning;
1.27 bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.28 beleidsnotitie mestbassins
beleidsnotitie mestbassins vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 28 mei 2008;
1.29 beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 3 Beleidsregels aanhuis verbonden beroepen en bedrijven;
1.30 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.31 bestaand bouwwerk
- legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- niet legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en die bestonden en zoals zij bestonden op 20 april 2000;
- bouwwerken die kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.32 bestaand gebruik
gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling;
1.33 bestaande afwijking
de mate waarin een bestaand bouwwerk afwijkt van het plan;
1.34 bestaande maatvoering
- maatvoering van een bouwwerk die bestaat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- maatvoering van een bouwwerk die kan worden gerealiseerd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.35 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.36 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.37 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.38 bijbehorende gronden
niet bebouwde delen van een bouwperceel (zoals tuinen en erven).
1.39 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand (onderdeel van een) gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het woongebouw c.q. hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het woongebouw c.q. hoofdgebouw en dat behoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woongebouw c.q. hoofdgebouw;
1.40 bijzondere bouwlaag
kelder, souterrain, dakterras, zolder of dakopbouw;
1.41 bijzondere paardenhouderij
een bedrijfsactiviteit in hoofdzaak gericht op het africhten, het opleiden, het trainen alsmede het opvangen, stallen en berijden van paarden en/of pony's al dan niet in combinatie met het fokken van paarden en/of pony's. Onder bijzondere paardenhouderij wordt geen manege verstaan;
1.42 bijzondere woonvorm
een woonvorm die niet op één lijn te stellen is met een huishouden, omdat er geen sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling van de groep en omdat de bewoners zijn aangewezen op noodzakelijke en aanwezige begeleiding en/of therapie ter plaatse of in de directe omgeving;
1.43 boerderijwinkel
een bedrijfsactiviteit die bestaat uit aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte detailhandel in land- en tuinbouwproducten en zelfvervaardigde kunstzinnige producten;
1.44 boomkwekerij
een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen, zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;
1.45 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.46 bos
een min of meer natuurlijke levensgemeenschap van planten en/of dieren, waarin boomvormende soorten aspect-bepalend zijn, met een oppervlakte van groter dan 10 are;
1.47 bosbouw
het ontwikkelen c.q. permanent in stand houden van een min of meer natuurlijke levensgemeenschap van planten en/of dieren, waarin boomvormende soorten aspect-bepalend zijn, met een oppervlakte van groter dan 10 are;
1.48 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een woonwagenstandplaats;
1.49 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.50 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een bijzondere bouwlaag;
1.51 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.52 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.53 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.54 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.55 broodjeszaak
een bedrijf met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie tussen 7.00 uur en 19.00 uur dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine maaltijden en etenswaren, in combinatie met de verkoop van overwegend niet-alcoholische dranken, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de bebouwing afspeelt. Onder een broodjeszaak wordt tevens verstaan: een croissanterie, lunchroom, patisserie en konditorei;
1.56 cafetaria/snackbar
een bedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet- alcoholische dranken. Onder een cafetaria wordt tevens verstaan: een shoarmazaak;
1.57 café
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse en als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, een dansvloer van minder dan 10 m², waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen het gebouw afspeelt. Onder een café wordt tevens verstaan: een bar, pub, taverne, grand café en eetcafé;
1.58 camper
een motorvoertuig, ingericht voor het vervoeren van personen en kamperen c.q. buitenshuis verblijven met de mogelijkheid tot overnachten;
1.59 camperplaats
een kampeerterrein dat uitsluitend wordt gebruikt door campers;
1.60 caravan
een mobiel kampeermiddel op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en vormgeving bestemd is om zelfstandig op de openbare weg als een aanhanger van een motorvoertuig te worden voortbewogen;
1.61 chalet
een gebouw van ten hoogste 50 m², bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf. Doordat hij door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond is hij als bouwwerk aan te merken;
1.62 civieltechnisch werk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.63 conferentiecentrum
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van informatiebijeenkomsten, vergaderingen en conferenties. Hieronder wordt niet begrepen een zalencentrum;
1.64 cultuurgrond
grasland en akkerbouwgronden, met uitzondering van gronden die worden gebruikt ten behoeve van kwekerijen, boomkwekerijen, houtteelt en bosbouw;
1.65 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.66 dagrecreatie
recreatief verblijf buiten het hoofdverblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;
1.67 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;
1.68 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw van beperkte omvang op het platte deel van het dak van de hoofdbebouwing, niet zijnde een bouwlaag;
1.69 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse;
1.70 detailhandel - food
detailhandel uitsluitend of in hoofdzaak gericht op verkoop van levensmiddelen;
1.71 detailhandel - non food
detailhandel met uitzondering van de categorie die zich uitsluitend of in hoofdzaak richt op verkoop van levensmiddelen;
1.72 detailhandel - weggebonden artikelen
detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;
1.73 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.74 discotheek
een bedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, waarbij het beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen op een dansvloer van meer dan 10 m² wezenlijke onderdelen vormen en de bedrijvigheid zich binnen het gebouw afspeelt. Onder een discotheek wordt tevens verstaan een dancing;
1.75 drijvende woning
een op het water drijvende constructie met daarin een woning, door middel van een vaste constructie verbonden aan de grond zodanig dat sprake is van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is;
1.76 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.77 erf
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.78 erfbeplanting
afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
1.79 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.80 essentiële woonvoorzieningen
de voorzieningen die ten minste nodig zijn om een woning zelfstandig te kunnen bewonen: een privé woon- en/of slaapvertrek, een keuken of kookhoek, een toilet en een bad- en/of douchegelegenheid;
1.81 evenement
voor publiek toegankelijke incidentele of periodieke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten;
1.82 extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;
1.83 gastouderopvang
gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
1.84 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.85 gekoppeld bestemmingsvlak
een gekoppeld bestemmingsvlak bestaat uit maximaal twee - onderling niet aaneengesloten - percelen die door de aanduiding 'gekoppeld bestemmingsvlak' tezamen worden aangemerkt als zijnde één (agrarisch) bestemmingsvlak;
1.86 geluidsgevoelig gebouw
gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.87 geluidsgevoelig object
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.88 geluidsgevoelige ruimte
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.89 geluidsreducerende maatregelen
fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;
1.90 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.91 gestapelde woning
een woning in een gebouw, dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;
1.92 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.93 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
1.94 goot, druiplijn, boeiboord
de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;
1.95 groepsaccommodatie
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor recreatief verblijf door groepen van personen waarin gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van keuken en verblijfsruimten. Vormen van recreatief verblijf die gelijk kunnen worden gesteld aan een groepsaccommodatie zijn: (jeugd)herbergen, kamphuizen en kampeerboerderijen;
1.96 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, hieronder mede begrepen een melkrundveehouderij;
1.97 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.98 heersende geluidsbelasting
de geluidsbelasting op een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder in het jaar voordat de reconstructie van de weg plaatsvindt;
1.99 hindergevoelig gebouw
geluidsgevoelig gebouw en/of geurgevoelig object;
1.100 hindergevoelig object
hindergevoelige functie en/of hindergevoelig gebouw;
1.101 hindergevoelige functie
geluidgevoelige functie en/of geurgevoelige functie;
1.102 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.103 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.104 hoofdverblijf
de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;
1.105 horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalruimte wordt verhuurd en ter plaatse beschikbaar wordt gesteld, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;
1.106 hotel
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
1.107 houtteelt
het bedrijfsmatig voortbrengen van hout en bosprodukten op gronden die hiervoor tijdelijk (maximaal 40 jaar) worden gebruikt, voorzover de Boswet niet van toepassing is;
1.108 huishouden
één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiëlewoonvoorzieningen deelt;
1.109 ijssalon
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig aan de gebruiker verstrekken van al dan niet ter plaatse bereid consumptie-ijs met toebehoren, al dan niet in combinatie met het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor zowel gebruik ter plaatse als elders;
1.110 intensieve veehouderij
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (met uitzondering van vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
1.111 kamerverhuurpand
een gebouw of een deel van een gebouw, niet zijnde een meervoudige woning of een hotel, met vier of meer woonvertrekken bedoeld voor de huisvesting van verschillende personen die ieder voor zich een zelfstandige huishouding voeren en essentiële woonvoorzieningen delen;
1.112 kampeermiddel
onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.113 kampeerstandplaats
een plaats op een kampeerterrein bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel;
