Muntendam - Egypteneinde 10 en Oosterweg 41b
Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Groningen
Vastgesteld op 01-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Muntendam - Oosterweg 41b en Egypteneinde 10 met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpmtdoostwg41egy10-va01 van de gemeente Midden-Groningen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan kan worden onderscheiden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.7 bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen gebouwen of behorende bij een functie (deels) buiten gebouwen die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroep en/of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie mag worden uitgeoefend;
1.13 bestaand:
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw
een opzichzelfstaand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.24 erfinrichtingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling landschappelijk en ruimtelijk wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving, waarbij paragraaf .. van de toelichting leidraad is bij het maken van een erfinrichtingsplan;
1.25 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden, alsmede het in ondergeschikte mate fokken van paarden binnen de eigen bedrijfsvoering;
1.28 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.29 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, spoorweg of andere activiteiten;
1.30 geluidsgevoelige functie:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.31 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder en Activiteitenbesluit;
1.32 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming dan wel door zijn constructie of afmeting, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.34 huishouden in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.35 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.36 internetwinkel:
een vorm van detailhandel, waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat alleen verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor er geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen behoudens een beperkte afhaalmogelijkheid en waarbij het bedrijfspand en/of de woning niet de uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie (aan huis), zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen;
1.37 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.38 kampeerplaats:
een (al dan niet afgeschermd) terrein van beperkte omvang, waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
1.39 kleinschalige duurzame energieopwekking:
winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.40 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van visueel waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal paragraaf 3.3. in de toelichting mede toetsingskader zijn;
1.41 logies met ontbijt:
het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.42 maaiveld:
de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft,met dien verstande dat daar waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder "het aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;
1.43 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.44 milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.45 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
1.46 nutsvoorzieningen:
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;
1.47 ondergeschikte horeca:
een inrichting zonder planologische hoofdbestemming horeca, waar tegen betaling (kleine) eetwaren en/of dranken kunnen worden geconsumeerd;
1.48 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.49 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd, waarbij de hoofdtoegang van het bouwwerk direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien op het land wordt gebouwd, waarbij de hoofdtoegang van het bouwwerk niet direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien op of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams peil;
- d. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont:
- 1. de door burgemeester en wethouders bepaalde hoogte;
1.50 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.51 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.52 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.53 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 stacaravan:
een caravan die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;
1.55 trekkershut:
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen;
1.56 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.57 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.58 voorkeursgrenswaarde
de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.59 windturbine:
door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;
1.60 wonen:
het verblijf houden of gehuisvest zijn in een woning;
1.61 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.62 woonsituatie:
een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.3 de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren), neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens;
2.8 de ashoogte van een windturbine:
vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
2.9 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een gebruiksgericht paardenhouderijbedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
- b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water;
met de daarbijbehorende:
- f. bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- g. bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning;
- h. voorzieningen ten behoeve van het trainen en houden van paarden;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 2;
- b. groenvoorzieningen en water, waaronder begrepen de berging van water;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. wegen met een functie voor intern verkeer;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. paden, speelvoorzieningen, sierbestrating en overige verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- d. de plaats van gebouwen, in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- e. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
- e. landschap, natuur en milieu;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- f. lid 4.2.1 sub b. en c. voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
- g. lid 4.2.1 sub d. voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
- h. lid 4.2.2 sub a. voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlakte van 30 m2, met dien verstande dat voor woningen, die zijn gelegen binnen het door Provinciale Staten vastgesteld buitengebied (zoals bedoeld in artikel 2.13.8 van de Omgevingsverordening provincie Groningen), geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
- i. lid 4.2.2 sub b. voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m voor de bouwgrens;
- j. lid 4.2.2 sub d. voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
- k. lid 4.2.2 sub e. voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m2 indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m2 of voor een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m2;
- l. lid 4.2.3 sub a. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan;
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 ten behoeve van:
- a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
- 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
- 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
- 4. naast producten van eigen kweek of met eigen producten gemaakte eindproducten, mogen in beperkte mate door derden gefabriceerde producten worden verkocht waarvoor 10% van het toegestane bruto-vloeroppervlak mag worden aangewend;
- 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
- 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Ver-ordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
- 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- 8. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
- 9. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
- b. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij woningen, met dien verstande dat:
- 1. de woning een legale nevenfunctie heeft op het gebied van toerisme en/of recreatie;
- 2. het perceel behorende bij de woning een minimale oppervlakte heeft van 2.000 m2;
- 3. het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
- 4. de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het bestemmingsvlak;
- 5. er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
- 6. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
- 7. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en het hoofdgebouw op het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
- 8. de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
- 9. de onderlinge afstand tussen kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen minimaal 500 m bedraagt;
- 10. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd;
- 11. permanente bewoning anders dan van dienstwoningen niet is toegestaan;
- 12. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting niet is toegestaan;
- 13. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
- 14. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan het bevoegd gezag bevoegd is nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en landschappelijke inpassing, onder andere door het aanbrengen van beplanting.
Artikel 5 Leiding - Persleiding
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Persleiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een strook ten behoeve van persleidingen en het onderhoud en beheer daarvan;
met de daarbijbehorende:
- b. veiligheidszones;
- c. overige bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 en 5.2.2, in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bouwwerken kunnen worden gebouwd, mits:
- a. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de veiligheid met betrekking tot de persleiding(en) niet wordt geschaad;
- b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het langdurig of permanent opslaan van goederen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding -Persleiding' ter plaatse wordt verwijderd, mits:
- a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van (een) bestaande leiding(en);
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de dakhelling;
- c. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van welstandscriteria, mits:
- de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing niet wordt verminderd.
Voor de bouwonderdelen van gebouwen of bouwwerken, niet zijnde vergunningvrije bouwwerken, die niet zijn genoemd in de regels van dit bestemmingsplan, zoals onder andere dakkapellen, is het welstandsbeleid van de gemeente Midden-Groningen) bepalend voor de wijze waarop deze kunnen worden gebouwd.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Het bestemmingsplan verzet zich tegen:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken die zijn bestemd voor wonen ten behoeve van (bedrijfsmatige) kamerverhuur;
- c. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
8.2 Afstemming Algemene Plaatselijke Verordening
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 geluidzone - industrie
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Vergunningplicht
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes ten behoeve van de telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
- 2. het bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;
- 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken c.q. andere hoge landschappelijke elementen of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst.
