Verzamelbestemmingsplan 2022
Bestemmingsplan - Gemeente MIdden-Groningen
Vastgesteld op 30-01-2025 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan- of uitbouw
een onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 achtererf
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.5 additionele voorzieningen
gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie, hieronder onder meer begrepen ontsluitingsstructuren;
1.6 afhankelijke woonruimte
een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woongebouw c.q. hoofdgebouw en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen, uitgezonderd bijzondere paardenhouderijen, maneges, kwekerijen, boomkwekerijen, fruit- en houtteeltbedrijven, glastuinbouwbedrijven, champignonkwekerijen, bollenteeltbedrijven of vis- of wormenkwekerijen;
1.8 agrarisch dienstverlenend bedrijf
een niet-industrieel bedrijf uitsluitend of overwegend gericht op het verrichten van werkzaamheden voor de levering, opslag of verwerking van goederen en/of de levering van diensten, uitsluitend of overwegend ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven ter onderhoud en reparatie van landbouwmachines en landbouwwerktuigen en fouragehandels;
1.9 agrarische paardenhouderij
een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen van producten. Hieronder worden in ieder geval verstaan: hengstenhouderijen, fok- en opfokbedrijven en paardenmelkerijen. Onder een agrarische paardenhouderij wordt niet verstaan een bijzondere paardenhouderij;
1.10 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf uitsluitend of overwegend gericht op het, door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.11 ambachtelijke bedrijvigheid
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.12 ambachtelijke bedrijvigheid
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.13 Andere bouwwerken
Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.14 archeologisch onderzoek
een rapport als bedoeld in het tweede lid van artikel 39, het eerste lid van artikel 40, dan wel het eerste lid van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 (Stb. 2007, 293), voldoend aan de regels gesteld krachtens artikel 43 van die wet;
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;
1.16 basisbestemming
een bestemming die samenvalt met één of meer op dezelfde gronden liggende dubbelbestemmingen;
1.17 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water;
1.18 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.19 bebouwingspercentage
het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over dat deel van het Bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.20 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief verblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben in een woning, geen meervoudige woning zijnde;
1.21 bedrijf
elke vorm van activiteit of organisatie waarbij of waarin personen voor zichzelf, voor derden of in dienst van derden, structureel en/of met een zekere regelmaat inkomensvormende activiteiten verrichten of activiteiten die in de regel inkomensvormend zijn, ongeacht of dit gebeurt binnen een private, publieke, commerciële, maatschappelijke of anders gerichte organisatie, ongeacht of de activiteiten al dan niet in loondienst worden verricht en ongeacht of daarmee een volledig inkomen wordt verworven. Als één bedrijf kunnen worden aangemerkt meerdere op één locatie gehuisveste bedrijven die functioneel en organisatorisch zeer nauw verbonden zijn en die zich ruimtelijk gezien als één geheel manifesteren;
1.22 Bedrijf of beroep aan huis
Een dienstverlenend bedrijf of beroep, dat in een Woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.23 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.24 bedrijfsvloeroppervlak
de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte.
1.25 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
1.26 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.27 bestaand
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.28 bestaand bouwwerk
- legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- niet legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en die bestonden en zoals zij bestonden op 20 april 2000;
- bouwwerken die kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.29 bestaand gebruik
gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling;
1.30 bestaande afwijking
bestaand bouwwerk of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan;
1.31 bestaande maatvoering
- maatvoering van een bouwwerk die bestaat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- maatvoering van een bouwwerk die kan worden gerealiseerd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.32 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.33 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.bpmigverzamel22-va02 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.34 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.35 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.36 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.37 bijgebouw
een gebouw dat zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.
1.38 bijgebouwen
een al dan niet vrijstaand (onderdeel van een) gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het woongebouw c.q. hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het woongebouw c.q. hoofdgebouw en dat behoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woongebouw c.q. hoofdgebouw;
1.39 bijzondere bouwlaag
kelder, souterrain, dakterras, zolder of dakopbouw;
1.40 bijzondere paardenhouderij
een bedrijfsactiviteit in hoofdzaak gericht op het africhten, het opleiden, het trainen alsmede het opvangen, stallen en berijden van paarden en/of pony's al dan niet in combinatie met het fokken van paarden en/of pony's. Onder bijzondere paardenhouderij wordt geen manege verstaan;
1.41 bijzondere woonvorm
een woonvorm die niet op één lijn te stellen is met een huishouden, omdat er geen sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling van de groep en omdat de bewoners zijn aangewezen op noodzakelijke en aanwezige begeleiding en/of therapie ter plaatse of in de directe omgeving;
1.42 biomassavergisting
het opwekken van energie op een tuinbouwbedrijf of agrarisch bedrijf (biogaswinning). In geval van het agrarisch bedrijf vindt de activiteit plaats waarbij hetzij voor minimaal 50% gebruik wordt gemaakt van mest of co-substraten afkomstig van dit bedrijf, hetzij het produkt waaronder restprodukt voor minimaal 50% wordt gebruikt op dit bedrijf. In het geval van het tuinbouwbedrijf geldt dat de produkten waaronder de restprodukten van de installatie in de glastuinbouw wordt toegepast.
1.43 buitengebied
gronden welke zijn gelegen buiten de bebouwde kommen van steden en dorpen. Betreffende gronden hebben veelal een agrarische bestemming. Ook andere bestemmingen, zoals wonen, natuur en recreatie komen hier voor.
1.44 boerderijwinkel
een bedrijfsactiviteit die bestaat uit aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte detailhandel in land- en tuinbouwproducten en zelfvervaardigde kunstzinnige producten;
1.45 boomkwekerij
een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen, zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;
1.46 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.47 bos
een min of meer natuurlijke levensgemeenschap van planten en/of dieren, waarin boomvormende soorten aspect-bepalend zijn, met een oppervlakte van groter dan 10 are;
1.48 bosbouw
het ontwikkelen c.q. permanent in stand houden van een min of meer natuurlijke levensgemeenschap van planten en/of dieren, waarin boomvormende soorten aspect-bepalend zijn, met een oppervlakte van groter dan 10 are;
1.49 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.50 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.51 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.52 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende Bebouwing is toegelaten.
1.53 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.54 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.55 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bouwwerken worden ingedeeld in twee groepen: gebouwen en andere bouwwerken.
1.56 camper
een motorvoertuig, ingericht voor het vervoeren van personen en kamperen c.q. buitenshuis verblijven met de mogelijkheid tot overnachten;
1.57 camperplaats
een kampeerterrein dat uitsluitend wordt gebruikt door campers;
1.58 caravan
een mobiel kampeermiddel op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en vormgeving bestemd is om zelfstandig op de openbare weg als een aanhanger van een motorvoertuig te worden voortbewogen;
1.59 chalet
een gebouw van ten hoogste 50 m², bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf. Doordat hij door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond is hij als bouwwerk aan te merken;
1.60 civieltechnisch werk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.61 conferentiecentrum
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van informatiebijeenkomsten, vergaderingen en conferenties. Hieronder wordt niet begrepen een zalencentrum;
1.62 cultuurgrond
grasland en akkerbouwgronden, met uitzondering van kwekerijen, boomkwekerijen, houtteelt en bosbouw;
1.63 cultuurhistorische waarde
belang in geschiedkundig opzicht met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals ondermeer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.
1.64 dagrecreatie
recreatief verblijf buiten het hoofdverblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;
1.65 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.66 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw van beperkte omvang op het platte deel van het dak van de hoofdbebouwing, niet zijnde een bouwlaag;
1.67 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop) het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse.
1.68 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.69 erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.70 erfbeplanting
afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
1.71 essentiele woonvoorzieningen
de voorzieningen die ten minste nodig zijn om een woning zelfstandig te kunnen bewonen: een privé woon- en/of slaapvertrek, een keuken of kookhoek, een toilet en een bad- en/of douchegelegenheid;
1.72 evenement
voor publiek toegankelijke incidentele of periodieke inverrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten;
1.73 extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;
1.74 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.75 gekoppeld bouwvlak
een gekoppeld bestemmingsvlak bestaat uit maximaal twee - onderling niet aaneengesloten - percelen die door de aanduiding 'gekoppeld bestemmingsvlak' tezamen worden aangemerkt als zijnde één (agrarisch) bestemmingsvlak;
1.76 geluidbelasting in dB
Geluidbelasting in Lden op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07:00 - 19:00 uur, van 19:00 - 23:00 uur en van 23:00 - 07:00 uur, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Gemiddelde geluidbelasting over de drie perioden van een etmaal.
1.77 geluidsgevoelig object
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.78 geluidsgevoelige gebouwen
Gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.
1.79 geluidsgevoelige ruimte
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.80 geluidsreducerende maatregelen
fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;
1.81 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.82 geluidzone vanwege een weg
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.83 gestapelde woning
een woning in een gebouw, dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;
1.84 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.85 gevellijn
de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.
1.86 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
1.87 goot, druiplijn, boeiboord
de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;
1.88 groepsaccommodatie
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor recreatief verblijf door groepen van personen waarin gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van keuken en verblijfsruimten. Vormen van recreatief verblijf die gelijk kunnen worden gesteld aan een groepsaccommodatie zijn: (jeugd)herbergen, kamphuizen en kampeerboerderijen;
1.89 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, hieronder mede begrepen een melkrundveehouderij;
1.90 heersende geluidsbelasting
de geluidsbelasting op een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder in het jaar voordat de reconstructie van de weg plaatsvindt;
1.91 hindergevoelig gebouw
geluidsgevoelig gebouw en/of geurgevoelig object;
1.92 hindergevoelig object
hindergevoelige functie en/of hindergevoelig gebouw;
1.93 hindergevoelige functie
geluidgevoelige functie en/of geurgevoelige functie;
1.94 hobbymatige paardenhouderij
een niet-bedrijfsmatige paardenhouderij waar niet meer dan vijf paarden voor de hobby worden gehouden;
1.95 hogere grenswaarde
Een maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.96 hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.97 hoofdverblijf
de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;
1.98 horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalruimte wordt verhuurd en ter plaatse beschikbaar wordt gesteld, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een Seksinrichting;
1.99 hotel
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
1.100 houtteelt
Bedrijfsmatig kweken van bomen voor de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt.
