KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Transformatie- En Verdeelstation
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschapsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Archeologie
4.4 Ecologie
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Geluid
4.7 Water
4.8 Bodem
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Niet Gesprongen Explosieven
4.11 Conclusie
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Bestemmingsplan
5.3 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Natuurtoets
Bijlage 2 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 3 Milieuhygiënisch Vooronderzoek
Bijlage 4 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Landschapsplan
Bijlage 7 Overlegreacties
Bijlage 8 Coördinatiebesluit

Transformatorstation Meeden 2022

Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Groningen

Vastgesteld op 02-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Transformatorstation Meeden 2022 met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01 van de gemeente Midden-Groningen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 belemmeringenstrook

Een strook grond ter plaatse van en aan weerszijden van de gasleiding die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de gasleiding te kunnen garanderen.

1.6 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping.

1.9 bliksempiek

Constructie die voorkomt dat gevoelige onderdelen op het transformatorstation geraakt
worden door de bliksem.

1.10 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 geluidgevoelig object

Gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.15 geluidzone - industrie

De met de aanduiding 'geluizone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege een gezoneerd industrieterrein of inrichting de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.16 geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.

1.17 normaal beheer en/of normaal onderhoud

Het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de bouwwerken die tot de betreffende bestemming behoren.

1.18 overig bouwwerk

Een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde.

1.19 peil

  1. a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
  3. c. Indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Transformatie- En Verdeelstation

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Een transformatie- en verdeelstation, niet zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' voor zover deze binnen de bestemming 'Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation' ligt, een transformatie- en verdeelstation al dan niet zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. c. De aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.


met de daarbij behorende:

  1. d. terreinen;
  2. e. beplanting;
  3. f. wegen en paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

4.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 4.1 bedoelde gronden uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Gebouwen zijn niet toegestaan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:

  1. a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond

dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  1. b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  2. c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Geluidzone - industrie

  1. a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte rondom het bedrijventerrein waar geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten;
  2. b. Op de buitengrens van de 'geluidzone - industrie' mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat geen woningen en andere geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder mogen worden gerealiseerd;
  4. d. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub C voor het bouwen van nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  4. d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil en afvalstoffen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  5. e. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' (deels) wordt verwijderd van de verbeelding indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake (meer) is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

11.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2,00 m2 of kleiner;
  2. b. overstekende daken;
  3. c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw.

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Transformatorstation Meeden 2022'.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Landschapsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

In het buitengebied van de gemeente Midden-Groningen, bevindt zich transformatorstation Meeden. Het transformatorstation bestaat uit een 110 kV, 220 kV en een 380 kV gedeelte. De adressen zijn respectievelijk Wethouder L. Veenmanweg 11, Beneden Veensloot 55 en Beneden Veensloot 71 te Meeden. Het betreft een transformatorstation van TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT). Een deel van het transformatorstation is eigendom van Enexis Netbeheer B.V. (hierna: Enexis).

Op basis van scenariostudies en de concept-RES-en van Groningen en Drenthe heeft TenneT geconstateerd dat, als gevolg van de voorziene toename van elektriciteit uit (voornamelijk) zon, het hoogspanningsstation in Meeden voor 2030 uitgebreid moet worden op de volgende onderdelen:

  • Extra transformatoren 220-20kV-transformatoren
  • Extra 220/380 kV-transformator
  • Extra 110/220 kV-transformator
  • Uitbreiding 110 kV-deel
  • Uitbreiding 220 kV-deel

De genoemde ontwikkelingen passen niet volledig binnen het vigerende bestemmingsplan Transformatorstation Meeden. Er dient een geluidzone te worden vastgelegd, omdat het transformatorstation als inrichting als grote lawaaimaker wordt aangemerkt. Er is namelijk in de nieuwe situatie sprake van meer dan 200mva opgesteld vermogen. Ook ontbreken er bouwvlakken op de locaties waar uitbreidingen van 110kV- en 220kV-gedeelte plaatsvinden.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit zowel het 110 kV, het 220 kV als het 380 kV gedeelte van het transformatorstation. Ook enkele gronden die de hiervoor benoemde gedeelten van het transformatorstation omringen maken onderdeel uit van het plangebied. Daarnaast maakt een geluidcontour om het transformatorstation heen onderdeel uit van het plangebied. De exacte begrenzing van het plangebied is opgenomen in de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hierbij komen de huidige en de beoogde situatie op het transformatorstation aan bod. In hoofdstuk drie wordt het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Groningen en de gemeente Midden-Groningen beschreven. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk vijf wordt een toelichting gegeven op de planregels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk zeven komt tenslotte de procedure aan bod.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0001.png" Figuur 1: Luchtfoto van het transformatorstation (Bron luchtfoto: Pdok)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bevindt zich binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan reeds het transformatorstation van TenneT. Het transformatorstation bestaat uit een 110 kV gedeelte, een 220 kV gedeelte en een 380 kV gedeelte. Het terrein van het transformatorstation is bestemd met de enkelbestemming 'Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation'.