10.2 Uitzondering
- a. De in 10.1 sub c bedoelde afwijkingsmogelijkheid geldt niet ten aanzien van:
- 1. de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m);
- 2. de ashoogte van windturbines (ten hoogste 15 m);
- 3. de maximale oppervlakte van woningen en bijbehorende bouwwerken (ten hoogste 300 m2);
- 4. de hoogte van antennes (ten hoogste 40 m).
- b. De in lid 10.1 b tot en met e toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
10.3 Toetsingscriteria
De in lid 10.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. het bebouwingsbeeld.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Muntendam - Oosterweg 41b en Egypteneinde 10
van de gemeente Midden-Groningen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Midden-Groningen is het verzoek binnengekomen om de hobbymatige paardenhouderij aan de Egypteneinde 10 te verplaatsten naar Oosterweg 41 in Muntendam. Op deze nieuw locatie kan de initiatiefnemer zijn hobbymatige paardenhouderij uitbreiden tot een bedrijfsmatige paardenhouderij. Deze uitbreiding is vanwege de nabijheid van natuurwaarden en woningen niet wenselijk op de huidige locatie van de (hobbymatige) paardenhouderij. De huidige locatie grenst aan een natuurgebied en woningen.
De beoogde locatie is het (voormalige) brengstation aan de Oosterweg 41b ten oosten van de kern Muntendam. De gewenste ontwikkeling kan niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd (zie hiervoor paragraaf 1.3).
De locatie Egypteneinde blijft net als in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied' behouden, de aanduiding 'paardenhouderij' wordt verwijderd van deze locatie. Hierdoor verdwijnt een bedrijfsbestemming aan het Egypteneinde waardoor het leefklimaat verbetert. Het is daarnaast niet wenselijk om in een buitengebied, in de dichte nabijheid van woningen gebouwen ten behoeve van een paardenhouderij te realiseren.
De gemeente Midden-Groningen en de provincie Groningen staan positief tegenover de ontwikkeling. Om deze juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de gronden van het toekomstige paardenhouderij aan de Oosterweg 41b ten oosten van de kern Muntendam en de gronden van het perceel Egypteneinde 10. De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en 1.2. De gronden van het waterschap, waar zich een pompgemaal ten behoeve van de waterzuivering bevindt, maken geen onderdeel uit van het plangebied. Dit gedeelte is in figuur 1.1 weergegeven met de binnenste rode contour.
Figuur 1.1 De globale ligging van het plangebied: locatie Oosterweg 41b (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.2 De globale ligging van het plangebied: locatie Egypteneinde 10 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldende Regeling
Locatie Oosterweg 41b
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Menterwolde (thans Midden-Groningen), dat is vastgesteld op 14 november 2013. Het plangebied, locatie Oosterweg 41b, heeft hierin de bestemming 'Bedrijf - Afvalstoffenterrein'. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor een afvalstoffenterrein. Het oprichten van een bedrijfsmatige gebruiksgerichte paardenhouderij is binnen deze bestemming niet toegestaan. De beoogde ontwikkeling is dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Ten oosten en noorden van het plangebied loopt een leiding van het waterzuiveringsbedrijf. Deze is bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Persleiding'. Binnen deze bestemming mag alleen bouwwerken gerealiseerd worden ten behoeve van persleidingen en het onderhoud en beheer daarvan.
Locatie Egypteneinde 10
Het plangebied, locatie Egypteneinde 10, heeft hierin de bestemming 'Woongebied' met de aanduiding
'paardenhouderij'. Binnen deze aanduiding is een niet-bedrijfsmatige paardenhouderij toegestaan waar niet meer dan vijf paarden voor de hobby worden gehouden. Het oprichten van een bedrijfsmatige gebruiksgerichte paardenhouderij is binnen deze bestemming niet mogelijk. Tevens dient bebouwing binnen het bouwvlak gebouwd te worden.
Tot slot valt het plangebied binnen de geluidszone van het industrie terrein. In het bestemmingsplan is
deze zone aangeduid als 'geluidzone - industrie'. Binnen deze zone geldt dat nieuwe geluidsgevoelige objecten moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Locatie Oosterweg 41b
Het plangebied betreft een voormalig brengstation dat als een groern eiland in het open polder landschap ten westen van de spoorlijn Groningen - Veendam, net buiten de kern Muntendam ligt. Het perceel is ingepast door middel van (hoog)opgaande erfbeplanting rondom het perceel. Dit is goed te zien in het aanzicht vanaf de Oosterweg. Zie hiervoor figuur 3.
Het wordt ontsloten door de Oosterweg. Deze weg geldt als belangrijkste ontsluitingsweg van de kern Muntendam richting der Rijksweg N33 ten oosten van het plangebied. Tussen het plangebied en de N33 ligt een grootschalig bedrijventerrein.
Het plangebied was in gebruik als brengstation en is voor een klein gedeelte in gebruik ten behoeve van een pompgemaal. De bebouwing van het pompgemaal van het waterschap staat in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Een historische en nadere beschrijving van het plangebied staat beschreven in het landschapsplan van Libau. Dit plan is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd.
Locatie Egypteneinde 10
Het plangebied is gelegen aan het Egypteneinde te Muntendam. Ten noorden van het plangebied ligt de Oosterweg. Deze weg geldt als belangrijkste ontsluitingsweg van de kern Muntendam richting de rijksweg N33 ten westen van het plangebied. Ook het Egypteneinde gaat ten noorden over in de Oosterweg. Tussen het plangebied en de N33 ligt een grootschalig bedrijventerrein.
Langs de Egypteneinde is sprake van een bebouwingslint met voornamelijk woningen. De bebouwing ten noorden van het plangebied betreft dan ook voornamelijk woonfuncties.
Ten zuiden van het plangebied gaat het Egypteneinde over in de kern Veendam. Tot slot ligt ten westen van het plangebied het natuurgebied De Wiede. Door de lage ligging binnen de zandruggen waarop nu Muntendam ligt, was het een ondoorgrondelijk gebied. Dit is mede de oorzaak van het behoud van de originele loop van de Oude Ae en het gebied is nu in beheer bij Staatsbosbeheer als een natuurgebied van ruim 40 ha. Dit gebied, De Wiede, is een redelijk gaaf en open vochtig grasland waarin de loop van de Oude Ae en de karakteristieke meandering nog goed leesbaar is.