1.114 kampeerterrein
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of trekkershutten en/of het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of trekkershutten;
1.115 kantine
een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf, instelling of vereniging, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling dan wel vereniging;
1.116 kantoor
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie;
1.117 kap
constructie ter afdekking van een gebouw of overkapping waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste één hellend vlak van tenminste 15°;
1.118 karakteristieke boom
een boom van 50 jaar en ouder en die van waarde is vanwege:
- a. de hoge leeftijd of,
- b. de verschijningsvorm, omvang of schoonheid of,
- c. de soort of varieteit in combinatie met leeftijd en grootte waardoor de houtopstand plaatselijk en/of landelijk zeldzaam te noemen is of,
- d. de cultuur-historische waarde of,
- e. het straatbeeld en de opvallende plek die ingenomen wordt of,
- f. de ecologische waarde of,
- g. houtopstanden geregistreerd als zijnde (potentieel) waardevol of monumentaal;
1.119 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.120 kelder
bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen;
1.121 kindercentra
kindercentra als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
1.122 koffiehuis
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse aan de gebruiker, verstrekken van niet-alcoholische dranken, in combinatie met de verkoop van kleine etenswaren. Het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken. Onder een koffiehuis wordt tevens verstaan een theehuis en coffeeshop (geen verkoop van drugs);
1.123 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd ter voortbrenging van de beeldende kunsten;
1.124 kwekerij
een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van een of meer soorten gewassen door middel van vollegrondsteelt, containerteelt en/of anderszins, waarbij per geteelde gewassoort een beperkte oppervlakte geteeld wordt en waarbij gewasbewerkingen en oogstwerkzaamheden slechts in beperkte mate gemechaniseerd worden uitgevoerd;
1.125 kwelvoorziening
een waterstructuur of een zone met daarin een waterstructuur, dienende ter bestrijding van overlast door kwel vanwege een oppervlaktewater in een vanaf dat oppervlaktewater achter de kwelvoorziening gelegen gebied;
1.126 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.127 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.128 legaal bouwwerk
- bouwwerk dat is opgericht met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet;
- bouwwerk dat oorspronkelijk niet is opgericht met inachtneming van het ten tijde van de oprichting bepaalde in of krachtens de Woningwet, maar die ingevolge het Besluit omgevingsrecht (Stb. 143, 25 maart 2010) zonder omgevingsvergunning zou kunnen worden opgericht;
1.129 lessenaarsdak
dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;
1.130 ligplaats
een plaats in het water, die door een bedrijfs-, recreatie- of beroepsvaartuig voor een langere periode wordt ingenomen ten behoeve van een gebruik ter plaatse of waar het vaartuig (gewoonlijk) wordt gestald gedurende de periode dat het niet wordt gebruikt voor deelname aan het vaarverkeer;
1.131 ligplaats woonschip
een ligplaats die is bestemd voor een woonschip;
1.132 lpg-doorzet
de afzet van lpg in m³ per jaar;
1.133 maatschappelijke dienstverlening
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben en worden uitgeoefend vanuit een praktijk of kantoorruimte al dan niet met baliefunctie;
1.134 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca;
1.135 manege
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of eigen paarden, het bieden van huisvesting aan die paarden, het organiseren van hippische evenementen en exploitatie van bijbehorende voorzieningen waaronder begrepen een kantine. Onder een manege wordt tevens verstaan een sportstal.
1.136 mansardedak
kapvorm met gebroken, naar buiten geknikte, hellende dakvlakken die in de nok samenkomen, waarbij de dakhelling van het onderste dakvlak (maximaal 60% van het vlak) steiler is dan het bovenste dakvlak;
1.137 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.138 meervoudige woning
een woning bestemd dan wel geschikt voor bewoning door meer dan één huishouden, vanwege het in meervoud aanwezig zijn van alle essentiële woonvoorzieningen, waarbij de essentiëlewoonvoorzieningen voor een huishouden niet behoeven te worden gedeeld met een ander huishouden, zich niet in één ruimte bevinden met essentiële woonvoorzieningen van een ander huishouden en vanuit de woning bereikbaar zijn zonder privé-vertrekken van een ander huishouden te moeten doorkruisen;
1.139 meerzijdige kap
een kap bestaande uit meer dan één hellend dakvlak;
1.140 mini-camping
een kampeerterrein waarop tijdens de periode tussen 15 maart en 31 oktober ten hoogste 15 kampeerstandplaatsen voor mobiel kampeermiddelen aanwezig zijn;
1.141 mobiel kampeermiddel
tent, tentwagen, camper of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.142 natuur(wetenschappelijke) waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.143 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarisch bedrijf dat in overwegende mate gericht is op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel waaronder in ieder geval verstaand wordt een intensieve veehouderij, witlof- en champignonkwekerij.
1.144 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.145 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.146 objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen
objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bij bejaardenhuizen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen;
1.147 ondergeschikte functie
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de doeleindenomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;
1.148 ondersteunende horeca
het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse van een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf of commerciele instelling, geen horecagelegenheid zijnde;
1.149 ontmoetingscentrum
een inrichting, gericht op het bieden van gelegenheid tot het leggen van contacten tussen personen, welke daartoe veelal in clubverband of anderszins georganiseerd zijn;
1.150 overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen door een bewoner van het perceel;
1.151 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;
1.152 paardenbak
een niet-overdekte door middel van een afscheiding gemarkeerde piste die is voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.153 pensionstal
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden of het berijden ervan. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden. Onder pensionstal wordt geen manege verstaan;
1.154 perifere detailhandel
detailhandel, voor niet-frequente doelgerichte aankopen, die vanwege de omvang, mobiliteit of aard van de producten niet inpasbaar is in overige winkelgebieden. Dit betreft de branches: bouwmarkten, woninginrichting, recreatie en verkoop van auto's, boten en caravans;
1.155 permanente bewoning
het gebruik van een gebouw, kampeermiddel, voer- of vaartuig als hoofdverblijf;
1.156 peuterspeelzaalwerk
peuterspeelzaalwerk als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
1.157 plaatsgebonden kampeermiddel
een bouwwerk dat langer dan 8 maanden op een kampeerterrein is geplaatst of niet langer te verplaatsen is dat geheel of ten dele wordt gebruikt of kan worden gebruikt voor recreatiefverblijf; waaronder in ieder geval worden gerekend: een chalet, stacaravan, tenthuisje en trekkershut;
1.158 platte afdekking
een horizontale afdekking of een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;
1.159 plattelandswoning
woning behorende tot of voorheen behorende tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.160 poldersport
dagrecreatieve activiteiten, zoals boerengolf, op agrarische cultuurgronden;
1.161 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.162 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.163 prostitutiebedrijf
zie seksinrichting;
1.164 reclameobject
bouwwerk of werk opgericht en/of in stand gehouden met het doel te functioneren als of als drager van reclame-uiting(en);
1.165 reclame-uiting
een op enige wijze met een bouwwerk verbonden zijnde, openbare aanprijzing om de afzet of het gebruik van goederen of diensten te bevorderen. Onder aanprijzing wordt mede begrepen de naam van de verkoper, dienstverlener etcetera;
1.166 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve medegebruik is toegestaan;
1.167 recreatief verblijf
het kortdurend recreatief verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning;
1.168 recreatiehaven
een faciliteit gericht op het verschaffen van ligplaats aan meerdere vaartuigen voor recreatiefverblijf, hieronder niet begrepen een tweede ligplaats bij een woning of bedrijf voor een open boot of kano van maximaal 5 meter;
1.169 recreatievaartuig
een vaartuig, bestemd of in gebruik voor recreatief verblijf;
1.170 recreatieve bewoning
bewoning door een huishouden gedurende een gedeelte van het kalenderjaar in het kader van weekend- en/of recreatief verblijf;
1.171 recreatiewoning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar de aard en inrichting is bestemd voor recreatieve bewoning, daaronder niet begrepen trekkershutten, chalets of stacaravans;
1.172 restaurant
een bedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, gericht op het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, in combinatie met het verstrekken van dranken, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen het gebouw afspeelt. Een petit-restaurant, restauratie, crêperie, pannenkoekenhuis en poffertjeszaak worden met een restaurant gelijk gesteld;
1.173 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat de gedurende het gehele jaar de arbeidsbehoefte heeft van tenminste een halve arbeidskracht en waarbij de omvang van het bedrijf zodanig is dat het potentie heeft om zodanige investeringen te plegen dat het bedrijf als volwaardig bedrijf zal kunnen voortbestaan;
1.174 risicovolle inrichting
een inrichting, waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.175 schilddak
dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde waarvan de trapeziumvormige dakvlakken in de nok samenkomen;
1.176 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht, dan wel een erotisch getinte vermaaksfunctie aanwezig is. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.177 silo
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opslag van goederen, waaronder mest;
1.178 souterrain
bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het peil is gelegen;
1.179 sportvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.;
1.180 stacaravan
een verblijf van ten hoogste 40 m² dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en op het terrein op het eigen onderstel verplaatst kan worden en als één geheel over de openbare weg vervoerd mag worden. Een stacaravan onderscheidt zich van een mobiel kampeermiddel doordat het gedurende een periode van meer dan 8 maanden tijd op eenzelfde kampeerstandplaats blijft staan;
1.181 standplaats
een standplaats als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
1.182 statische opslag
opslag en/of stalling van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse worden bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld.