In Figuur 2 is een luchtfoto van het transformatorstation weergegeven. Met markeringen zijn hierop globaal de verschillende gedeelten (110 kV, 220 kV en 380 kV) van het transformatorstation weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0002.png"Figuur 2: Luchtfoto transformatorstation met globale weergave verschillend gedeelten (Bron luchtfoto: Pdok)

2.2 Beoogde Situatie

2.2.1 Uitbreiding transformatorstation

Het hoogspanningsstation moet voor 2030 uitgebreid worden op de volgende onderdelen:

  • Extra transformatoren 220-20kV-transformatoren
  • Extra 220/380 kV-transformator
  • Extra 110/220 kV-transformator
  • Uitbreiding 110 kV-deel
  • Uitbreiding 220 kV-deel

Door de ontwikkelingen wordt het transformatorstation als grote lawaaimaker aangemerkt. Er is in de beoogde situatie sprake van meer dan 200mva opgesteld vermogen. Hiermee is er sprake van een geluidzoneringsplichtige inrichting en dient een geluidzone te worden vastgelegd in het bestemmingsplan.

De uitbreidingen van het 110 kV-deel en het 220 kV-deel vinden plaats op locaties binnen het transformatorstation waar op dit moment nog geen bebouwing aanwezig is. In het masterplan (figuur 3) is op het bosperceel rechtsonder de beoogde uitbreiding van het 220 kV-deel weergegeven. In het paarse vlak naast het bestaande 110 kV-deel wordt in de toekomst het 110 kV-deel uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0003.jpg" Figuur 3: Masterplan Meeden (beoogde situatie)

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Om te zorgen voor een goede inpassing van het uit te breiden hoogspanningsstation en te zorgen dat de bestaande landschappelijke waarden voor zover mogelijk behouden en/of versterkt kunnen worden is een landschapsplan opgesteld (Bijlage 6). Een ingreep in het landschap zorgt altijd voor een verandering van het bestaande beeld en ook de waarden. Waarden kunnen verdwijnen, maar ook nieuwe waarden kunnen worden toegevoegd. Het streven is om de uitbreiding van het transformatorstation in evenwicht te laten zijn met de bestaande waarden en de toe te voegen waarden.

In het landschapsplan zijn een aantal inpassingsmaatregelen opgenomen, welke zijn weergegeven op de onderstaande plankaart van het landschapsplan. Het betreft: nieuw bos (A), nieuw structuur met bomen hoog (B en C), nieuw struweel laag (D), nieuwe solitaire bomen (E) en nieuwe bomenrijen (F).

In Bijlage 6 is het landschapsplan te raadplegen, met daarin een analyse van de historische en bestaande situatie en de gewenste situatie qua landschappelijke inpassing. Ook een beplantingsplan maakt onderdeel uit van het landschapsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0004.png"

Figuur 4: Plankaart landschapsplan


Het landschapsplan heeft betrekking op delen binnen en buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Juridische borging van de onderdelen die binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan vallen, wordt indien nodig geregeld in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.

3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening

Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.

Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen in het Barro:

  • Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe.
  • Een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan.
  • In afwijking van het tweede punt kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé voor de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé als hoogspanningsverbinding toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

De uitbreiding van het transformatorstation betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt meer bebouwing mogelijk gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Deze uitbreiding vindt plaats op gronden die in de bestaande situatie reeds bestemd zijn met de bestemming Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie 2016 - 2020

Op 1 juni 2016 heeft de provincie Groningen de Omgevingsvisie 2016 - 2020 (hierna: omgevingsvisie) vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving en vormt de basis voor ruimtelijke plannen in de provincie Groningen. De meest recente actualisatie 'Actualisatie Omgevingsvisie provincie Groningen 2021' is vastgesteld op 2 februari 2022.

Doel van de provincie Groningen is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid van de provincie ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies als wonen en werken zijn bijvoorbeeld steeds minder van elkaar gescheiden.

Een belangrijk doel van de omgevingsvisie is het op strategisch niveau samenhang aan brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom heeft de provincie in de omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden.

Ook zijn er in de omgevingsvisie onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover deze onderdelen gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen.

Ruimte

  1. 1. Ruimtelijke kwaliteit
  2. 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  3. 3. Ruimte voor duurzame energie
  4. 4. Vitale landbouw


Natuur en landschap

  1. 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  2. 6. Vergroten biodiversiteit


Water

  1. 7. Waterveiligheid
  2. 8. Schoon en voldoende water


Mobiliteit

  1. 9. Bereikbaarheid

Milieu

  1. 10. Tegengaan milieuhinder
  2. 11. Gebruik van de ondergrond

De omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert de bestuurlijke en maatschappelijke partners van de provincie over de ambities, verwachtingen en doelen van de provincie op deze belangen. De omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de omgevingsvisie ruimte bieden voor en uitnodigen tot ontwikkelingen. Uit de omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort welke zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen 2016

Op 1 juni 2016 heeft de provincie Groningen de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna: omgevingsverordening) vastgesteld. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening is vastgesteld op 2 februari 2022.