Figuur 2 Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3 Aanzicht plangebied vanaf de Oosterweg
2.2 Nut En Noodzaak/ Bedrijfsplan
Aanleiding uitbreiding
De huidige locatie van de initiatiefnemer voldoet niet aan een accommodatie ten behoeve van een professionele paardenhouderij. De paardenhouderij is hierbij in hoofdzaak gericht op het africhten, trainen, fokken en verkopen van sportpaarden. Op dit moment wordt de training van de meest talentvolle dieren in de slechtste wintermaanden voortgezet in een externe trainingshal in de omgeving. Dit brengt transportbewegingen teweeg, is tijdrovend en kost extra geld. Een bedrijf met deze kwaliteit paarden en bijbehorende afzetmogelijkheden heeft behoefte aan een interne trainingsaccommodatie. Deze is noodzakelijk voor de presentatie van de paarden bij verkoop en om continuïteit te bewaren in het trainingsproces.
Initiatiefnemer wil de paardenhouderij verder professionaliseren door de bedrijfsactiviteiten te concentreren op één locatie. Voor een professionele paardenhouderij zijn de volgende voorzieningen nodig om het bedrijf professioneel te exploiteren:
- een overdekte trainingshal (60 x 20 meter) met gekoppelde stalruimtes (40 x 10 meter) ten behoeve van de training van de paarden;
- een springtuin (65 x 40 meter);
- manoeuvreerruimte (25 x 25 meter);
- een paardenwei / paddocks
- een woning inclusief bijgebouwen (15 x 15 meter) ten behoeve van het toezicht.
Een uitbreiding met deze bedrijfsactiviteiten kan met de realisatie van een nieuwe loods op de huidige locatie. Gezien de ligging van deze locatie namelijk langs en woonlint en in de buurt van een natuurgebied, maakt deze locatie niet geschikt voor een professionele paardenhouderij. Om geen afbreuk te doen aan de woonomgeving, het natuurgebied achter de Egypteneinde en de nabij gelegen woningen is gezocht naar een meer geschiktere locatie in de directe omgeving en is uitgekomen op de locatie van het voormalige brengstation aan de Oosterweg 41. De beoogde locatie aan de Oosterweg 41 biedt ruimte voor de beoogde bedrijfsactiviteiten van het bedrijf. Rondom de beoogde locatie bevinden zich agrarische gronden waar geen gevoelige objecten/ gebieden zijn gesitueerd. Hoofdstuk 4 gaat nader op de milieuaspecten in.
2.3 Beschrijving Initiatief
De ontwikkeling
De huidige locatie van de paardenhouderij biedt eventueel mogelijkheid voor de uitbreiding van de paardenhouderij, om extra hinder te voorkomen is er door de initiatiefnemer gezocht naar een nieuwe locatie. Door de uitbreiding van de paardenhouderij te verplaatsten naar een nieuwe locatie wordt eventuele overlast richting omwonenden en het nabij gelegen natuurgebied voorkomen. Daar de locatie aan de Oosterweg niet meer in gebruik is, ontstaat er een unieke kans om deze bestaande bedrijfslocatie weer een invulling te geven. Daarnaast zullen de huidige bedrijfsmatige mogelijkheden op het perceel Egypteneinde met dit bestemmingsplan wegbestemd worden. Hierdoor verdwijnt een bedrijfsbestemming aan het Egypteneinde waardoor het leefklimaat verbetert. Het is daarnaast niet wenselijk om in een buitengebied, in de dichte nabijheid van woningen gebouwen ten behoeve van een paardenhouderij te realiseren. Dit zal tevens ten koste gaan van het uitzicht van omwonenden op het naastgelegen natuurgebied.
Daarnaast worden een aantal landschappelijke elementen voorgesteld. Voor een overzicht hiervan wordt verwezen naar figuur 4.
Figuur 4 Toekomstige situatie
2.4 Verkeer En Parkeren
Het perceel is in de huidige situatie goed ontsloten door de Oosterweg. Richting het oosten geeft deze aansluiting op de N33, de doorgaande weg tussen de Eemshaven en Assen. Het is vooral tijdens de spits een drukke, doorgaande weg. De ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is sprake van voldoende parkeergelegenheid.
Het is niet te verwachten dat vestiging van een paardenhouderij een noemenswaardig (negatief) effect zal hebben op de verkeersveiligheid ter plaatse van de locatie Oosterweg. Er zullen in de hal geen wedstrijden plaatsvinden. De hal is puur bedoeld voor gebruik binnen de eigen bedrijfsvoering.
Van een onacceptabele toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van het voormalig gebruik van het plangebied in de vorm van afslaand en oprijdend verkeer en/of oversteekbewegingen ter plaatse zal geen sprake zijn.
Daarnaast kan over het algemeen gesteld worden dat het aantal verkeersbewegingen in de toekomst af zal nemen daar de bedrijfsvoering, in plaats van verspreide locaties, nu op één centrale locatie uitgevoerd kan worden. Dit voorkomt onnodige verkeersbewegingen in het buitengebied. Daarnaast wordt hierdoor de verkeersveiligheid ter plaatse van Egypteneinde verbeterd, omdat hier geen verkeersbewegingen meer gaan plaatsvinden ten gevolge de paardenhouderij.
2.5 Landschappelijke Inpassing
De uitbreiding van het perceel Oosterweg 41b gaat vergezeld van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype. Voor de inpassing van het erf en de nieuwe bebouwing in het landschap is een inpassingplan opgesteld door stichting Libau. In dit plan is rekening gehouden met de structuur van het landschap, de ontsluiting en een evenwichtige ordening. Hierdoor is sprake van een verbetering ten opzichte van ruimtelijke kwaliteit.
Het inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 1. Figuur 4 weergeeft een uitwerking van de landschappelijke inpassing inclusief de inrichting van het toekomstige perceel. Hierna wordt een beschrijving van de landschappelijke inpassing inclusief inrichting van het perceel gegeven.
Beschrijving landschappelijke inpassing
Het stevig beplante kader rond de voormalige brengstation en het huidige waterschapsterrein biedt een unieke setting om op hoogwaardige wijze invulling te geven aan het beoogde programma van wensen.
De erfontwikkelingsschets gaat er van uit dat het beplante kader, bestaande uit een dubbele rij elzen met onderbeplanting, rondom het terrein in hoofdzaak wordt gerespecteerd. Binnen dit kader zijn 4 zones met ieder een eigen karakter en invulling te onderscheiden.
De woning krijgt een prominente plek op het woonerf met een forse tuin in de zuidwestelijke hoek van het perceel. Het beplante kader wordt hier opengebroken waardoor (uit)zicht ontstaat. Selectief worden boomgroepen gespaard en nieuwe bomen van de eerste orde aangeplant.
Achter de woning is ruimte voor een grote trainingshal met geschakelde paardenstallen. Een grote springbak kan goed landen in de dekking van het groen rond het waterschapsterrein. Het waterschapsterrein blijft toegankelijk via een aftakking van de hoofdentree en als een zelfstandig, door een dichte opgaande beplanting omzoomd, terrein op de kavel aanwezig. In het entreegebied ontsluit een nieuwe toegangsweg tussen de bomen langs de zuidelijke rand door de woning, trainingshal en paardenstal.