1.101 huishouden
één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentielewoonvoorzieningen deelt;
1.102 intensieve veehouderij
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (met uitzondering van vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
1.103 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan.
1.104 kampeermiddel
onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.105 kampeerstandplaats
een plaats op een kampeerterrein bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel;
1.106 kampeerterrein
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of trekkershutten en/of het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of trekkershutten;
1.107 kamerverhuur
verhuur van ruimte(n) in een (deel van een ) gebouw die geschikt is voor of geschikt te maken is voor (nacht)verblijf, niet vallende onder het begrip logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling.
1.108 kantoor
een (deel van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.109 kap
constructie ter afdekking van een gebouw of overkapping waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste één hellend vlak van tenminste 15°;
1.110 karakteristiek object
Een te beschermen bouwwerk of object van vroegere cultuur, bewoning of nijverheid, dat niet onder de Erfgoedwet valt of als gemeentelijk monument is aangewezen.
1.111 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten.
1.112 kelder
bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen;
1.113 kleinschalige windturbine
een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, met een ashoogte van maximaal 15 meter;
1.114 kwekerij
een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van een of meer soorten gewassen door middel van vollegrondsteelt, containerteelt en/of anderszins, waarbij per geteelde gewassoort een beperkte oppervlakte geteeld wordt en waarbij gewasbewerkingen en oogstwerkzaamheden slechts in beperkte mate gemechaniseerd worden uitgevoerd;
1.115 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.116 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.117 lessenaarsdak
dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;
1.118 maatschappelijke dienstverlening
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben;
1.119 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca;
1.120 magneetveldbeoordelingsplichtig object
- 1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;
- 2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, (kinder)dagverblijven;
1.121 magneetveldgevoelig object
woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;
1.122 magneetveldzone
het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla;
1.123 manege
een bedrijf met een publieksgericht karakter, gericht op het bieden van gelegenheid aan derden tot het berijden en verzorgen van paarden en/of pony's. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit instrueren, verhuren van paarden en/of pony's, het organiseren van wedstrijden en/of andere evenementen, alsmede het exploiteren van pensionstalling, horeca (kantine, foyer en dergelijke), logies en/of verenigingsaccommodatie. Daarnaast kunnen de bedrijfsactiviteiten bestaan uit het houden, weiden, stallen, africhten, trainen en/of berijden van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's.
1.124 mansardedak
kapvorm met gebroken, naar buiten geknikte, hellende dakvlakken die in de nok samenkomen, waarbij de dakhelling van het onderste dakvlak (maximaal 60% van het vlak) steiler is dan het bovenste dakvlak;
1.125 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.126 meervoudige woning
een woning bestemd dan wel geschikt voor bewoning door meer dan één huishouden, vanwege het in meervoud aanwezig zijn van alle essentiële woonvoorzieningen, waarbij de essentiële woonvoorzieningen voor een huishouden niet behoeven te worden gedeeld met een ander huishouden, zich niet in één ruimte bevinden met essentiële woonvoorzieningen van een ander huishouden en vanuit de woning bereikbaar zijn zonder privé-vertrekken van een ander huishouden te moeten doorkruisen;
1.127 meerzijdige kap
een kap bestaande uit meer dan één hellend dakvlak;
1.128 mestopslag
opslag van mest voor een agrarisch bedrijf, in een bouwwerk zoals een mestbassin of opslag anders dan in een bouwwerk (mestzak en daarmee gelijk te stellen voorzieningen).
1.129 minicamping
Een terrein voor het plaatsen/geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen tegelijk, in de periode tussen 1 maart en 1 oktober.
1.130 mobiel kampeermiddel
tent, tentwagen, camper of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.131 natuurlijke waarde
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen.
1.132 nevenactiviteiten
aan de agrarische hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.133 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarisch bedrijf dat in overwegende mate gericht is op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel waaronder in ieder geval verstaand wordt een intensieve veehouderij, witlof- en champignonkwekerij.
1.134 nissenhut
Loods (ook bekend als romneyloods) met een halfcirkelvormige doorsnede, opgebouwd uit metalen spanten met een T- of buisprofiel en afgedekt met dunne staalplaten op gordingen. Gebouwtype dat demontabel en verplaatsbaar is.
1.135 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.136 Nutsvoorziening
Voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze objecten te vergelijken is.
1.137 objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen
objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bij bejaardenhuizen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen;
1.138 ondergeschikte bouwonderdelen
a. balkons, entreeportalen en ingangspartijen, erkers, galerijen, luifels, en veranda's, alle samen over maximaal de halve gevelbreedte;
b. funderingen, hellingbanen, stoepen, stoeptreden, plinten, alle niet hoger dan 1 meter;
c. liftschachten, trappen(huizen), schoorstenen en ventilatiekanalen, alle samen over maximaal een kwart van de gevelbreedte;
d. gevel- en kroonlijsten, gevelversieringen, kozijnen, pilasters, en overstekende daken;
en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.139 ondergeschikte functie
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de doeleindenomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;
1.140 ondersteunende horeca
het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse van een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf of commerciele instelling, geen horecagelegenheid zijnde;
1.141 overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen door een bewoner van het perceel;
1.142 overkappingen
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;
1.143 paardenbak
een niet-overdekte door middel van een afscheiding gemarkeerde piste die is voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.144 paardenhouderij
Een complex van bebouwing en gronden (waaronder rijbakken) slechts gericht op het houden, weiden, stallen, africhten, trainen en/of berijden van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's. De activiteiten zijn, anders dan een manege, niet gericht op het (laten) instrueren van derden, het verhuren van paarden en/of pony's, het organiseren van wedstrijden en/of andere evenementen, horeca, logies en/of verenigingsaccommodatie. Het exploiteren van pensionstalling is een ondergeschikte activiteit
1.145 peil
a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.146 pensionstalling
Het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te houden, stallen en te weiden met gebruikmaking van de aanwezige voorzieningen.
1.147 perifere detailhandel
detailhandel, voor niet-frequente doelgerichte aankopen, die vanwege de omvang, mobiliteit of aard van de producten niet inpasbaar is in overige winkelgebieden. Dit betreft de branches: bouwmarkten, woninginrichting, recreatie en verkoop van auto's, boten en caravans;
1.148 permanente bewoning
het gebruik van een gebouw, kampeermiddel, voer- of vaartuig als hoofdverblijf;
1.149 plaatselijke verhogingen
Afzuig-/luchtbehandelinginstallaties, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen/-koepels, meetapparatuur, schoorstenen, en zend-/ontvangstinstallaties en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen bovenop een bouwwerk.
1.150 plan
het Verzamelbestemmingsplan 2019-1 van de gemeente Midden-Groningen;
1.151 plangebied
Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.
1.152 planregels
De in de Wet ruimtelijke ordening, in het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening en in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) bedoelde regels van dit bestemmingsplan die bepaald gebruik en bebouwing van het plangebied toelaten.
1.153 platte afdekking
een horizontale afdekking of een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;
1.154 plattelandswoning
woning behorende tot of voorheen behorende tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.155 poldersport
dagrecreatieve activiteiten (zoals boerengolf) op agrarische cultuurgronden;
1.156 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.157 reclameobject
bouwwerk of werk opgericht en/of in stand gehouden met het doel te functioneren als of als drager van reclame-uiting(en);
1.158 reclameuiting
een op enige wijze met een bouwwerk verbonden zijnde, openbare aanprijzing om de afzet of het gebruik van goederen of diensten te bevorderen. Onder aanprijzing wordt mede begrepen de naam van de verkoper, dienstverlener etcetera;
1.159 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve medegebruik is toegestaan;
1.160 recreatief verblijf
het kortdurend recreatief verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning;
1.161 recreatieve bewoning
bewoning door een huishouden gedurende een gedeelte van het kalenderjaar in het kader van weekend- en/of recreatief verblijf;
1.162 recreatiewoning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar de aard en inrichting is bestemd voor recreatieve bewoning, daaronder niet begrepen trekkershutten, chalets of stacaravans;
1.163 restaurant
een bedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, gericht op het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, in combinatie met het verstrekken van dranken, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen het gebouw afspeelt. Een petit-restaurant, restauratie, crêperie, pannenkoekenhuis en poffertjeszaak worden met een restaurant gelijk gesteld;
1.164 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat de gedurende het gehele jaar de arbeidsbehoefte heeft van tenminste een halve arbeidskracht en waarbij de omvang van het bedrijf zodanig is dat het potentie heeft om zodanige investeringen te plegen dat het bedrijf als volwaardig bedrijf zal kunnen voortbestaan;
1.165 rijbak
Een afgebakend deel van een perceel dat wordt gebruikt voor hippische activiteiten, al dan niet met omheining en/of bodembedekking van zand, houtsnippers en dergelijke.
1.166 risicovolle inrichting
Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde danwel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.167 schilddak
dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde waarvan de trapeziumvormige dakvlakken in de nok samenkomen;
1.168 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.169 serrestal
Een foliestal met boogconstructie en tunnelframes met dakbedekking bestaande uit één of twee lagen kunststof folie met daaroverheen een schaduwdoek. De gevels bestaan uit een lage keerwand met daarboven een windbreekgaas of een ventilatiegordijn.