Uit de omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, welke zijn vastgelegd in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bevat de regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de relevante bepalingen uit de omgevingsverordening.

In de omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen voor de uitbreiding niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies. Een bestemmingsplan mag geen bestemmingen bevatten die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een transformatorstation is niet-functioneel aan het buitengebied gebonden, maar in de omgevingsverordening is opgenomen dat voornoemde niet geldt voor voorzieningen van openbaar nut. Een transformatorstation is een voorziening van openbaar nut.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Kompas gemeente Midden-Groningen

Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.

Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.

Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid

De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.

De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.

Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.

Bouwsteen 2: Ieder mens telt

In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.

Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar in sommige situaties hier goed bij helpen. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.

Bouwsteen 3: Economie van de toekomst

De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:

  • het innoveren van de arbeidsmarkt en economie;
  • het creëren van nieuwe partnerschappen en allianties en bestaande allianties versterken:
  • excellente dienstverlening voor ondernemers en instellingen;
  • beschikbaarheid van snel internet;
  • meer regionale waarde voor de landbouw;
  • blijvende vernieuwing van de maakindustrie;
  • duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking;
  • energietransitie om de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen;
  • bredere samenwerkingsverbanden;
  • uitwerken van de regionale agenda.

3.3.2 Welstandsnota

De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota van de gemeente Midden-Groningen is in 2020 vastgesteld. De gemeentelijke welstandsnota geeft uitgangspunten voor het uiterlijk van gebouwen en bouwwerken. Het doel van de Welstandsnota is om een bijdrage te leveren aan het behouden en waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Menterwolde (thans gemeente Midden-Groningen). Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied voornamelijk aangeduid als Welstandsluw Buitengebied en deels binnen landelijke Linten.

In het welstandluwe buitengebied staat de verspreide bebouwing buiten de linten voornamenlijk ten noorden van het Winschoterdiep. Een deel van deze bebouwing is karakteristiek en voor een grote uitbreiding (> 1 ha) van een agrarische bedrijf zal de maatwerkmethode van toepassing zijn. Dit en de wens naar minder welstandsregels leidt tot een beperkte welstandstoets voor het buitengebied. De beperkte welstandstoets is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerkstaat. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aangetoetst worden. De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de Welstandsnota.

De landelijke open lintstructuren met weidse gezichten liggen vaak op oude grenzen en dijken.Het zijn doorgaande wegen in het buitengebied met daaraan arbeiderswoningen en agrarische bebouwing. In het provinciaal beleid is een deel aangeduid als structuurbepalende weg. De kavels zijn ruim en de onderlinge afstand tussen de vrijstaande bebouwing is groot. De afstand tot de weg varieert. De bebouwing is één hoog met de nokrichting vaak haaks op de weg. Het kleur- en materiaalgebruik is streekeigen, Groninger rode baksteen, donkere gedempte aardtinten en oranje of donkergrijze dakpannen.

Er zijn geen specifieke welstandscriteria opgenomen voor functies als een transformatorstation, de criteria zijn voornamelijk gericht op agrarische bebouwing. De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de welstandsnota.

3.3.3 Ecologische basiskaart en leidraad

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden-Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Midden-Groningen’ opgesteld.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onderbouwd aan de hand van de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per aspect wordt kort ingegaan op het relevante kader. Vervolgens wordt per aspect, mede op basis van uitgevoerde onderzoeken, de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.

4.2 Milieueffectrapportage

Er geldt voor het onderhavige bestemmingsplan geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Ook een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig. Een transformatorstation is namelijk niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

4.3 Archeologie

Relevant kader
In de Erfgoedwet is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Hieruit blijkt dat het plangebied zich bevindt in het Groninger Veenkoloniale landschap in het noordelijke deel van het Drents (ook wel Noordelijk) zandgebied. Dit landschap bestaat uit een dekzandlandschap gevormd tijdens de laatste ijstijd, grotendeels afgedekt door Holoceen veen. In het plangebied is een zandopduiking aanwezig waar het dekzand momenteel aan het maaiveld ligt, alhoewel het oorspronkelijk ook door veen zal zijn bedekt.

In de top van het dekzand kunnen bewonings- of landbouwsporen uit de prehistorie aanwezig zijn, wanneer de bodem nog intact is. Zo is binnen het onderzoeksgebied bij eerder archeologisch booronderzoek een vuursteenvindplaats aangetroffen. Daarnaast kunnen landbouw- of ontginningssporen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd aanwezig zijn, dicht onder het maaiveld. Gezien de ondiepe verwachte ligging van de verwachte archeologische waarden, kunnen deze, indien aanwezig, door de voorziene bodemingrepen tot 2 m -mv al worden verstoord of vernietigd.

De archeologische waarden worden alleen verwacht wanneer de bodemopbouw nog intact is. Indien dit niet het geval is, kan de verwachting worden bijgesteld naar laag. In de delen van het plangebied waar het bouwvlak zal worden uitgebreid is niet eerder een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Het is dus momenteel onbekend of de bodemopbouw hier intact is.