Waarborgen landschappelijke inpassing
De aanleg en instandhouding van dit plan is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd. Tevens wordt de overeengekomen omvang, situering en verschijningsvorm zoals vervat in het erfinrichtingsplan geborgd in de regels van dit bestemmingsplan, zodanig dat de bebouwing uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig bij het bestemmingsplan gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Waarborgen vastleggen bestaande bebouwingsmogelijkheden locatie Egypteneinde 10
De locatie Egypteneinde blijft net als in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied' behouden, de aanduiding 'paardenhouderij' wordt verwijderd van deze locatie. Hiermee wordt voorkomen dat óók op deze locatie een paardenhouderij gevestigd kan worden. Om eventuele uitbreidingsmogelijkheden te beperken, wordt in de regels van de bestemming 'Woongebied' enkel de bestaande oppervlakte toegestaan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In dit plan wordt een (kleinschalige) stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van het oprichten van een bedrijfsmatige paardenhouderij op een bestaand bedrijfsperceel in het buitengebied van de gemeente Midden-Groningen. Deze behoefte is bedrijfseconomisch van aard; het bedrijf heeft een andere grotere plek nodig om haar activiteiten te kunnen uitbreiden en voortzetten. Er is dan ook geen sprake van het realiseren van een nieuw bedrijf, maar enkel van een genoodzaakte verhuizing en uitbreiding van een bestaand bedrijf binnen dezelfde regio.
Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking. De onderbouwing van de behoefte is nog volgens de 'oude' ladder onderbouwd:
- 1. beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte;
- 2. beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
- 3. en een beoordeling of – indien het voorgaande niet het geval is – de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.
Trede 1: vraag in de regio
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde. In de huidige situatie is sprake van een paardenhouderij met een hobbymatige karakter. De behoefte bestaat nu om een bedrijf uit te breiden ten behoeve van een volwaardige paardenhouderij zoals beschreven in paragraaf 2.3 en 2.2. Met de wens om een volwaardige paardenhouderij op te richten is er sprake van een actuele regionale behoefte.
Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
In onderhavig plan is sprake van een herstructurering van een voormalige brengstation. Het station wordt op dit moment niet meer gebruikt en staat derhalve leeg. Het invullen van de locatie ten behoeve van een paardenhouderij draagt bij aan het instandhouden en in gebruikhouden van het plangebied. In dit geval is dus sprake van herstructurering en een verbetering van de landschappelijke inpassing ter plaatse. Daarom is sprake van zorgvuldig ruimte gebruik. Tevens is een bedrijfsmatige paardenhouderij een activiteit die meer passend is in het buitengebied dan in bestaand stedelijk gebied.
Trede 3: multimodale ontsluiting
In trede 3 van de 'oude' ladder gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal (op meerdere plaatsen) ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2 is kwalitatief en kwantitatief.
Het voormalig brengstation is in de huidige situatie goed ontsloten via de Oosterweg. Deze functie gaat gepaard met meer verkeersbewegingen dan een paardenhouderij. De ontsluiting naar de Oosterweg hoeft derhalve niet aangepast te worden. Daarnaast blijft het waterschapsterrein toegankelijk via een aftakking van de hoofdentree en wordt een zelfstandig, door een dichte opgaande beplanting omzoomd, ontsluiting op het terrein gerealiseerd. In het entreegebied ontsluit een nieuwe toegangsweg tussen de bomen langs de zuidelijke rand door de woning, trainingshal en paardenstal.
Op grond van de toetsing aan de ladder past de ontwikkeling binnen de SVIR.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met het daar bijbehorende belang 'ruimtelijke kwaliteit' van belang.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De inrichting van het buitengebied dient zowel vitaal als duurzaam te zijn. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.
Artikel 2.8 van de verordening bepaalt dat de toelichting van een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf moet bevatten waarin wordt aangegeven op welke manier rekening wordt gehouden met ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied, de bestaande stedenbouwkundige en de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Paragraaf 2.5 bevat de motivering met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit. Door middel van een landschappelijke inpassing blijft de ruimtelijke kwaliteit gehandhaafd in het gebied.
De landschappelijke inpassing is opgesteld door Libau advies, in overleg met de landschapsarchitect van de provincie. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, die in overeenstemming is met de kwaliteiten van het gebied.
Verstedelijking in het buitengebied
In artikel 2.26.2 van de verordening worden regels gegeven gericht op de nieuwvestiging van agrarische functies in het buitengebied. In principe is dit niet toegestaan. Dit met uitzondering van het verplaatsen van een volwaardig agrarisch bedrijf. Een agrarisch bedrijf is een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt, of het houden van dieren. Een paardenhouderij wordt derhalve aangezien als een agrarisch bedrijf.
In dit geval is er geen sprake van een verplaatsing van een volwaardig agrarisch bedrijf. Er is echter wel sprake van een toekomstig volwaardig agrarisch bedrijf. In de toekomst zal namelijk sprake zijn van een volledige werkgelegenheid voor één arbeidskracht. Echter aan de voorwaarden om te verplaatsen kan niet worden voldaan. Er is namelijk geen sprake van een verplaatsing uit het NNN-gebied of sprake van overlast op de bestaande locatie of dat de bestaande bedrijfsvoering in de weg staat door een actuele stedelijke ontwikkeling of sprake van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven.
Aan dit artikel kan derhalve geen toepassing gegeven worden.
Ontheffing (artikel 2.5)
Artikel 2.5 van de verordening biedt een mogelijkheid om ontheffing aan te vragen voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, in gevallen waarin de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
In onderhavige situatie is sprake van een nieuwvestiging op een andere locatie dan waar het bedrijf is gevestigd. Zoals beschreven betreft de huidige locatie een voormalige brengstation die niet meer als zodanig in gebruik is. Wegens economische overwegingen heeft de gemeente het brengstation in 2016 gesloten. De inwoners van de gemeente zijn in de huidige situatie aangewezen op de brengstations in Hoogezand en Slochteren.
Sindsdien wordt de huidige situatie derhalve niet meer gebruikt en onderhouden. Zonder nieuwe ontwikkelingen op de locatie zou derhalve verwaarlozing ontstaan. Herontwikkeling middels een nieuwe bedrijfsfunctie is derhalve wenselijk.