1.170 silo
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opslag van goederen, waaronder mest;
1.171 souterrain
bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het peil is gelegen;
1.172 sportvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.;
1.173 stacaravan
een verblijf van ten hoogste 40 m² dat gedurende langere tijd op een kampeerterreinop dezelfde plaats blijft staan en op het terrein op het eigen onderstel verplaatst kan worden en als één geheel over de openbare weg vervoerd mag worden. Een stacaravan onderscheidt zich van een mobiel kampeermiddel doordat het gedurende een periode van meer dan 8 maanden tijd op eenzelfde kampeerstandplaats blijft staan;
1.174 standplaats
een standplaats als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
1.175 statische opslag
opslag en/of stalling van goederen die geen regelmatige verplaatsing of bewerking behoeven.
1.176 stedebouwkundige commissie
een onafhankelijke commissie met specifieke deskundigheid op het terrein van stedebouw en architectuur, bestaande uit tenminste één persoon;
1.177 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van de aankleding van het openbaar gebied, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstwerken, speeltoestellen alsmede telefooncellen, abri's en bouwwerken voor kleinschalige (< 50 m³) nutsvoorzieningen;
1.178 SVBP2012
Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, behoort tot de ministeriële regeling die aansluit bij de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
1.179 teeltondersteunende kas
een verplaatsbaar bouwwerk van lichte constructie in, op of boven de grond dat door agrarische bedrijven en kwekerijen met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating of
- het voorkomen van schade door vorst;
1.180 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
- het voorkomen van schade door vorst.
1.181 tent, punt- of piramidedak
dak gevormd door vier driehoekige dakschilden die in één punt bijeenkomen;
1.182 theeschenkerij
Een aan de bestemming ondergeschikte galerie en horecabedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. De activiteiten zijn vooral gericht op tuinrecreatie en het overdag verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren aan met name bezoekers van de bestemming en/of passerende recreanten.
1.183 theetuin
een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide klein en koude etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin;
1.184 torensilo
een bouwwerk ten behoeve van opslag van (ruw)voer of kunstmest;
1.185 trekkershut
een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 30 m² , bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf ;
1.186 tuinbouwbedrijf
Een bedrijf dat overwegend of alleen is gericht op het voortbrengen van producten door het telen en kweken van tuinbouwgewassen, op open grond of in kassen, waarbij gebruik gemaakt kan worden van biomassavergisting.
1.187 tuinbouwgrenzen
Groenten, vruchten, bloemen, sierplanten, bomen niet zijnde bosbouw, bollen of zaden.
1.188 tuincentrum
een al dan niet overdekte verkoopruimte waarin in hoofdzaak detailhandel wordt uitgeoefend in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg en onderhoud van vijvers en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie, met als nevenassortiment dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, tuinmeubilair, tuinkleding en -schoeisel (uitgezonderd modische, sport-, of vrijetijdskleding), materialen voor aanleg en onderhoud van zwembaden en voor buitengebruik bestemde sfeerartikelen;
1.189 tuinrecreatie
Het in ondergeschikte mate aan de bestemming openstellen van een erf voor publiek voor dagrecreatie in de vorm van een showtuin, theeschenkerij, beeldentuin en daarmee te vergelijken activiteiten.
1.190 tunnelkas
Elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.
1.191 VAB
Vrijgekomen agrarische bebouwing welke hun oorspronkelijke functie hebben verloren of dreigen te verliezen, en behouden dienen te worden met het oog op verbetering van de leefbaarheid van het platteland, handhaving van het cultureel erfgoed en bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van het landschap.
1.192 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
1.193 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat gedurende het gehele jaar de arbeidsomvang heeft van tenminste 1 volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn is verzekerd;
1.194 voorerf
gedeelte van het erf voor de voorgevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
1.195 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
- of als een perceel is gelegen op een hoek van een openbare weg, fiets- of voetpad, de naar de openbare weg, fiets- of voetpad gekeerde gevels. Burgemeester en wethouders wijzen één of meerdere gevels als zij- of achtergevel aan als deze gevel(s) vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet als voorgevel zijn aan te merken en de beeldkwaliteit door de aanwijzing gehandhaafd kan blijven;
- of als een perceel met tegenovergestelde zijden grenst aan een openbare weg, fiets- of voetpad, die als zodanig door BW aan te wijzen gevel.
1.196 voorgevelrooilijn
De evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke;
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;
- b. langs een wegzijde zonder een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, en waarlangs mag worden gebouwd, gelegen is op 10 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte tot 10 meter, of gelegen is op 15 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte vanaf 10 meter.
1.197 Voorkeursgrenswaarde
De maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.198 vrij beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;
1.199 vrijloopstal
Traditionele veestal, boog- of serrestal zonder ligboxen met een gecombineerd lig- en loopoppervlak.
1.200 vrijstaand woongebouw
woongebouw dat niet met een ander woongebouw of ander gebouw op een aangrenzend bouwperceel verbonden is;
1.201 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.202 winkel
Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.203 wolfseind
afgeknot dakschild op de kop van een zadeldak;
1.204 wonen
Permanente huisvesting van één of meerdere personen behorende tot één afzonderlijk huishouden in een woning.
1.205 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.206 woonboerderij
één gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige )agrarische bedrijfsruimten;
1.207 woongebouw
een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen;
1.208 zadeldak
een dak bestaande uit twee schuine tegenoverliggende dakvlakken die in de nok samenkomen;
1.209 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in een kantoorachtige omgeving op administratief, financieel en juridisch gebied, op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening;
1.210 zalencentrum
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van vergaderingen, recepties, bruiloften en partijen;
1.211 zijgevel
de naar de zijdelingse perceelsgrens gekeerde gevel van een gebouw;
1.212 zolder
een ruimte onder de nok van een kap met een grootste hoogte van ten hoogste 1,50 m;
1.213 zoneplichtige weg
een weg die een zone heeft conform artikel 74 van de Wet geluidhinder;
1.214 zorgboerderij
het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaal therapeutische aard en in de vorm van dagopvang.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte (de nokhoogte) van een bouwwerk
wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de dakhelling
wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 overbouwde oppervlakte
wordt gemeten door de som te nemen van de neergeslagen oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, dat zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevindt en daar niet mee gelijk ligt. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. die niet meer oversteken dan 0,5 meter worden niet meegeteld;
2.5 de horizontale diepte van een gebouw
wordt gemeten over de kortste afstand van de buitenkant van de naar de weg gekeerde gevel tot aan de buitenkant van de tegenoverliggende gevel die het verst van de weg is gelegen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 overbouwde oppervlakte
wordt gemeten door de som te nemen van de neergeslagen oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, die zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevinden en daar niet mee gelijk liggen. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. die niet meer oversteken dan 0,5 meter worden niet meegeteld;
2.8 de inhoud van een bouwwerk
wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de afstand tussen gebouwen
wordt gemeten de afstand vanaf enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw waar die het kortst is;
2.10 de hoogte van een windturbine
wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.11 het peil
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang tot het plangebied.
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. als in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
- b. bos- en/natuurelementen met een oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
- c. hout- en windsingels ter flankering van agrarische bouwpercelen;
- d. natuurvriendelijke overzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
- e. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
met daaraan ondergeschikt:
- a. groen- en nutsvoorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- c. voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische opstappunten.
- d. bestaande landbouwontsluitingswegen
- e. bijbehorende additionele voorzieningen.
en tevens voor:
- f. mestbassin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – mestbassin';
3.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaand is toegestaan:
3.3 Gebruiksregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met één van de volgende functies:
- 1. een vrij beroep als opgenomen in Lijst vrije beroepen of een overig aan-huis-verbondenberoep of bedrijf als opgenomen lijst aan-huis-verbonden beroepen mits wordt voldaan aan Bijlage 4 Beleidsregels vrije en overige beroepen aan huis;
- 2. zakelijke dienstverlening;
- 3. maatschappelijke dienstverlening;
- 4. bedrijven onder de milieucategorieën 1 en 2 die zijn genoemd in de bij de regels behorende Staat van Bedrijven gemengd, hieronder niet begrepen geluidszoneringsplichtige inrichting en risicovolle inrichtingen;
- 5.
- b. hobbymatige paardenhouderij mits wordt voldaan aan Beleidsregels paardenhouderijen;
c. bestaande paardenbak;
daarnaast zijn in deze bestemming de volgende ondergeschikte voorzieningen toegestaan:
d. voorzieningen van de verblijfsruimte (groen, water, tuinen, erven, nutsvoorzieingen parkeren nutsvoorzieningen e.d.);
4.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. het behoud van het areaal van de 'bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', alsmede de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gebieden;
- d. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'.
Binnen de bestemming zijn speelplaatsen, paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.2 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 m, mits dit niet leidt tot aantasting van de kwaliteit en kwantiteit van de in lid 5.1 sub c genoemde bos- en natuurgebieden.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- f. water;
en tevens voor:
- g. een (week)markt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - markt';
met dien verstande dat:
- 1. behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft;
- 2. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes en dergelijke zijn begrepen.
Binnen de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaatsing van bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek.
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
- 1. gewoon onderhoud en herstel;
- 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
- 3. inpandige delen van een gebouw;
- 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
- c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
- 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
- 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
- 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
- 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
- d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
- e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.
Artikel 7 Wonen - 1a
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1A' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep als opgenomen in de Bijlage 2 Lijst vrije beroepen of een overig aan huis verbonden beroep als opgenomen in de Bijlage 3 lijst aan-huis-verbonden beroepen mits voldaan aan Bijlage 4 Beleidsregelsvrije en overige beroepen aan huis;
met daaraan ondergeschikt:
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen;
b. hobbymatige paardenhouderij mits wordt voldaan aan Beleidsregels paardenhouderijen;
c. bestaande paardenbak.
7.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Functiewijziging naar Gemengd
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van artikel 7.7 de bestemming wijzigen in 'Gemengd', mits;
- a. er sprake van wonen met lichte bedrijvigheid zoals opgenomen in Staat van Bedrijvengemengd;
- b. na wijziging is Artikel 4 van toepassing
- c. (bedrijfs)activiteiten inpandig plaatsvinden.