Voor het plangebied geldt in principe een hoge verwachting voor archeologische waarden buiten het bestaande bouwvlak. Indien in het plangebied inderdaad archeologische waarden aanwezig zijn, worden deze dicht onder het maaiveld verwacht en kunnen ze dus verstoord worden door de voorziene bodemingrepen op het transformatorstation. Het is echter onbekend of de bodemopbouw in de nog onbebouwde delen van het plangebied nog intact is. Dit vertaalt zich dan ook in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' die is opgenomen op de verbeelding ter bescherming van eventuele aanwezige archeologische waarden. Ook een klein gedeelte van het reeds bestaande bouwvlak van het transformatorstation heeft op de acheologische verwachtingskaart een hoge verwachtingswaarde. In afstemming met Libau is besloten om hier geen dubbelbestemming op te nemen, omdat dit gaat om gronden waar de kans al heel groot is dat de bodem op deze locatie reeds is verstoord door de aanleg van het transformatorstation.

Conclusie
Op grond van het archeologisch verwachtingskaart is dit gebied aangemerkt als gebied met een hoge verwachtingswaarde. Bij grondroerende handelingen dient op enkele delen van het terrein, conform de bepalingen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', eerst deskundig archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, alvorens een vergunning kan worden verkregen voor het uitvoeren van de betreffende handelingen.

4.4 Ecologie

Relevant kader
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het bestemmingsplan op de beschermde natuurwaarden.

Soortenbescherming De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet
natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland
geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse
verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de uitbreiding van het transformatorstation is natuuronderzoek uitgevoerd om de mogelijk effecten van het project op de beschermde natuurwaarden in beeld te brengen (Bijlage 1).
Soortenbescherming
In de omgeving van het projectgebied komen diverse soorten vogels met jaarrond beschermde nesten voor. Er bevinden zich twee natuurlijke potentiële jaarrond beschermde nesten van waarschijnlijk roofvogels in het projectgebied, allebei in een andere bosschage. Het is onbekend van welke roofvogelsoort(en) deze nesten zijn. Voor de uitbreiding van het station is het verwijderen van de bomen onderdeel van de werkzaamheden. Dit heeft tot gevolg dat deze nestplaatsen verdwijnen, wat in strijd is met de Wet natuurbescherming. Er zal daarom nader onderzoek gedaan moeten worden naar of deze nesten in gebruik zijn en zo ja, door welke soort. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat de nesten niet in gebruik zijn, is er geen belemmering meer vanuit de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van jaarrond beschermde vogelnesten. Indien de nesten in gebruik zijn door een vogel met een jaarrond beschermd nest, dient er eerst een ontheffing op de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag.

Overal binnen het projectgebied kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. In graslanden aan de rand van het projectgebied, op de kiezelstenen in het projectgebied en op platte daken kunnen grondbroeders als scholekster tot broeden komen en in de bosschage, bomen en struiken in en rond het projectgebied diverse zangvogels. Langs de oevers van de watergangen kunnen diverse soorten watervogels tot broeden komen. Het hoofdgebouw (grote gebouw in de oostelijke hoek) is geschikt als locatie waar diverse zangvogels zoals de merel tot broeden kunnen komen. Ten westen van de hoofdingang, op de overgang van bakstenen naar stalen golfplaten, is een nest aangetroffen. Daarnaast zijn er geschikte invliegopeningen bij ventilatieroosters, hier zijn ook mestsporen van vogels aangetroffen. Indien de werkzaamheden starten aan het begin van het broedseizoen, dan dienen broedgevallen binnen het project- en verstoringsgebied van de werkzaamheden voorkomen te worden. Het ongeschikt maken kan preventief gedaan worden door ruim voor het vogelbroedseizoen het gebied te ontdoen van geschikte nestgelegenheden. Indien de werkzaamheden starten te midden van het broedseizoen, dient het plan- en verstoringsgebied eerst door een ter zake kundige ecoloog gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedvogels.

Uit literatuuronderzoek zijn geen waarnemingen bekend van vleermuizen in het plangebied. Echter mag er hierdoor niet uitgesloten worden dat er geen vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied. In het plangebied en binnen de verstoringszone daarvan zijn alle aanwezige bomen gecontroleerd op de aanwezigheid van geschikte holtes die dienst kunnen doen als vleermuisverblijfplaats. Dergelijke holtes zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten kan daarmee uitgesloten worden. Het hoofdgebouw, het grote gebouw achter het hoofdgebouw en de kleinere transformatorhuisjes in het projectgebied zijn echter wel geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Er zijn geschikte invliegopeningen bij ventilatieroosters, stootvoegen en waar de metalen golfplaten overgaan in het dak. Het gebouw achter (ten noorden) van het hoofdgebouw heeft brede kieren tussen de betonplaten waardoor ook hier geschikte invlieglocaties aanwezig zijn. Aanwezigheid van foerageergebied van vleermuizen is uitgesloten. De bomenrijen in de omgeving van het plangebied zijn mogelijk essentiële vliegroutes voor vleermuizen.