1.183 stedebouwkundige commissie
een onafhankelijke commissie met specifieke deskundigheid op het terrein van stedebouw en architectuur, bestaande uit tenminste één persoon;
1.184 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van de aankleding van het openbaar gebied, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstwerken, speeltoestellen alsmede telefooncellen, abri's en bouwwerken voor kleinschalige (< 50 m³) nutsvoorzieningen;
1.185 strijdig evenement
een evenement dat vanwege duur, frequentie, aard en/of omvang niet past binnen de ter plaatse geldende bestemming(en);
1.186 teeltondersteunende kas
een verplaatsbaar bouwwerk van lichte constructie in, op of boven de grond dat door agrarische bedrijven en kwekerijen met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating of
- het voorkomen van schade door vorst;
1.187 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
- het voorkomen van schade door vorst.
1.188 tenthuisje
een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 30 m², bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, zoals tentdoek, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf;
1.189 tent, punt- of piramidedak
dak gevormd door vier driehoekige dakschilden die in één punt bijeenkomen;
1.190 theetuin
een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide klein en koude etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin;
1.191 terugkerend evenement
een met een zekere regelmaat of in een bepaald patroon terugkerend evenement;
1.192 torensilo
een bouwwerk ten behoeve van opslag van (ruw)voer of kunstmest;
1.193 trekkershut
een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 30 m² , bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf ;
1.194 tuincentrum
een al dan niet overdekte verkoopruimte waarin in hoofdzaak detailhandel wordt uitgeoefend in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg en onderhoud van vijvers en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie, met als nevenassortiment dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, tuinmeubilair, tuinkleding en -schoeisel (uitgezonderd modische, sport-, of vrijetijdskleding), materialen voor aanleg en onderhoud van zwembaden en voor buitengebruik bestemde sfeerartikelen;
1.195 verkooppunt van motorbrandstoffen
een inrichting voor de uitoefening van detailhandel in motorbrandstoffen, waaronder begrepen smeermiddelen voor motorvoertuigen en benodigdheden voor gebruik, reiniging of spoedeisende reparaties van motorvoertuigen alsmede accessoires daarvoor en daaraan ondergeschikte detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
1.196 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
1.197 volkstuin
een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.198 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat gedurende het gehele jaar de arbeidsomvang heeft van tenminste 1 volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn is verzekerd;
1.199 voorerf
gedeelte van het erf voor de voorgevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
1.200 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.201 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.202 vrij beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;
1.203 vrijstaand woongebouw
woongebouw dat niet met een ander woongebouw of ander gebouw op een aangrenzend bouwperceel verbonden is;
1.204 wellness
het bedrijfsmatig exploiteren van gebouwen met bijbehorende voorzieningen, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zowel actief als passief te werken aan de gezondheid en het welzijn van de mens. Onder bijbehorende voorzieningen wordt in ieder geval begrepen de detailhandel in wellnessgerelateerde producten;
1.205 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.206 wolfseind
afgeknot dakschild op de kop van een zadeldak;
1.207 woning
een complex van ruimten, blijkens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (niet-meervoudige woning);
1.208 woonboerderij
één gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige )agrarische bedrijfsruimten;
1.209 wooncentrum
een accommodatie met bijbehorende voorzieningen voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of gehandicapten;
1.210 woongebouw
een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen;
1.211 woonschip
een schip, niet zijnde een drijvende woning, uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebruikt of tot woning bestemd;
1.212 woonwagen
een voor permanente bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.213 woonwagenstandplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.214 zadeldak
een dak bestaande uit twee schuine tegenoverliggende dakvlakken die in de nok samenkomen;
1.215 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in een kantoorachtige omgeving op administratief, financieel en juridisch gebied, op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening;
1.216 zalencentrum
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van vergaderingen, recepties, bruiloften en partijen;
1.217 zijgevel
de naar de zijdelingse perceelsgrens gekeerde gevel van een gebouw;
1.218 zolder
een ruimte onder de nok van een kap met een grootste hoogte van ten hoogste 1,50 m;
1.219 zoneplichtige weg
een weg die een zone heeft conform artikel 74 van de Wet geluidhinder;
1.220 zorgboerderij
het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaal therapeutische aard en in de vorm van dagopvang.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de perceelsgrens
wordt gemeten over de afstand vanaf enig punt van het gebouw tot de perceelsgrens waar die het kortst is;
2.2 de afstand tussen gebouwen
wordt gemeten de afstand vanaf enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw waar die het kortst is;
2.3 de breedte van een gebouw
wordt gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw, op dat punt waar de zijgevels het verst van elkaar staan;
2.4 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
2.5 de (bouw)hoogte van een bouwwerk
wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de dakhelling
wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de horizontale diepte van een gebouw
wordt gemeten over de kortste afstand van en tot de buitenkant van de naar de weg gekeerde gevel tot aan de buitenkant van de tegenoverliggende gevel die het verst van de weg is gelegen;
2.8 de goothoogte van een bouwwerk
wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, druiplijn, boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.9 de hoogte van een windturbine
wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.10 de horecavloeroppervlakte
wordt gemeten als de bedrijfsvloeroppervlakte voorzover het ruimten betreffen, die worden gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;
2.11 de inhoud van een bouwwerk:
wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.12 de oppervlakte van het bebouwde erf
de oppervlakte van het bebouwde erf als bedoeld in Afwijkingsbevoegdheid wordt berekend door strakke en rechte lijnen te trekken om de buitenste grenzen van de gebouwen en bouwwerken als silo's en bassins behorend bij één agrarisch bedrijf, met de kleinste omtrek;
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk
wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd tellen mee in de oppervlakteregeling voor bebouwing;
2.14 overbouwde oppervlakte
wordt gemeten door de som te nemen van de neergeslagen oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, dat zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevindt en daar niet mee gelijk ligt. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. die niet meer oversteken dan 0,5 meter worden niet meegeteld;
2.15 de verkoopvloeroppervlakte
wordt gemeten als de bedrijfsvloeroppervlakte voorzover het voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van detailhandel betreft, exclusief ; toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;
2.16 geluidsbelasting
de geluidsbelasting van een geluidsgevoelig object wordt bepaald op de naar de geluidsbron gekeerde gevel(s) van een geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of grens of grenzen van het terrein, voorzover (dat deel van) het terrein ingevolge het bestemmingsplan ook als geluidsgevoelig object gebruikt mag worden;
2.17 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein
de etmaalwaarde (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen;
2.18 geluidsbelasting vanwege wegverkeer
de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;
2.19 het bebouwingspercentage
het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over dat deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.20 het peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit;
2.21 resterende bebouwingsruimte
de oppervlakte van het gedeelte van een krachtens het plan toegelaten overbouwde oppervlak voor een bebouwingssoort, voorzover dat toegelaten oppervlak nog niet door aanwezige bebouwing van die soort is ingenomen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1a
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1A' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep als opgenomen in Bijlage 1 Lijst vrije beroepen;
met daaraan ondergeschikt:
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen;
en tevens voor:
3.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemeen
- a. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
- 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
- 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet mag worden overschreden;
- 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 meter overschrijden.
- b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
- 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
- 2. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan een derde van de oppervlakte van het dak, waarop zij worden geplaatst.