De provincie en de gemeente staan nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied in principe niet toe. Door de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij op de locatie vervalt derhalve de bestaande planologisch stedelijke functie. Een paardenhouderij is een bedrijfsfunctie die volgens de POV aangewezen is als een agrarisch bedrijf en dus qua gebruik aanvaardbaar is in het landelijk gebied. Het gaat hier om een uitbreiding op een locatie waar al een bedrijfsfunctie gevestigd is. Met dit bestemmingsplan wordt de bedrijfsbestemming, aan de Oosterweg, vervangen door de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf'.
In eerste instantie is gekeken naar de uitbreidingsmogelijkheden op de bestaande situatie. Op dit moment is sprake van een woonbestemming met een neventak voor een hobbymatige paardenhouderij. Met het voorliggende initiatief wordt een professionele paardenhouderij gerealiseerd. Een dergelijke agrarische bedrijfsvergroting heeft impact op de leefbaarheid op directe woonomgeving. De nieuwe stal zal worden gerealiseerd nabij de erfgrens van de buren. Ondanks dat het zal voldoen aan de planologisch regelgeving is het de vraag of dit wenselijk is. De nieuwvestiging aan de Oosterweg 41 voorkomt de bedrijfsmatige uitbreiding op de huidige locatie. De neventak paardenhouderij verdwijnt namelijk is zijn geheel. De woonmilieu aan het Egypteneinde zal dus verbeteren.
Om geen afbreuk te doen aan:
- de woonomgeving,
- het natuurgebied De Wiede achter de Egypteneinde,
- en de nabij gelegen woningen,
is gezocht naar een meer geschiktere locatie in de directe omgeving en is uitgekomen op de locatie van het voormalige brengstation aan de Oosterweg 41. De beoogde locatie aan de Oosterweg 41 biedt ruimte voor de beoogde bedrijfsactiviteiten van het bedrijf. Rondom de beoogde locatie bevindt zich agrarische gronden waar geen gevoelige objecten/ gebieden zijn gesitueerd. Van eventuele verstoring op gevoelige gebieden zal dan ook geen sprake zijn. Daarnaast
Tevens zal met de verplaatsing van het bedrijf sprake zijn van een ruime verbetering van het leefklimaat ten opzichte van woningen in de omgeving. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de invloed van de paardenhouderij op zijn directe omgeving. Een eventuele uitbreiding van het bedrijf op de huidige locatie zou tot verslechtering van het woon-en leefklimaat van gevoelige functies in de omgeving leiden. Door met onderhavig bestemmingsplan de aanduiding 'paardenhouderij' op de locatie Egypteneinde 10 te laten vervallen, wordt op deze locatie geen hobbymatige paardenhouderij meer toegestaan. Daarnaast neemt het aantal verkeersbewegingen in de toekomst af daar de bedrijfsvoering, in plaats van verspreide locaties, nu op één centrale locatie uitgevoerd kan worden. Tevens vinden geen verkeersbewegingen meer plaats langs de Egypteneinde. Dit voorkomt onnodige verkeersbewegingen in het buitengebied. Daarnaast wordt hierdoor de verkeersveiligheid ter plaatse van Egypteneinde verbeterd. Al met al is derhalve sprake van een verbetering van de omgevingskwaliteit.
Op de locatie ligt een erfinrichtingsplan ten grondslag dat met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. Ten behoeve van de ontwikkeling is aan stichting Libau advies gevraagd met betrekking tot vormgeving, erfinrichting en landschappelijke inpassing. Dit advies is in de bijlage opgenomen. Onderdeel van het advies is een inrichtingsschets welke de erfinrichting en de landschappelijke inpassing weergeeft. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingstructuur, de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing en een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen. Hiermee is sprake van een landschappelijke inpassing die passend is binnen de landschappelijke en bebouwingsstructuur in de omgeving en daarmee een verbetering ten opzichte van de huidige locatie.
Tot slot ligt direct ten westen van het plangebied, in het natuurgebied De Wiede, een karakteristieke laagte in verband met de ligging in een natuurlijke oorsprong van een waterloop. Het is derhalve niet wenselijk om deze karakteristieke laagte aan te tasten. Met de ontwikkeling van een paardenhouderij op deze locatie zal hier sprake van zijn.
Geconcludeerd wordt dat met de beoogde ontwikkeling sprake is van een bijzondere omstandigheid en een unieke kans waarbij sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit voor zowel natuurlijke waarden als voor leefomgevingswaarden. Daarnaast is sprake van een duurzaam ruimte gebruik door het in gebruik nemen van een bestaande bedrijfslocatie door een paardenhouderij die feitelijk in een buitengebied thuis hoort. Tevens wordt met de ontwikkeling de landschappelijke waarden van de Oosterweg versterkt door het uitvoeren van het erfinrichtingsplan zoals is voorgesteld in bijlage 1 bij deze toelichting.
Voorgaande beweegredenen uiteindelijk heeft geresulteerd in het ontheffingsbesluit. Op 13 augustus 2018 heeft de Gedeputeerde Staten van Groningen de ontheffing, als bedoeld in artikel 1.2 van de verordening, van artikel 2.13.1, lid 1 verleend. De ontheffing is als bijlage 8 toegevoegd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Goede ruimtelijke ordening
Nieuwe planologische initiatieven die niet passend zijn in het geldende bestemmingsplan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Vanwege de ligging nabij woningen en de ligging ten opzichte van het natuurgebied ten westen van Egypteneinde is een uitbreiding met deze bedrijfsactiviteiten niet ideaal op de huidige locatie en zal in het kader van de Wro niet voldoen aan goede ruimtelijke ordening.
Beleidsnotitie paardenhouderij
Het gemeentelijk beleid met betrekking tot paardenhouderijen is vastgelegd in de beleidsnotitie 'Paardenhouderij'. De gemeente wil met nieuw beleid ten aanzien van paardenhouderijen inspelen op een toenemende vraag naar vestigingsmogelijkheden voor paardenhouderijen in de gemeente. De gemeente ziet deze (relatief) nieuwe functie als een nieuwe economische drager in (met name) het buitengebied. Paardenhouderijen kunnen nieuw elan en dynamiek teweeg brengen op het platteland. In het beleidsmatige deel van de notitie komt zowel de functionele als de ruimtelijke inpassing aan bod. Deze aspecten worden vertaald in uitgangspunten voor het beleid. De notitie wordt afgesloten met het toetsingskader en een doorkijkje naar het mogelijk vastleggen van dit kader in toekomstige bestemmingsplannen. Het beleidskader vormt een toetsingskader voor nieuwe verzoeken voor paardenhouderijen in de gemeente.