Ten behoeve van de werkzaamheden worden geen gebouwen gesloopt of aangepast. De bomenrijen die mogelijk dienst doen als essentiële vliegroute (langs de weg Beneden Veensloot en langs de oost- en noordzijde van het projectgebied) worden niet gekapt Wel kan er, indien 's avonds of 's nachts wordt gewerkt gedurende de actieve periode voor vleermuizen (circa 15 april t/m 15 oktober), lichtverstoring door het gebruik van bouwverlichting optreden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige vleermuizen gedesoriënteerd raken. Ten gevolge daarvan kan het functioneren verminderen van de mogelijk aanwezige verblijven en essentiële vliegroutes. Een dergelijk effect is in strijd met de Wet Natuurbescherming. Om effecten van lichtuitstraling te voorkomen wordt geadviseerd om de gebruikte verlichting weg te draaien van bebouwing, bomen(rijen) en watergangen

Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat er binnen een straal van 2,5 kilometer tot het tracé twee beschermde, niet vrijgestelde zoogdieren zijn waargenomen. Het gaat om de eekhoorn en steenmarter. Het gebouw aan de achterkant (noordkant) van het hoofdgebouw bevat kieren en openingen die toegankelijk zijn voor een steenmarter. Ook het bosperceel in de zuidhoek vormt geschikt leefgebied voor de steenmarter. Het is mogelijk dat in het gebouw of het bosperceel, verblijfplaatsen van de steenmarter aanwezig zijn. Aan het gebouw zullen echter geen aanpassingen gedaan worden waardoor negatieve effecten op een mogelijke verblijfplaats in het gebouw uitgesloten kunnen worden. Het bosperceel zal grotendeels verwijderd worden, waardoor mogelijke verblijfplaatsen van de steenmarter verdwijnen. Dit is in strijd met de Wet natuurbescherming, daarom dient er nader onderzoek gedaan te worden naar mogelijke verblijfplaatsen van de steenmarter.

Beschermde vissen- of amfibieënsoorten kunnen op basis van recente waarnemingen, bekende verspreiding en de aanwezige habitats en kenmerken van het projectgebied worden uitgesloten binnen de invloedsfeer van het plangebied. Echter zijn er mogelijk wel, niet- beschermde of vrijgestelde vissen en amfibieën aanwezig in het plangebied.

Overige beschermde dier- en plantensoorten kunnen op basis van de recente waarnemingen, bekende verspreiding en de aanwezige habitats en kenmerken van het plangebied worden uitgesloten.


Uit het terreinbezoek is gebleken dat de soorten weergegeven in tabel 4.4 en die een beschermde status hebben in de Wet natuurbescherming mogelijk voor kunnen komen in het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0005.png"

Tabel 4.4: mogelijk aanwezige beschermde soorten in het plangebied

Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zuidlaardermeergebied' is gelegen op circa 15 kilometer afstand tot het projectgebied. Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' is op circa 18 kilometer afstand tot het projectgebied gelegen. Er zijn geen negatieve op Natura 2000-gebieden voorzien in de gebruiksfase van het hoogspanningsstation. In de gebruiksfase is er geen sprake van meer stikstofdepositie dan in de bestaande situatie. De uitbreidingen van het transformatorstation stoten geen stikstof uit en zorgen ook niet voor een noemenswaardige hoeveelheid extra verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Eventuele stikstofdepositie tijdens de verschillende bouwfase van het hoogspanningsstation moeten worden berekend zodra een uitvoering gepland staat en in het kader van de Wet natuurbescherming zullen deze worden getoetst en van eventuele voorschriften worden voorzien. Dit vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit kaderstellend bestemmingsplan.

Het plangebied is niet gelegen in een NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 6 kilometer ten noordoosten van het tracé. De provincie Groningen hanteert geen externe werking op NNN-gebieden. Negatieve effecten op het NNN zijn uitgesloten.

Het projectgebied is niet gelegen binnen bos- en natuurgebieden buiten het NNN, leefgebied voor weide- en akkervogels of ganzenfoerageergebieden.

Ten behoeve van de werkzaamheden dienen er aardig wat bomen gekapt te worden. Bij de gemeente Midden-Groningen hoeft er geen vergunning aangevraagd te worden, en bij de provincie Groningen hoeft er geen kapmelding gedaan te worden, wanneer houtopstanden deel uitmaken van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen zijn buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;
  • ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

De bosschage aan de oostzijde van het plangebied is kleiner dan 10 are. De bosschage in eigendom van de derde partij, gelegen in de zuidelijke hoek van het plangebied is echter wel groter dan 10 are. Daarvoor dient een vergunning bij de gemeente Midden-Groningen aangevraagd te worden en is een kapmelding bij het rijk nodig, waaraan een herplantplicht verbonden is.