- c. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien situering, oppervlakte, hoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
5.2 Ondergronds bouwen
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
- b. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Gebiedsaanduidingen
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voorzover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in Hoofdstuk 2 voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, slechts indien:
- 1. tijdens of na realisatie van een bouwwerk blijkt dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorgeschreven maten, afmetingen of percentages;
- 2. na vaststelling van het plan gewijzigde bouwregelgeving hiertoe noodzaak geeft;
- b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- de hoogte van bijgebouwen niet meer gaat bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw of woongebouw;
- de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in verband met het bouwen op een hoger peil:
- 1. met ten hoogste 1 meter;
- 2. teneinde de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
- 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
- d. de maximale (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- 1. tot een hoogte van ten hoogste 40 meter voor sirenemasten en/of antennemasten ten behoeve van commerciële mobiele telecommunicatie, tenzij de gronden ter plaatse onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur;
- 2. tot een hoogte van ten hoogste 10 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een reclamemast;
- f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
- 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
- in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
- 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
- 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
- g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
- 1. tot een maximale inhoud van 200 m³ en 50 m³ voor schuilhutten en abri's;
- 2. tot een hoogte van ten hoogste 4 meter;
- h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximale inhoud van 50 m³;
- i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
- j. het realiseren van visstoepen, tewaterlaatplaatsen voor vaartuigen, waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
- k. het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
- l. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, allen geen gebouw zijnde, tot een hoogte van ten hoogste 6 meter;
- m. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
- 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 2. voorzover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidsgevoelig object;
- 3. voorzover de aanpassing niet leidt tot een afwijking van het 'dwarsprofiel' dat ter plaatse is aangegeven;
- n. het innemen van een standplaats zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
- o. het houden van terugkerende strijdige evenementen, onder de volgende voorwaarden:
- 1. een evenement mag per keer niet langer duren dan 2 weken;
- 2. op een locatie mogen ten hoogste 6 evenementen per kalenderjaar plaatsvinden, met een gezamenlijke duur van niet meer dan 30 dagen;
- 3. de opbouw en de afbraak van eventuele tijdelijke bouwwerken ten behoeve van een evenement moet plaatsvinden in een periode van niet meer dan 30 dagen;
- 4. het evenement mag niet tot gevolg hebben dat de gronden en/of opstallen na afloop van het evenement ongeschikt zijn voor gebruik conform de geldende bestemming;
- p. het gebruik van gronden als tijdelijk kampeerterrein voor mobiele kampeermiddelen ten behoeve van een evenement, dan wel ten behoeve van een groep met een gemeenschappelijk doel ten tijde van dit kamperen, zoals een schoolkamp, een familiekamp of een sport- of verenigingskamp, onder de volgende voorwaarden:
- 1. het kamperen, vindt verdeeld over ten hoogste 2 perioden, gedurende ten hoogste 10 al dan niet aaneengesloten dagen per jaar plaats;
- 2. de in sub 1 genoemde periode(n) vindt/vinden plaats in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 3. buiten de in sub 1 genoemde kampeerperiode mogen geen kampeermiddelen op de gronden aanwezig zijn;
- 4. de afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast op gronden die zijn voorzien van de bestemming “Natuur” of een bestemming van een gelijke strekking;
- q. voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 5.2.1 verlenen ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
- 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
- 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
8.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning
- a. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
- b. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in 8.1 sub q de voorwaarde stellen om afschermende beplantingsranden met inheemse soorten aan te brengen.
- c. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:
- 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
- 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
- 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
- 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
9.2 Voorwaarden aan de wijziging
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij in ieder geval betrokken worden:
- a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
- c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Omgevingsvergunning voor afwijken
Eenmalig kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10 %.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het 10.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lageland, Langebaan.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Vrije Beroepen
- 1. advocaat
- 2. accountant-administratieconsulent
- 3. acupuncturist
- 4. alternatieve genezer
- 5. bouwkundig architect
- 6. belastingconsulent
- 7. dierenarts (kleine huisdieren)
- 8. fysiotherapeut
- 9. gerechtsdeurwaarder
- 10. grafisch ontwerper/ webdesigner
- 11. huidtherapeut
- 12. huisarts
- 13. interieurarchitect
- 14. juridisch adviseur
- 15. kunstschilder/kunstenaar
- 16. logopedist
- 17. makelaar
- 18. medisch specialist
- 19. notaris
- 20. oefentherapeut Cesar/Mensendieck
- 21. organisatieadviseur
- 22. orthopedagoog
- 23. psycholoog
- 24. raadgevend adviseur
- 25. redacteur
- 26. registeraccountant
- 27. stedenbouwkundige
- 28. tandarts
- 29. tandarts-specialist
- 30. (al dan niet beëdigd) tolk-vertaler
- 31. tuin- en landschapsarchitect
- 32. verloskundigenpraktijk
Bijlage 2 Lijst Overige Aan Huis Verbonden Beroepen
- 1. autorijschool (geen theorie)
- 2. bloemschikker
- 3. computerservice (o.a. systeembouw/-analyse)
- 4. decorateur
- 5. fietsenreparateur (verkoop niet inbegrepen)
- 6. fotograaf
- 7. goud- en zilversmid
- 8. glazenwasser
- 9. hoedenmaker
- 10. hondentrimmer
- 11. instrumentenmaker
- 12. kaarsenmaker
- 13. kapper
- 14. klompenmaker
- 15. klussenbedrijf (geen be- en verwerkende activiteiten op het perceel)
- 16. koeriersdienst (eigen rijder: ten hoogste 1 auto)
- 17. lijstenmaker
- 18. loodgieter
- 19. meubelmaker
- 20. muziekinstrumentenmaker
- 21. nagelstudio/pedicure/manicure
- 22. pottenbakker
- 23. prothesemaker
- 24. reisorganisatie (geen reisbureau met etalagefunctie)
- 25. reparatie van kleine consumentenartikelen (antiek/radio's-tv's/horloges etc.)
- 26. schoonheidsspecialist
- 27. schilder
- 28. traiteur
- 29. taxibedrijf (eigen rijder: ten hoogste 1 auto)
- 30. tussenpersoon/commissionair
- 31. zadelmaker
- 32. hobbymatige activiteiten die qua aard en omvang vergelijkbaar zijn met bovengenoemde activiteiten (uitgezonderd agrarische activiteiten)
- 33. hobbymatige exposities en musea.
Bijlage 3 Beleidsregels Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Directe aanleiding voor de bestemmingsplanherziening is het verzoek van de eigenaar van het perceel voor het oprichten van een woning op het perceel ten noorden van Langebaan 12 in Lageland. Het gaat om een deel van het kadastrale perceel Slochteren sectie V nummer 1557. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een bouwvlak en de mogelijkheid voor het toevoegen van een woning. In het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Meerstad-Midden, uitwerkingsplan IJsbaanlocatie en Compensatiegebied 2B' heeft deze locatie de bestemming 'Woongebied'. De initiatiefnemer is voornemens om het perceel kadastraal op te splitsen en op het noordwestelijk deel van het perceel een woning te realiseren. Het bestaande perceel is ongeveer 6100m2 groot.
Figuur 1 - 1: Uitsnede perceel V 1557 Lageland
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Langebaan in Lageland, aan de noordwestzijde van de gemeente Midden-Groningen. De westzijde van het gebied grenst aan Meerstad. De oostzijde van het gebied grenst aan natuurgebied 't Roegwold. Ten zuiden van het perceel ligt natuurgebied Rijpemaa, Harkstede, Scharmer en de A7.
Figuur 1 - 2: Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regeling
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "'Bestemmingsplan Meerstad-Midden, uitwerkingsplan IJsbaanlocatie en Compensatiegebied 2B" van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 22 maart 2011 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Slochteren vastgesteld. Op het perceel rust de bestemming "Woongebied". Er is sprake van een bouwvlak waarin maximaal één woning is toegestaan.
De bouw van een extra woning is in strijd met het geldend bestemmingsplan, waardoor voor dit perceel een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld.
Figuur 1- 3: Uitsnede geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Meerstad-Midden, uitwerkingsplan IJsbaanlocatie en Compensatiegebied 2B"
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de geschiedenis van het gebied, de huidige situatie van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau beschreven. Hierop volgend worden in het hoofdstuk 4 de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij onder andere om geluid, bodem en verkeer. De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar bijlagen. Deze zijn aan het slot
van de toelichting apart gebundeld.