De gemeente maakt onderscheid in drie typen paardenhouderijen; productiegerichte paardenhouderij, gebruiksgerichte paardenhouderij en manege. Onderhavige paardenhouderij betreft een gebruiksgerichte paardenhouderij. Een gebruiksgerichte paardenhouderij is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden. Het fokken van de paarden is hieraan ondergeschikt. Een productiegerichte paardenhouderij is een grondgebonden paardenhouderij die in hoofdzaak is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden.
Voor het oprichten van een bedrijfsmatige paardenhouderij worden in de beleidsnotitie een aantal uitgangspunten benoemd met betrekking tot de vestiging van paardenhouderijen en de nieuwbouwmogelijkheden waaraan voldaan dient te worden. Deze zullen hierna worden benoemd en per uitgangspunt wordt besproken hoe hier mee om wordt gegaan.
- 1. Vestigingsplaats van paardenhouderijen. De gemeente wil de vestiging van paardenhouderijen alleen op bestaande erven in de gemeente. Onderhavige paardenhouderij bevindt zich op een bestaand erf. Aan dit uitgangspunt wordt dan ook voldaan.
- 2. Erfomvang. Bij nieuwvestiging van paardenhouderijen dient het erf voor een bedrijfsmatige paardenhouderij tenminste 1 hectare groot te zijn. Onderhavig plangebied heeft een oppervlakte van circa 2,3 hectare. Aan dit uitgangspunt wordt dan ook voldaan.
- 3. Nieuwbouwmogelijkheden. Volgens de gemeente is het een illusie dat paardenhouderijen uitsluitend in de bestaande bebouwing gevestigd kunnen worden. Verzwaring van de (wettelijke) eisen ten aanzien van huisvesting van paarden, alsmede de wens om paarden binnen te kunnen trainen zodat jaarrond eenzelfde kwaliteit kan worden geleverd, noodzaken vaak tot aanpassing en uitbreiding van bestaande bebouwing. De aanleiding voor onderhavig bedrijf om nieuw te vestigen gaat dan ook gepaard met de wens om de paarden binnen te kunnen trainen. De nieuwbouwmogelijkheden van paardenhouderijen zijn mogelijk op voorwaarde dat er sprake is van een landschappelijke inpassing en een verbetering van de erfinrichting. In overleg met Libau is een erfinrichtingsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de landschappelijke kenmerken van de omgeving. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd.
Woningbouw
Voor de gemeente Midden-Groningen is op 28 februari 2019 een nieuwe Woonvisie vastgesteld. Die visie ligt op dit moment voor instemming bij de provincie Groningen. De gemeente is wat woningbouw betreft verdeeld in twee regio's. Voormalig Slochteren (behalve het gebied rond Siddeburen) en Hoogezand-Sappemeer zijn deel van de regio Groningen-Assen. De voormalige gemeente Menterwolde ligt in de Regio Oost-Groningen. De gemeente Midden-Groningen kiest nog niet voor één van beide regio's.
Voor beide regio's zijn onderzoeken opgesteld en gelden afspraken over woningbouw:
- Regio Groningen Assen: het regionaal woondocument;
- Regio Oost-Groningen: de prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon-
en Leefbaarheids Plan (kortweg: RWLP).
Het RWLP is een leidend document. In 2016 is aanvullend een 'menukaart' opgesteld, en in 2018 is het prestatiekader ondertekend. Op de menukaart staan diverse programma's waaronder wonen, duurzaamheid, zorg en welzijn. De aangesloten gemeenten in Oost-Groningen werken dat uit binnen hun eigen woonvisie.
Met de vaststelling van deze gemeentelijke woonvisie door de Raad geeft de gemeente invulling aan het prestatiekader en daarmee voldoet de gemeente aan de eisen in de provinciale omgevingsverordening.
Een onderzoek van Companen uit 2017 is de basis voor het regionale Prestatiekader. Daarin staat dat de voormalige gemeente (Menterwolde) rekening mag houden met een huishoudensgroei van 110 woningen..
In de vastgestelde Woonvisie is een programma opgenomen voor woningbouw per deelgebied. Daarbij is voor het dorp Muntendam uitgegaan van de bouw van maximaal 40 woningen. Een groot aantal daarvan is in de bestaande bestemmingsplannen opgenomen.
De bouw van de bedrijfswoning op het perceel Oosterweg 41 te Muntendam past binnen de afspraken die zijn gemaakt met de Regio Oost en is daarmee in overeenstemming met een regionale woonvisie.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- 4. de kenmerken van de projecten;
- 5. de plaats van de projecten;
- 6. de kenmerken van de potentiële effecten.
Toetsing aan de drempelwaarden uit het Besluit mer
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Voor paarden geldt een drempelwaarde van 100 stuks paarden of pony's (rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (Rav cat. K.2 en K.4).
Op het bedrijf zijn in de nieuwe situatie maximaal 12 stuks aanwezig. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. wordt hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.
Vormvrije mer-beoordeling
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.
4.2 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Tevens ligt op de oostkant van het plangebied een geluidszone - industrie. Binnen deze zone geldt de met de bouwen van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen deze moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
De paardenhouderij is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Met de ontwikkeling wordt wel een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Nieuwe geluidsgevoelige objecten moeten voldoen aan de Wgh. Ten oosten van het plangebied loopt de spoorlijn tussen Groningen en Nieuweschans (Duitse grens). In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is een geluidszone aangegeven (gebiedsaanduiding geluidzone - spoor). Deze zone is gebaseerd op de Wet geluidhinder en is gericht op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten, zoals woningen. De geluidsbelasting moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. De toekomstige ligt niet binnen de geluidszone van het spoor. Een toetsing is daarom niet nodig.
Daarnaast wordt het plangebied aan de zuidkant ontsloten op de Oosterweg. Dit is een 60 km/uur weg. Gezien de grote afstand (180 meter) kan aangenomen worden dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op geluidshinder als gevolg van het bedrijf voor de omgeving.
4.3 Milieuzonering
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Een paardenhouderij valt onder milieucategorie 3.1, waarbij, ten aanzien van geur, een richtafstand van 50 meter geldt. Voor stof en geluid geldt een afstand van 30 meter. Het beoogde bouwvlak van de stal en het bouwvlak van de dichtstbijzijnde woonhuis ligt op ruim 150 meter van elkaar. Aan de genoemde richtafstanden wordt daarom ruimschoots voldaan. Er zijn op dit punt dan ook geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Gelet op de functie van het perceel van het waterschap is er feitelijk geen sprake van een zuiveringsinstallatie, maar van een pompgemaal. Hierover heeft de gemeente contact gehad met het waterschap. Hierdoor kan de functie naar milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter, worden bijgesteld. De beoogde bedrijfswoning ligt op meer dan 30 meter van het gemaal. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Tevens wordt met dit bestemmingsplan de milieusituatie ter plaatse van de Egypteneinde verbeterd. Door de bedrijfsmogelijkheden hier weg te bestemmen, zijn hier geen bedrijfsactiviteiten meer toegestaan. Enkele de woonfunctie zal hier toegestaan zijn. Dit bevordert het woon- en leefklimaat van de omwonenden in de omgeving.