7.7 Voorwaarden bij de wijziging
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij in ieder geval betrokken worden:
- a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
- c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
Artikel 8 Wonen - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor de hoofdfunctie:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep als opgenomen in de Bijlage 2 Lijst vrije beroepen of een overig aan huis verbonden beroep als opgenomen in de Bijlage 3 lijst aan-huis-verbonden beroepen mits voldaan aan Bijlage 4 Beleidsregelsvrije en overige beroepen aan huis;
en voor de ondergeschikte functies:
- b. erf;
- c. tuin;
- d. speelvoorziening;
- e. nutsvoorziening;
- f. water;
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits hierbij
- geen sprake is van verslechtering van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, en
- sprake is van een goede woonsituatie (lichttoetreding, uitzicht en privacy), en
- sprake is van een sociaal en verkeersveilige invulling, en
- geen sprake is van verslechtering van de milieusituatie, en
- geen sprake is van een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen,
met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de op de plankaart of in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, behalve waarvoor hiernavolgend andere maten en percentages genoemd worden;
- b. de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in 8.2.3 en toestaan dat overige andere bouwwerken zijn toegelaten tot ten hoogste 5 meter hoogte.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Woongebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep als opgenomen in de Bijlage 2 Lijst vrije beroepen of een overig aan huis verbonden beroep als opgenomen in de Bijlage 3 lijst aan-huis-verbonden beroepen mits voldaan aan Bijlage 4 Beleidsregelsvrije en overige beroepen aan huis;
- b. groenvoorzieningen en water;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. wegen met een functie voor intern verkeer;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
- b. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- c. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak;
9.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
- landschap, natuur en milieu;
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2.1 sub f en g voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
- b. lid 9.2.1 sub h voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
- c. lid 9.2.2 sub a voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m2,
- d. lid 9.2.2 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
- e. lid 9.2.2 sub d voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
- f. lid 9.2.2 sub e voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m2 indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2 of voor een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, indien de oppervlakte van en bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;
- g. lid 9.2.3 sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan;
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5 ten behoeve van:
- a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
- 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
- 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
- 4. naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane bruto-vloeroppervlak mag worden aangewend;
- 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
- 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Ver-ordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
- 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- 8. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
- 9. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
9.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
- 1. gewoon onderhoud en herstel;
- 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
- 3. inpandige delen van een gebouw;
- 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
- c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
- 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
- 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
- 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
- 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
- d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
- e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende basisbestemming(en) en eventuele dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:
a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
met de daarbij behorende additionele voorzieningen.
10.2 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van
opgravingen;
3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een
deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
10.3 Bouwregels
- a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
- b. Indien uit het in 10.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
- c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 10.3 sub b, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.
- d. De voorwaarden als bedoeld in 10.3 gelden niet indien het bouwwerk ter vervanging van een bestaand bouwwerk wordt opgericht en de oppervlakte buiten de oorspronkelijke locatie ten hoogste 50 m² bedraagt.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. uit nader archeologisch onderzoek zodanig geringe archeologische waarden zijn gebleken dat bescherming daarvan in het bestemmingsplan redelijkerwijs niet langer noodzakelijk is;
- c. ingevolge de regels bij deze bestemming vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de archeologische waarden ter plaatse zijn opgeheven of niet langer bescherming behoeven.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
11.2 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van
opgravingen;
3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een
deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
11.3 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en), mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm onder maaiveld worden geroerd, tenzij het bouwwerken zijn:
- ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte minder dan 100 m2 wordt uitgebreid;
- tot een oppervlakte van 100 m2 voor de andere voorkomende bestemming(en), voor zover de Bebouwing is toegelaten door de andere voorkomende bestemming(en).
11.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.3 en bouwwerken toestaan waarbij de bodem over een oppervlakte van meer dan 100 m2 dieper dan 40 cm onder maaiveld wordt geroerd mits;
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, of
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt;
- er worden technische maatregelen getroffen, waardoor archeologische waarden ter plaatse kunnen worden behouden, of;
- er wordt archeologisch onderzoek gedaan door opgravingen, of
- de voor de bouw noodzakelijke werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring worden begeleid door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties,
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 te doen vervallen, indien op basis van onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. aan gronden alsnog de medebestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologisch waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende basisbestemming(en) en eventuele dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:
a. de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden;
met de daarbij behorende additionele voorzieningen.
12.2 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van
opgravingen;
3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een
deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
12.3 Bouwregels
- a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor activiteiten wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
- b. Indien uit het in 12.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
- c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 12.3 sub b, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd;
- d. De voorwaarden als bedoeld in 12.3 gelden niet indien het bouwwerk ter vervanging van een bestaand bouwwerk wordt opgericht en de oppervlakte buiten de oorspronkelijke locatie ten hoogste 200 m² bedraagt.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. uit nader archeologisch onderzoek zodanig geringe archeologische waarden zijn gebleken dat bescherming daarvan in het bestemmingsplan redelijkerwijs niet langer noodzakelijk is;
- c. ingevolge de regels bij deze bestemming vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de archeologische waarden ter plaatse zijn opgeheven of niet langer bescherming behoeven.
Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, bescherming en herstel van karakteristieke objecten.
13.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en), gelden voor het bouwen de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het niet toegestaan de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm en oppervlakte van het bouwwerk, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging te wijzigen.
- b. het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele bouwwwerk is verleend en de sloop is uitgevoerd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande bouwwerk.
13.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
13.5 Uitzonderingen vergunningplicht
Het gestelde onder 8.4.113.4.1 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:
- a. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
- b. van inpandige delen van een gebouw;
- c. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
- d. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
- e. van bouwwerken waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Algemeen
- a. De in de bestemming Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
- 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen
- 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet mag worden overschreden;
- 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 meter overschrijden.
- b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
- 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
- 2. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan een derde van de oppervlakte van het dak, waarop zij worden geplaatst.
15.2 Ondergronds bouwen
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies als seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken die zijn bestemd voor wonen ten behoeve van (bedrijfsmatige) kamerverhuur;
- c. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
- d. het gebruik van gronden als woonwagenstandplaats.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Gebiedsaanduidingen
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voorzover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in Hoofdstuk 2, met uitzondering van Wonen - 1A, voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, slechts indien:
- 1. tijdens of na realisatie van een bouwwerk blijkt dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorgeschreven maten, afmetingen of percentages;
- 2. na vaststelling van het plan gewijzigde bouwregelgeving hiertoe noodzaakt geeft;
- b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- de hoogte van bijgebouwen niet meer gaat bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw of woongebouw;
- de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde in verband met het bouwen op een hoger peil:
- 1. met ten hoogste 1 meter;
- 2. teneinde de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
- 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
- d. de maximale (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- 1. tot een hoogte van ten hoogste 40 meter voor sirenemasten en/of antennemasten ten behoeve van commerciële mobiele telecommunicatie;
- 2. tot een hoogte van ten hoogste 10 meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast;
- f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
- 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
- in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
- 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
- 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
- g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
- 1. tot een maximale inhoud van 200 m³ en 50 m³ voor schuilhutten en abri's;
- 2. tot een hoogte van ten hoogste 4 meter;
- h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximale inhoud van 50 m³;
- i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
- j. het realiseren van visstoepen, tewaterlaatplaatsen voor vaartuigen, waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
- k. het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
- l. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, allen geen gebouw zijnde tot een hoogte van ten hoogste 6 meter;
- m. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
- 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 2. voorzover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidsgevoelig object;
- 3. voorzover de aanpassing niet leidt tot een afwijking van het 'dwarsprofiel' dat ter plaatse is aangegeven;
- n. het innemen van een standplaats zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
- o. het houden van terugkerende strijdige evenementen, onder de volgende voorwaarden:
- 1. een evenement mag per keer niet langer duren dan 2 weken;
- 2. een evenement mag niet vaker plaatsvinden dan 6 maal per kalenderjaar;
- 3. een evenement dat vaker in een jaar plaatsvindt, mag in totaal niet langer dan 30 dagen beslaan;
- 4. de opbouw en de afbraak van eventuele tijdelijke bouwwerken ten behoeve van een evenement moet plaatsvinden in een periode van niet meer dan 30 dagen;
- 5. het evenement mag niet tot gevolg hebben dat de gronden en/of opstallen na afloop van het evenement ongeschikt zijn voor gebruik conform de geldende bestemming;
- p. het gebruik van gronden als tijdelijk kampeerterrein voor mobiele kampeermiddelen ten behoeve van een evenement, dan wel ten behoeve van een groep met een gemeenschappelijk doel ten tijde van dit kamperen, zoals een schoolkamp, een familiekamp of een sport- of verenigingskamp, onder de volgende voorwaarden:
- 1. het kamperen, vindt verdeeld over ten hoogste 2 perioden, gedurende ten hoogste 10 al dan niet aaneengesloten dagen per jaar plaats;
- 2. de in sub 1 genoemde periode(n) vindt/vinden plaats in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 3. buiten de in sub 1 genoemde kampeerperiode mogen geen kampeermiddelen op de gronden aanwezig zijn;
- 4. de afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast op gronden die zijn voorzien van de bestemming “Natuur” of een bestemming van een gelijke strekking;
- q. het exploiteren van een mini-camping, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de 'voorwaarden minicampings';
- r. voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 15.2.1 verlenen ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
- 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
- 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
18.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning
- a. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken om een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
- b. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in 18.1 sub q de voorwaarde stellen om afschermende beplantingsranden met inheemse soorten aan te brengen.