Hoofdstuk 2 Locatie- En Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Historische ontwikkeling
Het dorp Lageland bevindt zich op de plek waar het Slochterdiep, gegraven in 1659, de Hamweg doorkruist. De woonplaats in 't leege Land onder Harkstede wordt genoemd in 1698.[2] De kerkboeken van Harkstede en Woltersum vermelden meermalen inwoners uit het Leegelant. De provinciekaart van Theodorus Beckeringh uit 1781 gebruikt de Lage Landen daarentegen als een streeknaam, vergelijkbaar met de Lage Hooij Landen elders in Duurswold. Op zijn schetskaart uit 1768 is geen bebouwing te zien. Ook het kadaster van 1832 gebruikt de naam Leegeland uitsluitend voor de hele streek. De plek van het huidige dorp stond toen nog bekend als Hamweg; aan het Slochterdiep stonden slechts twee huizen. De topografische kaart van 1850 vermeldt Laagland bij enkele huizen aan de Lagelandsterweg. De buurtschap Het Lageland verscheen weliswaar op de topografische kaart van 1903, maar verdween weer bij een volgende druk. Pas in 1970 kwam de dorpsnaam definitief op de kaart te staan.
Het huidige dorp Lageland is ontstaan bij de ophaalbrug over het Slochterdiep. Op deze plek lag vroeger de Hamtil, later de draaibrug Hamdraai, waarbij in de 19e eeuw een gemeentelijk tol- en draaihuis stond. Mogelijk is hierin na de verpachting van de tollen in 1895 het café 'De IJzeren Klap' gevestigd (eerst onder een andere naam). Ernaast ligt een bekende ijsbaan. Vlak bij het dorp bevond zich vroeger een uitgestrekte hooiweide van 40 hectare, de Mainschoar genoemd, die 's winters onder water liep en schaatsliefhebbers van verre aantrok. Nog altijd wordt er elk jaar een kermis georganiseerd. Tot in de jaren zestig bezaten Lageland en Hamweg ook enige middenstand: een bakker, fietsenmaker, smid, enkele kruideniers en een groente- en zuivelzaak. Rond 1970 zijn deze allemaal verdwenen. Het tolhuis, later fietsenwinkel en nu woonhuis, stond tussen het café en het Slochterdiep.
In Lageland was een kleine openbare basisschool gevestigd, die naast Lageland tevens de nabije buurtschappen bediende, met name Blokum, Denemarken, Luddeweer, Schaaphok, Hamweg en Woudbloem. Deze school werd geopend op 20 oktober 1874.[3] In de jaren 1980 trok de school amper twintig leerlingen. Rond 1987 werd een noodgebouw gebouwd en 'De Spil' genoemd. De oude school werd verbouwd tot twee woningen. Het noodgebouw werd later permanent. Vanwege de groei van het aantal leerlingen werd in 1996 een kleuterlokaal bijgebouwd en in 2008 een noodlokaal bijgeplaatst, maar in 2015 is de school alsnog gesloten. De school wordt nu bewoond.
Het woonwijkje waarin ook Langebaan 12 zich bevindt is ontworpen door de komst van de nieuwe Groningse wijk Meerstad. Voor de woningen die verplaatst moesten worden is op deze locatie een alternatief gevonden.
Figuur 2 - 1: Lageland bevindt zich op de plek waar het Slochterdiep, gegraven in 1659, de Hamweg doorkruist. (bron: www.atlas1868.nl)
2.1.2 Huidige ruimtelijke en functionele structuur
Lageland is een klein dorp in het westen van de gemeente Midden-Groningen. De locatie bij het dorp is ontworpen als nieuwbouwlocatie grenzend aan het nieuwe woongebied van Meerstad. Wonen is hier de hoofdfunctie.
2.2 Nieuwe Situatie
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een extra woning mogelijk. Het bestemmingsplan geeft daarbij slechts de kaders voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van het perceel. De bebouwingsmogelijkheden die in dit bestemmingsplan worden vastgelegd sluiten zoveel mogelijk aan bij de regels voor wonen van recent vastgestelde bestemmingsplannen in de gemeente.
Op dit moment ligt er nog geen concept-bouwplan. Een bouwplan zal pas kunnen worden toegestaan als daarvoor een omgevingsvergunning bouw wordt ingediend en verleend. De aanvraag voor de omgevingsvergunning zal uiteindelijk (onder andere) getoetst worden aan dit bestemmingsplan. De procedure voor een omgevingsvergunning voor een ingediend bouwplan staat juridisch gezien los van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Voor urgente maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Voor al deze opgaven is ruimte nodig, waardoor efficiënt ruimtegebruik steeds belangrijker wordt. Een integrale aanpak wordt voorgesteld door het rijk. Ook blijkt: niet alles kan en niet alles kan overal. De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en afwentelen op de omgeving wordt voorkomen.
Het rijk wijst bijvoorbeeld onder andere op dat door klimaatverandering nu al langere periodes van droogte te merken zijn. Dit maakt het urgent om water langer vast te houden wat grote impact op de fysieke leefomgeving zal hebben. En dat voor de energietransitie meer ruimte voor de opwek van duurzame energie nodig is. De voorkeur gaat hiervoor naar meervoudig ruimtegebruik in de vorm van zon op dak. Pas nadat deze opties overwogen zijn en afvallen, wordt er gekeken naar zon op land.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen voor Nederland benoemd en voorzien van juridische kaders.
De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:
- Waddenzee en waddengebied: (noordoostelijke stukje gemeente Midden-Groningen)
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen: de A7 behoort tot het hoofdwegennet.
- Elektriciteitsvoorziening: in Midden-Groningen lopen meerdere leidingen die behoren tot het hoogspanningsnet. Daarnaast is in Meeden een groot schakel- en transformatorstation aanwezig.
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen: In Midden-Groningen lopen meerdere hoofdtransport gasleidingen.
- Natuurnetwerk Nederland: de natuurverbindingszone tussen het Zuiderlaardermeer en het Schildmeer (o.a. gevormd door het 'Roegwold') valt onder het natuurnetwerk Nederland.
De beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op één van de bovenstaande nationale belangen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 3.1.6 van het Bro) mogelijk maakt. Het doel van deze Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
3.1.4 Verwerking landelijk beleid in het bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in Hoofdstuk 4 aan de orde.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsvisie
Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie (POVI) bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de provincie Groningen. Uitgangspunt van de POVI 2016-2020 is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder te verbeteren. Vanuit deze invalshoek kijkt de provincie naar de kansen die zich voordoen om hier met het provinciale omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheid, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Ten aanzien van woningbouw wil de provincie komen tot een kwalitatief goed en aantrekkelijk woningbestand.
Dit plan voorziet in de realisatie van een woning binnen de bebouwde kom. Het beleidskader van de provincie voor het buitengebied is hier dan ook niet van toepassing.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsverordening bevat dan ook regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen.
3.2.3 Regionaal beleid
Gemeente Midden-Groningen ligt binnen twee regio's. Voormalig Slochteren (behalve het gebied rond Siddeburen) en voormalig Hoogezand-Sappemeer zijn deel van de Regio Groningen-Assen (RGA). De voormalige gemeente Menterwolde ligt in Regio OostGroningen. Voor beide regio's zijn onderzoeken opgesteld en gelden afspraken over woningbouw:
- Voor Regio Groningen Assen is dat het regionaal woondocument;
- Voor Regio Oost-Groningen is dat de prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon- en Leefbaarheids Plan (ook wel: RWLP).
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028 vastgesteld. Met de vaststelling van de woonvisie door de Raad geeft de gemeente invulling aan het prestatiekader en daarmee voldoet de gemeente aan de eisen in de POV.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Kompas
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar in sommige situaties hier goed bij helpen. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
- het innoveren van de arbeidsmarkt en economie;
- het creëren van nieuwe partnerschappen en allianties en bestaande allianties versterken:
- excellente dienstverlening voor ondernemers en instellingen;
- beschikbaarheid van snel internet;
- meer regionale waarde voor de landbouw;
- blijvende vernieuwing van de maakindustrie;
- duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking;
- energietransitie om de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen;
- bredere samenwerkingsverbanden;
- uitwerken van de regionale agenda.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het kompas de nieuwe afwegingskaders.