Conclusie
Er zijn op voorhand geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Indien nodig worden eventuele maatregelen getroffen om schadelijke effecten voor beschermde soorten te mitigeren. Indien uit nader onderzoek blijkt dat dit nodig is, zal voor een of meerdere soorten een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Herplanten van te kappen bomen zal plaatsvinden conform het landschapsplan en de benodigde kapvergunningen/meldingen worden aangevraagd.

4.5 Luchtkwaliteit

Relevant kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). In titel 5.2 van de wet zijn de bepalingen ten behoeve van luchtkwaliteit opgenomen.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.
Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen
(grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een transformatorstation. Er worden met het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van het transformatorstation resulteren tijdelijk in extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Nadat de werkzaamheden zijn afgerond zijn de verkeersbewegingen weer op het niveau van de bestaande situatie. Het transformatorstation zelf produceert geen uitstoot die kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit nibm. Aan de wettelijke grenswaarden wordt daarmee voldaan.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Geluid

Relevant kader
Conform de Wet geluidhinder kan bij een transformatorstation sprake zijn van een geluidzoneringsplichtige inrichting. Om te voorkomen dat er nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd in de nabijheid van een geluidzoneringsplichtige inrichting wordt voor zo'n inrichting conform artikel 41 van de Wet geluidhinder voorzien in een geluidzone. Buiten deze geluidzone mag de geluidbelasting vanwege het hoogspanningsstation niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Een transformatorstation is geluidzoneringsplichtig indien het maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van de niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren bij elkaar meer 200 MVA bedraagt.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Er is een onderzoek (Bijlage 5) uitgevoerd naar de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van het transformatorstation. Uit de berekeningen volgt dat in zowel de huidige als de toekomstige situatie voldaan wordt aan de huidige geluidgrenswaarden op grond van het Activiteitenbesluit. Wel is er in de toekomstige situatie sprake van hogere langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. In de toekomstige situatie is het transformatorstation vergunningplichtig in het kader van de Wet Milieubeheer en zal het terrein van het transformatorstation moeten worden voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Na het realiseren van de uitbreidingen zal het totaal buiten opgestelde gelijktijdig in te schakelen elektrische vermogen op het transformatorstation namelijk meer dan 200 MVA bedragen.

De geluidzone is het gebied tussen de 50 dB(A)-contour (geluidbelasting in etmaalwaarde) en de grens van het industrieterrein. Uit de afbeelding 5.1 blijkt dat dit gebied relatief gering is. In enkele richtingen is de 50 dB(A)-contour zelfs op het terrein van het transformatorstation gelegen.

Binnen de geluidzone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Op basis van berekeningen mag worden verwacht dat binnen woningen ten gevolge van het transformatorstation geen sprake zal zijn van onaanvaardbaar laagfrequent geluid. De maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) worden hoofdzakelijk veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars. Berekend worden maximale geluidniveaus van ten hoogste 69 dB(A) tijdens het schakelen (normaliter alleen in de dagperiode). Hiermee wordt voldaan aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.


Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in een geluidcontour om te voorkomen dat geluidgevoelige functies worden gerealiseerd in de nabijheid van het transformatorstation, op locaties waar de geluidbelasting te hoog is voor geluidgevoelige functies.

4.7 Water

Relevant kader
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Om het terrein van het transformatorstation liggen watergangen. Deze watergangen zijn eigendom van TenneT, maar worden geschouwd door het waterschap. Als eigenaar mag TenneT de betreffende watergangen verleggen of uit breiden. Hierop zijn de algemene regels voor het verplaatsen van schouwsloten en overige watergangen van het waterschap van toepassing. Wanneer deze regels in acht worden genomen is het dempen en verplaatsen van de watergangen mogelijk. Het waterschap dient hier middels een melding tijdig van op de hoogte te worden gesteld.

Lozing van hemelwater op het oppervlaktewater mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewater. De lozing van hemelwater moet passen binnen de waterdoelstellingen voor het oppervlaktewater of de functies van het gebied. Wanneer er bedrijfsmatige activiteiten zijn die het afstromend hemelwater kunnen verontreinigen, dienen maatregelen getroffen te worden om vervuiling van hemelwater te voorkomen en/of te beperken.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is in de bestaande situatie reeds grotendeels verhard. Ter plaatse van de uitbreidingen is in de huidige situatie nog geen sprake van verharding. Verharding is echter wel al planologisch toegestaan omdat de gronden ook op dit moment al onderdeel uitmaken van het terrein van het transformatorstation en als zodanig zijn bestemd. Voor de rondweg bij de uitbreiding wordt met open betonverharding gewerkt. De nieuwe schakeltuin komt op gras te staan. Hierdoor is er nauwelijks toename van verhard oppervlakte ten opzichte van de bestaande feitelijke situatie en kan het regenwater nog steeds infiltreren via de bodem. Er worden met het nieuwe bestemmingsplan geen bedrijfsmatige activiteiten mogelijk gemaakt die het afstromend hemelwater verontreinigen

Conclusie
Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.8 Bodem

Relevant kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Er is een historisch vooronderzoek conform NEN5725 ten behoeve van de uitbreiding van het transformatorstation (Bijlage 3).