- c. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:
- 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
- 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
- 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
- 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
18.3 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van het tijdelijk plaatsen en het gebruik van een vrijstaande unit voor de huisvesting in verband met mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- een mantelzorgunit mag alleen worden geplaatst op een bouwperceel waar een (bedrijfs)woning aanwezig is;
- een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg van de persoon of personen die de mantelzorg ontvang(t)en;
- de oppervlakte van de mantelzorgunit wordt niet betrokken bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning;
- er is geen sprake van zelfstandige bewoning;
- er is verzekerd dat de mantelzorgunit na beëindiging van de mantelzorg weer wordt verwijderd;
- er vindt geen splitsing van eigendom van het betreffende perceel plaats;
- er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Algemene wijzigingsvoorwaarden
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij in ieder geval betrokken worden:
- de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
- de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
- de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
Artikel 20 Overige Regels
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
20.1 Parkeerregeling
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;
- a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
- b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Midden-Groningen ten aanzien van parkeren bepaald.
20.2 Laden en lossen
Indien een planvoornemen aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;
- a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
- b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
20.3 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van 18.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de leden 20.1 en 20.2:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
- b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht Bouwwerken
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.2 Omgevingsvergunning voor afwijken
Eenmalig kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van 21.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10 %.
21.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
21.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
21.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 21.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
21.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het 21.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
21.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
21.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Verzamelbestemmingsplan 2022.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Opstellen Verzamelbestemmingsplan
Een verzamelbestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij diverse particuliere verzoeken en ambtelijke aanpassingen in één bestemmingsplanprocedure worden meegenomen. Het gaat hierbij om niet-controversiële verzoeken die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, ambtelijke aanpassingen en/of verwerking van verleende vergunningen.
Het toepassen van het instrument verzamelbestemmingsplannen heeft een aantal voordelen. Ten eerste hoeft maar één bestemmingsplanprocedure gevoerd te worden, in plaats van voor ieder verzoek en/of ambtelijke wijziging een aparte procedure. Hierdoor kan er efficiënter gewerkt worden en kan het werk beter ingepland worden. Ten tweede kan door samenvoeging van diverse verzoeken en ambtelijke aanpassingen op procedurekosten worden bespaard. Initiatiefnemers betalen hierdoor minder leges.
Met voorliggend verzamelbestemmingsplan wordt een aantal aanpassingen en ambtshalve wijzigingen planologisch vastgelegd.
1.2 Locaties In Verzamelbestemmingsplan
Het plangebied bestaat uit diverse losse percelen in de gemeente Midden-Groningen. De verschillende percelen worden ieder apart weergegeven op de verbeelding.
1. Harkstede, Hamweg 106
In het bestaande karakteristieke object wordt een (extra) wooneenheid gerealiseerd.
2. Kolham, Hoofdweg 38
Het perceel krijgt de aanduiding 'karakteristiek' op de bestaande woning.
3. Muntendam, Daaleweg
Het bestaande mestbassin wordt met een specifieke aanduiding aangeduid op de verbeelding.
4. Sappemeer, Noorderstraat 325
De voormalige bedrijfswoning wordt omgevormd naar een gewone woning. Het voormalige bedrijf is gestopt. Het perceel krijgt een gemengde bestemming.
5. Sappemeer, Noorderstraat 232
Het voormalige bedrijf is gestopt. Het bedrijf wordt omgevormd naar een gewone woning. Het perceel krijgt de woonbestemming.
6. Siddeburen, Hoofdweg 23
Het (woon)bouwvlak wordt aangepast in verband met herbouw van de woning.
7. Slochteren, Hoofdweg 120
Het perceel krijgt de aanduiding 'karakteristiek' op de bestaande woning.
8. Westerbroek, Oudeweg 107
De voormalige bedrijfswoning is omgevormd naar een burgerwoning. Het bestaande bedrijf is gestopt. Het perceel krijgt een gemengde bestemming.
9. Zuidbroek, Vlaslaan en omgeving
De aanduiding van aantal wooneenheden op de verbeelding is onjuist. Dit wordt hersteld.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het verzamelbestemmingsplan 2022 zijn diverse bestemmingsplannen relevant. Hieronder is per locatie aangegeven welk bestemingsplan van toepassing is. In hoofdstuk 2 worden deze bestemmingsplannen en de verschillende locaties beschreven.
- 1. Harkstede, Hamweg 106
Bestemmingsplan Meerstad Midden, vastgesteld op 23 juni 2010 en Meerstad-Midden, partiële herziening (vastgesteld 02-07-2015).
- 2. Kolham, Hoofdweg 38
Bestemmingsplan 'Kolham-Froombosch', vastgesteld op 04-07-2013. - 3. Muntendam, Daaleweg
Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Groningen, vastgesteld op 3 februari 2022. - 4. Sappemeer, Noorderstraat 325
Bestemmingsplan 'Woongebieden', vastgesteld op 10 jun 2013. - 5. Sappemeer, Noorderstraat 232
Bestemmingsplan 'Woongebieden', vastgesteld op 10 jun 2013.
6. Siddeburen, Hoofdweg 23
Bestemmingsplan Hellum-Siddeburen , vastgesteld 1 november 2012.
7. Slochteren, Hoofdweg 120
Bestemmingsplan Slochteren-Schildwolde, vastgesteld op 28 juni 2012.
8. Westerbroek, Oudeweg 107
Bestemmingsplan buitengebied Hoogezand-Sappemeer, vastgesteld 23 augustus 2010.
9. Zuidbroek, Vlaslaan
Bestemmingsplan Dorpen Menterwolde, vastgesteld op 30-11-2017.
Daarnaast gelden de facetbestemmingsplannen voor parkeren en karakteristieke objecten.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de verschillende percelen in het plangebied beschreven. Per perceel wordt de huidige en de nieuwe situatie beschreven en aangegeven welke onderzoeken relevant zijn. In hoofdstuk 3 zijn de beleidskaders beschreven die het toetsingskader zijn voor de verschillende percelen. De onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat de juridische toelichting op het bestemmingsplan. De hoofdstukken 6 en 7 beschrijven tot slot de financiële en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende locaties/ontwikkelingen in het plangebied. Voor de meeste adressen is recent een omgevingsvergunning verleend.
2.1 Harkstede, Hamweg 106
2.1.1 Bestaande situatie
Aan de Hamweg 106 in Lageland is een vrijstaande woonboerderij aanwezig. De gemeenteraad heeft het object in 2018 aangewezen als karakteristiek. Door aanvrager is verzocht om inpandig een wooneenheid toe te voegen in het bestaande karakteristieke pand.
Figuur 1. Weergave huidige situatie plangebied.
2.1.2 Nieuwe situatie
Door aanvrager is verzocht om inpandig een wooneenheid toe te voegen in het bestaande karakteristieke pand. Het pand wordt dan opgesplitst naar totaal twee wooneenheden. Er is hiervoor een omgevingsvergunning verleend. Dit wordt verwerkt in dit bestemmingsplan. Voorwaarde is dat de woonfunctie wordt ondergebracht in het karakteristieke hoofdgebouw.
2.1.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (Bodem), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.2 Kolham - Hoofdweg 38
2.2.1 Bestaande situatie
Aan de Hoofdweg 38 in Kolham is een vrijstaande woonboerderij aanwezig. De gemeenteraad heeft het object aangewezen als karakteristiek in de raadsvergadering van 2 juni 2022.
Figuur 3. weergave huidige situatie plangebied.
2.2.2 Nieuwe situatie
Het perceel krijgt naast voornoemde bestemmingen de dubbelbestemming "waarde-cultuur historie" met de aanduiding 'karakteristiek object'. Dit wordt verwerkt met dit bestemmingsplan.
2.2.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.3 Muntendam - Daaleweg
2.3.1 Bestaande situatie
Aan de Daaleweg in Muntendam ligt een bestaand mestbassin.
Figuur 5. Weergave huidige situatie plangebied.
2.3.2 Nieuwe situatie
De aanduiding op de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied komt niet overeen met de daadwerkelijke locatie van het mestbassin. Dit moet worden hersteld. Het betreft een bestaande situatie en dient als zodanig te worden aangeduid (inclusief wal en hekwerk). Dit wordt met dit bestemmingsplan gerealiseerd.
2.3.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.4 Sappemeer - Noorderstraat 325
2.4.1 Bestaande situatie
Aan de Noorderstraat 325, Sappemeer is een bedrijf met een bedrijfswoning gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn een aantal jaren geleden beëindigd.
Figuur 7. Weergave huidige situatie plangebied.
2.4.2 Nieuwe situatie
De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik voor wonen. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend. Dit wordt verwerkt in het verzamelbestemmingsplan. In de nieuwe situatie is binnen de bestemming ‘gemengd’ de functie wonen (1 burgerwoning) toegestaan.
2.4.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.5 Sappemeer - Noorderstraat 232
2.5.1 Bestaande situatie
Aan de Noorderstraat 232 te Sappemeer was een bedrijf gevestigd. Het bedrijf is nu gestopt. De eigenaar vormt het gebouw om naar een burgerwoning.
Figuur 9. Weergave huidige situatie plangebied.
2.5.2 Nieuwe situatie
De gemeente heeft een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het pand als woning (1 burgerwoning). Dit wordt verwerkt met dit bestemmingsplan. Het perceel krijgt een woonbestemming.
2.5.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.6 Siddeburen - Hoofdweg 23
2.6.1 Bestaande situatie
In de huidige situatie is de woning op dit perceel direct aan de westkant gesitueerd (op enkele meters van de weg).
Figuur 11. Weergave huidige situatie plangebied.
2.6.2 Nieuwe situatie
De bestaande woning aan de Hoofdweg 23 Siddeburen wordt afgebroken. De nieuwe woning wordt meer centraal op het perceel gesitueerd. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend. De nieuwe woning wordt deels buiten het bouwvlak gebouwd. De vergunning wordt verwerkt in dit bestemmingsplan, waarbij het bouwvlak wordt aangepast. Het perceel krijgt de gemengde bestemming. Dit is een woonbestemming, waar eventueel een licht bedrijf aan huis is toegestaan. De dubbelbestemming 'Archeologie 3' komt te vervallen, want er geldt een lage archeologische verwachting op het perceel.