3.3.2 Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028 vastgesteld. In deze woonvisie houdt de gemeente rekening met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen Assen (het regionaal woondocument) en in de Regio Oost-Groningen (het prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan). Het woonbeleid koerst op:
- a. toevoegen van nieuwe woonmilieus om ook de vraag uit de stadsregio te bedienen;
- b. versterken van het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer;
- c. dorpen als sterke zelfstandige netwerken van kleine en grote dorpen.
Over de laatste koers (onder c.) is het volgende vermeld. De dorpen vormen samen een goed woon en leefklimaat, waar de belangrijkste voorzieningen zijn, goed onderling bereikbaar, waar altijd ruimte is voor woningbouw als dat inspeelt op een behoefte en het dorp er beter van wordt. Hiervoor zijn integrale dorpsplannen nodig, die aandacht besteden aan de relatie met andere dorpen. De gemeente zal in sommige gevallen het initiatief nemen, maar dorpen worden opgeroepen om daar zelf mee te komen.
Voor de woonvisie is de woningbehoefte in relatie tot de plancapaciteit berekend. Hoewel in aantal beperkt, ligt er nog een uitbreidingsopgave in Midden-Groningen. Tot 2028 moeten er volgens de provinciale prognose netto ongeveer 100 woningen worden toegevoegd en volgens de positieve groeivariant 600 woningen. De gemeente houdt rekening met een midden variant (300 woningen) en streeft met goede woningen in aantrekkelijke dorpen naar 600 woningen. Op de meeste plekken betreft het tot 2030 de laatste netto toevoeging van woningen. Dit maakt dat het extra belangrijk is dat de netto uitbreiding goed aansluit op de woningbehoefte. De netto uitbreiding is niet gelijk aan de totale nieuwbouw. Indien er meer gesloopt wordt, kunnen er ook meer (vervangende) woningen worden toegevoegd.
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Langebaan in Lageland past binnen de plancapaciteit van de woonvisie. Het plan maakt de bouw van één woning mogelijk.
3.3.3 Welstandsnota Midden-Groningen 2020
Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad van Midden-Groningen haar geharmoniseerde en geactualiseerde Welstandsnota vastgesteld.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Welstandsbeleid moet daarbij voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.
Voor het gebied geldt een beeldkwaliteitsplan IJsbaanlocatie Lageland. Hierin zijn de uitgangspunten opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte en de woningen. De aanvraag omgevingsvergunning zal uiteindelijk getoetst worden aan de in de Welstandsnota en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bijgevoegd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.1.1 Inleiding
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:
- Beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.
- Indien de ontwikkeling ligt buiten het bestaande stedelijk gebied moet tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
4.1.2 Toetsing
Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voor woningbouwlocaties geldt op basis van jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
In vergelijking met het voorgaande plan voorziet het nieuwe bestemmingsplan niet in een functiewijziging. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt verder geen extra planologisch beslag op de ruimte mogelijk gemaakt ten opzichte van het voorgaande plan. Dit bestemmingsplan maakt daarmee geen ontwikkelingen mogelijk die op grond van het Bro en/of jurisprudentie bestempeld kunnen worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggend bestemmingplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Wanneer de ladder niet van toepassing is op een plan is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte.
Ten aanzien van die behoefte geldt dat in Hoofdstuk 3 (provinciaal en regionaal beleid) reeds aandacht hieraan is besteed. Uit die hoofdstuk volgt dat in de gemeente Midden-Groningen behoefte bestaat aan nieuwe woningbouw.
4.1.3 Conclusie
Voorliggend plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Inleiding
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, zoals het Activiteitenbesluit en/of de Wet Milieubeheer. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten echter rekening worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen (zoals bedrijven).
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-brochure geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Per type bedrijf wordt tevens een milieucategorie aangegeven. Uit de milieucategorie volgt een indicatie van de afstanden die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Daarnaast kan in sommige gevallen er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.
4.2.2 Toetsing
De beoogde woning is geen hinderveroorzakende functie. Wel kan een woning beperkend werken voor bedrijven. In de omgeving is geen sprake van bedrijven, met uitzondering van lichte bedrijven aan huis (aan huis verbonden beroepen). Het plan leidt niet tot beperkingen voor bedrijven.
4.2.3 Conclusie
Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.3 Externe Veiligheid
4.3.1 Inleiding
In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Het Bevi geeft voorwaarden over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het gaat hierbij om nieuwe en bestaande situaties. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er een ramp gebeurt.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het Bevi maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.
Het Bevi geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.
Plaatsgebonden risico
Het Bevi onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:
- door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
- door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.
In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.
Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het Bevi en de Bevb. Er moeten in ieder geval aandacht besteedt worden aan:
- het aantal personen in het invloedsgebied;
- het groepsrisico;
- de mogelijkheden om het risico te verminderen;
- de alternatieven;
- de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wetgeving over transportroutes is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit geldt voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportroutes (spoor, weg of water).
Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde Basisnet gekoppeld. Het Basisnet is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. Het Basisnet bevat alle rijkswegen, spoorbanen met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. In de bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn op plankaart 3 deze wegen met zones opgenomen. Het Basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.
- Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen worden toegestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
- In de toelichting van bestemmingsplannen moeten aandacht besteedt worden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
- In de toelichting moet ook aandacht besteedt worden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek.
Buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.
- De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
- De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.
- De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt tenminste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.
4.3.2 Toetsing
Het plan is voorgelegd aan de veiligheidsregio Groningen. Hierbij is het volgende opgemerkt:
Op 24 november 2023 heeft de veiligheidsregio Groningen uw kennisgeving ontvangen met betrekking tot uw verzoek om een overlegreactie die betrekking heeft op een bestemmingsplanherziening voor het persceel ten noorden van Langebaan 12 in Lageland. Dit in het kader van vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierbij stelt u Veiligheidsregio Groningen in de gelegenheid tot het uitbrengen van advies.
Ruimtelijk besluit/Omgevingsvergunning
Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de planontwikkeling. Daarbij zijn we tot de volgende conclusies gekomen:
Op de planontwikkeling zijn externe veiligheidsrisico's van invloed:
- Gasleiding A-640, NAM- 12502, A-639
Gasleiding
Over het plangebied ligt de 1% letaalzone van 430 meter van NAM- 12502, 1% letaalzone van 525 meter van A-640, 1% letaalzone van 585 meter van A-639. Binnen deze zone (invloedsgebied) kunnen dodelijke slachtoffers vallen bij een incident. Binnen het invloedsgebied is het aan de gemeente een afweging (de acceptatie van) het risico te wegen tegen andere maatschappelijke belangen en daarbij veiligheid verhogende maatregelen te overwegen.
De woning zal op circa 230 meter van de gasleidingen vandaan komen. Buiten de 100% letaal-contour zijn personen in gebouwen echter voldoende beschermt tegen optredende hittestraling. Daarom zien we in relatie tot de gasleiding geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
De veiligheidsregio Groningen adviseert met betrekking tot de gasleiding, om de mogelijkheid van gebruiksfuncties voor verminderd zelfredzamen uit te sluiten. De volgende gebruiksfuncties worden als gebruiksfuncties gezien voor verminderd zelfredzame personen (definitie: Besluit Kwaliteit leefomgeving (Bkl), bijlage 6):
a. een woonfunctie voor 24-uurszorg;
b. een bijeenkomstfunctie:
1°. voor kinderopvang; of
2°. voor dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
c. een celfunctie (gebruiksfunctie voor dwangverblijf van personen);
d. een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied;
e. een onderwijsfunctie:
1°. voor basisschoolonderwijs; of
2°. voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.
Toetsing Bouwbesluit
De nieuwe ontwikkeling kan in het kader van de omgevingsvergunning later nog door de Veiligheidsregio beoordeeld moeten worden op de activiteit 'Bouwen'. Deze beoordeling vindt plaats op andere veiligheidsaspecten zoals brandcompartimentering, vluchtroutes, bluswater, bereikbaarheid en overige brandpreventieve voorzieningen.
Reactie met betrekking tot het advies van de veiligheidsregio:
Het bestemmingsplan maakt uitsluitend een reguliere woonfunctie mogelijk. Het bestemmingsplan maakt de genoemde functies voor verminderd zelfredzamen niet mogelijk. Een aanpassing van het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.
4.3.3 Conclusie
Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.4 Verkeer En Parkeren
4.4.1 Inleiding
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers.