4.4 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
De ontwikkeling vindt plaats op de gronden van een voormalig brengstation. Het is niet met 100% te bevestigen dat deze gronden geschikt zijn voor de beoogde paardenhouderij. Daarnaast wordt in verband met het toezicht op de paarden een bedrijfswoning gerealiseerd.
In het plangebied is in december 2016 een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de bovengrond en het grondwater van de locatie over het algemeen licht verontreinigd zijn en de ondergrond niet verontreinigd is en er geen aanleiding bestaat om nader onderzoek te verrichten. Daarom is voor het plan een memo gemaakt met daarin een plan van aanpak ten behoeve van het saneren van de gronden. Zie hiervoor ook bijlage 3.
Op grond van de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit en de Wet bodembescherming (zorgplicht) dienen verontreinigingen die ontstaan zijn na 1987 gesaneerd te worden.
In de praktijk blijkt dat de (extreem) puinhoudende bovengrond een verharding van menggranulaat betreft. Dit is logisch gezien het voormalige gebruik van het terrein en de toen gewenste terreinverharding. De lichte verontreiniging betreft dit menggranulaat tot een diepte van maximaal 0,5m -mv.
De verharding van menggranulaat zal (gefaseerd) opgeruimd worden. Ter plaatse van de te plaatsen gebouwen in verband met het maken van een bouwkuip, ter plaatse van de voorzieningen voor de paarden in verband met de benodigde nieuwe opbouw van de ondergrond (0,6 – 0,8m), ter plaatse van de verhardingen in verband met een nieuwe opbouw (0,75 m) om het geschikt te maken voor o.a. de paardentrailer en ter plaatse van de groenvoorzieningen om het geschikt te maken voor bomen en beplanting (0,5 – 1,0m teelaarde). Ook bevindt zich op het terrein een spot met glasfiber. Deze is goed zichtbaar op locatie en wordt opgeruimd bij het bouwen van de stal.
Na het opruimen van de gronden zijn deze geschikt voor de toekomstige functies in het plangebied. Voorafgaand aan de daadwerkelijke bouw- en gebruiksactiviteiten wordt het terrein geschikt gemaakt en wordt de bovenlaag afgevoerd. Zowel de nieuwe situatie als de afvoer van die gronden en daarmee de kwaliteit wordt voorafgaand aan de aanvraag om omgevingsvergunningen aangetoond.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Tevens heeft de omgevingsdienst Groningen en de brandweer in dit kader een overlegreactie gegeven. Zie hiervoor bijlage 11 en 12.
Uit de risicokaart blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedsgebied van buisleidingen. Wel valt het plangebied ter hoogte van de Egypteneinde binnen het invloedsgebied van de spoorlijn ten oosten van het plangebied. Op een afstand van circa 125 meter ligt de spoorlijn naar Veendam (Route 250, Veendam aansluiting – Veendam). Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor deze ontwikkeling is geen risicoberekening uitgevoerd of kwalitatieve analyse gemaakt. Gezien de omgeving is het aannemelijk dat uit een QRA-berekening zou volgen dat het aantal van 10 dodelijke slachtoffers ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen op de spoorlijn niet gehaald wordt. Derhalve is geen sprake van een groepsrisico.
Het plangebied ligt op circa 600 meter van de weg N33 welke is opgenomen in de Regeling Basisnet. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van 200 meter. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Op een afstand van 400 meter ligt de inrichting 'Groningen Railport'. De risicovolle activiteiten van deze inrichting bevinden zich op een grotere afstand van het plangebied. Het invloedgebied van de inrichting ligt niet over het plangebied. De inrichting is daarmee niet relevant voor deze ontwikkeling. Externe veiligheid speelt daarmee geen rol bij deze ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.
Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De realisatie van een paardenhouderij hoort daar ook bij. Op basis van het voorgaande en het feit dat het aantal verkeersbewegingen nauwelijks toeneemt, wordt geconcludeerd dat het plan geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen tot gevolg heeft. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier namelijk niet aan voldaan. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologisch Hoofdstructuur).
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden of een NNN-gebied. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze gebieden. Gezien het bedrijf in de huidige situatie in de wintermaanden gebruik maakt van een externe schuur in de omgeving brengt dit overbodige verkeersbewegingen met zich mee. Met de beoogde ontwikkeling zijn alle gebouwen ten behoeven van de paardenhouderij op dezelfde locatie geconcentreerd. Hierdoor is sprake van een efficiënte bedrijfsvoering met minder verkeersbewegingen.
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling heeft een veldonderzoek plaatsgevonden. De resultaten zijn als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd. Ten aanzien van het mogelijk voorkomen van de Grote bosmuis is nader onderzoek nodig. Als de soort aanwezig is, zal een ontheffing aangevraagd moeten worden voor het verwijderen van de bulten grond aan de noordzijde. Als de soort niet aanwezig is, is een ontheffing niet nodig. Verder moeten de werkzaamheden na het broedseizoen (na 15 juli) uitgevoerd worden om het verstoren van broedende vogels te voorkomen.
Indien de bosmuis daadwerkelijk aangetroffen wordt, dan zal een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig zijn. Bij deze ontheffing hoort een activiteitenplan. Het activiteitenplan geeft de maatregelen weer die worden genomen om geen negatieve invloed op de populatie van de bosmuis te verwezenlijken. Door het werken volgens de in een activiteitenplan voorgestelde werkwijze en het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen die in dit plan worden opgenomen, zullen de activiteiten zo min mogelijk schadelijke effecten veroorzaken op de beschermde soort.
Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
4.8 Water
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Hiervoor heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld en vervolgens een aanvullend wateradvies afgegeven. Deze is als bijlage 5 en 7 toegevoegd.
Compenserende waterberging
In het ingediende plan neemt het verharde oppervlak toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Omdat deze verhardingstoename ervoor zorgt dat hemelwater versneld tot afstroming komt, kan dit tot overlast en schade leiden verderop in het watersysteem (peilgebied). Dit vergroot de kans op inundatie, zeker bij piekbuien, waardoor de landelijke werknormen (landbouwkundige afvoer)voor de inundatiekans overschreden kunnen worden. Compenserende waterberging is noodzakelijk om de kans op inundatie binnen peilgebieden niet te vergroten en de
werknormen te kunnen waarborgen.