2.6.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.7 Slochteren - Hoofdweg 120
2.7.1 Bestaande situatie
Aan de Hoofdweg 120 in Slochteren is een beeldbepalende villa in de stijl van art nouveau aanwezig. De gemeenteraad heeft het object aangewezen als karakteristiek in de raadsvergadering van 2 juni 2022
Figuur 13. Weergave huidige situatie plangebied.
2.7.2 Nieuwe situatie
Het perceel krijgt naast voornoemde bestemmingen de dubbelbestemming "waarde-cultuur historie" met de aanduiding 'karakteristiek object'. Dit wordt verwerkt in dit bestemmingsplan.
2.7.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.8 Westerbroek - Oudeweg 107
2.8.1 Bestaande situatie
Aan de Oudeweg 107 in Westerbroek is in de voormalige boerderij een bedrijf (met inpandige bedrijfswoning) aanwezig. Dit bedrijf is al een enige tijd beëindigd en het perceel is in gebruik als woonboerderij
Figuur 15. Weergave huidige situatie plangebied.
2.8.2 Nieuwe situatie
Het perceel krijgt nu de gemengde bestemming. In deze bestemming is wonen toegestaan en eventueel lichte bedrijvigheid aan huis. Het perceel zal de dubbelbestemming met betrekking tot de karakteristieke bebouwing behouden. Dit wordt verwerkt in dit verzamelbestemmingsplan.
2.8.3 Relevante onderzoeken
Deze ontwikkeling wordt verder beschreven in de volgende paragrafen:
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
2.9 Zuidbroek, Vlaslaan
2.9.1 Bestaande situatie
Op de voormalige locatie van de Beatrixschool in Zuidbroek is een nieuwe woonwijk gerealiseerd. In het gebied zijn nog drie enkele vrije kavels beschikbaar.
Figuur 17. Weergave situatie plangebied.
2.9.2 Nieuwe situatie
De aanduiding voor het aantal wooneenheden op deze kavels ontbreekt in het huidige bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt het juiste aantal wooneenheden op de verbeelding geplaatst. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State 13 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2023:4607) wordt het plan zo aangepast dat er nog 2 woningen gebouwd kunnen worden (en geen 3 zoals oorsponkelijk de bedoeling was.
In het plangebied is nog ruimte voor de bouw van 2 woningen.
.
2.9.3 Relevante onderzoeken
Bedrijven en milieuzonering (4.2.2.1), Externe veiligheid (4.3.2.1) Bodem (4.5), Geluid (4.8.2.4), Archeologie (4.9.2.5) en Cultuurhistorie (4.10.2.5).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze onderbouwing is opgenomen in paragraaf 4.1.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders.
De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:
- Waddenzee en waddengebied.
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
- Elektriciteitsvoorziening.
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
- Natuurnetwerk Nederland.
3.1.3 Conclusie
Het verzamelbestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in de volgende paragrafen en Hoofdstuk 4 aan de orde. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie zijn zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.
In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
Ruimte
- 1. Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovenlokale ontwikkelingen;
- 2. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen;
- 3. Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur ven ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie;
- 4. Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving.
Natuur en landschap
- 5. Beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in onze provincie;
- 6. Beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland.
Water
- 7. Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
- 8. Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water
Mobiliteit
- 9. Zorgen voor goede en veilige (inter)nationale, provinciale en regionale bereikbaarheid over weg, water, spoor, door de lucht en digitaal
Milieu
- 10. Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem;
- 11. Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen
Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn:
Gaswinning, Energyport, Groei en krimp, Regio Groningen-Assen en Waddengebied. Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor de gemeente Midden-Groningen.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Provincie Groningen (geconsolideerde versie februari 2021, hierna Omgevingsverordening genoemd) heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsverordening bevat dan ook regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen.
De relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening zijn integraal opgenomen in dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de titels weergegeven die, al dan niet deels, betrekking op het onderhavig plangebied. Voor meer informatie over de inhoud van de titels wordt verwezen naar de Omgevingsverordening.
- Titel 2.2 Zorg voor ruimtelijke kwaliteit
- Titel 2.3 Bundeling van verstedelijking
3.2.3 Provinciaal buitengebied
In het provinciaal beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor zichzelf.
In de provinciale omgevingsverordening is het provinciaal buitengebied vastgelegd. De volgende locatie valt binnen het provinciaal buitengebied:
- Muntendam, Daaleweg.
De overige locaties die in dit verzamelbestemmingsplan zijn opgenomen vallen onder het 'bestaand stedelijk gebied'.
Voor een uitgebreide planbeschrijving wordt verwezen naar Hoofdstuk 2.
3.2.4 Conclusie
De relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening zijn integraal opgenomen in dit verzamelbestemmingsplan. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Kompas gemeente Midden-Groningen
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
- het innoveren van de arbeidsmarkt en economie;
- het creëren van nieuwe partnerschappen en allianties en bestaande allianties versterken:
- excellente dienstverlening voor ondernemers en instellingen;
- beschikbaarheid van snel internet;
- meer regionale waarde voor de landbouw;
- blijvende vernieuwing van de maakindustrie;
- duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking;
- energietransitie om de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen;
- bredere samenwerkingsverbanden;
- uitwerken van de regionale agenda.
3.3.2 Ecologische basiskaart
Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden-Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Midden-Groningen’ opgesteld.
De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.
Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen. In paragraaf 4.7 wordt per locatie verder ingegaan op de ecologische toetsing en verantwoording.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen.
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.1.1 Inleiding
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:
- Beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.
- Indien de ontwikkeling ligt buiten het bestaande stedelijk gebied moet tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
4.1.2 Toetsing
Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Met voorliggend verzamelplan worden een aantal (kleine) ambtshalve wijzigingen/correcties doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn in aard en omvang zo klein dat deze niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet van toepassing.
Behoefte
Wanneer de ladder niet van toepassing is op een plan is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte.
De ontwikkelingen/ambtshalve wijzigingen die in voorliggend verzamelplan worden meegenomen vloeien voort uit directe behoeften. De ambtshalve wijzigingen betreffen met name correcties van eerdere bestemmingsplannen.
4.1.3 Conclusie
De Ladder voor duurzame ontwikkeling is niet van toepassing op het plan. Daarnaast vloeien de meegenomen ontwikkelingen/ambtshalve wijzigingen voort uit een directe behoefte.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Inleiding
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, het Activiteitenbesluit en/of de Wet Milieubeheer. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten echter rekening worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen (zoals bedrijven).
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-brochure geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Per type bedrijf wordt tevens een milieucategorie aangegeven. Uit de milieucategorie volgt een indicatie van de afstanden die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Daarnaast kan in sommige gevallen er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.
4.2.2 Toetsing
4.2.3 Conclusie
Wat betreft het aspect milieuhinder is het verzamelbestemmingsplan uitvoerbaar.
4.3 Externe Veiligheid
4.3.1 Inleiding
Wetgeving inrichtingen
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er ramp gebeurt.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het BEVI maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.
Het BEVI geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:
- door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
- door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.
In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.
Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het BEVI en de Bevb. Er moeten in ieder geval aandacht besteedt worden aan:
- het aantal personen in het invloedsgebied;
- het groepsrisico;
- de mogelijkheden om het risico te verminderen;
- de alternatieven;
- de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
Wetgeving buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeente. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.
- De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
- De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.
- De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.
Wetgeving transportroutes
Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is het Besluit externe veiligheid transportroutes(Bevt) van toepassing.
Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde basisnet gekoppeld. Dat is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. In het basisnet is de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur opgenomen.
De provincie Groningen heeft ook al een provinciaal basisnet vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening. Het basisnet geeft aan voor welke provinciale wegen aspecten van externe veiligheid aan de orde zijn. Het basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.
- Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen worden toegestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
- In de toelichting van bestemmingsplannen moeten aandacht besteedt worden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
- In de toelichting moet ook aandacht besteedt worden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek.
4.3.2 Toetsing
De omgeving van het plangebied is geïnventariseerd met behulp van de risicokaart van de provincie Groningen. Er treden geen wijzigingen op met betrekking tot het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Gezien de grote afstanden is verdere analyse bij de kleine planologische wijzigingen niet noodzakelijk.
4.3.3 Conclusie
Het verzamelbestemmingsplan is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.4 Water
4.4.1 Inleiding
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteeem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Keur Waterschap
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist.
In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.
Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.
Notitie Stedelijk Waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling: “Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.“
Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
Onderwerp | Probleem | Oplossingsrichting |
Ruimte voor water | Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden. | Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken. |
Taakverdeling | Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers. | Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen. |
Watersysteem | Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem. | Duurzame inrichting, basisinspanning/waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem. |
4.4.2 Toetsing
Het bestemmingsplan is primair conserverend van karakter, waarbij de bestaande functies worden bestemd. Er worden geen wezenlijke veranderingen in de waterhuishouding voorzien. Grootschalige ontwikkelingen zijn op grond van dit bestemmingsplan aldus niet mogelijk.
Zowel bij de ontwikkelingen bij recht als bij de ontwikkelingen na wijziging van het bestemmingsplan dienen de beleidsuitgangspunten van het Waterplan (waaronder afnemen watertoets) te worden nagekomen. Het toevoegen van nieuwe bebouwing of verharding in de bebouwde kom (met een groter oppervlakte dan 150 m2) en in het buitengebied (bij een oppervlakte groter dan 1.500 m2) zal dan ook gecompenseerd moeten worden met waterberging.