4.4.2 Toetsing
Verkeersgeneratie
Om te bepalen welke verkeerseffecten de nieuwe ontwikkeling heeft, is gebruik gemaakt van de publicatie van het CROW ( publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018). Daarin zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet worden gekeken naar de stedelijkheid van een gemeente en in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt. Het plangebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom.
Parkeren
Naast kencijfers voor de verkeersgeneratie zijn ook kencijfers voor parkeren in de publicatie van het CROW opgenomen. Voor een koopwoning, vrijstaand, is de parkeerbehoefte minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaats per woning. Hiervan is 0,3 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers. In het plangebied vindt het parkeren geheel plaats op eigen terrein. Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf.
4.4.3 Conclusie
Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om in parkeren op eigen terrein te voorzien.
4.5 Water
4.5.1 Inleiding
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Keur Waterschap (vanaf 1 januari 2024: Waterschapsverordening Hunze en Aa's)
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen. Vanaf 1 januari 2024: is de keur vervangen door Waterschapsverordening Hunze en Aa's. De doelstelling en inhoud komen in principe overeen met elkaar.
Notitie Stedelijk Waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling:
'Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.'
Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
Onderwerp | Probleem | Oplossingsrichting |
Ruimte voor water | Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden. | Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken. |
Taakverdeling | Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers. | Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen. |
Watersysteem | Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem. | Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem. |
4.5.2 Toetsing
Het planvoornemen is voor advisering voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's middels de digitale watertoets (www.watertoets.nl). Uit het advies van het waterschap is naar voren gekomen dat het planvoornemen waterschapsbelangen raakt. Het volledige advies is toegevoegd. Uit het advies is het volgende naar voren gekomen:
- a. Voor het plan wordt de normale procedure doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een maatwerk wateradvies levert, in de vorm van de uitgangspuntennotitie.
Het waterschap heeft op gereageerd op het ontwerp. Daarbij heeft het waterschap een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan het plan zou moeten voldoen. Onderstaand gaan we in op deze voorwaarden:
Verhardingstoename
Uit de figuur bij de toelichting van het bestemmingsplan volgt dat het verhard oppervlak meer dan 150 m2 zal bedragen. Waterbergingscompensatie is daardoor noodzakelijk. Voor een toename aan verharding van 265m2 moet er 24m3 waterbergingscompensatie gerealiseerd worden. Door toename verhard oppervlak moet er dus in overleg met het waterschap compensatie in het watersysteem gerealiseerd worden.
Compenserende maatregelen kunnen op meerdere manieren en in combinatie met elkaar worden gerealiseerd. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte)kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
De waterberging wordt binnen het plan gerealiseerd door de aanvrager. Door aanvrager is op de tekening aangegeven dat er een waterberging van ca. 24m3 op het erf wordt gerealiseerd. De nadere (definitieve) uitwerking vindt plaats bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning waarbij in het kader van de Keur van het waterschap een melding voor het aanbrengen van verharding verplicht is. Het waterschap kan indien gewenst nader advies geven. Bij de omgevingsvergunning zullen de definitieve oppervlaktes aan verharding en bebouwing duidelijk zijn. Ook is dan duidelijk hoeveel watercompensatie precies nodig is en op welke wijze dit wordt gerealiseerd.
Afvoer hemelwater en schouwsloten
Het plangebied wordt deels begrensd door schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhouden wordt. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden volgens de regels uit de Keur van het Waterschap Hunze en Aa's.
Grondwaterstanden
De gemiddeld hoogste grondwaterstanden die in het plangebied voorkomen kunnen wateroverlast veroorzaken. Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor woningen met kruipruimtes is dit 0,7 m-mv, voor tuinen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld op te hogen of door zonder kruipruimte te bouwen.
Waterkwaliteit
De voorkeur gaat uit naar het zoveel mogelijk zichtbaar vasthouden-scheiden- afvoeren van hemelwater. In het plangebied gaan wij ervan uit dat hemelwater, dat valt op verharding, afstroomt naar de open (onverharde) ruimte. Om wateroverlast tegen te gaan zal het water hiervandaan worden opgevangen in sloten. Deze sloten hebben een bergende en afvoerende functie. Het rioolstelsel in het gebied is een gescheiden rioolstelsel. Dit betekent dat het vuil rioolwater en het hemelwater gescheiden worden afgevoerd.
Belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn:
· zo veel mogelijk schoon hemelwater schoon houden;
· zo veel mogelijk hemelwater afkoppelen;
· geen bouwmaterialen gebruiken die uitlogen en daarmee het water vervuilen;
De watertoets is opgenomen als Bijlage 1 Watertoets bij de Toelichting.
4.5.3 Conclusie
Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het planvoornemen. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen negatieve effecten op de waterbeheersing zijn te verwachten, mits er voldaan wordt aan de voorgaande voorwaarden.
4.6 Bodemkwaliteit
4.6.1 Algemeen
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Verder behoort de aanwezige bodemkwaliteit te passen bij het huidig of toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechteren (zorgplicht).
Algemene informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en -saneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Grondverzet
Voor de toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente heeft beleid opgesteld voor hergebruik van grond. Deze staan beschreven in de Nota bodembeheer Midden-Groningen 2020, incl. bodemkwaliteitskaarten.
Bodemtoets
Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden, de zogenaamde bodemtoets.
4.6.2 Toetsing plangebied
Op grond van artikel 3.1.6. Bro moet het planvoornemen economisch uitvoerbaar zijn. De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn. De bodemkwaliteit behoort te passen bij het gebruik van de bodem.
Historisch gebruik
Tot nu toe is het perceel in gebruik als siertuin. Het is niet eerder bebouwd geweest.
Toekomstig gebruik
Wonen met tuin.
4.6.3 Conclusie
Op basis van het bovenstaande bestaan er vanuit het aspect bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet (op basis van de wet milieubeheer) mogelijk wel een recent bodeomonderzoek worden aangeleverd om er zeker van te zijn dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen).
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Inleiding
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van "'niet in betekenende mate" (NIMB) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal.
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
De NIBM-Tool
Met de NIBM-tool is de bijdrage aan de luchtkwaliteit vastgesteld. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil en heeft als doel:
- het eenvoudig en snel bepalen of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
- het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten.
- het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen, dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de NIBM-grens.
4.7.2 Toetsing
Voor bepaalde projecten is bepaald dat deze "niet in betekenende mate" bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) behoren daartoe. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning en draagt derhalve "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging. Ook zijn er binnen het plangebied geen hoge verkeersintensiteiten te verwachten.
4.7.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
4.8 Ecologie
4.8.1 Inleiding
Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Leidraad Gemeente Midden-Groningen
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente.
4.8.2 Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Natuurbeschermingswet is beschermd en maakt ook geen deel uit van gebieden van de Natuurnetwerk Nederland (NNN; zie figuur 4 - 3). Vanuit de gebiedsbescherming bestaan er formeel geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling. Wel grenst het preceel aan aan het natuurgebied 't Roegwold', waarop de realisatie van het woongebied invloed kan hebben. Bij de soortenbescherming wordt hier nader op in gegaan.
Soortenbescherming
In de Leidraad is weergegeven welke beschermde planten- en dierensoorten in de gemeente Midden-Groningen voorkomen of zijn waargenomen. Behalve algemeen voorkomende broedvogels zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten.
Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat op voorhand in redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving ten aanzien van beschermde soorten de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen niet in de weg staat. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog beschermde soorten worden aangetroffen dan is de algemene zorgplicht van de Wet natuurbescherming onverminderd van toepassing.
4.8.3 Conclusie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van NNN. Daarnaast zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten. Bij de bouwwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
4.9 Geluid
4.9.1 Inleiding
Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als "woonerf". In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Bij 30 km wegen moet vooraf duidelijk aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan 48 dB. Alleen indien geen twijfel bestaat over het beperkte aantal voertuigbewegingen over de weg is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidgevoelige bebouwing, waaronder woningen. Binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB.
Railverkeerslawaai
Ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoor-, tram- en metrowegen) van de Wet geluidhinder is van belang. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (artikel 106 Wet geluidhinder).
Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als bedoeld in artikel 106b van de Wet geluidhinder, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen naar:
- de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidgevoelige gebouwen of door geluidgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de spoorweg zou worden ondervonden, zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;
- de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de spoorweg optredende geluidsbelasting van de woningen te boven zou gaan.