Op basis van het historisch vooronderzoek is gebleken dat ter plaatse van het onderzochte gebied geen bekende gevallen van bodemverontreiniging geregistreerd. Binnen de grenzen van de onderzoekslocatie zijn een aantal gebieden waar in het verleden nog geen verkennend onderzoek heeft plaatsgevonden. Indien hier graafwerkzaamheden plaatsvinden wordt geadviseerd bodemonderzoek uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0006.png"Figuur 4.9: Niet onderzochte terreindelen (gearceerde gebieden)

Conclusie
Het aspect milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor de locaties waar nog geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd geldt dat ter plaatse een onderzoek op basis van de NEN 5740 uit zal worden gevoerd voor aanvang van de werkzaamheden.

4.9 Externe Veiligheid

Relevant kader
Het doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden afstandsnormen gesteld met betrekking tot risicovolle inrichtingen. Hierbij is de relatie met risicogevoelige objecten in de omgeving van belang.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Een transformatorstation is geen risicovolle inrichting zoals bedoeld in het Bevi. De uitbreiding van het transformatorstation heeft geen gevolgen voor eventuele risicogevoelige objecten in de omgeving.

Relevant kader externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) is conform de Regeling externe veiligheid buisleidingen (hierna: Revb) van toepassing op met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1600 kPa of meer.

De gewenste uitbreiding (zie gele vlak in onderstaande verbeelding) van het transformatorstation Meeden raakt fysiek geen ondergrondse aardgasbuisleidingen (zie onderstaande verbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmeetrafo2022-va01_0007.png"

Voor mogelijke wisselstroombeïnvloeding als gevolg van de fysieke uitbreiding zal een NEN3654-beïnvloedingsberekening worden uitgevoerd en zal ter goedkeuring aan de leidingbeheerder worden voorgelegd. Deze verplichting zal door bevoegd gezag als verplichting in de toekomstige besluiten voor de Omgevingsvergunningen, onderdeel Bouwen, opnemen.


Conclusie
Op het gebied van externe veiligheid zijn geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Niet Gesprongen Explosieven

TenneT heeft vooronderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven in het plangebied (Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat het gehele onderzoeksgebied onverdacht verklaard is ten aanzien van de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven.

Conclusie
Vanuit het aspect niet gesprongen explosieven zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te verwachten.

4.11 Conclusie

In de voorgaande paragrafen zijn de relevante omgevingsaspecten aan bod gekomen. Er worden geen onaanvaardbare negatieve effecten op de relevante omgevingsaspecten verwacht. De aspecten archeologie, flora en fauna, luchtkwaliteit, geluid, water, bodem en externe veiligheid vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht. Allereerst volgt een algemene toelichting op de opzet van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt de planvorm toegelicht en ingegaan op de relatie met andere bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Vervolgens wordt een artikelsgewijze toelichting op de regels gegeven.

5.2 Opzet Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Naast deze toelichting bestaat het bestemmingsplan uit planregels en een verbeelding.

Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP)
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn conform deze standaarden opgesteld.

5.3 Artikelsgewijze Toelichting

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk van de regels zijn de inleidende regels opgenomen. Deze bestaan uit definities van begrippen in artikel 1 en de wijze van meten in artikel 2.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk twee van de regels zijn per bestemming de bestemmingsregels opgenomen. Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen: Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation, Leiding - Gas en Waarde - Archeologie 4.


Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation De gronden waarop het transformatorstation zich bevindt zijn bestemd met de enkelbestemming ‘Bedrijf – Transformatie- en verdeelstation’. Op gronden met deze bestemming is een transformatie- en verdeelstation niet zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting toegestaan. Waar de bestemming 'Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation' samenvalt met de aanduiding 'geluidzone - industrie' is tevens een transformatie- en verdeelstation zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting toegestaan.

Binnen de bestemming zijn enkele bouwvlakken opgenomen waarbinnen de gebouwen en bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Er zijn specifieke bouwaanduidingen voorzien voor de verschillende delen van het transformatorstation, waaraan de verschillende maximale bouwhoogten zijn gekoppeld.

Voor de uitbreidingen van het transformatorstation waarvoor nieuwe bouwvlakken zijn toegevoegd geldt dat er een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor het realiseren van landschappelijke inpassing conform het landschapsplan dat bij de regels van het bestemmingsplan is gevoegd. Leiding - Gas
Ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ bevindt zich een ondergrondse gasleiding van Gasunie. Deze dubbelbestemming maakt de aanleg, instandhouding en bescherming van de ondergrondse gasleiding mogelijk. De dubbelbestemming is 8 meter breed en bevat tevens de zogenaamde belemmeringenstrook om de veiligheid van de gasleiding te kunnen waarborgen.