In het gebied bevinden zich geen grondwaterbeschermingsgebieden. Onderstaand wordt ingegaan op de percelen in het plangebied. Het gaat in het verzamelbestemmingsplan om de gebruikswijziging voor de bestaande bebouwing. Er wordt geen extra bebouwing toegestaan ten opzichte van de bestaande regels. Er zijn met betrekking tot water (en afvoer) geen aanvullende maatregelen nodig.
Dorp | Adres | Situatie |
Harkstede | Hamweg 106 | Bestaande woning en bijgebouw |
Kolham | Hoofdweg 38 | Bestaande woning en bijgebouw |
Muntendam | Daaleweg | Bestaand mestbassin |
Sappemeer | Noorderstraat 325 | Bestaande woning en bijgebouw |
Sappemeer | Noorderstraat 232 | Bestaand woning/bijgebouw |
Siddeburen | Hoofdweg 23 | Herbouw woning |
Slochteren | Hoofdweg 120 | Bestaande woning en bijgebouw |
Westerbroek | Oudeweg 107 | Bestaande woning en bijgebouw |
Zuidbroek | Vlaslaan | Bestaande woonwijk op basis van bestemmingsplan. |
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's.
4.4.3 Conclusie
Het verzamelbestemmingsplan is voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
4.5 Bodem
4.5.1 Inleiding
De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door menselijk handelen (zorgplicht).
Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.n/kaartl).
Grondverzet
Voor toepassing van grond, bouwstoffen en baggerspecie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Een deel van de regels voor hergebruik van grond staan beschreven in de gemeentelijke de Nota bodembeheer Midden-Groningen 2020.
Bodemtoets
Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van (bedrijfs-) activiteiten dient de initiatiefnemer bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet.
4.5.2 Toetsing
Locaties in het plan zijn getoetst met betrekking tot het aspect bodem. Voor een aantal adressen zal bij bepaalde activiteiten de bodemkwaliteit in beeld moeten worden gebracht. Voor de overige adressen kan worden veronderstelt dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de plan voornemens. Hieronder volgt een overzicht van de toetsing.
Harkstede | Hamweg 106 | Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten of starten/beëindigen van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden. |
Kolham | Hoofdweg 38 | Geen bodemonderzoek vereist. |
Muntendam | Daaleweg | Geen bodemonderzoek vereist. |
Sappemeer | Noorderstraat 325 | Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten of starten/beëindigen van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden. |
Sappemeer | Noorderstraat 232 | Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten of starten/beëindigen van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden. |
Siddeburen | Hoofdweg 23 | Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten of starten/beëindigen van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden. |
Slochteren | Hoofdweg 120 | Geen bodemonderzoek vereist. |
Westerbroek | Oudeweg 107 | Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten of starten/beëindigen van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoet aan de voorwaarden of dat er nog aanvullende maatregelen moeten plaatsvinden. Er is voor dit perceel een recent bodemonderzoek uitgevoerd, hieruit blijkt dat op 1 boorlocatie sprake is van een ernstige verontreiniging. Op deze locatie mogen geen bouwactiviteiten en/of graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De provincie Groningen is hiervoor bevoegd gezag. |
Zuidbroek | Vlaslaan | Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten of starten/beëindigen van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden. |
4.5.3 Conclusie
Het verzamelbestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
4.6 Luchtkwaliteit En Geur
4.6.1 Inleiding
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal.
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
4.6.2 Toetsing
De planvoornemens voor de verschillende adressen zoals meegenomen in dit verzamelbestemmingplan betreffen met name ambtelijke wijzigingen en blijven ruimschoots onder de hierboven genoemde grenzen. Dit verzamelplan leidt dan ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%.
4.6.3 Conclusie
Het verzamelplan is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
4.7 Ecologie
4.7.1 Inleiding
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en een goede aansluiting op het omgevingsrecht.
De volgende gebieden genieten bescherming op grond van de Wet natuurbescherming:
- Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebied);
- staatsnatuurmonumenten (gebieden in eigendom van de staat);
- beschermde natuurmonumenten (gebieden die in eigendom zijn van particulieren, waaronder terreinbeheerders);
- Wetlands.
Ook de provincie heeft gebieden aangewezen waarbinnen beschermende regels gelden ten aanzien van het behoud van ecologische waarden. In de omgevingsverordening zijn voor enkele van deze aspecten, waaronder Natuur Netwerk Nederland en Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland, bindende regels opgenomen.
Leidraad Gemeente Midden-Groningen
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente.
4.7.2 Toetsing
Voor alle adressen in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn geen ecologische aspecten relevant. Het gaat hier om feitelijke bestaande situaties waarin alleen planologisch-juridisch een aanpassing plaatsvindt.
4.7.3 Conclusie
Het verzamelplan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
4.8 Geluid
4.8.1 Inleiding
Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone langs een weg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. 30 kilometer wegen hebben formeel geen zone maar hiervoor geldt in het kader van goede ruimtelijke ordening dezelfde onderzoeksplicht. Alleen indien zonder twijfel vaststaat dat het aantal voertuigbewegingen over de weg beperkt is, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Voor het geluid vanwege een weg op een nog niet geprojecteerde geluidgevoelige bestemming geldt een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de gevel (art. 82 lid 1 Wgh).
Railverkeerslawaai algemeen
In hoofdstuk VII van de Wet geluidhinder zijn de voorschriften opgenomen die voorzien in de vaststelling van zones langs spoor-, tram- en metrowegen (art. 105, 106 en 107 Wgh). Het besluit Geluidhinder (Bgh) bevat nadere bepalingen. Volgens artikel 1.4 lid 1 van het Bgh is de zonebreedte afhankelijk van de hoogte van het geluidsproductieplafond op het referentiepunt ter plaatse. Voor het geluid vanwege een spoor-, tram- of metroweg op een nog niet geprojecteerde woning geldt een ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB (art. 4.9 lid 1.b Bgh). Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone langs een spoor-, tram- of metroweg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
Overig lawaai Wet geluidhinder
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen met grote lawaaimakers enerzijds en geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners en gebruikers van geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Tevens wordt, ter bescherming van de mogelijkheid voor bedrijven om in redelijkheid geluid te maken als gevolg van de bedrijfsvoering, voorkomen dat nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te dicht bij de bedrijven komen te liggen. Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone rond een industrieterrein moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.In het plangebied is geen sprake van nieuwe geluidsgevoelige objecten, waar zonering voor industrielawaai een rolt speelt.
4.8.2 Toetsing
4.8.3 Conclusie
Het verzamelplan is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
4.9 Archeologie
4.9.1 Inleiding
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem).
In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
In Midden-Groningen heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Vanaf 2018 zijn gemeentelijke monumenten geselecteerd en aangewezen, enerzijds om bijzonder waardevolle panden zo goed mogelijk te kunnen beschermen tegen gevolgen van de gaswinning, anderzijds vanwege benodigde harmonisatie van erfgoedbeleid.
Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan. Voor de gemeente Midden-Groningen is de Erfgoedverordening vastgesteld. Behorend bij deze verordening is de Archeologische verwachtingskaart. De archeologische verwachtingen worden vervolgens doorvertaald in de afzonderlijke bestemmingsplannen.
4.9.2 Toetsing
4.9.3 Conclusie
Het verzamelplan is wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.
4.10 Cultuurhistorie
4.10.1 Inleiding
Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.10.2 Toetsing
4.10.3 Conclusie
Het verzamelplan is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
4.11 Kabels En Leidingen
Nabij de verschillende locaties liggen een aantal hogedrukgasleidingen. Deze zijn al beschreven in de paragraaf Externe Veiligheid. Verder liggen in of nabij de locaties geen kabels en/of leidingen die een belemmering vormen voor de uitvoering van de plannen.
Bij de realisering van nieuwe bebouwing wordt wel geadviseerd een Klic-melding te doen, voor de ligging van eventuele kabels en/of leidingen (aansluitleidingen). Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken initiatiefnemer.
4.12 M.e.r.-beoordeling
4.12.1 Inleiding
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor deze motivering/toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd.
4.12.2 Toetsing
De voorgenomen plannen zijn geen concreet benoemde activiteiten die in kolom D van het Besluit m.e.r. is genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.
4.12.3 Conclusie
Voor het verzamelbestemmingsplan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
4.13 Duurzaamheid
Met dit verzamelbestemmingsplan wordt een aantal (kleine) wijzigingen doorgevoerd. Omdat het plan, buiten reeds bebouwde percelen, niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen zijn er in het plan geen specifieke eisen met betrekking tot duurzaamheid opgenomen.
Met betrekking tot duurzaam ruimtegebruik kan bij het voorgaande worden aangesloten, omdat geheel nieuwe ontwikkelingen buiten de reikwijdte van het plan blijven. Bij de bouwregels voor zowel wonen als bedrijven wordt wel een efficiënt ruimtegebruik nagestreefd door eisen op te nemen voor de situering van (bij)gebouwen binnen het bouwperceel en bouwpercelen zo efficiënt mogelijk te bestemmen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
In dit hoofdstuk wordt als eerste uitgelegd wat een bestemmingsplan is en welke systematiek gekozen is voor het verzamelbestemmingsplan. Hierna wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die zijn opgenomen in het plan. Hierbij moet altijd worden bedacht dat de regels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn namelijk de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven die voor een locatie gelden.
5.1 Wat Is Een Bestemmingsplan
In een bestemmingsplan is geregeld hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goothoogte en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen.
Als een persoon of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is in sommige gevallen een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
De wijze waarop een bestemmingsplan juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Systematiek Verzamelbestemmingsplan
Een verzamelbestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij diverse particuliere verzoeken en ambtelijke aanpassingen in één bestemmingsplan worden meegenomen. In het verzamelbestemmingsplan zijn dan ook verschillende locaties opgenomen die verspreid over het grondgebied van de gemeente Midden-Groningen liggen.
Bij het bepalen van de bestemmingen en regels voor de verschillende locaties is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestemmingsplannen die nu gelden voor de betreffende locatie en/of de omgeving. In paragraaf 1.3 is per locatie aangegeven welk 'moederplan' per locatie van toepassing is.