In de nabijheid van de verschillende percelen is geen spoorlijn aanwezig die kan bijdragen aan eventuele geluidhinder op het perceel.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van (grote) lawaaimakers enerzijds (zowel solitaire bedrijven als gevestigd op industrieterreinen) en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
In de omgeving van het plangebied liggen geen zoneringsplichtige inrichtingen en over het plangebied ligt geen zone industrielawaai.
4.9.2 Toetsing
De beoogde woning ligt in het vigerende bestemmingsplan niet binnen een gebiedsaanduiding “geluidszone – weg”. Dit betekent dat er geen belemmering zijn ten aanzien van (verwachte) geluidsbelasting.
4.10 Archeologie
4.10.1 Inleiding
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden 'in situ' (ter plekke; in de bodem).
In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Gemeente Midden-Groningen is in 2017 gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de "Beleidsnota Archeologie", vastgesteld op 23 april 2020 door de gemeenteraad.
De gemeente zet met deze nota in op het behoud van waardevolle archeologische waarden. Terreinen en gebieden waar sprake is van (een grote kans op) waardevolle resten, worden daarom door de gemeente beschermd. Ook archeologische vindplaatsen die weliswaar deels verstoord zijn, maar die zeldzame resten omvatten, gelden in dit kader als behoudenswaardig. Daarbij hanteert de gemeente de beleidskaart archeologie en de actuele archeologische verwachtingskaart.
4.10.2 Toetsing
Het plangebied staat op het archeologische en cultuurhistorische verwachtingskaart van gemeente Midden-Groningen als een gebied met een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat het gebied daarom op voorhand niet onderzocht hoeft te worden en een verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Wanneer bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, moet hiervan direct melding worden gedaan bij de gemeente of de archeologische adviseur van de gemeente.
4.10.3 Conclusie
Wat betreft het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.11 Cultuurhistorie
4.11.1 Inleiding
Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.11.2 Toetsing
In 2017 heeft de gemeente Midden-Groningen een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke bebouwing in de gemeente. Deze karakteristieke bebouwing is opgenomen in Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten, vastgesteld op 20 december 2018 door de gemeenteraad van Midden-Groningen. Het plangebied is nog onbebouwd. Er is geen karakteristieke bebouwing aanwezig.
4.11.3 Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar. Het tast de cultuurhistorische waarden niet aan.
4.12 M.e.r.-beoordeling
4.12.1 Inleiding
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen.
Daarnaast moet voor elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording uitgevoerd worden. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
4.12.2 Toetsing
De activiteiten kunnen beschouwd worden als de activiteiten genoemd onder D.11.2 die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Onder D.11.2 worden de activiteiten genoemd: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij is het van belang te weten of met het planvoornemen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval waarbij de aspecten aard en omvang van de voorziene wijzigingen een rol spelen. Binnen deze categorie gelden de volgende drempelwaarden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De bouw van één woningblijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.
4.12.3 Conclusie
Voor het bestemmingsplan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
4.13 Duurzaamheid
4.13.1 Inleiding
Aardgasvrije wijken staan prominent op de politieke agenda's van zowel het Rijk, de Provincies, Gemeenten alsook de Woningbouwcorporaties. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt in Groningen extra gevoeld. Zowel het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Groningen als de woningbouwcorporaties in de gemeente staan achter gasloze nieuwbouw. De problemen die de gaswinning in de regio met zich meebrengt zijn een extra stimulans om de energietransitie voortvarend in praktijk te brengen.
Om bovenstaande in praktijk te brengen is op 8 mei 2018 een wetswijziging van de gaswet doorgevoerd en gepubliceerd in het Staatsblad. De strekking van deze gaswetwijziging is dat alle nieuwbouwwoningen gasloos gebouwd moeten worden. Deze wetswijziging treedt twee maanden na publicatie in werking. Dit betekent dat met ingang van 8 juli alle nieuwbouwwoningen gasloos aangelegd moeten worden. Hiermee geeft de (Rijks-) overheid aan dat er vaart gemaakt moet worden met het terugdringen van het gasverbruik en dat er stappen gezet moeten worden om deze fossiele bronnen te vervangen door hernieuwbare- /duurzame bronnen. Ook voor bestaande woningen zal dit op (korte) termijn gaan gebeuren.
Alternatieve bronnen voor gas zijn warmte uit lucht, water of bodem met gebruikmaking van een individuele warmtepomp. Warmtepompen worden meestal gecombineerd met zonnepanelen om op deze wijze ook op een duurzame wijze de extra benodigde elektriciteit voor de warmtepomp op te wekken. Andere opties zijn collectieve voorzieningen met als bron biomassa, geothermie of restwarmte.
4.13.2 Toetsing
Het bestemmingsplan sluit aan op de eisen vanuit het Bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in het plangebied zal aangetoond moeten worden dat de EPC-norm 0,4 of minder is. Daarnaast dient de woning gasloos te worden aangelegd. Dit zijn regelingen die buiten het bestemmingsplan om is geregeld, nadere eisen in dit bestemmingsplan zijn dan ook niet noodzakelijk.
4.13.3 Conclusie
Het aspect duurzaamheid is in de planvorming betrokken en wordt in de verdere planvorming uitgewerkt.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt als eerste uitgelegd wat een bestemmingsplan is en welke systematiek gekozen is voor het bestemmingsplan. Hierna wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die zijn opgenomen in het plan. Hierbij moet altijd worden bedacht dat de regels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn namelijk de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven die voor een locatie gelden. Verder zijn op de verbeelding bij dit bestemmingsplan de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven.
5.2 Wat Is Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goot- en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen. De verbeelding en voorschriften vormen de juridische grondslag van het bestemmingsplan. De toelichting heeft formeel geen rechtskracht.
Als een particulier of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
5.3 Toelichting Basisbestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven bij de belangrijkste bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.
5.3.1 Wonen - 1A
De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd.De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt.
Deze bestemming wordt slechts toegepast bij ruime en brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, hetoverwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen etcetera.
Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan.
Verschil met de andere woonbestemmingen is dat vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume.
Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Alle kosten die gepaard gaan met het opstellen van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Planschadeovereenkomst
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag om medewerking te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling, bezien of er planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet meer noodzakelijk. Voor deze locatie is een planschadeovereenkomst met de aanvrager afgesloten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in ieder geval vooroverleg gepleegd met het waterschap en veelal ook de provincie. Bij grotere plannen of ontwikkelingen kan het vooroverleg ook worden uitgebreid met meerdere overlegpartners, zoals diensten van het Rijk, leidingbeheerders en andere gemeenten.
Gelet op de kleinschaligheid van het plan is het plan in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de volgende partners:
- Waterschap Hunze en Aa's: zie hiervoor bijlage 2 bij de Toelichting en paragraaf 4.5 in de toelichting.
- Veiligheidsregio: zie hiervoor paragraaf 4.3.
Opmerkingen zijn verwerkt in de betreffende paragrafen.
Een vooroverleg met de provincie Groningen is in dit geval niet nodig, omdat het valt onder de provinciale lijst van onderwerpen van de provincie waarvoor geen vooroverleg benodigd is. De locatie valt binnen de bebouwde kom en betreft een woning, die past in het woonbeleid en de regionale afspraken hierbij.
Ingekomen overlegreacties kunnen leiden tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Ingekomen overlegreacties, inhoudelijke aanpassingen en ambtelijke wijzigingen zijn in deze paragraaf weergegeven.
6.2.2 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Gelet op de kleinschaligheid van het plan werd er in dit geval geen inspraakperiode toegepast.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er is in deze periode een reactie van het waterschap ontvangen (bijlage bij de toelichting). Het waterschap Hunze en Aa's verzoekt om enkele aanpassingen/toevoegingen; De Keur van het waterschap heet per 1 januari: de Waterschapsverordening. Daarnaast moet bij het plan de nieuwste watertoets worden gevoegd. In de bijlage zat een onjuiste versie. De aanpassingen/toevoegingen van het waterschap zijn verwerkt in dit vast te stellen bestemmingsplan.
6.2.4 Vaststelling
Nadat het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage heeft gelegen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het plan. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan beroep worden ingesteld tegen het vastgestelde plan.
Het vastgestelde bestemmingsplan treedt in werking nadat het vastgestelde plan zes weken ter inzage heeft gelegen. Het instellen van beroep schorst de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet, tenzij hier een specifiek verzoek voor wordt ingediend.