Waarde - Archeologie 4
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' dient ter bescherming van eventuele in de bodem aanwezige archeologische waarden. In de bestemmingsregels is een vergunningplicht opgenomen voor bepaalde bouwwerken en werken en werkzaamheden, waarmee wordt geregeld dat archeologisch onderzoek verplicht is en afhankelijk van het archeologisch onderzoek eventuele maatregelen worden getroffen ter bescherming van aanwezige archeologische waarden.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk drie van de regels zijn de algemene regels opgenomen.

In artikel 6 is de Anti-dubbeltelregel opgenomen. Het Bro stelt de verplichting de antidubbeltelregel over te nemen in bestemmingsplannen. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte, die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede maal zou kunnen worden gebruikgemaakt.

In artikel 7 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Er wordt voorzien in een aanduiding 'geluidzone - industrie' ten behoeve van het geluidgezoneerd bedrijventerrein. De geluidzone is vastgelegd op de verbeelding. In artikel 7 is geregeld dat de geluidsbelasting vanwege de inrichting(en) de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan op de grens van de geluidzone en dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat geen woningen en andere geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder mogen worden gerealiseerd en onder welke voorwaarden daarvan kan worden afgeweken.

In artikel 8 zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Hier wordt ingegaan op gebruik dat strijdig is met het bestemmingsplan.

In artikel 9 zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen. Hier zijn de gevallen opgenomen waarin het bevoegd gezag onder voorwaarden een omgevingsvergunning kan verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan.

In artikel 10 zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen. In de algemene afwijkingsregels is opgenomen in welke gevallen het bestemmingsplan door het college kan worden gewijzigd. Het betreft een wijzigingsbevoegdheid voor het (gedeeltelijk) verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' indien archeologisch onderzoek daar aanleiding toe geeft.

In artikel 11 zijn de overige regels opgenomen. Het betreft regels voor nadere eisen die gesteld kunnen worden.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.

In artikel 12 zijn de overgangsregels opgenomen. De overgangsregels zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.

In artikel 13 zijn de slotregels opgenomen. Hier wordt de titel van het bestemmingsplan gegeven. De titel waarmee het bestemmingsplan kan worden aangehaald is bestemmingsplan 'Transformatorstation Meeden 2022'.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan moet economisch uitvoerbaar zijn. De exploitatiekosten en eventuele planschade moeten gedekt zijn.

Exploitatieplan
Conform het eerste lid van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van artikel 6.12 kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Bij dit bestemmingsplan is sprake van dit laatstgenoemde. Het betreft een bestemmingsplan dat is opgesteld op verzoek van een initiatiefnemer die de gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft reeds in bezit heeft. Hierdoor hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. TenneT is als initiatiefnemer bereid om een overeenkomst te sluiten met de gemeente Midden-Groningen over de compensatie van eventuele toe te kennen planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met het bestemmingsplan dienen te zijn besproken met belanghebbenden. Dit kunnen zowel (overheids)instanties als burgers en private partijen zijn.

Vooroverleg
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de vooroverlegpartners:

  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa’s
  • Veiligheidsregio Groningen
  • Ministerie van EZK/ Energie

Van de Provincie Groningen, het Waterschap Hunze en Aa's en de Veiligheidsregio Groningen is een vooroverlegreactie ontvangen. In Bijlage 7 zijn de overlegreacties op de conceptversie van het ontwerpbestremmingsplan samengevat opgenomen. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap Hunze en Aa's is een tekstuele aanpassing gedaan aan paragraaf 4.7 van de toelichting.

Inspraak & zienswijzen
Wettelijk gezien is er vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen verplichting om een inspraakmogelijkheid te bieden tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan. Van het voorliggende bestemmingsplan is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er was geen mogelijkheid voor het indienen van een inspraakreactie.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de hiervoor genoemde periode kan iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Ingekomen zienswijzen kunnen leiden tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Ingekomen zienswijzen en eventuele inhoudelijke aanpassingen worden benoemd in de 'Nota van zienswijzen'. Deze nota wordt als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Het bestemmingsplan heeft gecoördineerd ter inzage gelegen van donderdag 4 augustus 2022 tot en met woensdag 14 september 2022 en hierop zijn twee zienswijzen ingediend:

  • Appellant 1: Gasunie Transport Services B.V.
  • Appellant 2: Anoniem


Naar aanleiding van de wijziging van paragraaf 4.9 heeft Gasunie Transport Services B.V. haar zienswijze ingetrokken. De zienswijze van appellant 2 heeft geen aanleiding gegeven tot het wijzigen van het plan. De samenvatting en de beantwoording van de zienswijzen is te vinden in de bijlage van het raadsbesluit.

Het bestemmingsplan en de Omgevingsvergunning worden gecoördineerd vastgesteld door de gemeenteraad Midden-Groningen en zullen na vaststelling voor zes weken ter inzage worden gelegd voor de beroepstermijn.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 2 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 3 Milieuhygiënisch Vooronderzoek

Bijlage 4 Vooronderzoek Conventionele Explosieven

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Landschapsplan

Bijlage 7 Overlegreacties

Bijlage 8 Coördinatiebesluit