Voor een toelichting op de inleidende regels (zoals de begripsbepalingen en de wijze van meten), de algemene regels (zoals algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels) en de overgangsregels wordt verwezen naar de 'moederplannen'. In deze plannen is vaak ook een uitleg te vinden van de verschillende onderdelen van de bestemmingsregels. In de paragrafen 5.3, 5.4 worden alleen de hoofdbestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht die in het verzamelbestemmingsplan voorkomen.
5.3 Toelichting Basisbestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven bij de belangrijkse bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.
5.3.1 Agrarisch cultuurgrond
Deze bestemming (met aanduiding voor mestbassin) is toegekend aan een bestaand mestbassin aan de Daaleweg nabij Muntendam. In deze bestemming is agrarisch gebruik toegestaan en (ter plaatse van de aanduiding een bestaand mestbassin).
5.3.2 Gemengd
Bij de bestemming 'Gemengd' is wonen de hoofdfunctie waarbij eventueel lichte bedrijvigheid is toegestaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om vrije beroepen en overige aan huis verbonden beroepen. De bestemming wordt toegekend aan 3 percelen: Noorderstraat 325, Sappemeer, Hoofdweg 23 Siddeburen en Oudeweg 107, Westerbroek. De bebouwingsmogelijkheden zijn zoveel als mogelijk afgestemd op de bestaande bebouwing (bestaand bebouwingspercentage van het bouwvlak).
5.3.3 Wonen - 1
Deze bestemming is specifiek opgenomen voor kleinere percelen met relatief veel bebouwing. Deze bestemming is bedoeld voor gezinshuizen met tuin en erf. Gebieden die zijn gelegen langs cultuurhistorisch waardevolle structuren, in casu vooral het historisch lint, zijn van een meer gedetailleerde regeling voorzien. De bouwvlakken zijn hier minder ruim en naast de maximale bouwhoogte is ook de goothoogte en de dakhelling voorgeschreven. Ook is er sprake van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze bestemming geldt voor Noorderstraat 232, Sappemeer.
5.3.4 Wonen -1A
Deze bestemming wordt toegepast bij ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden voor de behoefte tot uitbreiding op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op de concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
De bestemming 'Wonen - 1A' biedt flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin ten minste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is 'woongebouw' dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt. In beginsel is het woongebouw ook het hoofdgebouw.
Deze bestemming geldt voor drie percelen (Hamweg 106, Harkstede, Hoofdweg 120, Slochteren, en Hoofdweg 38 Kolham). In de bestemming zitten mogelijkheden voor afwijken van gebruik ten behoeve van kleinschalige functies. Hierbij moet worden voldaan aan de bijgevoegde beleidsnotities. De beleidsregels 'kamperen' gelden uitsluitend voor het buitengebied, in dit geval uitsluitend voor de Hamweg 106, Harkstede.
5.3.5 Woongebied
Deze bestemming is toegepast op de omgeving Vlaslaan, Zuidbroek. Het toegestane aantal woningen is aangeduid per (bouw)perceel. Ook is er sprake van een gevellijn. De (voor)gevel dient binnen deze lijn te worden gebouwd. De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Deze bestemming betreft het gebied waar de nadruk ligt op het wonen met inbegrip van de direct op het gebied betrekking hebbende verkeer- en verblijfvoorzieningen (ontsluiting, parkeren, groen- en speelvoorzieningen en dergelijke) en nutsvoorzieningen.
In de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven; er dient te worden gebouwd in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens tot een diepte van ten hoogste 15 m. Bestaande grotere diepte is toegestaan. De breedte van een woning bedraagt ten hoogste 20 m. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt. De dakhelling bedraagt voorts minimaal 40°.
De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten in het bouwvlak worden gebouwd dan wel in een strook, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met een diepte van ten hoogste 30 m. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 60 m2 als de oppervlakte van het bouwperceel minder dan 1.000 m2 bedraagt en 80 m2 als de oppervlakte meer dan 1.000 m2 bedraagt.
5.4 Toelichting Dubbelbestemmingen
Aan een dubbelbestemming bestaat de behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.
In de SVBP is een drietal hoofdgroepen vastgelegd waarbij moet worden aangesloten voor het toekennen van een dubbelbestemming. Dit zijn de hoofdgroepen:
- Leiding: waarbinnen beschermingszones van o.a. gasleidingen en hoogspanningsleidingen worden geregeld. Op en binnen de beheerszone van deze leidingen mag niet gebouwd worden en mag niet in de bodem worden gegraven, noch beplanting worden aangebracht.
- Waarde: bijv. landschappelijke en/of archeologische waarden.
- Waterstaat: bijv. waterbergingsgebieden of waterkeringen.
De bouw- c.q. gebruiksregels in de dubbelbestemming bepalen de verhouding van de basisbestemming ten opzichte van de dubbelbestemming. In deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste dubbelbestemmingen;
5.4.1 Waarde - Archeologie 1, 2, 3
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden worden gewaarborgd in het bestemmingsplan.
Op basis van het archeologiebeleid zijn ook planregels voor toepassing in het bestemmingsplan opgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een drietal regelingen, elk specifiek van toepassing op bepaalde archeologische (verwachtings)waarden. In het plangebied liggen deze dubbelbestemmingen vooral op de agrarische percelen, maar ook op enkele plaatsen in het lint.
Waarde - Archeologie 1: van toepassing op Archeologische monumenten en cultuurhistorisch waardevolle terreinen. Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn bepaalde werken of werkzaamheden, zoals egaliseren, diep ploegen en ontginnen, vergunningplichtig.
Waarde - Archeologie 2: van toepassing op historische kernen en bebouwing. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
Waarde - Archeologie 3: van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan .
5.4.2 Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek
Om bescherming mogelijk te maken, hebben karakteristieke gebouwen en erven de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - karakteristiek' gekregen. Dit vloeit voort uit het facetbestemmingsplan Karakteristieke objecten. Deze dubbelbestemming is van toepassing op percelen met karakteristieke gebouwen en objecten. Het doel van deze regeling is het beschermen van deze objecten en bebouwing.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Dit plan heeft primair het doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plan wordt een aantal (kleinschalige) ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
6.2 Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
- de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier zijn verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onderc, 4°,onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel6.13,tweedelid,onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Het verzamelbestemmingsplan 2022 heeft hoofdzakelijk betrekking op de bestaande situatie in het plangebied. Het plan omvat dan ook grotendeels een regeling die conserverend van karakter is. In een aantal gevallen wordt voortgeborduurd op besluitvorming in het verleden, waarbij de economische uitvoerbaarheid al aan de orde is geweest.
Weliswaar zijn ook nieuwe ontwikkelingen voorzien, doch deze zijn veelal nog niet op hun financiële merites te beoordelen (het betreft dan zaken die via flexibiliteitsbepalingen te zijner tijd mogelijk worden gemaakt). Verder gaat het om particuliere initiatieven, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers.
Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.3 Planschade
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisering van de bestaande situatie waarin niet wordt voorzien in planologische wijzigingen die het normale maatschappelijk risico zoals hiervoor genoemde overschrijden.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg En Ambtelijke Wijzigingen
Het voorontwerp verzamelbestemmingsplan 2022 is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) besproken met de volgende instantie:
- De provincie Groningen
- Waterschap Hunze en Aa's
Ingekomen overleg reacties kunnen leiden tot een inhoudelijke aanpassing van het verzamelbestemmingsplan. Provincie Groningen en het waterschap hebben inhoudelijk geen opmerkingen met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan. Met de provincie Groningen is besproken dat de betreffende planologische wijzigingen ondergeschikte onderwerpen betreffen waarvoor, op basis van de provinciale lijst, geen vooroverleg benodigd is.
7.2 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Omdat er in het verzamelbestemmingsplan sprake is van relatief kleine wijzigingen, waarbij ook al eerder omgevingsvergunning is verleend wordt er in dit geval geen inspraak periode toegepast.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp verzamelbestemmingsplan 2022 is op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er zijn bij het plan geen zienswijzen ingediend.
7.4 Vaststelling
Het (oorspronkelijke) bestemmingsplan is op 6 april 2023 vastgesteld door de gemeenteraad.
7.5 Beroep En Herstel
Het vastgestelde bestemmingsplan heeft vervolgens zes weken voor beroep ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is beroep ingediend tegen het plan. De Raad van State heeft vervolgens op 13 december uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2023:4607). Hierbij is het plan deels vernietigd. Daarbij is aan de gemeente de opdracht gegegeven om het plan te herstellen Het gebrek betrof het feit dat bij twee woonkavels aan de Vlaslaan in Zuidbroek onvoldoende rekening is gehouden met een (door de gemeente aangewezen) monumentale zomereik. Hierdoor is het plan deels niet uitvoerbaar. De Raad van State heeft de gemeente opgedragen dit gebrek te herstellen.
In de Raadsvergadering van .2025 is het plan hernieuwd vastgesteld, waarbij het gebrek is hersteld. In het plan is de uitspraak van de Raad van State verwerkt en rekening gehouden met de ingediende beroepsgronden. De verbeelding (plankaart) is als volgt aangepast. Het noordelijk perceel (gemeentelijk eigendom) krijgt de bestemming groen. Bij het zuidelijk perceel (particulier eigendom) wordt het bouwvlak aangepast en afgestemd op de verleende omgevingsvergunning (welke is aangevraagd na de zitting van de Afdeling, maar voor de uitspraak).
Vervolg
Het vastgestelde verzamelbestemmingsplan treedt in werking nadat het vastgestelde plan zes weken ter inzage heeft gelegen. Beroep is alleen mogelijk tegen de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan. Als er geen beroep wordt ingediend zal het plan vervolgens onherroepelijk worden.