Door de toename verhard oppervlak met ca. 1.825 m2, dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd voor de opvang en/of vertraagde afvoer van ca. 145 m3. Deze compensatie gaat plaatsvinden door de sloten in de oostelijke naastgelegen kavel uit te breiden.
Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)
De hoge grondwaterstanden die in het plangebied (deels) voorkomen, kunnen de toepasbaarheid van infiltratiemaatregelen beperken.
Overstromingsgevoeligheid
Het plangebied ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur worden bij voorkeur op de hogere locaties gebouwd. Als er toch voor wordt gekozen om in deze lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld door het bouwpeil te verhogen (verhoogd te bouwen) en/of kaden aan te leggen. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier rekening meegehouden.
Schouwsloten
Binnen het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde
doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa s). Met dit plan vinden geen ingrepen aan de schouwsloten plaats. Het onderhoud aan de schouwsloten zal jaarlijks plaatsvinden.
Grondwaterstand en ontwateringsdiepte
Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. Bij de daadwerkelijke uitvoering van de plannen wordt hier rekening mee gehouden.
Rioolpersleiding
Het waterschap heeft de ontvangstplicht van afvalwater uit gemeentelijke rioleringsstelsels. Via rioolgemalen en rioolpersleidingen van het waterschap wordt het vuile water naar een RWZI getransporteerd. In of direct langs het plangebied is een rioolpersleiding en/of rioolgemaal van het waterschap aanwezig.
Bij het inrichten van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van diverse rioolpersleidingen (gele lijnen op de luchtfoto) en conform de Keur de hiervoor geldende beschermingszone boven deze leidingen. Hierbinnen mogen geen gebouwen worden geplaatst, gegraven worden of boringen plaatsvinden en dient hierover afstemming plaats te vinden met het waterschap. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier rekening meegehouden.
Waterkwaliteit
Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de
trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''. In dit geval wordt het hemelwater afgevoerd naar de sloten en wordt het afvalwater op nader te bepalen wijze verwerkt. Dit wordt in overleg met het waterschap gedaan.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Voor het geldende bestemmingsplan is het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. Uit het genoemde bestemmingsplan blijkt dat het plangebied geen dubbelbestemming voor archeologie heeft meegekregen. De verwachting dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn is daarom laag. Hierbij is tevens de AMK (archeologische monumentenkaart) en de IKAW (Indicatieve kaart archeologische waarde) geraadpleegd. Op basis van deze kaart is in het plangebied sprake van een zeer lage trefkans op archeologische waardevolle objecten. Een archeologische onderzoek is niet nodig. Voor archeologie hoeven in dit bestemmingsplan geen regels opgenomen te worden.
Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het plan.
Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
4.10 Kabels En Leidingen
Aan de noord en oost zijde aan de rand van het plangebied liggen persleidingen t.b.v. de waterzuivering van het waterschap. Met het inrichtingsplan is hier zodanig rekening mee gehouden dat er geen nieuw ruimtelijke ontwikkeling plaatst vindt op en rondom deze persleiding.
Daarnaast is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt ook met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Het Juridische Systeem
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemming
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.
Agrarisch - Paardenhouderij
De bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' is voor het plangebied van toepassing. De paardenhouderij valt onder de agrarische functies. Het doel van een dergelijke functie is het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden, alsmede het in ondergeschikte mate fokken van paarden ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.
Gebouwen, overkappingen en de bedrijfswoningen moeten binnen de bouwvlakken gebouwd worden. De aanduiding 'bedrijfswoning' is ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat een bedrijfswoning op de plek van de beoogde stal gebouwd wordt.
Woongebied
Voor de huidige locatie aan de Egypteneinde 10 blijft de bestemming 'Woongebied' gelden. Deze bestemming betreft het gebied waar de nadruk ligt op het wonen met inbegrip van de direct op het gebied betrekking hebbende verkeers- en verblijfsvoorzieningen (ontsluiting, parkeren, groen- en speelvoorzieningen en dergelijke) en nutsvoorzieningen. Wel is de aanduiding 'paardenhouderij' verwijderd. Hierdoor is op deze locatie geen hobbymatige paardenhouderij meer toegestaan.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voorontwerp
In het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1. van het Bro over het bestemmingsplan is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Oosterweg 41b - Egypteneinde 10 Muntendam' verzonden naar de volgende betrokken wettelijke overleginstanties.
- 1. Provincie Groningen;
- 2. Waterschap Hunze en Aa's;
- 3. Brandweer Groningen;
- 4. ProRail;
- 5. TenneT;
- 6. Omgevingsdienst Groningen.
De overlegreacties zijn als bijlage 9 tot en met 14 aan de toelichting toegevoegd. De reacties zijn vervolgens in een aparte reactienota samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De reactie hebben geleid tot aanpassingen in de regels in de toelichting. Het bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd.
Zienswijzen
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Vaststelling
De gemeenteraad heeft op 1 april 2021 het bestemmingsplan vervolgens vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid En Grondexploitatie
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie). Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin de gemaakte kosten zijn geregeld. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening is van de initiatiefnemer. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten Aan Huis
Bijlage 2 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Bijlage 3 Watercompensatie
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Eindsituatie Bodemonderzoek
Bijlage 2 Eindsituatie bodemonderzoek
Bijlage 3 Memo Bodem
Bijlage 4 Ecologische Quickscan
Bijlage 4 Ecologische quickscan
Bijlage 5 Watertoets Oosterweg 41b
Bijlage 5 Watertoets Oosterweg 41b
Bijlage 6 Wateradvies
Bijlage 7 Aanvullend Wateradvies
Bijlage 7 Aanvullend wateradvies
Bijlage 8 Ontheffing Van De Omgevingsverordening Provincie Groningen
Bijlage 8 Ontheffing van de Omgevingsverordening provincie Groningen
Bijlage 9 Overlegreactie Prorail
Bijlage 9 Overlegreactie ProRail
Bijlage 10 Overlegreactie Waterschap
Bijlage 10 Overlegreactie waterschap
Bijlage 11 Overlegreactie Brandweer Groningen
Bijlage 11 Overlegreactie Brandweer Groningen
Bijlage 12 Overlegreactie Omgevingsdienst Groningen
Bijlage 12 Overlegreactie Omgevingsdienst Groningen
Bijlage 13 Overlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 13 Overlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 14 Overlegreactie Tennet
Bijlage 14 Overlegreactie TenneT